NIEU WEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 18. Vrijdag 10 Februari 1893. Jaargang 51. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. NEDERLAND. GRUD CiFE CENTRiL, Kanaalweg 84, Helder. Restaurant op allo uren Tan den dog. 5 BILLARDS, VERGADERZALEN, etc., etc. JQNtr HOLLAND, Geïllustreerd Weekblad VOOB JONGELUI. f 1.25 per knarlnBl. Bij allo boekhandelaren verkrijgbaar. EN Het boeiendste en goed koopste jongensboek is De VISSCHERIJ, 11.25 per knartaai. Bij al la boekhandelaren verkrijgbaar. KONINGSTBAAX 21. BOHHE CHADSSDRE. PBCXAAL ADB1I VOOB ICHOEMEN MAAK A AT. A. Adria&oss. Hot VodorUndt ghetronno Blijf iolc tot in don doot. WüWnntlitd. Vorsohljnt lederen Dinsdag, Donderdag gel Zaterdag. .Rn desesperoert nimmor I* Jan Pieten. Coen. Abonnementsprijs per 3 Voor do conrant binnen de geineeente j naar de overige plaatsen van Nederland ttt t alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost-Indie en Amerika). ttt t Znid- Afrika f 0.70, met Jong Holland 1.20 0.00, 1.40 2.00 4.— REDACTEUR-UITGEVER J. H. VAN BALEN. Molenplein.Heider. PJr jj a dor A d v e r t o n t i 8 Van 1—5 regels 50 cents, elke regel 'meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang vaa do hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advertentiën voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand per regel 5 Ct. De Advertentiën kunnen overal worden geplaatst tusschen den tekst. T 0 Y N B E E. Wat is „Toynbee-werk" Evenals van Huisvlijt, heeft ieder tegen woordig wel eens gehoord van Toynbee- werk. Maar 't zou mij zeer verwonderen, of laat ik zeggen meevallen, als er velen waren, die zich èn van dien arbeid èn van den oorsprong van het woord een duidelijk begrip vormden, Toch wordt het tijd, dat men zich ook ten onzent, en in zeer ruimen kring, een denkbeeld make van die „sociale bewe ging", zooals 'k de zaak wel raag noemen. Want eigenlijk is 't reeds te laat, zoo laat althans, dat 't heel wat moeite zal kosten, om den verloren tijd nog eenigs- zins in te halen, en wellicht menige bittere ondervinding andermaal leeren zal, dat niemand zijne plichten ongestraft verzuimt, de groote maatschappij allerminst. Want als de tegenstanders der kiesrecht uitbreiding ten onzent thans vragen, wat de „vierde stand" met dat kiesrecht zal doen, en allerlei gevaren voorspellen van die macht in de handen van onontwik- kelden, dan mogen wij zeer zeker in de eerste plaats antwoorden, dat die alar mistische vrees en pessimistische voorspel lingen der thans besturende klassen ijdel zullen blijken en het Nederlandsche volk toonen zal, beter en verstandiger te zijn dan waarvoor het gehouden wordt door die „eigengerechtigen", die het van hun hoog ontwikkeld en voornaam standpunt nooit leerden kennen. Dan moeten wij er, ten tweede, bijvoegen, dat de vrees, voor zoover gegrond, komt voor rekening dier conservatieven en conservatief-liberalen zeiven, die in hun zelfgenoegzaamheid zeer „satisfail" met de in 1848 verkre gen regeling gedurende een tijdvak van vijftig jaren verzuimden om iets voor het volk te doen, eerst in den allerlaatsten tijd, toen zij opgeschrikt werden door vlam mende waarschuwingen, begrepen hebben dat zij iets van hun voorrechten moesten gaan prijsgeven, en dus eigenlijk slechts door egoïsme bezield zijn, nu hun duide lijk wordt, dat het onder curateele gehou den deel des volks thans zijn erfdeel komt opeischen. Maar dan mogen wij, in de dërde plaats, niet nalaten, ook onszelven het verwijt te maken, dat wij ook niets gedaan hebben om de mogelijke gevaren af te wenden, want dat wij wij allen verzuimden om het volk voor te bereiden voor zijne mondigheid. Wij hebben er tot dusver op los geleefd, alsof 't altijd blijven zou zooals het was eenige duizenden, die bestuurden, en de rest, die bestuurd werd. Wat er buiten de grenzen van ons landje gebeurde, bleef voor ons alles onvruchtbare leering. In de ge- heele wereld zagen we de waarheid beves tigd van de spreuk „les idéés marchent" maar wij dachten, dat bij ons te lande de ideeön wel zouden blijven stilstaan, of we dachten heelemaal niet. Twintig jaren kibbelden we over de schoolquaestie maar we vergaten daarbij, dat in de eerste plaats het onderwijs een voorwerp van aan houdende zorg moest zijn, met 't gevolg dat, nu het kiesrecht moet gegeven worden, wij nog niet eens op leerplicht en een goed georganiseerd, vruchtdragend volksonder wijs kunnen wijzen. En door al die fouten en nalatigheden is thans een kloof ontstaan, zoo breed en diep, dat zelfs liberaal denkende mannen nu aarzelen, den sprong te wagen, die Tak's kieswetontwerp voorstelt. 'k Heb het al meer gezegd en herhaal hetgewaagd komt die sprong mij niet j voor, en zeker veel minder gevaarlijk dan i een weigering zijn zou. Maar dat er aan de staatkundige opvoe ding van ons volk nog veel ontbreekt, dat j is een niet te loochenen feit. En dat er j nog heel wat te doen valt, alvorens het zich recht thuis zal gevoelen in zijne nieuwe positie, niemand die daarvan meer over- j tuigd kan zijn dan ik, al zou het van i meer dan overschatting getuigen, te meenen dat het nieuwe kiezersheir in politieke ontwikkeling zoo heel ver achter zal staan bij 50 of 75 percent (om niet meer te zeg gen) van het tegenwoordige kiezerskorps. Welnu, die opvoeding staatkundig en maatschappelijk van de aanstaande kiezers, die wij verzuimden toen 't tijd was, hebben we nu althans in te halen. Tua res agitur." t En 't is op dit terrein,) dat deToynbee- arbeid ons brengt. Ook in Engeland doorleefde men het tijdperk van strijd, dat wij nu doormaken maar al een halve eeuw geleden. Wat ons nog wacht, is daar al achter den rug. Wat diepzinnige staatslieden ten ontzent nu nog onwetenschappelijk en onmogelijk noemen, is daar reeds tot stand gekomen. Ook daar had men een „kamp om het recht" te strijden en een zwaren strijd om de econo mische gelijkheid te bevechten. Doch toen de sociale strijd er zich begon af te teekenen, had de practische Brit ook het middel bij de hand om, na de wond gepeild te hebben, de genezing te gaan beproeven. Het volk moet opgevoed, het proleta riaat uit zijn ellende opgebeurd worden er moet licht en lucht, ook in zedelijken zin, komen in het „duistere Engeland". En wij moeten dan niet doen „du haut de notre grandeur", nederbuigend, als een weldaad of een genade, welke wij aan het volk gelieven te geven wij moeten erken nen, dat het onze plicht is, evenzeer als ons belang, aan onze broeders de hand te reiken om zich te verheffen en wij moeten bovenal de kloof dempen tusschen de twee volken, die in den staat naast en bij elkaar wonen, door tot de armen te gaan en hun vertrouwen te winnen, waar nu en waarlijk niet zonder reden argwaan en achterdocht heerschen. Ziedaar den grondslag van hetgeen men „Toynbee-werk" noemt. Engeland's zonen en dochteren trokken er op uit, gewapend met een schat van geduld en bereid tot veel opoffering en zelfverloochening. En zij drongen door in de donkerste schuilhoeken der ellende, leerende en reddende, zich vrienden ma kende onder het volk en dit ontwikkelende vooral tot zelfstandigheid en zelfbestuur. Hier haalden, in plaats van te jammeren in ingezonden stukjes, eenigen de zwer vende kinderen van de straat, om ze te onderrichten en aangenaam bezig te houden. Ginds verzamelden anderen de mannen rond zich en hielden voordrachten ter verspreiding van nuttige kennis. Elders leerden zij aan de arme „sweaters" den weg kennen om tot een beteren toestand te geraken. En zoo was hun zware arbeid velerlei, maar onvermoeid, onvatbaar voor de moedeloosheid, welke tal van teleur stellingen dreigden op te wekken, en was 't vooral de studeerende jongelingschap, die den vrijen tijd tusschen de studie wijdde aan dit grootsche liefdewerk. En met rijke vruchten. Maar indien er één is, wiens naam daarbij met eere en eerbied moet genoemd worden, dan is 't Arnold Toynbee. Van der jeugd af zwak en bedlegerig, was hem door zijn geneesheer verboden, meer dan drie uren te werken. Maar aan de universiteit te Oxford gekomen onder den machtigen invloed van Thomas Hill Green, den hoogleeraar die in „Robert Elsmere" is geteekend, begreep Toynbee, dat zijne diepgevoelde ontferming voor „arm Engeland" zich niet te beperken had tot economische studie en klagen in de binnenkameren hij ging de wereld in, sprekende en leerende zijn overtuiging, dat er beterschap mogelijk is, als werk man en ondernemer elkaar ontmoeten „als gelijkgerechtigde burgers van een vrijen staat". Maar hij ging verder. Eveu 20 jaren oud, huurde hij een woning in Whitechapel, het hart van „het duistere Londen", om daar zijne zomervacantie te genieten. En sedert rustte hij, de zwakke man, niet van zijn arbeid voor de armen en achtergestelden, tot hij in 1884, 31 jaren oud, de eeuwige rust inging. 134 waren fout uitgekomen. Het grievend berouw te beschrijven dat haar kwelde is niet mogelijk. Elk bericht dat zij ver nam was voldoende om de oude wonde open te rijten. Haar huwelijk, hoe kort ook, was een bron van voort durende kwelling voor baar geweest. Thans was het zoo goed alsof het niet bestond. De vloek, welke op die ver bintenis van den beginne scheen te rusten, was spoedig in vervulling gekomen. Frans had zoo goede zaken gemaakt, dat, ondanks tante tweemalen reeds had geholpen en bet jonge huishouden weer op de been had gebracht, er een jaar na hun huwelijk geen spoor meer van over was. Een bedrieglijk bankroet had Frans in de gevangenis gebracht en Aafje weer naar buis doen terugkeeren. Het genadebrood, dat daar haar deel was, werd haar echter door haar vader zoo bitter gemaakt, dat zij, ten einde raad, hare toevlucht zocht bij tante, die haar, hoewel tegen stribbelend, opnam en in Godsnaam maar bij zich hield. Op écn mond meer kwam het bij de oude dame aan tafel niet aan en een stuk kleeren af en toe had zij ook nog wel voor haar nichtje over, zooals zij zich uitdrukte. Maar menigmaal dacht Aafje aan de toekomst en dan kwam haar te binnen wat zij roekeloos, moedwillig had weggeworpen. Kwamen haar in zulke oogenblikken al tranen in de oogen, dan waren het geen tranen van berouw, maar van ergernis, tranen die geen verlichting gaven, maar die haar als het ware doortrokken met het gift van wangunst en woede. Van Hardijk had zij evenmin ooit meer gehoord dan anderen. Er liepen in den Haag geruchten dat men hem te Parijs had gezien, steeds verder dalende op den maat- schappelijken ladder. De eene wist te vertellen dat hij hem 131 toe een woordje tot hen. Mevrouw was tehuis gebleven en wachtte hen aan het terras van het allerliefst gelegen buiten op en de innige hartelijkheid, waarmede zij Albert verwelkomde, trof hem zoozeer, dat hij in zijne vreugde het goede mensch om armde en hartelijk op de wangen kuste, hetgeen den ouden heer eerst verbaasd deed kijken en hem toen in een hartelijk lachen deed uitbarsten. Alles had een feestelijk aanzien en niet het minst de menschen zelf. Er kwam geen 'einde aan het vragen en weer vragen en de dag vloog om en toen bij het diner de champagne in de glazen parelde en Albert zich het middelpunt van al die hartelijke genegenheid zag, toen werd zijne aandoening hem te machtig en kon hij geen woorden van dank vinden. Als een breeden stroom over stelpte hem het geluk en er was iets van vrees in zijne vreugde, dat dit geluk te groot was, dat hij zooveel geluk niet verdiend had. In een gedachtenloop van één seconde ging alles wat bij de laatste jaren beleefd had aan zijn geestesoog voorbij als een panorama en slechts met inspanning kon hij zich aan dien indruk onttrekken. Hij blikte rond en lachte gelukkig. „Vergeef me,' zeide hij, „ik zal nooit vergeten „Dat behoeft ook niet," viel de oude heer hem in de rede, terwijl hij zich de oogen afwischte, „het geluk is te zeldzaam om het te vergeten." Toen voelde Albert zijn hand drukken, warm en innig, en Louise lachte hem door hare tranen toe. Hare bevende lippen zeiden iets wat Albert verstond, ofschoon het niet uitgesproken werd en in den drang van het oogenblik trok Een werkman zeide aan zijn graf„Hij begreep ons. Hij zou nog wel meer voor ons hebben gedaan". Toen na zijn dood zijne vrienden over wogen, hoe 't best een hem waardig mo nument te stichten, konden zij hem dan ook niet beter eeren, dan door de oprich ting in het „East-end" van Londen van ecu „Toynbee-hall", een hoofdkwartier voor het practische „reddingsleger" (eenigermate nagevolgd in 't verleden jaar door mij besproken Amsterdamsche „Ons Huis"). Maar grooter eer uog bracht de taal hem, toen zij het edele werk der verbroe dering en verheffing tiaar hem noemde Toynbee-werk. Zie, wij hebben, zij 't in het klein, in onze omgeving een arbeidsveld, waarop allicht evenveel te doen valt als in Londen's „East-end" en onder de Britsche arbeiders. „Armenzorg" met hare huisbezoekers kan dat veld ten deele ontginnen. Maar er blijft buitendien nog zeer veel te doen. Want 't is niet de stoffelijke armoede aller eerst, die te bestrijden valt door het Toynbee-werk. Zedelijk, ontwikkelend en beschavend moet vooral de arbeid werken, om te vereenigen wat thans verdeeld is, te verbroederen wat elkaar wantrouwt, allen op te leiden tot „gelijk gerechtigde bur gers", er naar te streven om elkaar te leeren kennen en begrijpen. Dat is een zware taak en niet ieders werk. Wie meent, dat het, in den aanvang vooral, aangenaam zal zijn, een tijdver drijf en gemakkelijk, hij late er maar van af. Aan teleurstellingen zal de arbeid aanvankelijk zeker rijker zijn dan aan voldoening. Wie na zoo langdurig verzuim dadelijk verwacht, met open armen te worden ontvangen, hij vergist zich deerlijk en stelt zijne eischen waarlijk te hoog. Er zal wel veel te overwinnen zijn, tegenwer king en achterdocht, miskenning en voor oordeel. En buitengewoon veel tact is er noodig, om de taak goed op te vatten. Maar de prijs is waard, dat er voor ge streden en geleden wordt. Want voor beide partijen is er groote winst tc behalen en voor de geheele samenleving daarnevens. (H. Ct.) HELDER, 9 Februari Offlciëele berichten uit de „Staatscourant'1. Bij Kon. besluit zijn benoemd bij de dd. schutterij alhiertot kapt. J. C. Slis en D. A. G. Vastenou, beiden thans 2de luit., en tot 2de luit. W. Bruijn, A. F. de Graaff j en A. Klik, allen thans schutter. Bij Kon. besluit is op zijn verzoek eer- vol ontslag verleend aan mr. A. A. Land, als j rechter-plaatsvervanger in de arr.-rechtbank te Haarlem. j De luit. ter zee iste kl. K. W. H. Goetz, gedetacheerd in de maritieme directie alhier j en toegevoegd aan den staf-officier der zee- I macht, wordt met 1 Maart a. s. op non- act. gesteld en vervangen door den luit. i ter zee iste kl. G. F. Tydeman. Blijkens bij het Dep. van Marine ont- i vangen bericht, is Hr. Ms. schroefstoom- I schip iste kl. „Johan Willem Friso," ouder bevel van den kapt. ter zee J. C. Joekes, den 6 dezer van SL Vincent (Kaapver- dische eilanden) vertrokken, ter voortzetting van den oefeningstocht. I Blijkens bij bet Depart. van Marine ont vangen bericht is Hr. Ms. schroetstoomschip iste kl. „Van Speijk", onder bevel van den kapt. ter zee W. A. Arriëns, den 7n 1 dezer van Simonsstad (Kaap de Goede Hoop) vertrokken, ter voortzetting van den oefeningstocht. I Te Avenhorn heeft dezer dagen het Kamerlid Zijp eene rede gehouden over de algemeene malaise, in de stad zoowel als op het land, en als geneesmiddel aan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1