NIEUWEDIEPER-T-COURANT HELDERSCHE- M 49. Zondag 23 April 1393. Jaargang 51. Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. NEDERLAND. GRIND CAFE CENTRiL, Kanaalweg 84, Helder. Restaurant op allo uren van don dag. 5 BILLARDS, VERGADERZALEN, etc., etc. JOIB HOLLAND, Geïllustreerd Weekblad vooa JONGELUI. f 1.26 per kwartaal. Bi.) alle EN Het boeiendste en goed koopste jongensboek ie De VISSCHERIJ, Weekblad voor Zee- en Zoet watervlajeherlJ .Vlsehteolt. Vluchborol- tUng en VUcbbandel 11.26 per knartaai. Bij allo ■iJt? KONINGSTRAAT 31. BQNNE CBADSSDRE. PBOIAAL AX> HES VOO» I CHOKXEü Milt MAAT. J A. Adriaans». Hot Vnderlandt ghetronwe Blij iele tot in den doot. WilhulmHtücd. Oouderdag: ©o. iZaterdag. Vorsoutjat iedorou Ola^da^» Abo 8 p T Ij 8 Voor do courant binnen de gemeeente 4 naar do overige plaatsen van Nederland ww w w alle landen, die in het postverdrag rijn opgenomen (inbegrepen Oost-Tndië en Amerika). www w Znid-Afrika f 0.70, met Jong Holland f 1.20 0.90, 1.40 1-75, 2.50, RBDACTBÜR-UITGBV ER J. H. VAN BALEN. Molenpleiu.Heider. P r ij der Advertentlën Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 cent. hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Admtentiën voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand - Bij abonnement, i per regel 5 Ct. De Advertentiën kunnen overal worden r/eplaatst tusschen den tekst. Een nieuw middel om Atjeli te onderwerpen, De Tedacteur van „De Locomotief," de heer P. B., schrijft in het nummer vsn 18 Februari Achter mijn overzicht der opstellen van majoor van Heutz over de beëindiging van den Atjeh-oorlog (Loc. van 10 Febr.) schreef ik de opmerking, dat die bekwame officier m. i. het middel om aan den tegenstand in Groot-Atjeh een einde te maken nog niet had gevonden Naar aanleiding daarvan had ik een ge sprek met iemand, die sedert lang overtuigd is, dat wapengeweld te Atjeh ons in den tegenwoordigen stand van zaken niet meer duurzaam kan helpen, maar dat door het water moet worden verkregen, waartoe de wnpenen thans onmachling zijn beëindiging van het verzet in Groot-Atjeh. Het denkbeeld, en het daarop ontwikkelde plan, schijnt mij origineel. Ik beoordeel niet ik geef het slechts in 't kort, zooals het mij is medegedeeld. Men legge een dijk van den rechteroever der benedeu Atjeh-rivier oostwaarts naar Kroeng Tjoet. Evenzoo van den linker beneden-oever westwaarts naar Lamdjamoe of welke twee andere eindpunten bet best blijken. Een derden dijk legge men om onze geheele stelling. Daarna bouwe men b. v. bij Lambaroe, onze uiterste Zuid-oostelijke stelling, een sluis, die de Atjeh rivier geheel kan afsluiten. Even boven deze sluis makc men twee andere, in den linker- en rechter-rivier. Die waterwerken worden beschermd door een krachtige bezetting. Als alles gereed is, stelle men in eene pro clamatie aan de hoofden van Groot-Atjeh de eischen, die men tot waarborging van rust en orde noodig acht, bijv. inlevering van zóóveel geweren, uitlevering der voornaamste hoofden van verzet (om te worden verbannen), persoonlijke onderwerping van al de andere, enz. Men geelt bun voor de aanneming dier voorwaarden een of twee maanden tijd, met de uitlegging dat wij door de aangelegde waterwerken een groot deel der vruchtbare vallei van Groot-Atjeh kunnen onder water zetten en dit bij weigering ook zullen doen. Mijn zegsman gelooft dat, veel meer dan wapengeweld, zulk eene bedreiging met per manente inundatie de moekimhoofden om onze linie tot onderwerping zou brengen. Zoo niet, dan wordt de Atjeh-rivier afgesloten en het water naar beide zijden in de vallei gestort. In waterbehoefte binnen de linie moet en kan dan op andere wijze worden voorzien. Om onze stelling heen loopt een uitgebreide strook laag land onder water. Vijandelijkheden tegen onze stelling worden dus zoo goed als onmogelijk gemaakt. Zelfs iets hooger gelegene streken zullen geïnun deerd worden, daar de oostelijke en westelijke dijken, aan de bergen aansluitende, het water tegenhouden en de Atjeh-rivier blijft door- loopen. In den West-moeson althans zal een zeer uitgebreid inundatie-veld worden ver kregen. Posten op geregelde afstanden op de dijken langs de kust en om onze linie zijn natuurlijk noodig oui deze te beschermen, maar, door water omringd, kunnen zij niet ernstig worden aangetast. Is de bedreiging eenmaal uitgevoerd, dan kunnen daarentegen onze tegenwoordige posten behalve één on neembare aan de zeezijde en één bij de sluis- werken, desnoods worden ingetrokken. De stellingen zullen waarschijnlijk ongezond wor den door uitdampingen, en daarom moet onze hoofdmacht worden gevestigd to Poeloeh Weh, van waar uit de bezetting der posten even als bijv. te Tjilatjap, om de twee dagen wordt verwisseld. De bevolking binnen onze tegenwoordige linie kan uitwijken naar de kuststraten, gedeeltelijk met ons gaan naar Poeloe Weh of andere eilanden, maar daarmee kunnen wij ons in hoofdzaak niet inlaten. „Atjeh moet worden onderworpen." Wegens het vooruitzicht der verhuizing uit hun geboorteland zal de pressie dier bevolking op de oorlogspartij, om toe te geven, des te grooter zijn. De bevolking buiten de linie wordt gedwongen, te verhuizen naar de hoo- gere streken of op de kleine terpen. In de eigenlijke val van Groot-Atjeh geen landbouw, geen nijverheid meer. Hoofden en bevolking worden alle in hunne inkomsten getroffen. Vijandelijkheden tegen onze stelling zijn niet meer mogelijk, dan in kleine vaartuigen, die door óén schot kunnen worden doorboord of wel diep wadende in het water, wat een ernstigen aanval onmogelijk maakt. Geen smokkelarij dus meer van wapenen en am munitie, en daarmee de laatste bron van in komsten gestopt. Kortom, een belangrijk deel der vallei van Groot-Atjeh geruïneerd, ont volkt. Volgt de algemeene onderwerping, dan wordt aan het water zijn gewone loop terug gegeven, en al wat onze ingenieurs- en land bouwkunst vermag, aangewend om de gevol gen der overstrooming te herstellen. De sluis- werken blijven echter als permanent dreig middel tegen nieuwe vijandelijkheden. Het raiddel is rnw, maar zoo het kan slagen zou het moeten worden aangewend. Aan het verzet in Groot-Atjeh moet een einde komen. Verscheidene milÜoenen zou het kosten, maar niet zooveel als een perma nente oorlog. Overigens is mijn zegsman overtuigd (en ik stem daarin met hem overeen) dnt de inun datie zeiven niet eens noodig zou zijn. Het dreigemeni, goed duidelijk gemaakt., zou waarschijnlijk volstaan om de onderwerping en uitlevering der weerbarstigen te verkrijgen. De bedreiging krachteloos maken door de boven-Atjeh-rivier elders heen te leiden, kun nen de Atjehers nietwant de noodigc hulp middelen om haar, door de bergen heen, naar zee te grnven, hebben zij niet en zonder dat zouden zij door iedere afleiding zichzelve over- stroomen. Is het zoo onmogelijk, dat wij, Nederlan ders, door bet water (eertijds) groot geworden, ook door het water Atjeh moeten overwinnen HELDER, 22 April. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. Zitting van Woensdag 19 April. Faillissementwet. De minister van Justitie, zijn rede voort zettende, deed uitkomen, dat de schuldenaar in surséance van betaling een middel heeft om faillissement te voorkomen, omdat de surséance ook door niet kooplieden kan worden ingeroepen. Het faillissement wordt daardoor meer dan tot nu toe voor kooplie den beperkt. Faillietverklaring bij tijdelijke afwezigheid van den debiteur zou, bij later ongegrondverklaring van het faillissement, den aanvrager een acte tot schadevergoeding bezorgen. De minister bestreed bet stelsel- Levy, om een onderscheid te maken tusschen den ougelukkigen failliet en den roekeloozen speler en verdedigde zijn systeem, hetwelk liet faillissement, slpchts doet zijn een gere gelde. weinig kostbare vermogenscxccutie, welke den persoon er geheel buiten laat. Hij had vooral bezwaar tegen de openbare inqui sitie, die het voorstel-Levy meebrengt, en wraakt strenger optreden tegen den gefail leerde dan «lc doorvoering van beslag en executie van het vermogen noodig maakt, en kent aan het faillissement geen compro- mitteerend karakter toe. De heer de Kanter vroeg verzending naar de afdeclihgen van het voorstel-Levy, welks beginsel hij, als noodig gebleken in de prac- tijk, verdedigde, omdat 't zelfs het geringste brandmerk bij financieele moeilijkheden van den schuldenaar voorkomt. Overigens betoogde hij uitvoerig, dat het wetsontwerp beter is dan de bestaande gebrekkige faillissements-rege- ling. Alleen reeds omdat een einde komt aan de veel te omslachtige en te dure afwikkeling 106 antwoordt! Is zij liet?" Hij was in zijne angst en woede zoo vreeselijk, dat Therese bang voor hem werd. „Neen, zij niet!" riep zij uit. „Wat wilt ge mij dan wijs maken?" Zij wrong in vertwijfeling de handen. „Ik kan mijzelf toch niet aanklagen, als ik niets gedaan heb! Ik zweer het u.... niets! Behalve misschien, dat ik te veel heb liefgehad!" „Wien?" vroeg hij ruw. Zij schudde in diepe smart het hoofd. Kon zij het hem zeggen en nog wel in dit oogenblik, nu hij haar zoo kwelde en nu zij ter wille van hem en van hare liefde voor hem Lvdia's schuld op zich nam? „O," riep zij, „gij kunt niet begrijpen, hoe onrechtvaardig gij tegen mij zijt en hoe ongelukkig ik ben Ik ver zeker u, dat ik onschuldig ben Kunt ge mij dan niet gelooven? Heb ik ooit in mijn leven gelogen?" „Maar begrijp dan toch eindelijk," zeide hij, buiten zichzelf van ontroering, „dat er geen andere uitweg bestaat gij zijt schuldig of Lydia. Als ik u geloof, moet ik haar veroordeelen." En op dreigenden toon voer hij voort: „Ik ben het ein delijk moe. Heb ik mij in u beiden be drogen? Ben ik, sedert ik teruggekomen ben, krankzinnig Hebt gij met mijn gevoel, mijn hoop, mijn vertrouwen gespeeld O, als dat zoo ware Maar wij zullen nu met elkander in het reine komen, nietwaar?" En met luide, bevelende stem, onverschillig of mevrouw de Saint-Maurice hem hoorde of niet, riep hijLydia Lydia! Kom eens hier!" „Wat wilt ge doen?" vroeg Therese ontzet. //IJ tegenover elkander stellen en u dwingen de waar heid te zeggen." „O neen, dat niet, dat niet!" riep zij uit. „Waarom niet?" vroeg hij ruw. „Er zijn nu genoeg uitvluchten en leugens verteld! Ik wil eindelijk de waar heid weten. En dan is niemand dan de schuldige verant woordelijk voor de gevolgen." Op dit oogenblik verscheen Lydia, volkomen onbevangen 103 verdedigd, onaantastbaar werd. „Wat zij u ook moge zeggen, geloof haar," zeide zij vermetel, „en wat zij ook van u moge verlangen, doe het. Wat zij doet, kan niet anders dan edel zijn, anders zou zij niet meer zichzelf zijn." „Ach, Lydia, gij hebt toch het beste en liefste hart van de wereldriep Raimond uit. Lydia lachte en dacht bij zichzelf: „Ziezoo, Therese, zeg hem nu maar iets slechts van mij. Daar moet je net bij hem mede aankomen." Op hetzelfde oogenblik kwam Therese uit huis in den tuin en Lydia trok hare arm uit die van Raimond, na dien nog even te hebben gedrukt. „Ik laat u nu alleen met haar," zeide zij, „ik bid je, schenk aan haar verzoek hetzelfde gehoor alsof ik het was. Beloof je mij dat?" Hare schoone oogen keken hem zoo open en trouwhartig, met zoo'n smeekende uitdrukking aan, dat hij er zijn zieleheil voor zou hebben gegeven, altijd zoo door haar te worden aangekeken. Hij boog zich over hare hand, die zij als biddend tot hem had opgeheven en kuste die. Toen keek hij de zich verwijderende schoone gestalte na. Hij kwam weder tot zichzelf, toen hij Therese's stem hoorde „Beste Raimond, ik moet tot mijn spijt nog eens dat ongelukkige onderwerp aanroeren. Wilt ge mij zonder vooringenomenheid aanhooren „Zeker," zeide Ploërné, „maar vindt ge het wel noodig?" „Ja zeker," zeide het jonge meisje, „want ik kan het niet verdragen, dat ge slecht over mij denkt. Sedert ge uwe oogen verlegen van mij afwend, leef ik niet meer.... Ik moet uw vertrouwenuwe achting terugwinnen. Sedert twee dagen ben ik zoo ejlendig, dat ik het niet langer meer kan uithouden Langzamerhand was zij sneller gaan spreken. Hare wangen brandden en hare oogen schitterden. De laatste woorden stamelde zij sidderend van ontroering en met half verstikte stem, terwijl zij in tranen uitbarstte. „Wees verstandig, Therese," zeide Ploërné, „ik draag u nog dezelfde vriendschap toe als altijd. Ik verzeker u dit van het faillissement, gaf hij aan dit hetere ontwerp de voorkeur, waarvan hij vooral ver dedigde de gelijkstelling van particulieren met kooplieden. Hij stelde onbeperkt vertrouwen in de rechterlijke macht, ter voorkoming dat clandestiene faillietverklaringen gevraagd wor den, en protesteerde tegen de aanranding in den laatsten tijd van de eerlijkheid der rech terlijke macht, zooals de heer van Kerk wijk interruppeerde o. a. door een professor, die nog niet is afgezet. De lieer Van Karnebeek had bezwaar tegen de gelijkstelling van kooplieden en niet-koop- lieden en verlangde althans een andere om schrijving van de kenmerken tot faillietver klaring van particulieren. De heer Van der Kaaij wilde, ter voor koming van allen twijfel, in de wet omschrij ven den wensch van de gezamenlijke schuld- eischers tot faillietverklaring. De heeren van Mouten en Levy bleven hunne bezwaren volhouden. De heer Harte drong aan op nader overleg met de Commissie van voorbereiding, tot wets wijziging in den zin van het denkbeeld van den heer Van der Kaaij. De minister bestreed weer de heeren van Houten en Levy. Het algemeen debat is gesloten. Hierop werd de prealabele vraag behandeld, of bet voorstel-Levv als amendement kan worden beschouwd, en met 40 steramen tegen 50 beslist in toestemmenden zin. Zitting van Donderdag 20 April. Een voorstal van den Voorzitter om liet amend -Levy, tot instelling van een buiten- gerechtelijk accoord zonder verband met fail lissement, naar de afdeelingen te verzenden, bleef onbeslist, daar de Kamer met 50 tegen 9 steramen, op voorstel van den beer Van Delden, besloot, eerst te beraadslagen pver de wenschelijkheid van het door mr. Levy voorgestelde rechtsinstituut. Namens de commissie bestreed mr. Har- togh het buitengerechtelijk acconrd, hoofd zakelijk omdat dit voordeel aan iedereen, ook aan den oneerlijke, wordt toegekend, tegen de bedoeling des voorstellers, en het faillissement door dit nieuwe middel een niet gewild infn- mant karakter krijgt. Heter ware het, de wpr- king van het nieuwe faillissement eerst af te wachten. Ook de Minister van Justitie verschoof de vraag, of een andere wijze van liquidatie noodig is, naar de toekomst. De heer dc Beaufort (Amsterdam) vreesde, dat uitstel afstel zou kunnen worden, en dit wenscht hij niet. Mr. Levy noemde die vrees hersenschim mig. Ten slotte werd het beginsel vnn zijn amendement verworpen, met 41 tegen 27 stemmen, waarna de behandeling der wet zelve werd voortgezet. Art. 1 eischt faillietverklaring van den schuldenaar, die ophoudt te betalen. Hierop zijn voorstgesteld 1. een nmand.- van Houten, die faillietverklaring mogelijk wil maken, als de schuldenaar blijk geeft van onvermogen om zijn opeischbare schulden te betalen, o. a. wisselschuld 2. een amand.-van der Kaay, die failliet verklaring alleen wil, indien dat in 't belang der gezamenlijke schuldeischers wenschelijk blijkt 3. een amend.-van Karnebeek, die wenscht, de wet alleen te doen slaan op kooplieden. (Voorloopig ingetrokken, om het wellicht later als art. 2 voor te stellen.) De Minister had het minst bezwaar tegen 5t amendement-van der Kaay, mits nog eenigs- zins gewijzigd. Hij nam dit over, zoodnt sprake is van het gemeenschappelijk belang der schuldeischers. De heer Van Houten heeft zijn amendement ingetrokken. Het gewijzigd nrt. 1 gaf aanleiding tot allerlei nieuwe voorstellen, zoodat het debat werd verdaagd tot Vrijdag. Zitting van Vrijdag 21 April. Nadat de heeren De Kanter en Clercx hunne amendementen hadden ingetrokken, is art. 1, hetwelk den schuldenaar die ophoudt te betalen, hetzij op verzoek der schuldeischers, hetzij op eigen aangifte, failliet verklaart, in dien dit (door den rechter) in het gemeen schappelijk belang zijner schuldeischers wen schelijk wordt geoordeeld, aangenomen met 58 tegen 11 stemmen. De heer De Kanter stelde voor, den schul denaar beter waarborgen te geven om zich tegen een verzoek om faillietverklaring te ver weren, door hem inzage te geven van het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1