NIEU WEDIEPERlüS COURANT. HELDERSCHE- M. 40. Zondag 2 April 1893. laargang 51, GRMDUFE CEIinil, Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. KRIJGSTOCHTEN Kanaalweg 84, Helder. Restaurant up alle uren van den dag. S BILLARDS, VERGADERZALEN, etc., etc. JQIEJ HOLLAND, Geïllustreerd Weekblad VOOB JONGELUI. f 1.-25 per krrarlaal. Bij alla boe Ir handelaren verltrysbaar. EN Het boeiendste en goed- koopste jongensboek is VISSCHER1J, Weekblad voor Zee- en ZoetwaterviascherlJ Viaehteelt. Vlachborei- dlng en Vlachhandol f 1.25 per knartaai. Bij alle verkrijgbaar. KOXINQ9TBAAX 21. BOHNE CRADSSÜRE.! PKCiAAL ADBflfl VOOR CIIOK.tE.N HAAK MAAT. A. Adriaanss, Het Vaderlandt ghetroune Blij ick tot in den doot. WUWmmlicd. Abonnementsprijs per 8 Voor de courant binnen de gemeeente j nsar de overige plaatsen van Nederland a alle landen, die in bet postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Ooat-Indië en Amerika). bk» Zuid- Afrika maanden: f 0.70, met Jong Holland/ 1.20 0.90, 1.40 1.75, bk, 2.60 2.50, „4.— REDACTEUR-UITGEVER J. H. VAN BALEN. Molenplein.Helder. Prija der Advertentiën: V.. 1—5 regels 50 cents, .Ike ieg.1 meer 10 eent. Bij .bo.inemnst, ns.t gd..g «n 5e hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advortentiën voor liefdadige doeleindenP® Dienataaubiediugon voor den werkenden stand p 0 De Advertentiën k unnen overal worden geplaatst tusschen den tekst. van een Iudisch Officier, door E. Von Barfus. Den volgenden morgen na zonsop gang verlieten wij de kampong, verge zeld door het opperhoofd en een twaalf tal zijner krijgslieden en ademden ver licht, toen wij onze legerplaats weer bereikten. Wij verfrischten ons dade lijk door een bad in de rivier en verwisselden tevens van kleederen, wat dringend noodig was, daar de hutten der Berg-Alfoeren niet door zindelijk heid uitmuntten en van allerlei onge dierte wemelden. Na een stevig maal, waarbij wij ook het oude opperhoofd noodigden, begaven wij ons op wegen kwamen nog dienzelfden nacht in de factorij van Taroeno aan, welker com mandant ons reeds in spanning wachtte, daar hij niet veel vertrouwde op de belofte van het opperhoofd, 0111 ons ongehinderd te laten vertrekken, zoodra diens zoon losgelaten was. Wij konden inderdaad van geluk spreken, heelhuids uit de handen dezer woestelingen te zijn gekomen en hadden dit voornamelijk wel te danken aan de omstandigheid, dat de eenige zoon van een hunner aanzienlijkste opperhoofden in de macht der Europeanen was gekomen en de oude wilde te trotseh was om zijn woord niet te houden, toen de gevangene zonder eenig letsel was teruggekeerd. Nauwelijks twee jaren na deze ge beurtenissen deden de Alfoeren uit hunne bergen een inval in de neder zettingen en konden slechts door een sterke militaire expeditie getuchtigd en verdreven worden. Zes compagnieën in fanterie, benevens verscheidene stukken geschut moesten van Amboina worden overgezonden en verkregen eerst 11a een maandenlangen bloedigen strijd de overhand. Nadat ik mijne opnemingen te Ta roeno had volbracht, keerde ik met mijnheer Vermeulen in een groote prauw naar Elpapoeti terug, waar reeds een regeeringskotter wachtte om mij naar Amboina over te brengen. Met het eerstvolgende stoomschip vertrok ik naar Batavia, blijde, de Molukken te kunnen verlaten, want de Molukken mogen een aardsch para dijs toeschijnen, ook van een paradijs kan men genoeg krijgen, als het leven er te vervelend is. VIERDE HOOFDSTUK. FORT HENDRIK. Te Weltevreden werd ik spoedig na mijne terugkomst tot eersten luitenant bevorderd weinige weken daarna moest l ik echter weer afscheid nemen van het gezellige en aangename leven in de hoofdstad van Nederlandseh-Oost-Indië, om mij naar Padang aan de zuidwest- kust van Sumatra te begeven, waar ik j werd toegevoegd aan den staf van het militair commandement. Te dien tijde ging Padang snel voor uit en begon zich te ontwikkelen tot de meest beduidende plaats op het ge- heele eiland. Buiten den kolonel en den commandant van de militaire af- deeling, den resident en eenige hoofd ambtenaren van de verschillendekulturen hadden een twintigtal rijke kooplieden en plantagebezitters zich te Padang ge vestigd. De elegante toiletten van twaalf of vijftien Europeesche dames, welke de elite van Padang uitmaakten, herin nerden eerder aan een balzaal te Parijs of Brussel dan aan eene in een half beschaafde stad twee graden onder den aequator, terwijl zij zeer voordeelig afstaken hij de wel is waar kostbare maar overigens smakelooze kleedij van de dames van gemengd bloed, die altijd in het dubbele aantal vertegenwoordigd waren. Ongeveer vier maanden 11a mijn aankomst te Padang bevond ik mij op een avond op eene groote soiree bij den resident. De meeste gasten hadden zich in de vroolijk verlichte muziekzaal verzameld en ik had juist de laatste noten van//Oh, Mathilde, Idóle de mon ame zoo smeltend mogelijk ge zongen en de hooge C niet zonder in spanning gehaald bij eene hitte van 36 graden Réaumur in de schaduw en de dank verworven uit de donkere oogen van mejuffrouw Catrien, de tweede dochter van den resident, toen in de deur van de muziekzaal de dikke ge stalte verscheen van kolonel Heemsdal, den commandant van onze militaire af- deeling, die mij met weinig vriendelijke blikken aanzag. Onwillekeurig richtte ik mijne oogen op de niet minder gewichtige wederhelft van den overste en ik kreeg dadelijk een voorgevoel van eenig onheil, toen zij mij met een spot achtig lachje vereerde. Eenigen tijd ge leden had ik mij de groote ongenade dezer gewichtige dame op den hals ge haald en ook geen pogingen gedaan om haar gunst weer te verwerven. Op een soiree te haren huize had zij mij dringend verzocht iets te zingen terwijl ik mét een jonge dame midden in een duet was, riep zij haren bediende tot zich en besprak met hem het sou per op zulk een luiden toon, dat zij ons gezang geheel overschreeuwde. De ïouge dame was verstoorden wij hielden midden in het duet op. Zeer verbaasd vroeg mevrouw Van Heeinsdal mij, waarom wij ophielden met zingen, waarop ik haar zoo bescheiden mogelijk antwoordde, dat wij vreesden, haar door ons gezang in haar onderhoud met haar bediende te storen. Het boosaardig lachje, dat op de ge zichten van eenige der dames te voor schijn kwam, deed de goede vrouw duidelijk worden, dat zij weer een misslag had begaan tegen de etiquette, wat haar zeer dikwijls overkwam, daar zij eigenlijk geen dame was, maar wat men pleegt te noemen eene „buronnes- 1 keukenmeid." Sinds dien tijd droeg jij mij groote haat toe en daar zij een onbeperkte macht over haren gemaal had, kan men zich gemakkelijk voorstellen, hoe aangenaam mijne verhouding tot I den overste was. .Tuist toen de vrouw van den resi dent, een zeer beminnenswaardige dame, mij haar compliment maakte over mijn gezang, trad de overste op ons toe met 1 de woorden «Laat mijnheer Bertram vanavond nog maar veel voor u zingen, mevrouw, want het zal wel voor zeer langen tijd de laatste avond zijn, dien hij in zulk aangenaam gezelschap zal doorbrengen." Op de vragende blikken van de vrouw des huizes en van mij, ging hij, zich tot mij wendende, voort//Gij moet morgenavond met 250 man op dat zij nauwelijks in staat was het licht vast te houden. Zij bracht geen geluid voort, toen in het volgende oogenblik Lydia in de gang trad. Toen zij hare nicht herkende, kon zij eene beweging van schrik niet weerhouden en zij verbleekte, maar, zich plot seling herstellende, zeide zij op den onschuldigsten toon van de wereld: „O, zijt gij het, Therese? Ik dacht Leïla hier te vinden; ik had haar gezegd hier op mij te wachten." Therese verroerde zich niet en slechts de uitdrukking van verstomming in hare oogen bewees, dat zij nog leefde. z/Ik ga 's avonds zoo graag in deze kas," zeide Lydia, „ik verbeeld mij dan te midden van de tropische plantengroei van mijn geboorteland te zijn." Vervolgens, als om de verdenking te verdrijven, die Therese scheen te bezielen, voegde zij er aan toe „Leïla is altijd bij mij." Therese antwoordde nog altijd niet. Zij gevoelde zich zoo beklemd, dat zij niet spreken kon. Maar de tranen sprongen haar in de oogen en met eene troostelooze uitdrukking op haar gelaat het hoofd schuddend, zeide zij /Neen /Neen vroeg Lydia met bevende stem. „Neenstiet het jonge meisje blozend uit. /Wat meent ge daarmede?" En de Creoolsche naderde verschrikt hare nicht. Doch Therese zweeg. Zij begon over de gedane ontdekking bitter te weenen en zooals de beide meisjes daar tegenover elkander stonden, de eene krampachtig snikkend, de andere fier en brutaal, ondanks haren angst, had men de schuldige voor onschuldig kunnen aanzien. //Waarom weent ge toch? Spreek dan!" zeide Lydia geërgerd. Nu herstelde Therese zich een weinig en hare tranen drogend, vroeg zij/Lydia, wie is die man, die daar zooeven is heengegaan //Een man riep Lydia met een zenuwachtig lachje uit. /Wat denk je wel ik was alleen." „Loochen het nietviel Therese haar in de rede. „Loochenen beteekent in dit geval, dat ge begrijpt een onrecht te hebben begaan. Ik heb den man met mijne eigen oogen gezien, hoort ge Ik heb hem zelf gezien 67 DERDE HOOFDSTUK. Des daags na de verschrikkelijke gebeurtenis in de villa van dokter Houchard, waar hij een der gasten dood had achtergelaten, vertrok Ploërné met den sneltrein, die te vijf ure Nizza zou bereiken. Hij wilde niet terstond naar Beaulieu gaan, omdat hij vreesde, dat zijne komst dan bekend zou worden en hij daardoor in de onmogelijkheid zou zijn, door hen te verrassen, te ontaekken wie de schuldige was. Sedert vier-en-twintig uren had hij geen rustige minuut meer gehad, want zonder ophouden dacht hij na over de oplossing van het raadsel, die de Italiaan hem niet had willen geven. Telkens kwamen hem de woorden van Girani weer te binnen„Des avonds wachtte zij mij op het kleine terras, te midden der bloemen. Daar heeft zij mij gisteren gewacht en daar zal zij mij morgen wachten Raimond wist zeer goed, van welk terras hier sprake was. In de laatste dagen van haar leven had mevrouw Lctourneur zich daarheen laten dragen en dagen lang had zij daar gezeten, naar de blauwe golven der zee kijkend, zich door de koesterende zon latende verwarmen en de welriekende geuren der bloemen inademend. Raimond zag in den geest dat plekje voor zich: een laag muurtje met een hekwerk •en rondom diepe stilte en eenzaamheid, olijvenheggen, velden en de zee. Ja, de plaats was duidelijk afgeschilderd. Met klimmende woede dacht hij aan den Italiaan, het ten-as bestijgend, terwijl een der meisjes hem tegemoet kwam. Een der meisjes! Welke? Raimond zag in zijne verbeelding alleen een licht kleedje; hij zag hoé zij de armen voor hem uitbreidde en hoorde hare kussen. Maar het .gelaat bleef in het donker gehuld en verborgen. Was het de blonde of de bruine? Therese of Lydia? De vriendin of de bruid? Dan weder zag hij den stervenden man met dat spottend weg naar Fort de Koek, mijnheer, waar gij van den commandant van dat fort nadere instructies zult bekomen. Ik verwacht u morgen vroeg op het rapport, waar ik u het verdere zal mededeelen." Dat was zeker geen opbeurend be richt 1'ort de Koek lag toenmaals name lijk aan de uiterste grens der Neder- landsche bezittingen ^op Sumatra, in liet land des Battaks, een zeer oorlog zuchtig en wederspannig volk, waar van wel eenige radja's den Nederlanders waren toegedaan, maar die toch iedere gelegenheid aangrepen om roofzuchtige invallen in de kolonie te doen en tot nog toe slechts door het sterke garni zoen in genoemd fort in bedwang ge houden werden. Te Fort de Koek in garnizoen te liggen, was hetzelfde, als verstoken te zijn van alle genoegens en voorrechten der gezelschapswereld, van rijst en hoenders te leven en met brandewijngrog de dagelijksche ver veling te verdrijven. ..Niet alleen trof deze onverwachte tijding mij onaangenaam, maar ook op de overige gasten maakte zij een onplei- zierigen indruk, welke niet verminderd werd door de verklaring van den over ste, dat de nederzettingen aan de gren zen opnieuw verontrust werden dooi de Battaks, welke versterkt werden door eenige opperhoofden derAtjehers. Ik zocht dadelijk den adjudant van mijne afcleeling op, die mij het ver troostende bericht gaf, dat ik niet eens op „de Koek" zou blijven, maar een klein, verder opgeworpen fort moest bezetten, dat nog niet geheel voltooid was en geheel op het terrein van een radja der Battaks lag. Deze post mij dus door den overste toegedacht, een post, waarmede weinig eer te be halen was, maar daarentegen het voor uitzicht bood, in handen der Battaks te vallen, die nog altijd de beminnens waardige gewoonte hadden hunne ge vangenen op te eten, zoodat er kans voor mij bestond, in den vorm van een cotelet of fricassee door hen te worden opgepeuzeld. Vandaar de groote vreugde mi jner vijandin, die mij op deze manier hoopte kwijt te raken, een wensch, die ik de goede vrouw niet eens kwalijk nemen kon, daar zij door mij en mijne bekenden ook niet altijd even toegeeflijk was behandeld, want door hare talrijke misslagen gaf zij ons oneindig veel stof tot boosaardige opmerkingen en spot ternijen. Nog dienzelfden avond maakte ik den adjudant en den volgenden morgen ook den overste de opmerking, dat ik als officier van den staf volstrekt niet ver plicht was het bevel over zulk een klein fort op mij te nemen, maar dat dit toekwam aan de officieren der infanterie ik kreeg echter ten antwoord, dat de andere luitenants door de hevig heer- schende cholera.en dysentrie onbekwaam voor den dienst waren en men een jongen officier deze gewichtige post niet kon toevertrouwen. Ik was de eenige beschikbare eerste luitenant, waarom de overste mij van mijn post bij den I staf ontsloeg en met het bevel over j fort Hendrik belastte. Wilde ik dus j niet den schijn op mij laden, bevreesd te zijn voor het gevaar, aan deze post verbonden, dan bleef mij al niet anders i over, dan mij er in te schikken. De laatste uren op de soiree van den resident ga ik stilzwijgend voorbij ik had in dit huis niets dan goeds en aangenaams ondervonden ei: een kleinen kring geestige, goedhartige menschen gevonden, die den vreemdeling dikwijls het lieve, verre vaderland deden ver geten. I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1