NIEUWEDIEPER COURANT.
HELDERSCHE-
M. 109.
Woensdag 13 September 1893.
Jaargang 51
Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier.
EN
J. H. VAN BALEN.
Landverhuizing
naar Virginië.
NEDERLAND.
Het Vaderlandt ghetromve
Blijf >clc tot ia doa doot.
Wilhelmuslied.
3
„En desespercert nimmer I"
Jan Piet ere. Coen.
VersoHUtit lederen TDlnsda«, Donderdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per 3
maanden-
Voor de courant binnen de gemeeente
f 0.70, met Jong Holland 1.20
UITGEVER
Prijs der Advertenties:
j naar de overige plaatsen van Nederland
alle landen, die in het postverdrag
zijn opgenomen (inbegrepen
0.90,
1.40
Van 15 regels 50 cents, elke regel mear 10 cent. B:j abonnement, naar gelang van de
hoeveelheid regels, aanmerkelijk lazer.
Oost-Indië en Amerika).
Znid- Afrika
1.75,
2.50,
2.60
4.—
Molenpleiu.Relder.
Advartentièn voor liefdadige doeleinden per regel 5 C«.
Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand5
De Advertentiën hunnen overal worden geplaatst tnsschen den tekst.
Uit de vergadering van den
Raad der gemeente lerseke.
In ons vorig nummer hebben wij
kortelijk melding gemaakt van de
kwestie tussclien den Raad der gemeente
lerseke en haren voorzitter, onze vroe
gere plaatsgenoot, den heer Verboon.
Aan het verslag van die Raadszitting
in de „I. en Th. Ct." ontleenen wij
thans het volgende
De heer Joos Sandee verkrijgt het
woord. Hij zegt bij geruchten verno
men te hebben en het is hem later ge
bleken dat dit een feit is, dat de ge
meente-veldwachter Bles door den
Voorzitter, den heer Verboon, tot ont
slag is voorgedragen, omdat hij bij
den laatsten brand het klokgelui niet
gehoord heeft, en dus niet bij den
brand heeft kunnen surveilleeren. Spr.
noemt deze daad onbillijk en onrecht
vaardig en keurt haar ten sterkste af.
Hij vraagt nadere inlichtingen.
De Voorzitter weigert deze te geven,
daar het eene politiezaak is, waarmee
de Raad niets te maken heeft. Hij wil
de vergadering sluiten.
De heer Sinke vindt, dat dat niet
aangaat. Hij zal een motie van afkeu
ring voorstellen.
De heer Cupéry protesteert ook tegen
de sluiting. Hij is nog niet in de ge
legenheid geweest om te spreken, hij
wil den Raad een mededeeling doen,
en wel deze
In de vorige Raadsvergadering werd
door B. en W. een wijziging in de
politie-verordening voorgesteld, welke
spreker onnoodig achtte. Hij ontvouwde
de redenen daarvan en stemde er tegen.
Het voorstel werd verworpen.
Daarover schijnt de Voorzitter erg
boos geweest te zijn, althans hij ont
bood den volgenden dag de veldvvach-
wachters Bles en Koster, stelde hen
met de verwerping van het voorstel in
kennis en gelastte hun voortaan voor
al op de kinderen van spreker te let
ten en van de geringste overtreding
der politie-verordening proces-verbaal
op te maken. Op de opmerking van
Bles, dat die kinderen nog geen 10
jaar waren, zoodat proces-verbaal ver-
geefsche moeite was, antwoordde de
Voorzitter, dat er toch proces-verbaal
moest opgemaakt worden, dan waren
de kinderen al vast bij de politie be
kend en als zij dan 10 jaar waren,
dan waren ze rijp voor de doos.
Een en ander was spreker door Bles
medegedeeld in bijzijn van Koster, die
het bevestigde, en van het raadslid
den heer Joos Sandee.
De heer Cupéry vroeg na deze me
dedeeling, waar het heen moet met
een Burgemeester, die op zoo laaghar
tige wijze kinderen wenscht te verne
deren, te vernietigen, te verpletteren,
alleen om zich te wreken op den va
der, die tegen een voorstel heeft ge
sproken en gestemd. Zoodoende wordt
ook de vrije gedachtenuiting van een
raadslid beperkt. Hij vraagt of zulk
een Burgemeester waardig is langer
zijn plaats te bekleeden. Tot den
Voorzitter zeide hij gij zijt die plaats
onwaardig
De Voorzitter antwoordt, dat de be
voegde autoriteiten dit zullen uitmaken.
Wat de beschuldiging betreft, hij heeft
den last niet gegeven, zooals de veld
wachters hebben meegedeeld, dan zou
hij krankzinnig hebben moeten zijn.
Hij heeft in algemeenen zin order ge
geven op de kinderen te letten, ook
op die van den heer Cupéry en daar
van rapport in te brengen, maar rijp
zijn voor de doos, die woorden heeft
hij volstrekt niet gebruikt. Die kan
hij niet gebezigd hebben, dat is een
uitdrukking, vreemd bij de marine.
Ook merkt hij op, dat de veldwachters
geen recht hadden dienstzaken aan
anderen te openbaren.
De heer Sinke verklaart de waarheid
van het door den heer Cupéry mede
gedeelde aan te nemen en herinnert
den Voorzitter aan art. 45 en 47 der
gemeentewet. Als de Voorzitter die
wil gaan beperken en zoodoende illusoir
maken, dan zou men er al aan gaan
denken, zijn mandaat neder te leggen.
De Voorzitter herhaalt dat de ver
klaring der veldwachters onwaar is.
De heer Van Harmeien geeft niette
min in overweging bij de motie van
den heer Sinke eene afkeuring te voe
gen over deze handelwijze van den
Voorzitter.
De heer Sinke heeft inmiddels zijne
motie geformuleerd, die de Voorzitter
voorleest en welke aldus luidt
De raad, gehoord dat de Burge
meester den veldwachter Bles heeft
voorgedragen tot ontslag,
lettende op de weigering des Bur
gemeesters om zijne houding in dezen
nader te verklaren,
spreekt een afkeurend oordeel uit
over deze handeling en besluit aan
Z. E. der Comm. d. Kon. te verzoeken
aan dit verlangen des Burgemeesters
geen gevolg te geven.
De heer Cupéry releveert het ont
staan dezer motie en komt tot de ge
volgtrekking, dat de Voorzitter zelf er
de oorzaak van is. Mij heeft bij den brand
al geroepen, dat hij Bles ontslaan zou.
Als hij Bles had noodig gehad, had
hij hem kunnen laten roepen, en hy
had voor beter brandalarm moeten
zorgen, want buiten Bles hebben vele
ingezetenen der Damstraat er niets
van gehoord.
De Voorzitter zegt, dat hij Bles op
dat oogenblik niet noodig had, daar
hij door de rijkspolitie bijgestaan werd.
De heer Cupéry meent, dat de zaak
daardoor nog erger wordt. Bles was
niet noodig en toch wordt hij voorge-
dragen tot ontslag.
De Voorzitter zegt verder, dat hem
later is gebleken, dat Bles om 6 uur
al van den brand wist, en om 7 nur
j vond de Voorzitter hem nog rustig
thuis zitten.
De heer Joos Sandee merkt op, dat
hij nu toch nog de inlichtingen gekre
gen heeft, welke hij verlangd heeft,
doch die hem eerst geweigerd zijn.
De heer Sinke vindt de handelingen
van den Voorzitter tegenover Bles zeer
raadselachtig. Nu eens toont hij hem
zijn volle sympathie, dan weer zijn
hoogste antipathie.
De Voorzitter ontkent dat. Dat hij
Bles in het voorjaar met alle moeite
uit het slijk heeft gehaald, geschiedde
omdat hij toen onschuldig was, maar
nu is hij schuldig. Er is geen sprake
van sympathie of antipathie.
De heer Cupéry verklaart dan die
woorden niet te begrijpen. Maar de
Voorzitter heeft van den beginne af
een ware vervolgingsmanie geopenbaard.
De motie van den heer Sinke wordt
nu in stemming gebracht en met alg.
st. aangenomen.
Eveneens een andere motie van den
heer Joos Sandee, aldus luidende:
De Raad, gehoord de handelwijze
van den Burgemeester tegenover bet
raadslid Cupéry,
welke handelwijze ten hoogste door
den Raad wordt afgekeurd.
122
bare bedoeling kalmer te schijnen:
„Maar gij begrijpt mij toch niet, Blanea, omdat ge van
dit alles niets weet. En het is zoo'n zonderlinge geschie
denis.^
En tamelijk onsamenhangend vertelde hij haar van den
Apostel van Sakran, Johanna Jankowski en van de luim
zijner vrouw om die twee gelieven onder hare bescher
ming te nemen. Maar toen hij op het gesprek kwam,
dat hij na zijne terugkomst van Groenheide met zijne
vrouw gehad had, werd hij opnieuw opgewonden.
z/Ik moest haar toch tegenspreken," zeide hij, „dat moest
ik volgens mijne innige overtuiging, volgens de begrippen
waarin ik ben opgevoed en naar mijne opvatting van de
plichten des levens. Maar ik geloof niet dat ik heftig of
onvriendelijk geweest ben, want hoe zou ik dat kunnen
zijn tegen een wezen, dat ik zoo nameloos, zoo onuitspre
kelijk liefheb als Edith zij echter en dat is juist wat ik
niet voor de werkelijkheid kan houden, Blanca, omdat, als
het zoo ware, het mij voor mijn geheele leven ongelukkig,
zou maken zij echter antwoordde mij met een bitterheid,
eene scherpte, die door niets gerechtvaardigd was en dan
slingerde zij mij een woord naar het hoofd, dat alleen de
haat kon ingeven. Stel je voor, Blanca, hoe vreeselijk
haat tegen mij. Als dat waar is en het geen uitvloei
sel is van mijne benauwde droomen, als zij mij haat, on
gelukkig is aan mijne zijde, verlangend mij te verlaten,
dan zou ik het uur vervloeken, waarin ik uit de schuimende
golven werd gered, het noodlot dat mij aan dien dood
onttrok, om mij een verwoest leven te gemoet te laten
gaanMaar het kan niet waar zijn het moet de koorts
zijn, die mij reeds in mijn bloed zat, toen ik dat gesprek
119
ziek maakte door hem te verplegen. Ik bid u, terstond
te gaan slapen en mij minstens voor de naaste uren uwe
plaats aan zijn ziekbed af te staan. Wees verzekerd, dat
ik, zoodra er iets bijzonders mocht voorvallen, u zal
roepen."
Edith had eerst niet veel lust daaraan gevolg te geven,
maar zij gevoelde te goed, dat hare krachten niet lang
voldoende zouden zijn en voornamelijk een aanhoudende
hoofdpijn kwelde haar. Het was alsof tusschenbeide alles
met haar in de rondte draaide. Zoo gaf zij dan toe, trok
slechts hare bovenkleederen uit en legde zich op de sofa
in de naaste kamer, waar zij weldra in diepen slaap was.
Het schemerde reeds, toen zij ontwaakte en zij gevoelde
dat de slaap haar zeer verkwikt had de koele, verfrisschende
zeelucht, die zij eenige oogenblikken aan het open venster
inademde, verdreef alle slaperigheid, die nog overig was.
Toen zij de ziekenkamer binnentrad, stond Blanca, die
aan het hoofdeinde zat, op en kwam haar te gemoet.
//Alles gaat goed," zeide zij op een toon, welke, ondanks
alle moeite om den zieke niet te wekken, bijna als een
jubelroep klonk, „boven alle verwachting zelfs. Dokter
Mörner,die met een anderen dokter is hier geweest, verklaarde
dat alle gevaar geweken was en beval alleen nog groote
voorzichtigheid gedurende de eerste dagen aan, namelijk
op te passen, dat er niets plaats heeft wat hem zou
kunnen opwinden. Gerard is intusschen herhaaldelijk
wakker geweest en heeft ook iets gebruikt. Zijne herin
nering schijnt langzamerhand terug te keeren, maar zijne
gedachten bewegen zich uitsluitend om u. Zoodra hij de
oogen opsloeg, was altijd zijn eerste vraag naar u.'
Zij had dit laatste met een bijzonderen nadruk gezegd,
Eenige maanden geleden heeft de
heer Marselis Hartsinck zich naar
Amerika begeven, in verband met zijn
plannen tot kolonisatie van Nederlan
ders in de Ver. Staten.
De heer Hartsinck is thans, volgens
mededeeling in de „X. R. Ct.*., van
zijn reis in het vaderland teruggekeerd.
Hem is bij Norfolk in Virginië. een
stad met 70 a 80 duizend inwoners,
een stuks gronds van 50,000 acres
(20,000 bunders) te koop geboden, naar
het heet uitmuntend geschikt tot groen
te-, kool-, vlas-en vruchtenteelt en vee
fokkerij.
Vóór November a. s. zal over al
of niet aankoop van dit terrein moeten
beslist worden de heer Hartsinck zou
de helft willen verdeelen onder de
Nederlandsche kolonisten en liet overi
ge in Amerika zelf weder van de hand
willen doen. Zijn plan is, dat niet mepr
dan 100 acres te gelijk zouden kunnen
worden genomen, zoodat in het geheel
minstens 250 Nederl. gezinnen zich
daar zouden kunnen vestigen. Volgens
zijn mededeeling bestaat er te Norfolk
groot gebrek aan boter- en kaasmakers,
zoodat tot heden jaarlijks voor 2 a 3
millioen dollars boter en kaas uit het
Westen te Norfolk wordt aangevoerd,
terwijl dit product veel beter in de
streek zelf zou kunnen worden gewon
nen. Het klimaat is er, naar gezegd
wordt, over het algemeen zeer gunstig.
Des winters daalt de thermometer zel
den beneden 40 gr. F. en des zomers
blijft hij doorgaans beneden 80 gr.
Mocht de Hollandsche boer in de warm
ste dagen van het jaar hulp behoeven
tot de bewerking van zijn land, dan
zal hij daar gebruik kunnen maken van
negcrarbeid, die hem op 50 ets. k 1
dollar per dag zal komen te staan.
Er zal thans te Amsterdam een
comité voor deze kolonisatie worden
samengesteld, met subcomités in de ver
schillende provinciën.
Intusschen heeft de heer Hartsinck
reeds verscheidene aanvragen van werk
lieden en landbouwers ontvangen, en
gelooft hij, dat men in weinig tij ls in
die mate met de zaak zal vorderen,
dat de overtocht naar het nieuwe vader
land in de maand Oct. zal kunnen
plaats hebben.
Gelijk reeds vroeger gemeld werd,
zullen «le kolonisten al wat zij tot de
bewerking van den grond noodig heb
ben, onder bepaalde voorwaarden door
bemiddeling van het comité kunnen
ontvangen, hoewel hun natuurlijk ook
de gelegenheid wordt gelaten zich daar
van zelve te voorzien.
HELDER, ia September.
Het Koninklijk besluit van 30 Aug.
jl., dat heden in de „Staatscourant' en
te gelijk in het „Staatsblad' is afge
kondigd, „ter vaststelling van huiten-
gewone maatregelen tot afwending der
Aziatische cholera en tot wering harer
uitbreiding en gevolgen* komt neder
op een verlenging -Ier maatregelen,
welke reeds ten vorigen jare zijn ge
troffen en thans nog van kracht zijn.