NIEUWEDIEPER COURANT,
HELDERSCHE-
M. 84.
Zondag 16 Juli 1893.
Jaargang 51
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
NEDERLAND.
liet Vaderlandt ghetrouwe
Blijf ick tot io den doot.
IPilhelmuilitd.
Gl <rÏPc O
EN
«En deaespereert
Jan Pieteri. Co en.
VersoüLlJo.t lederen Dinsdag, Donderdag ea Zaterdag.
Abonnementsprijs per 3
Voor de courant binnen de gemeeente
f 0.70, met Jong Holland 1.20
UTTGEVER
Prijs dar A d v r t n t i i a i
j naar de overige plaatsen van Nederland
00 alle lauden, die in het postverdrag
zijn opgenomen ^inbegrepen
0.90,
1.40
J. H. VAN BALEN.
Van 15 regels 50 cent», alke regel meer 10 eent. Bg abonnement, naar gelang vnn da
hoeveelheid regels, aanmerkelijk lagar.
Oost-Indiö en Amerika).
w Zuid-Afrika
1-75.
2.50,
2.60
4.—
Molenplein.Helder.
Adrsrïenticn voor liefdadige doeleinden per regel S Ct.
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand S
De Advertentiën kunnen neeral ivorden geplaatst tasschen den tekst.
De Redactie van de
Heldersche- en Nieuwedieper
Courant noodigt de kiezers dringend uit,
bij de aanstaande verkiezing voor het
lidmaatschap van den Raad dezer
Gemeente hunne stemmen uit te brengen
op de heeren
C, A, BEUKENKAMP.
Dr. P. C. E. FRO W'EIN.
C. S. DE WIT.
I. KORVER.
P. VAN TWISK.
J. HOOGEN BOSCH.
Van alles wat.
PRINS ALBRECHT es KEIZER WILHELM,.
Berlijn, 10 Juli.
De strijd, die bij onze oostelijke
naburen over de legerwet gevoerd wordt,
bracht mij dezer dagen aan het denken
over den kolossus der 10de eeuw, vorst
Von Bismarck, die nu reeds langer dan
drie jaren als ambteloos burger leeft,
na een zoo veelbewogen leven.
Ik herinner mij hoe, toen hij in
Maart 1890 ontslagen, of, misschien
juister, uit zijn ambten ontzet werd,
geheel Duitschland als door een lood
zware atmosfeer werd gedrukt. Het
volk was ontzet, verschrikt over een
feit, dat het niet vooruit had gezien,
dat het niet kon gelooven en dat geen
enkel oprecht vaderlander met vreugde
begroette. Langzaam, zeer langzaam
gewende het Duitsche volk aan den
nieuwen toestand, maar daarmede ging
tevens gepaard een sterk verlangen naar
verzoening.
Het is opmerkelijk, met welk een
geestdrift dat idee terstond begroet
werd, maar helaas! het bleef bij hopen,
bij verlangen. Had men aanvankelijk
de hoop gekoesterd, dat de ijzeren
vuist van den grooten man nog weder
het roer van staat zou houden, die
hoop vervloog alras. Men begon te
begrijpen, dat het eene illusie was.
Sedert kwam meer en meer op den
voorgrond het denkbeeld van verzoening.
Men hoopte, dat toch nog eenmaal de
dag zou komen, dat de jonge Keizer
de hand zou drukken van den man,
die het vorstenhuis der Hohenzollerns
glans, macht en roem en de vereering
van het volk had geschonken. Men
sidderde bij de gedachte, dat Bismarck
de oogen zou sluiten, zonder dat de
Keizer hem de hand ter verzoening
had gereikt. En toen hij door Duitsch
land trok, als de nog altijd vereerde
en aangebeden man, toen klonk door
het gejubel te Dresden, Miinchen,
Kissingen en Jena de wensch naar
verzoening opnieuw en sterker dan ooit.
Het was in die dagen, dat er een
man was, die den Keizer woorden
durfde toevoegen, welke niemand van
zijne omgeving had durven spreken.
Die man was de ook bij ons bekende
en beminde zoon van wijlen prinses
Marianne, Prins Albrecht van Pruisen,
regent van Brunswijk. „Sire," zeide
hij, „als Bismarck sterft zonder dat gij
u met hem verzoend hebt, wat zal de
wereld, wat zal de geschiedenis daarvan
zeggen
Het is ons niet bekend, wat de
Keizer daarop antwoordde; misschien
heeft hij er het zwijgen toe gedaan,
maar het spreekt duidelijk voor den
omvang, die de wensch naar verzoening
reeds had aangenomen. Toen dan ook
kort daarna, tijdens het verblijf van
Keizer Alexander te Kiel, graaf
Waldersee met eene opdracht naar
Friedrichsruhe reisde, hoopte iedereen,
dat het gewichtige oogenblik was aan
gebroken. Maar weder bleek het eene
illusie; anderen drongen zich er tusschen
en niet het minst graaf Caprivi. die,
zooals bekend is, iedere toenadering
wist te verhinderen. De leerling vreesde
den meester
Ten tweede male deed prins Albrecht
eene poging. Men kent zijn brief,
onlangs door het socialistische blad
openbaar gemaakt en die van des
prinsen tafel gestolen was en waarin
hij een ernstig beroep deed op den
Keizer, om zich met Bismarck te ver
zoenen. Als dan ook ooit die wensch
van het Duitsche volk wordt vervuld,
zal men het aan hem te danken hebben,
dat de kloof tusschen Berlijn en Frie
drichsruhe gedempt is. Men is in
Duitschland vrij algemeen van oordeel,
dat de prins niet zal rusten v<5ór hij
zijn doel heeft bereikt en met uitzon
dering van enkelen, die er belang bij
hebben dat Bismarck van het staats-
tooneel verwijderd blijft, verlangt het
geheele volk daarnaar.
Bismarck, de eenige Bismarck, weder
te zien naast den troon der Hohenzollerns,
dat zal het toppunt zijn van grootheid
en van roem ei luister.
De sociaal-democraten hebben, toen
zij den bovenbedoelden brief van prins
Albrecht in handen wisten te krijgen
en dien openbaar maakten, zeker nimmer
kunnen denken, dat zij zoovelen een
dienst bewezen. Als vijanden van den
grooten kanselier, dachten zij, door dien
brief te publiceeren, de vijanden van
Bismarck te waarschuwen op hunne
hoede te zijn voor het dreigende gevaar.
Integendeel hebben zij daarmede echter,
afgezien van de onkieschheid, die zij
begingen en die niet genoeg te veroor-
deelen is, het Duitsche volk een dienst,
een grooten dienst bewezen. Want men
is er door te weten gekomen, dat het
denkbeeld van verzoening niet wordt
opgegeven. Zij hebben gedacht een
struikelblok op den weg te werpen,
maar die hinderpaal is juist ten zegen
geworden.
Toen de Keizer te Görlitz was, waar
een gedenkteeken onthuld werd voor de
helden van 1870, ontmoette hij daar
ook den heer Von Witzleben, van wien
het denkbeeld, dat prins Albrecht de
verzoening zou bewerken, is uitgegaan.
Men verwachtte van die ontmoeting niet
veel goeds. Maar de Keizer onderhield
zich langen tijd met dien heer en
schonk hem een der hoogste orden.
Men zal zeggen, dat dit niets beteekent,
maar het Duitsche volk ziet daarin
eene toenadering, die het met vreugde
vervult.
De openbaarmaking van den be-
wusten brief viel toevallig juist samen
met de onthulling van het gedenkteeken
te Görlitz. De brief was bestemd voor
gereraal von Winterfeld en de ontijdige
publicatie daarvan trof dubbel smartelijk.
Want graaf Caprivi, de heer Von
Bötticher en anderen, die nu de vruchten
plukken van Bismarck's werk, stonden
nevens den Keizer, toen het doek, dat
het gedenkteeken omhulde, viel, maar
de man die de eerste daar had behooren
te zijn, Bismarck, vertoefde op dat
oogenblik als een balling in Saksen.
Als de geschiedenis eenmaal haar
onpartijdig oordeel zal vellen, zal
daarvan nota worden genomen. En
met Bismarck mankeerde een ander op
het appèl, nl. prins Albrecht, die reeds
twee jaren te voren de verzoening had
trachten tot stand te brengen.
Men heeft alle moeite gedaan om
minder eerlijke motieven te vinden
voor 's prinsen streven, maar die niet
kunnen vinden. Zelfs geen schaduw
van verdachtmaking,alsof hij zelfzuchtige
bedoelingen heeft, kon men vinden.
Prins Albrecht is geen opgewonden
jongmensch, maar een man van onder
vinding, met een vast en onafhankelijk
karakter. Hij is niet de man, die
speculeert op de volksgunst, evenmin
als hij een vleier is van den jongen
keizer. Neen, hij voelt dat hier een
onrecht is begaan en hij poogt het zijne
te doen om dat weder goed te maken.
Hij is een eerlijk soldaat, die zijne op
leiding heeft ontvangen in den oorlog
tegen Denemarken, Oostenrijk en Frank
rijk en toen hij vijf jaren geleden
Generaal-veldmaarschalk werd, was hij
daarmede aangewezen als de toekom
stige opperbevelhebber van de Duitsche
armee in geval van een eventueelen
oorlog.
Als zoodanig heeft hij grooten in
vloed. Bovendien is hij eene even
imposante als beminnelijke verschijning
en evenals hij overal in het Buiten
land, waar hij verschijnt, door zijn
beminnelijk karakter iedereen voor
zich inneemt, eveneens heeft hij de
harten der Duitsehers veroverd, toen
hij den keizer durfde zeggen wat het
geheele Duitsche volk ree Is lang op
de lippen lag, wat als gebed duizend
maal reeds ten hemel was gestegen.
Prins Albrecht vreest, wat iedereen
vreest, dat eenmaal het noodlottige
oogenblik zal aanbreken, dat aan de
Keizerlijke lippen het„te laatzal
worden ontwrongen en voor dat bittere
I oogenblik wil hij den Keizer bewaren.
22
19
„Gij verlangt te veel, mevrouw," zeide hij, „want gij
verlangt iets dat niet meer binnen de grenzen van men-
schelijke kracht ligt. Eisch dat ik voor uwe oogen in
dezen vijver spring, eisch wat mij betreft dat ik een moord
zal begaan en ik verzeker u, dat ik het doen zal. Maar
er voor instaan dat de verterende gloed in mijn binnenste
niet uitslaat, dat kan ik nietAls gij niet van steen
zijt, Edith, dan moet gij sinds weken gezien hebben hoe
ik gestreden heb om haar meester te worden en als er
een greintje menschelijk gevoel in uw hart bestaat, dan
kunt gij slechts medelijden met mij hebben, maar mij niet
veroordeelen
Hij had een schrede nader gedaan, doch hare afwerend
uitgestrekte arm en de waardige houding welke zij had
aangenomen, hielden hem terug.
"Als ge wilt, dat ik medelijden met u zal hebben en
als er u iets aan gelegen is mijne achting te behouden,
dan geeft ge mij het bewijs dat gij uwe beproeving, die
zonder mijne schuld over u gekomen is, weet te dragen
als een man van eer. Ik wil aannemen, dat het niet uwe
bedoeling was mij te beleedigen en een schandelijk ver
raad te plegen jegens een vriend die u vertrouwt, maar
alleen op conditie, dat ge thans handelt zooals plicht en
geweten van u vorderen."
„Met andere woordenals ik morgen vroeg mijne
koffers pak en Groenheide verlaat om er nimmer meer
terug te keeren."
Haar zwijgen was een duidelijk antwoord en nadat hij
eenige oogenblikken te vergeefs op antwoord had gewacht
voegde hij er sarcastisch bij
„Gij hebt een gruwelijke manier om uw medelijden te
ook niet eens een weldaad voor mij zijn, want de onver
mijdelijke terugkeer in deze gevangenschap zou mij dan
nog zwaarder vallen. Maar ik heb tot nu toe niet ge
weten, dat gij van plan waart een dergelijke reis te on
dernemen. Wij zullen ons dus met de gedachte vertrouwd
moeten maken u van ons heen te zien gaan
„Ik heb reeds te lang van uwe grootmoedige gastvrij
heid partij getrokken. Als mijne schilderij voltooid is, zou
ik een langer verblijf niet meer voor mijn geweten durven
verantwoorden."
Hij had zeker na deze mededeeling verwacht dat Edith
zou pogen hem te bewegen langer te blijven, maar hij
zag zich in die hoop bedrogen.
„Het zal zeer stil worden op Groenheide," zeide Edith,
na eenige oogenblikken te hebben gezwegen, „maar ik zal
u toch in herinnering dankbaar zijn voor menig aangenaam
uurtje."
„Gij zult dus werkelijk nu en dan aan mij denken,
zult den armen schilder niet vergeten, wien het voor eene
korte spanne tijds vergund was het geluk te genieten
in uwe nabijheid te mogen zijn
Houdt gij mij voor zoo oppervlakkig, dat ge dat vreesdet?
Als men in de volle drukte van de wereld leeft mag het
gebeuren dat men spoedig vergeet, maar als men op een
onbewoond eiland zit en geen andere afwisseling heeft dan
de avond en de morgen, zonneschijn en regen, dan komt
het vanzelf dat men op zijne herinneringen teert."
Misschien had Edith niet gemerkt dat Burghardt, in plaats
van naar het heerenhuis te gaan, haar opnieuw ongemerkt
dieper het park in had gevoerd. Thans stonden zij opeens
aan den oever van een kleinen vijver, welks oppervlakte
HELDER, is Juli.
De „Staatscourant" bevat een Kon.
besluit van den lOden Juni 1893, be
treffende de meting voor het patent
recht van visschersvaartuigen, bekend
onder den naam van kotters en aken.
In het Engelsche Lagerhuis gaf
de onder-minister van Buïtenl. Zaken,
sir Edw. Grcy, inlichtingen iu zake
den kapitein van de paketboot „(,'osta
Rica", die gevangen wordt gehouden
op Ternate, een der Moluksche eilan
den. De zaak is zorgvuldig onderzocht
de rechtsgeleerden zijn van meening,
dat de afgelegde getuigenissen niet
voldoende zijn, en zelfs een gegrond
vermoeden hebben opgeleverd, dat als
een voldoende reden voor de arrestatie
van den kapitein kan gelden. Het ver
zoek om schadeloosstelling voor per
soonlijk nadeel van den kapitein is
misschien gegrond, maar men gelooft
niet dat het verlies, hetwelk de be
manning en de reeders van het schip
beweren geleden te hebben, begrepen
kan worden in diens eisch op Ne-
derlandsche Regeering. Want dit verlies
is niet een noodwendig gevolg van de
arrestatie des kapiteins en kan dus
geen redelijken grond opleveren voor
eisch tot schadeloosstelling.