NIEUW EDI EPER COURANT.
HELDERSCHE-
M. 58.
Woensdig 17 Mei 1893.
Jaargang 51.
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
Premiën.
EN
J. H. VAN BALEN.
Het uitroomen der Melk,
KRIJGSTOCHTEN
Indisch Officier,
Het Vaderlandt ghelronwc
Blijf ick tot in den doot.
lPilhe/muslied.
„En dcsespercert nimmer
Jan Pieterz. Coen.
VersobUnt lederen Dlnsdaft, Donderdag; en Zaterdag.
Abonnementsprijs per 3
«..ad.n:
Prij* der A d t e r t e n t i n i
Voor de courant binnen de gemceente
f 0.70, met Jong Holland1.20
UITGEVER
j naar de overige plaatsen van Nederland
alle landen, die in het postverdrag
zijn opgenomen (inbegrepen
0.90,
1.40
Van 15 regels 50 oents, elke regel meer 10 cent. Bij abonnement, naar gelang van de
hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager.
Oost-Irvlië en Amerika).
Zuid-Afrika
1.75,
2-50,
2.60
4-—
Molenplein.Helder.
Advertentien voor liefdadige doeleindenper regel 5 Ct.
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand 5,
De Advertentiën kunnen overal worden geplaatst tusschen den tekst.
Voor de abonnés van ons blad zijn,
tegen veel verminderde prijzen, ver
krijgbaar de volgende werken
De Veefokker.
Aantcckciiiiigen va» de» fokker
ointrent zij» melkvee,
door
77. B. Hylkema
Directeur der Leeuwarder Melkinrichting.
Prijs 40 cent, franco 50 cent.
door
27. BHylkema,
Directeur der Leeuwarder Melkinrichting.
Prijs 20 cent, franco 25 cent.
Het Geheim
van den Toovenaar,
door
André Laar ie.
Prijs 50 cent, franco 60 cent.
Het bedrag kan per postwissel worden
overgemaakt. Bestellingen, die niet
vergezeld gaan van het bedrag, worden
niet uitgevoerd.
van een
door
E. Von Bar/lts.
De vrouwen, waaaronder zich drie
Hollandsche dames bevonden, werden
met de kinderen in de officiers-kazematten
van liet blokhuis gebracht en de man
nen bleven bij ons op de wallen. Spoedig
verkondigde een lievige vuurgloed ons,
dat de Atjehers de soldaten hadden
teruggedrongen en de gebouwen der
nederzettingen in brand hadden gestoken.
Wij bevonden ons in eene koortsach
tige spanningik over liet lot van den
ouden Schmidt en de Javaansche sol
daten, wier verlies mij in onzen benarden
toestand slecht te pas zou hebben ge
komen en de heeren Braun over de
verwoesting hunner bezittingen en liet
verlies van hunnen kostbaren oogst,waar
van men slechts een klein gedeelte in
den loop van den dag in het fort had
kunnen brengen.
Eindelijk was liet gevecht tusschen
Schmidt en de vijanden den rand van
het woud genaderd, zoodat men liet
vuur der geweerschoten reeds kon zien.
Gelukkig was het heldere maneschijn,
zoodat de kanonnen van het fort den
onzen spoedig ter hulp konden komen.
Het duurde dan ook niet lang of ik
zag mijne soldaten de van boomen ont
dane vlakte betreden.
Schmidt, die een oud, ervaren sol
daat was, had zijne soldaten tot een
geslotene kolonne gevormd, die zich
stap voor stap voor den aan alle kanten
opdringenden vijand terugtrok, van
tijd tot tijd halt houdende en een ver
woestend vuur openend, wanneer de
vijand te onstuimig op hen aanviel.
Zoo had Schmidt ongeveer een derde
van den afstand tusschen het woud en
het fort afgelegd, toen de Atjehers,
welke liet kleine troepje met een ont
zaglijke overmacht omringden, waar
schijnlijk met het doel de soldaten van
het fort af te snijden, van alle zijden
op hen instormden onder hetgeschreeuw
„Amok Amok (Sla dood Sla dood
Het was nu niet meer raadzaam van
uit liet fort te schieten, daar wij dan
even goed onze soldaten hadden kunnen
treffenik riep daarom de Koenens
toe, vlug zijne manschappen te verza
melen en met de bajonet onze kame-
meraden te gaan helpen. Na weinige
minuten stormden de wakkere Euro
peanen de vlakte over, gaven een
verwoestend saldo op den dichten drom
van vijanden en stormden toen met ge
velde bajonet op ben los. Voor deze
wapenen gevoelen de Atjehers altijd
veel respect en onwillekeurig weken
zij bij deze onverwachte aanval terug.
Nu kreeg Schmidt lnclit en trok zich
dadelijk mët zijne manschappen tot aan
den verdekten weg terug, waarna Koe
nens zijn voorbeeld volgde Weldra
kwamen zij in liet fort aan, waarna ik
alle buitenposten liet inrukken en de
brug ophalen. Schmidt had meer dan
een derde deel zijner manschappen ver
loren en luitenant de Koenens twee.
De sergeant-fnajoor had verscheidene
lichte wonden bekomen en was woe
dend over zijn terugtochthij deed
niet anders dan schimpen op die //bruine
schurken", „die bloeddorstige roovers,"
zooals hij de Atjehers noemde.
Er was echter geen tijd tot lang
praten. De vijand, die minstens vier
of vijf honderd man sterk was, had
zich op den grond geworpen en kroop
nu, grootendeels door de boomstompen
gedekt, op het glacis toe. Ik liet de
vierponders tot aan den rand met kar
tetsen vullen en gaf herhaaldelijk vuur
op de naderbij kruipenden, die men bij
den helderen maneschijn duidelijk zien
kon. Dit vuur scheen echter weinig
uitwerking te hebben, waarom ik al
de hand mortieren naar den wal liet
brengen en den vijand met kleine gra
naten liet werpen. Dit, hun onbekende
projectiel had een geheel onverwachte
uitwerking.
Nauwelijks waren de eerste granaten
gesprongen, of de geheele bende aan
vallers sprong als één man op en
stormde onder een woest „Amok
Amok op het fort los. Gelukkig
grepen zij liet slechts van één kant
aan, zoodat ik al mijne manschappen
kon verzamelen en de op de gracht
toesnellende Atjehers met een zeer le
vendig geweervuur kon ontvangen.
Toen de vijand zag, dat de weliswaar
droge, maar zeer diepe gracht een
voor het oogenblik niet te overwinnen
hindernis was, trokken zij zich met
onbegrijpelijke snelheid naar den rand
van het bosch terug, zonder ook maar
een enkele hunner dooden achter te
laten.
Zoo lang de maan helder scheen,
hadden wij dezen nacht geen nieuwen
aanval te vreezen ik liet daarom slechts
de hoogst noodige wachten uitzetten en
de overige manschappen zich ter ruste
begeven.
De drie Hollandsche dames, wie
het in de bedompte kazematten te warm
en te angstig geworden was, kwamen
nu ook te voorschijn om wat frissche
142
schijnbare lichtzinnigheid. Wanneer ge dus weer eens aan
een of andere luim wilt voldoen, spreek er dan eerst met
mij over."
Deze voorzichtige en wijze raad beviel haar minder dan
zijne heftigheid. Het bewees haar, dat hij zeer spoedig
zijne gewone rust weder hernemen kon en dat zij niet in
staat zou zijn hem lang in opgewonden toestand te houden.
Zij zou hem, dien zij zoozeer haatte, zoo gaarne op een of
andere zwakheid betrapt hebben en een fout in zijn karakter
zou haar dol van vreugde gemaakt hebben. Zonder het
zichzelve te bekennen, imponeerde hij haar door zijne
grootmoedigheid, standvastigheid en goedheid. Hij scheen
haar volmaakt tce en juist dat verbitterde haar nog meer.
Alleen door de tafel van hem gescheiden, zat zij tegen
over hem en beschouwde hem en toen zij hem daar zoo
rustig en kalm zag zitten, maakte zich eene namelooze
woede van haar meester. Hij was een schoon man, al lag
er ook iets koels in zijn uiterlijk. Welk een vuur smeulde
er echter in zijne ziel, welk eene teederheidIedere vrouw
zou zich gelukkig gevoeld hebben, door hem bemind te
worden. Hij stond boven alle andere mannen, maar juist
dit rekende zij hem als een misdaad aan. Was hij terug
stootend, onedel en laf geweest, zij zou hem minder ver
afschuwd hebben. Zij gevoelde, dat hare gezindheid jegens
hem ongerechtvaardigd was, maar dit prikkelde haar des
te meer.
Wat Raimond betreft, deze vond het leven ook niet,
zooals hij het gedroomd bad. In den grond van zijn hart
sluimerde eene treurigheid, die hij echter, om Lydia niet
te mishagen, steeds trachtte te onderdrukkenwas hij echter
alleen, dan liet hij haar den vollen loop. Gedurende zijn
geheele huwelijk had hij niets dan teleurstelling, bitterheid
en onrust ondervonden. Hij gevoelde zich door zijne
vrouw niet bemind hij had zich in geldspeculaties gesto
ken, die hem nog steeds zorgen bereidden. En vódr
alles was. hij van Therese gescheiden.
Sinds zij het besluit had genomen, zich in een klooster
terug te trekken, had Raimond getracht, de vriendin zijner
jeugd te vergeten. Ilij had zich wijs willen maken, dat
het noodig was, haar uit zijn leven te verbannen, maar
139
Ploërné was zeer ontstemd, toen hij den volgenden dag
het volgende in de courant las: „Op de schaatsenrijders-
baan van de IJsvereeniging was het gisteren zeer druk.
Onder de tegenwoordig zijnde leden dezer club merkte
men op Onder de daarin opgenoemde namen viel
dadelijk één naam in het oog: gravin Ploërné. Waar was
hij dan op dat uur geweest? Hij had zich bezig gehouden
met geldzaken, of had in zijn club vertoefd, in plaats van
bij Lydia te blijven, die het zonder hem echter ook wel
klaar spelen kon en met vreemden was gaan schaatsen
rijden. Wel is waar waren Bernheimer, Roquiére, Claire-
font en Bligny er ook geweest, maar hij vond het toch
niet passend zich aan zulke invallen over te geven, zonder
hem daarover te hebben gesproken. In treurige gedachten
verzonken zat hij in het kleine salon, waar Lydia hem
voor het ontbijt zou komen halen. Weldra trad zij dan
ook binnen, frisch en blozend, in een verrukkelijk wit
zijden, met kant afgezet morgentoilet.
Bij den eersten oogopslag bemerkte zij reeds, dat hij
slecht gehumeurd was, maar zonder aarzelen trad zij op
hem toe en vroeg:
„Wat scheelt er aan? Waarom hebt gij zoo'n ernstig
gezicht?"
Hij antwoordde met de vraag: „Waarom hebt ge mij
niet verteld, dat ge gisteren zijt gaan schaatsenrijden?"
„Zoo, houdt dat u bezig?"
„Kan het anders, als zelfs de couranten er over schrij
ven?"
„Och, zij hadden zeker veel ruimte overanders
zouden zij hunne kolommen niet met zulke beuzelachtige
praatjes vullen Nu, ja, ik heb gisteren met Berheimer
en Roquière schaatsengereden. Hebt ge daar iets tegen?"
„Het spijt mij, dat ge mij daar niets van gezegd hebt,
dan was ik met u meegegaan."
„Wist ik dan, dat ik rijden zou? Ik ging er alleen
heen om te kijken. Het toeval, de gelegenheid, een plot
selinge inval brachten mij er toe, het ook eens te beproe
ven Is dat nu zoo'n misdaad?"
„Er had u iets kunnen overkomen!"
„Wat zou mij hebben kunnen overkomen!"
lucht te scheppen en te informeeren
naar den toestand hunner echtgenooten.
Deze waren echter of geheel ongedeerd
of hadden slechts eenige lichte vleesch-
nwondendaarentegen ontbraken twee
jonge beambten van de heeren Braun,
terwijl een derde zich met een ernstige
wond aan het dijbeen in een barak
onder dokter's handen bevond. Van de
overige bedienden, zoowel als van de
Javaansche soldaten ontbrak wel een
derde gedeelte, dat dus of in het ge
vecht gedood of in handen der Atjehers
gevallen was.
Ik zette mij met de officieren en den
sergeant-majoor Schmidt, die zich had
laten verbinden en door een sterke
jenevergrog weer heel wat opgeknapt
was, eenigszins afzonderlijk van de
andere heeren, om onzen toestand ge
zamenlijk te bespreken.
„Zoolang het nog zoo helder is," zeide
de sergeant-majoor, „hebben wij van
die bruine schelmen niets te vreezen
wanneer de maan echter verdwenen is,
zullen zij het fort opnieuw en wel
van alle kanten gelijk aanvallen. Den
tijd daarvoor zullen zij benutten, met
nog meer manschappen uit de prauwen
aan te voeren en zich van rijshout te
voorzien om de droge gracht te kunnen
vullen. Wij moeten echter al het mo
gelijke doen om dat te verhinderen."
„Ja, ja Ge hebt gelijk, Schmidt," viel
ik hem in de rede. „Van de zeekant
kunnen wij niet aangevallen worden,
daarom behoeven wij slechts bedacht
te zijn op een aanval aan de overige drie
zijden. Wij hebben nog ongeveer hon
derd-en-veertig weerbare mannen. Zoo
dra de duisternis invalt, moet de op
haalbrug zonder gerucht worden neer
gelaten en moeten vijf onzer beste Ja
vanen zich over het geheele glacis van
het fort verdeelen, ongeveer honderd
schreden naar het woud voortkruipen
en zich daar neer leggen, om ons bij
tijds het naderen van den vijand te
kunnen berichten, daar wij in de duis
ternis van de wallen geen tien schreden
ver kunnen zien. Ik zelf zal ze uitzoe
ken en hun goed op het hart drukken,
vooral geen alarm te maken, maar zoo
dra zij den vijand bemerken, zonder
gerucht en zoo snel mogelijk naar den
verdekten weg terug te kruipen en de
ophaalbrug trachten te bereiken. De
brug zult gij, Schmidt, met vijf Euro
peanen zoolang bezet houden, totdat
onze Enfanls perdus terug zijn. Gij,
mijnheer Robert, zult u overtuigen, of
de palissaden aan den berm van den
wal goed vastzitten en er geene gapin
gen ontstaan zijn bij den aanval zelf
verzoek ik u, u met twintig uwersap-
peurs voor den ingang van liet blok
huis op te stellen en die zijde ter hulp
te snellen, welke dit het meest noodig
heeft. De toegang tot het blokhuis zal
ik zelf met vijf uitgezochte Europeanen
bezetten. Mijnheer de Koenens zal met
dertig Javanen en tien Europeanen
het oostelijk en noordelijk front ver
dedigen, terwijl ik zelf het westelijk
front op mij neem de uitgezonden
Europeanen en de bezetting van de
brug zullen zich bij mij voegen, zoodra
de aanval begint."
„Ik raad u echter ook aan den uit-
springenden hoek aan den zeekant met
eenige manschappen te bezetten," merk
te luitenant Robert aan. „Al is de hel
ling aan de kust zeer stijl, is het toch
zeer waarschijnlijk, dal de vijand zal
beproeven direct uit hunne prauwen
dit zwakke punt aan te grijpen.
Ik stemde hiermede geheel in en
droeg aan Sclnnidt de bewaking en ver-
dedediging daarvan op. Luitenant Ro
bert begon nu met een sergeant en twee
bekwame sappeurs een onderzoek in te
stellen naar de palissaden, hetgeen met
de grootste voorzichtigheid geschieden