NIEUWEDIEPERÈIr courant.
HELDERSCHE-
M. 10.
Zoijdag 22 Januari 1893.
Jaargang 51.
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
BUlICtBCEIITMI,,
JONG
HOIMND,
EN
BONNE CHADSSDRE.
A* Adri&suiso.
Versoinjat lederen Olnsciag, Donderdag en ssaterdas.
J. H. VAN BALEN.
KRIJGSTOCHTEN
Indisch Officier,
Kanaalweg 84, Helder.
Restaurant op alle uren van den dag.
5 BILLARDS,
VERGADERZALEN, etc., etc.
Geïllustreerd Weekblad
VOOE
JONGELUI.
fl.25 per kirartnel.
Bij alle
boekhandelaren
verkrijgbaar.
Het boeiendste en goed-
koopste jongensboek is
De
I
Weekblad voor Zoe- en
VtioMeelt, vuohborel-
ding en Vlechhandol.
fl.25 per kwartaal.
Bij alle
boelzhandelar o n
verkrijgbaar.
KONINOSTKAAT 31.
SPECIAAL AOB1S VOOH I
8CH0ENK.N' .VAAR HAAT.
Het Vnderlnndt ghetrouwo
Blij ick tot in den doot.
Wilhelmuslied.
Abonnementsprijs per 3
Voor da conrant binnen de gemeeente
nanr de overige plaatsen van Nederland
www w alle landen, die in het postverdrag
zijn opgenomen (inbegrepen
Oost-Indië en Amerika).
www w Zuid-Afrika
maanden:
f 0.70, met Jong Hollnnd jl.20
0.90, ,1.40
w 1.75, www 2.60
2.50, 4.—
REDACTEUR-UITGEVER
Molenplein.Helder.
PJr ij a der Advertentie n':
Van 1—5 regels 50 cents, elke regel 'meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang van de
hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager.
Advartentién voor liefdadige doeleindenP®* r8?e' 5 CL
De Aflvertentiën kunnen overal worden qeplaatst
tussclien den tekst.
van een
door
E. Von Barfus.
Na eenige dagen van rust en ver
pleging hadden wij ons geheel her
steldtoch durfden wij ons verblijf
niet verlaten, daar wij vreesden door
de fa 1 ilieleden van de door ons ge-
doode Maleiers te worden aangevallen,
tegen wier wraak de Radjah ons door
bemiddeling van den dokter had gewaar
schuwd. Ons huis had hij onder zijne
persoonlijke bescherming genomen en
onschendbaar verklaard.
Wij kregen geregeld ons eten uit de
dessa en mettertijd verminderde ook de
verbittering der inboorlingen, dank zij
onzen dokter, die velen van hen behan
delde en daarvoor dikwijls visch, hoen
ders, schoone vruchten, enz. ten ge
schenke ontving. Onze eigen kleeren
waren in den strijd op den schoener
geheel verscheurd geworden, waarom
wij nu de kleeding der Maleiers droe
gen, welke de Radjah ons verschaft had.
De prauw, welke den brief van kapitein
Hewet aan Sir Brooke moest over
brengen, was niet teruggekomen en
was dus óf in een storm vergaan óf
door een of ander oorlogsschip opge
pikt geworden; ook was het mogelijk,
dat Sir James de zeeroovers te Sarawak
gevangen genomen en opgehangen had.
In het laatste geval konden wij met
zekerheid op zijn hulp rekenen en zou
hij alleen of met behulp van een oor
logsschip van uit Pontianak alles aan-
wenden om ons uit de handen der
i Maleische zeeroovers te bevrijden. Voor-
loopig moesten wij geduld oefenen en
de verveling verdrijven, zoo goed het
ging-
j Toen de bewoners van Soeloe zich
niet meer zoo vijandig tegen ons toon-
den, hielden wij ons meermalen bezig
i met visschen aan het strand, of deden
groote wandelingen door de prachtige
bosschen van het eiland. Oogenschijn-
lijk liet men ons geheel zonder toe-
zichtde Maleiers wisten wel, dat wij
alleen over zee konden ontkomen en
daartoe was alle mogelijkheid ons ont-
nomen. De groote prauwen lagen in
de haven van Jolo en werden steeds
bewaakt en ons in de kleine visschers-
schuitjes op de hooge zee te wagen,
zou eene dolzinnigheid geweest zijn,
die zeker tot onze ondergang geleid
haddat wisten de inboorlingen ook
zeer goed.
j Wij waren reeds langer dan twee
i maanden op Soeloe en begonnen lang-
zamerhand aan bevrijding uit onze ge
vangenschap te twijfelen, toen kapitein
Hewet ons op een morgen na het ont
bijt op de waranda om zich heen ver
zamelde en ons met de volgende woor
den aansprak
/Mijne heeren, ik geloof een mid
deltje te hebben gevonden om dezen
verd.... schurken te onkoinen Ter
wijl wij den wakkeren zeeman geheel
verstomd aanzagen, ging hij rustig
voort,/Ja, heeren, wij moeten alle3
wagen om van dit vervloekte eiland
af te komen, al zouden wij er ook het
leven bij inschieten. Ik tenminste wil
liever ontkomen bij een poging om te
ontvluchten, dan nog langer dit ellen
dige, veryelende leven hier te verdra
gen. Ik ben vast overtuigd, dat Sir
James den brief, dien ik hem geschre
ven heb, nooit ontvangen heeft. Of
die oude schurk van een Radjah heeft
hem niet afgezonden, óf de prauw is
nooit te Sarawak aangekomen. Sir
James zou anders met zijn stoomjacht,
dat reeds lang weer zeewaardig moet
zijn, al lang hier zijn geweest om ons
door geweld of door een losprijs te
bevrijden ook zou hij zeker den gou
verneur van Pontianak van ons lot
hebben onderricht en zou een oorlogs
schip die schurken hier wel tot rede
hebben gebracht. Nu echter moeten
wij ons zelf helpen en daarvoor heb
ik met mijn ouden Tom, den bootsman
van mijn arme schoener, reeds een
plannetje gemaakt, dat ik u, heeren,
nu zal meedeelen.
//Zooais gij misschien bemerkt hebt,"
ging de kapitein voort, „liggen aan het
strand, vlak bij de kampong, altijd ver
scheidene kleine prauwen, waarvan de
Maleiers zich bij de vischvangst be
dienen onder deze vaartuigen heeft
Tom een kielboot ontdekt, welke onge
twijfeld van een schip afkomstig is, dat
door de schurken overrompeld en ge
plunderd is. Aan het strand rondslen
terende, heb ik de boot goed in oogen-
schouw genomen en haar in zeer goe
den staat bevonden. Ook is zij groot
genoeg om tien personen gemakkelijk
te kunnen bevatten en daar wij met
de twee Javanen slechts acht man
tellen, kunnen wij er ruim plaats in
vinden. Tom heeft verscheidene nach
ten op de loer gelegen en zich over
tuigd, dat de prauwen, die 's avonds
geregeld op het strand worden gehaald,
door niemand bewaakt worden. Onze
twee Javaansche bedienden moeten trach
ten zich een kleinen voorraad rijst en
vruchten te verschaffen, groot genoeg
om ons vijf of zes dagen van proviand
te voorzien, daar hoenders of ander
vleesch binnen 24 uur in een open
boot bederven ook eenige groote krui
ken met water zijn voor ons onont
beerlijk. Voor al deze zaken moet gij
en de Javanen zorg dragen, terwijl ik
en Tom in het bosch een bootsmast en
vier riemen zullen klaar maken. Onze
matten nemen wij mede en de volgende
week hoop ik met onze toebereidselen
zoo ver gereed te zijn, dat wij den
eersten donkeren nacht den beste ons
geluk kunnen beproeven."
Toen wij van onze eerste verbazing,
waarin de mededeeling van den wak
keren zeeman ons gebracht had, waren
bekomen, drukten wij den kapitein met
hartelijkheid de hand en beloofden hem
in alles blinde gehoorzaamheid. Nu
werden ook Sidin en de andere Javaan
geroepen en in het geheim betrokken.
De beide kerels werden half dol van
vreugde, bij het vooruitzicht, spoedig
hun schoon, geliefd vaderland te zullen
wederzien en beloofden zooveel rijst
en vruchten te zullen verzamelen, als
wij maar wilden hebben. Daar zij een
paar knappe jongens waren, hadden zij
de harten van verscheidene Maleische
schoonen gestolen en van dezen wilden
zij zich nu den noodigen voorraad trach
ten te verschaffen, hetgeen ons zeer
van pas kwam, daar wij geen cent rijk
waren. De Maleiers hadden ons geheel
uitgeplunderd en ons van onze horlo
ges, ringen en beursen beroofd, zoodat
wij niets meer bezaten dan de kleeding
welke Ali-ben-Hamet ons geschonken
had.
De dokter nam op zich, ons van de
noodige waterkruiken t.e voorzien hij
was zeer in aanzien bij de inboorlin
gen, van wie hij velen van de koorts
102
woord van vergeving. Zij omvatte haar en liet het be
traande gelaat tegen het hare rusten, terwijl haar lichaam
door zenuwachtige schokken bewogen werd.
Zelfs tante voelde iets aan hare oogen, dat zij moest
wegvegen.
„Mensch, je bent veel te goed/ zeide zij.
Zoo handelen groote heeren altijd," zeide mijnheer Aer-
sen, zijne stem verheffende om zijne ontroering te bedwin
gen. „Onschuldige meisjes verleiden, in het verderf storten,
onteeren
Tante keek hem aan en boog bij elk dier groote woor
den spottend.
„En daar is geen wet om ze er voor te beschermen. In
ons ellendig land kan zoo'n kerel dat ongestraft doen.
Maar ik zal naar hem toe gaan, we zullen hem den rug
rauw rijden, ik en Frans
,/Ah, dat lievertje, moet die mee?" vroeg tante. „Ja,ja,
dat begrijp ik wel, dat is ook zoo'n braaf, onschuldig jong-
mensch. Zeg, zwager, als je die twee eensje begrijpt
mij.... zij zijn aan elkander gewaagdzeide de onmee-
doogende tante, die echter den spijker op zijn kop sloeg.
„Wat?" vroeg mijnheer Aersen.
„Wel, trouwen," zei tante. „Ik zou het je vroeger nooit
voorgeslagen hebben, omdat ik haar te goed voor hem
rekende, maar nu, na dit zaakje, geloof me, het zou niet
kwaad zijn."
Mijnheer Aersen keek haar verbluft aan.
„Denk je, dat hij het doen zou?"
„Dat ligt er aan," zei tante, een snuifje nemend en haar
zwager beteekenisvol aanziende. „Hij is immers uit dienst.
Wat voert hij nu uit?"
XIV.
Het knappe jonge meisje, dat op zekeren namiddag te
Delft uit den trein stapte en, brutaal rondkijkend, haar
neusje zoo uittartend in den wind stak en de schitterende
oogen overal heen liet gaan, had er geen het minste
idee van, welk ecne verwelkoming haar thuis wachtte. Zij
keek wel een beetje verschrikt en verbaasd op, toen zij
moeder in tranen zag uitbarsten bij hare plotselinge ver
schijning en vader een paar krachtige woorden losliet, maar
het toppunt van de uitdrukking van verbazing bereikte
haar gelaat, toen, na hare begroeting en de snelle mede
deeling, dat vader en moeder de complimenten van tante
moesten hebben, tante zelf plotseling achter haar in de
deur verscheen en op suikerzoeten, sarcastischcn toon zeide
„Zoo zoo? Welja, de complimenten van tante? Wel
zeker, de complimenten van tante, nietwaar julje?"
En de oude dame liep als een vertoornde kat met een
lioogen rug rondom Aatje, bij elke pas eene buiging ma
kende en steeds herhalende
„Wel zekerzoo zoo Ja, de complimenten van tante, hè?"
Aafjc keek van den een naar den andere en begreep er
niets van. Wat beteekende dat? Was zij ontdekt? Groote
hemel
Zij viel eindelijk als vernietigd op een stoel neer, sloeg
de handen voor het gezicht en begon zenuwachtig te
snikken.
„Wel ja, huil maar uit, liefje, dat zal je goed doenje
zenuwen zijn een beetje over stuur," zeide tante. Zouden
we dien kerel niet even halen om je te troosten, dien ge-
genezen had en bij verwondingen had
bijgestaan.
Vóór wij dien avond van elkander
gingen, nam de kapitein nog eenmaal
het woord, om er ons opmerkzaam op
te maken, dat het een uiterst gevaar
lijke onderneming was, ons in zulk
een kleine boot, zonder nautische instru
menten op de groote zee te wagen en
dat wij een reis van bijna honderd
geografische mijlen zouden hebben af
te leggen, daar wij onze vlucht naar
de Noordkust van Celebes moesten
richten, waarop de Maleiers zeer waar
schijnlijk geen vermoeden zouden heb
ben. Zoodra zij onze vlucht zouden
bemerken, zou bij hen wel de gedachte
oprijzen, dat wij zouden pogen, de kust
van het naburige eiland Mindanao of de
veertig mijlen ver gelegen Oostkust van
Borneo te bereiken, waarna zij ons in
die beide richtingen zouden vervolgen.
Op de gedachte, dat wij over de Soe-
loezee naar Celebes ontvlucht "konden
zijn, zou zeker geen der zeeroo vers
komen. Wij verzekerden den braven
kapitein, dat wij voor geen gevaar
terugdeinsden, als het om onze vrijheid
te doen was, en dat wij het volste ver
trouwen stelden in zijne ervaring als
zeeman.
Eenige dagen na dit onderhoud ver
telde Hewet ons, dat hij en Tom een
bootsmast en vier riemen hadden klaar
gemaakt en in het boschje achter ons
huis hadden verborgen en daar binnen
enkele dagen de westmoesson zou in
vallen, konden wij op donkere nachten
rekenen en alles voor onze vlucht ge
reed maken. Den dag daarop bracht
de dokter reeds twee groote water
kruiken van roode potaarde mede, die
ieder vijf of zes pinten water konden
bevatten en waarin men het water lang
koel en frisch zou kunnen houden,
daar roode potaarde zeer poreus is.
Sidin berichtte ons, dat hij bijna een
pikol rijst en een goeden voorraad
bananen had verzameldwij bevalen
hem de rijst zoo spoedig mogelijk te
koken en in pisangbladeren te verpak
ken, waarin zij lang zou goed blijven
en niet zuur worden.
Den volgenden dag kreeg de dokter
nog twee groote gendies (waterkrui
ken) en wat gedroogd herten vleesch,
dat een zijner patiënten ten geschenke
i zond, daar Schelhoven als bij toeval
verteld had. dat hij zooveel van ding-
ding (gedroogd hertenvleesch) hield,
j Na nog twee dagen geduld te hebben
i geoefend, verklaarde de kapitein ons,
I dat wij nog dienzelfden nacht onze
j poging tot vluchten zouden ten uitvoer
brengen, daar hij voorspelde, dat er
I vrij harde wind, gepaard inet regen, te
j wachten was. De voorspelling van
den zeeman kwam uitnog lang vóór
middernacht begon het te regenen en
vrij hard te waaien, zoodat wij zeker
konden zijn geen enkelen inwoner van
Jolo buitenshuis te zullen aantreffen.
Wij belastten ons met de waterkruiken,
onzen bescheiden voorraad proviand en
de matten en volgden de twee zeelie
den, die den mast en de riemen
droegen, door de stille dorpsstraat naar
het strand, echter niet zonder een hevig
hartkloppen, daar slechts één der Ma-
leiers ons had te ontmoeten, om ons
geheele plan in duigen te doen. vallen.
Eindelijk bereikten wij echter geluk-
kig het strand, waar de wind ons den
regen in het gezicht joeg en niettegen
staande de duisternis vond de kapitein
spoedig de plaats, waar de boot naast
i de vischschuiten op het strand lag.
I Voorzichtig laadden wij de kruiken en
j ons proviand in het tamelijk ruime
vaartuig en brachten het toen zonder
geraas te water, waar Tom het zoolang
vasthield, tot wij allen er in plaats
j hadden genomen. Bij het rondtasten