NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 110. Vrijdag 15 September 1893. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. EN J. H. VAN BALEN. KRIJGSTOCHTEN Indisch Officier, NEDERLAND. Hot Vaderlanilt ghetrouwe Ulyf iok tot in don doot. JFil/te/mutlied. „En dctetperoert nimmer I" Jan Pieteri. Corn. Vor*olaiJnt lederen Otn«Kl««. Donderdag ea Zatordaa; Abonnement»prij» per 3 maanden: Voor de noiirani binnen de gemeeentef 0.70. met Jong Holland 1.20 a j naar de overige plaatien van Nederland 0.90, 1.40 a alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Ooat-Indië en Amerika). 1.75, 2.60 Zuid-Afrika2.50, 4. UITGEVER Molenplein.Helder. Prfja der Adverteotia Van 15 regeli 50 cent», elke regel meer 10 cent. Bij abonnemant, naar galaag van da hoeveelheid regel», aanmerkelijk lager. Advartentiên voor liefdadige doeleinden per regal 5 Ct, Dienstaanbiedingen voor den werkenden «land5 De 4dvertentién kunnen over'tl worden (jepldotst tusschen den tekst van een door E. Voti Bctrfus. VI. OP JAVA. In de Kampongs. De vermoeienissen en ontberingen, welke ik op dezen veldtocht tegen den dapperen Radjah Tam-Alan had onder vonden, bleven niet zonder nadeelige gevolgen voor mijne gezondheid. Rheu- matische aandoeningen en andere ziekte verschijnselen drbngen den dokter te Weltevreden, mij naar de warme bronnen van Oenarang te zenden, In deze bekoorlijke badplaats, welke twee uren van Samarang in het gebergte ligt, ontmoette ik meer dan een dozijn kameraden uit den laatsten veldtocht, die in de zwavelbaden genezing zoch ten ook trof ik er een groot aantal onderofficieren en soldaten aan, welke uit de verschillende hospitalen op Java naar Oenarang gezonden waren. Toen de warme baden hun heil- zamen invloed op ons begonnen uit te oefenen en wij ons weer iets vrijer konden bewegen, reden wij meermalen naar Samarang, in welke belangrijke stad wij in zeer gezellige en vroolijkc kringen werden opgenomen. Het mid delpunt daarvan maakten uit de resident en zijne beminnelijke dames; verder hadden vele rijke kooplieden en plan tage-bezitters een vasten avond, waarop zij hun buis voor iederen bezoeker open zetten. Er werd dan muziek gemaakt en dikwijls ook gedanst, terwijl men een goed glas wijn en eene voortreffe lijke manilla-sigaar gebruikte; in het kort, de tijd tusschen negen uur 's avonds en middernacht ging zoo aan genaam mogelijk voorbij. Daarop reden wij in den heerlijken tropischen nacht weer naar Oenarang, dat wij vóór twee uur 's morgens bereikten. Onder mijne bekenden bevond zich ook zekere Mr. John Argosi, een zeer rijke reeder en plantage-bezitter. Mr. John was een hartstochtelijk liefhebber van muziek en een vurig vereerder van zang, en daar ik toenmaals een vrij goede tenorstem bezat, kon ik den goeden man geen grooter pleizier doen dan hem eenige eenvoudige liederen voor te zin gen, voornamelijk de Duitsche volkslie deren. Toen ik na mijne genezing mij van Oenarang naar Samarang begaf, om de bevelen van onzen chef te YVeltevreden af te wachten, moest ik in het huis van mijn vriend mijn intrek nemen. Kort daarop kreeg ik bevel mij naar Amba- rawa en Salatiga, in bet binnenland van Java, te begeven, om aldaar topografi sche opnemingen te doen. Eenige dagen voor mijn vertrek uit Samarang woonde ik een groot feest bij, hetwelk door de aanzienlijkste in woners der residentie gegeven werd ter eere van den resident, die door den Koning met eene orde vereerd was ge worden. Aan het souper zat tegenover mij een heer in een soort diplomaten- costuuin, met verscheidene Europeesche orden gedecoreerdte oordeelen naar de kleur en vorm van zijn gelaat, was hij oogenschijnlijk een Javaan. Mijne buur vrouw aan tafel, die verscheidene jaren in Samarang had doorgebracht en met alle aanzienlijke personen bekend was, deelde mij op mijn vraëg daaromtrent mede, dat de tegenover mij zittende persoon de Rhadin (Prins) Saleh was, de zoon van een voormalig Javaansch Vorst. De jonge Rhadin was in Holland opgevoed geworden, had veel talent voor de schilderkunst getoond en had dit in Holland, Parijs en Duitschland ontwik keld, zoodat de Prins tegenwoordig een niet onbekend dier- en landschapschil der was. Sinds een jaar uit Europa te ruggekeerd, om de nalatenschap van zijn overleden vader te aanvaarden, woonde Rhadin Saleh nu op zijne dessa bij Sa latiga en kwam slechts van tijd tot tijd te Samarang, om den resident, met wien hij zeer bevriend was, te bezoeken. Nauwelijks had ik de dame voor hare inlichtingen bedankt, toen de Rhadin, die ons onderhoud ongetwijfeld begre pen had, zijn glas opnam en mij in zeer goed Duitsch ttitnoodïgde, een glas wijn met hem te drinken. Spoedig waren wij in een levendig gesprek gewikkeld, dat ook na opstaan van tafel werd voortge zet, daar de Prins zeer verheugd was iemand gevonden te hebben, die met Dresden en Berlijn goed bekend was en met wien bij over deze beide steden kon spreken, waar hij zich naar het scheen bij voorkeur had opgehouden. Toen ik in den loop ..in ons gesprek mededeelde, dat ik eerstdaags naar Ain- barawa en Salatiga zou gaan, tot het doen van topografische opnemingen, stond do Rhadin er op, dat ik mijn hoofd kwartier zou opslaan in zijne dessa, welke slechts een paar kilometers van Salatiga gelegen was. Op den vastgestelden dag begaf ik mij met mijn bediende en een twaalftal koe lies, welke mijne bagage droegen, op weg langs den goed onderhouden straat- weg, welke van Samarang over het ge bergtc van Oenarang en den hoogen bergkam, welke het geheele eiland van het Westen naar het Oosten doorsnijdt, naar Ambarawa voert en vandaar naar Soerakarta en Djokdjokarta, de residen- tiën van de twee nog onafhankelijke Sultans van gelijken naam in het Zui den van Java. Een even voortreffelijk onderhouden weg voerde van Bantam, over Batavia, langs de geheele Noord kust, naar Samarang en verder tot Soerabaja, de voornaamste handelsplaats van Oostelijk-Java. Tegenwoordig zijn enkele gedeelten van deze wegen in spoor wegen veranderd. Op deze staatswegen zijn op afstanden van een Engelsche mijl wachthuizen opgericht, waarin zich altijd verscheidene inlandsche politie-dienaren ophouden, die zorg dragen moeten voor de veiligheid der reizigers, vooral van de Europeanen, en deze bij nacht, gedu rende welken men bij voorkeur reist, van den eenen naar den anderen wachtpost moeten vergezellen. De tweede dag van mijn vertrek uit Samarang had ik nauwelijk een uur door een prachtig liggend dal gereden, toen ik door een verschrikkelijk onweer overvallen werd. Binnen weinige oogen- blikken waren al mijne kleederen door weekt, terwijl mijn groote, overtrokken kurken hoed gedurig wijder werd en mij op het laatst tot op de schouders zonk, zoodat ik bijna niets meer zien kon. Vóór alles moest ik zien een be schermend dak te vinden, daar het woud mij tegen deze wolkbreuk niet beschutten kon en zelfs door de tengevolge van den storm afgerukte takken veel gevaar opleverde. ik liet de teugels van mijn kleinen hengst vieren en vloog als een pijl uit den boog over de door den regen door weekten straatweg voort. Plotseling schrikte mijn paard en deed een zij sprong, welke mij bijna uit het zadel wierpnadat ik het dier een weinig had doen kalrneeren, lichtte ik mijn doorweekten hoed een weinig op en ontdekte nu midden op den weg een palankijn, waarachter een jonge Javaan liep, die met angstige blikken naar mij keek. Toen ik hem vroeg, waarom hij bij zulk weer op de open straat bleef, werd een der zijgordijnen van de pa lankijn opengetrokken en vertelde een oogenschijnlijk nog jonge dame in Enropeesche kleeding mij in zeer zuiver Fransch, dat hare koelies bij bet los barsten van het onweder de palankijn hadden neergezet en op de vlucht waren gegaanalleen haar kleine be diende was bij haar achtergebleven. Haar toestand werd echter iedere minuut erger, daar de regen reeds aan alle kanten door de palankijn begon heen te dringen. Als het eenigst en beste middel stelde ik de dame voor zich vóór mij op mijn paard te zetten en zoo spoedig moge lijk een beschuttend dak op te zoeken. Na eenige aarzeling besloot zij dan ook de palankijn te verlaten en beklom niet behulp van mij en haren bediende mijn paard, terwijl de jongen zich aan den stijgbeugel vasthield. Wij hadden nauwelijks vijf minuten afgelegd, toen ik aan den tegenover- gestelden oever van de door het dal stroomende rivier een op eene villa gelijkend gebouw opmerkte, waarheen een brug toegang verleende ik reed er dadelijk heen. Nauwelijks had ik mijn paard tot aan den voet van de naar de veranda voerende trap geleid, of twee jongelieden in de gewone Chineesche dracht kwamen uit bet huis te voorschijn, hielpen de dame afstijgen en ontlastten mij van de zorg voor mijn paard. 126 123 Het vertrek was geheel gevuld met mannen en Edith was de eenige vrouw onder hen. Op een bed langs den wand lag Wilhelm Abrikat en men had hem slechts aan te zien, om te begrijpen dat hij stervende was. Twee oude visschers lagen bij de sponde geknield, maar zoodra zij de jonge vrouw zagen, stonden zij op en weken terzijde. Op geen enkel der verweerde gezichten zag Edith heden de uitdrukking van dien doodelijken haat van vroeger, die haar bij elke ontmoeting met de mannen van Sakran opgevallen was. Niemand begroette haar of sprak een woord, maar het was duidelijk dat geen der aanwezigen hare verschijning met wrok begroet had. „Gij hebt mij laten roepen, mijn vriend,' sprak zij, zich dicht over den stervende neerbuigend, en het was geen ondank of gebrek aan deelneming dat ik niet bij het ver nemen van uwe ziekte terstond gekomen ben. Een ern stiger plicht hield mij aan het ziekbed van mijnen echtge noot gekluisterd. Hij sloeg de oogen op, die zonderling schitterden en om de dunne kleurlooze lippen speelde een droevig glim lachje. „Ja," antwoordde hij met klanklooze, nauw hoorbare stem, „de trouw is de heiligste aller plichten. Zei ik het u reeds niet eens, mevrouw von Rinkow toen toen Johanna Zijne woorden werden onduidelijker. De oude man, die aan het hoofdeinde van het bed stond, gaf een tee- ken met de hand en de ruwe, in weer en wind geharde mannen, knielden aan het sterfbed van hun makker. Een diepe, heilige stilte heerschte er in die kleine ruimte. meende te hebben gehad en ik als half krankzinnig de deur uit ging naar de Jankowski's, om over Johanna te spreken. Ik vond die drie op het punt hun boot vlot te maken, want de storm was opgestoken en zij wilden hunne netten redden. Ik kon op zoo'n oogenblik er natuurlijk niet over beginnen. En toen kwam de gedachte in mij op met hen mede te gaan, Blanca, en u alleen wil ik het bekennen de gedachte aan zelfmoord dreef mij daartoe. Ik wilde niet leven zonder Edith's liefde, ik wilde niet voor de tweede maal die uitdrukking van haat in hare stem hooren, ik wilde niet nogmaals vau hare lippen hooren, dat zij juist zij mij voor een slecht mensch houdt. Zoo hielp ik hen dan de boot te water brengen en ging mede!' Hoe meer hij het einde zijner rede naderde, hoe meer Gerard naar adem snakte, om zich te verzetten tegen de vermoeienis, die hem nog telkens overheerschte. Hij zweeg om zijne krachten te verzamelen, maar hij worstelde te vergeefs tegen den slaap, die hem als met ijzeren armen omstrikte en reeds na korten tijd verried zijne regelmatige ademhaling dat hij sliep. Edith echter zat nog uren lang, zonder het hoofd om te wenden, zonder een vinger zelfs te verroeren. Met de mechanische beweging van een automaat stond zij eerst op, toen Blanca even na middernacht de kamer binnentrad om haar af te lossen, en toen zij daar in den zwakken lichtkring van de nachtlamp trad, week het jonge meisje werkelijk met ontzetting terug. „Om Godswil, Edithriep zij uit, „wat is u over komen ge zijt ziek, zwaar ziek en ge tracht het voor mij te verbergen.' HELDER, 14 September. HH. MM. de Koninginnen worden in het laatst dezer week te 's Graven- hage verwacht, daar H. M. «Ie Ko ningin-Regentes Dinsdag 19 dezer de Kamers zal openen. Daarna keeren HH. MM. weder naar Het Loo terug. De minister van Justitie heeft het verslag der Eerste Kamer beant woord betreffende het wetsontwerp op het faillissement en de surséance van betaling. De conferentie voor het interna tionaal privaatrecht is jl. Dinsdag te 3 uur in de Prèveszaal te 's Gravenhage geopend. Alle Staten, met uitzon dering van Groot-Britannië, doen zich daarbij door afgevaardigden vertegen woordigen. „Kielwater'. Onder den indruk van het taal- en letterkundig congres, wijst dr. Swart Abrahamsz in „De Spectator' op een averechts begre pen woord, een zoogenaamden scheeps term, waaraan onze taal overigens zoo rijk is. Aan een onzer Iloogescholen is name lijk een arts en nog wel een der Kon. Ned. Marinebevorderd tot de doktorale waardigheid, op een proef schrift, getiteld: „het kielwater der sche pen', terwijl dit proefschrift blijkens den inhoud niet bevat eene mathema tische 'studie over den vorm, die het kielwater bij verschillende charters en vormen van de kiel aanneemt zooals men recht zou hebben te verwachten,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1