NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 134. Vrijdag 10 November 1893. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. o <W> o Het Vailerlamlt ghetroawe Blijf iek tot in den doot, Wilhelmutlied. EN «En deutpertert nimmer I" Jan Pitten, Cotn. Vor»omiQt ledoren. Olnsdas, Oonderdaa en Zaterdag. Abonnemontaprij* per 8 Voor de conrent binnen de geineeente nsar de overige plaatsen van Nederland a alle landen, die in het postverdrag rijn opgenomen (inbegrepen Oost-Indië en Amerika). g Zuid-Afrika f 0.70, met Jong Holland 1.20 0.90, 1.40 1.75, r 2.50, J. H. VIN BALEN. Molenplein.Helder. Prija der A d v r t e n t i Van 1—5 regels 50 cents, elke regel meer 10 eent. Bij abonnement, naar gelang r hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advartentiën voor liefdadige doeleinden per regel 5 Dienstaanbiedingen voor den werkenden standa De Advertentiën kunnen overal worden geplaatst tusschen den tekst. Zaak De Jong. Bijnn nog; een slachtoffer. Dinsdag 31 Oct. is door den rechter commissaris mr. Sitnons verhoord een bewoonster van de Albert Cuvpstraat te Amsterdam, die kort vóór de in hechtenisneming van de Jong toeval ligerwijze met hem in aanraking was gekomen. Het uitvoerige verhaal, dat deze getuige den rechter-commissaris deed, komt in hoofdzaak op het vol gende neer: Maandag 4 September stond getuige voor een schoenwinkel in de Gerard Doustraat te kijken naar een paar laarsjes, waarop zij haar zinnen had gezet. //Zoo, hoe gaat het hoorde zij eens klaps naast zich en zij zag naast haar een heer, die haar als een oude kennis begroette. Dit bleek nu wel-is-waar eene vergissing te zijn, doch was geen bezwaar om kennis te maken. De vreemde heer, met een klein zwart kneveltje en gekleed in een licht pak, was niemand anders dan de Jong. Hij stelde haar voor, hem naar de comedie te vergezellen vooraf kon men ergens iets gaan gebruiken. Gezamen lijk bezochten zij nu liet nieuwe café in het Paleis voor Volksvlijt. Daarna begaf men zich naar Kras om te eten en in 't voorbijgaan bestelde de Jong in den sigarenwinkel naast Kras een kistje sigaren, waaruit hij zijn koker vulde. Van de comedie kwam dien avond niets; de Jong gaf aan meer huiselijke genoegens de voorkeur. Van zijn nieuwe kennis had hij vernomen, dat zij alleen woonde met haar kindje van 4 jaar en eene zusterlaatstgenoemde zou echter vermoedelijk den nacht bij familie doorbrengen. Voor de woning in de Albert Cuyp- straat gekomen, moest de getuige eerst gaan zien of baar zuster soms thuis was, want in dat geval wilde de Jong niet boven komen de zuster was echter 1 niet thuis. Voor alle zekerheid nam j de Jong een handlampje en ging daar- mede de vertrekken rond, terwijl hij i bovendien nog met een stok onder kasten en ledikanten voelde. Hij vond echter niets dan het kind, dat met een 1 popje in den arm gerust lag te slapen. De achterdocht van de Jong was haar niet ontgaan. Eensklaps, toen hij voetstappen hoorde, greep hij haar bij den arm. «Daar loopt toch iemand „Gekheid, dat zijn de achterburen, die op dezeltde étage wonen.' Voor het souper had de Jong een saucis meegebracht. Hij vroeg een mes om de worst te snijden, maar geen van de messen, die zij bracht, waren hem groot en scherp genoeg. Dit alles, ge voegd bij zijn zenuwachtige manier van doen, maakte haar meer dan ongerust, en zij haastte zich dan ook, de messen na gebruik weg te sluiten. Intusschen praatte de Jong levendig en scheen hij zeer met zijn nieuwe kennis ingenomen. Hij stelde haar zelfs voor, met hem naar Londen te gaan en daar met hem te trouwen, om dan later in Holland een café te be ginnen. Hij wist wel een manier om in een jaar rijk te zijn. Als een bewijs hoe goed hij het met haar meende, beloofde hij haar een splinternieuw gouden tientje. Den volgenden morgen nam hij voor de grap haar arm en overdekte dien met afdrukken van een caoutchouc- stempel, waarop „H. de Jong' ook de hand van het kind werd geheel met de blauwe letters bedekt. „Ziezoo, nou behooren jelui mij beiden toe, en gaat met mij mee naar Engeland," zeide hij. Deze afdrukken bleven nog een paar dagen zichtbaar, ondanks de pogingen om ze te verwijderen. Als iemand, die zich bij zijn aan staande vrouw geheel thuis gevoelt, liet de Jong overal zijn oogen gaan, en zoo vond hij o. a. ook eenige bank- van-leeningbrief jes. De Jong wilde de briefjes in zijn zak steken, zeggende dat hij de panden wel zou inlossen voor de eigenares. Deze vond het echter veiliger de brief jes zelf in haar bezit te houden tevens achtte zij de gelegenheid schoon, hem te herinneren aan het mooie nieuwe tientje. Men stond op het punt uit te gaan. Schertsend stopte hij haar een munt stuk in de hals toen zij liet voor den dag wilde halen om het een meer ge schikte bergplaats te geven, belette hij haar dit met eene aardigheid en al stoeiende rolden zij zelfs over den grond. „Enfin, laten wij dan maar gaan En zoo gingen zij met het kind de stad in. Ten slotte belandden zij in een cafc in de Warmoesstraat op den hoek der Heintje-Hoeksteeg. Het tientje was intusschen steeds dieper gezakt. Na iets besteld te hebben, zeide de Jong: „Wacht mij hier even, dan zal ik wat moois voor je halen uit mijn logement; ik logeer in „Het Haasje', hier vlak bij." Van zijne afwezigheid maakte zij ge bruik om liet tientje te voorschijn te halen. Tot hare verontwaardiging zag zij, dat het een waardelooze munt was, een gedenkpenning of zoo iets. Spoedig kwam de Jong terug met een groot pak, dat allerlei damesarti kelen bléek te bevatteneene rose parasol met koordjes overspannen, aller lei lijfgoed, voorts een leeren hand- taschje, een doosje met zilveren lepeltjes en een poudre de riz-doos. „Zoek nu maar uit wat hierbij van je gading is," zeide hij. Maar zij was boos, verweet hem zijn bedrog en verklaarde dat „gestolen goed" zelfs niet te willen aanraken. De Jong was geheel onthutst. „Kom, neem wat aan, anders kan ik het niet kwijt raken. Dit dan, een fijne doos poudre de riz, ruik eensMeteen drukte hij haar de doos onder den neus en ledigde den inhoud op haar mond, zoodat zij dacht te stikken. Eerst nadat de kastelein haar twee glaasjes cognac had laten drinken, kwam zij eenigs- zins bij. De aardigheid was er natuurlijk af en op staanden voet verliet zij het café. De Jong bracht haar naar dc tram Amsteldijk bij het afscheid nemen drukte hij haar het taschje in de hand en beloofde dien avond terug te komen. Hij kwam echter niet. Het eerste wat zij van hem terugzag, was zijn beeld voor de ramen van een winkel. Daar hing zijn portret, bene vens de portretten van zijne vermoede lijke slachtoffers, Sara Juett en Maria Schmitz. De schrik sloeg haar om het hart. Nu begreep zij alles: het doorzoeken van hare woning, zijn zenuwachtige manier van doen, het vragen om een j heel groot mes, zijn poging om haar lombardbriefjes afhandig te maken en I andere kleinigheden, waarop zij in 't eerst niet gelet had. Als een herinnering aan het merk waardig geval heeft zij van de gedenk penning een broche laten maken. Vóór het begin van dit verhoor was getuige eerst met de Jong geconfron teerd. Later weer binnengeleid, ant woordde deze met een bedeesde stem op de hem gestelde vragen. Werd hij door eene vraag in het nauw gebracht, dan hoestte hij erg. Toen hij voorgoed werd weggeleid, zeide hij bij het heengaan tot getuige: „Je ziet me gauw terug, over een maand kom ik los." (Hbld.) Na lezing van dit verhaal komt het ons voor, dat er nog meer grond is voor het vermoeden, reeds vroeger door ons geuit, dat de Jong en de beruchte „Jack the Ripper" wel eens een en dezelfde persoon konden zijn. Red. op en neer gaanden boezem gedrukt, stond zij in de huiskamer en staarde door de open deur in den tuin. Maar zij zag niets. Tusschenbeide trilden hare neusvleugels en dan schoot een onheilspellende uit drukking uit hare oogen, om plotseling weer te verdwijnen en plaats te maken voor dezelfde strak heid van blik. Alles wat zij op dezen morgen in dit korte oogenblik beleefd had, was even overstelpend de kwestie, wat Demmers haar vermaakt had, evenzeer als het andere, maar het laatste was toch het ergste. Albert baar ontrouw Zij kon liet haast niet ge- looven, en toch.... knikte zij, als zij daarover dacht, onwillekeurig bevestigend, want, ach, zij kon de wreede zekerheid niet loochenen, zij kende hem te goed, wist te goed hoe weinig trouw er in hem stak en hoe weinig zijne liefde beteekende, niet alleen voor haar, maar voor iedereen. Als zij hem zich wilde verzekeren, moest dat door andere mid delen zijn dan door hare schoonheid, door hare persoonlijkheid. Geld, fortuin, dat was het eenige. En toen dwaalden hare gedachten weer af naar het testament van Demmers en wat hij haar zou vermaakt hebben. Ja, zij zou gaanzij zou den ouden gek bezoeken, al kostte het haar ook nog zooveel. Want zij begreep zeer goed, dat zij voor de openbaring van het geheim zou moeten betalen, dat Van Warwijck alleen daarom haar bij zich wilde hebben, om een aangenaam herdersuurtje met haar door te brengen, in ruil voor zijne geheimen. En, wat zou dat dan nog dacht zij. Waarom zou ik zelf in het minste en geringste zoo angst vallig zijn, als Albert mij dag op dag, uur op uur ontrouw is. Mocht ik falen, het zou in ieder geval met eene goede bedoeling zijn en in de tweede plaats zou ik die rol vervullen met afkeer, maar gedreven door de noodzakelijkheid. Maar hij, in koelen bloede, zonder drang of dwang, zonder nood zaak, opzettelijk uit verregaande behaagzucht han delde hij zoo I gewone vertrouwelijkheid, die zij zich, om verschil lende redenen en voornamelijk ter wille van Albert, liet welgevallen, toen hij heenging, nadat Albert en de andere getuigen reeds vooruit waren, vond hij de gezochte gelegenheid wel. Want onze notaris trok zijn geheimzinnigste ge zicht en zeide, of liever fluisterde: „Wel, mijn lieve juffrouw, als u nu wist wat ik weet, dan zoudt u mij omhelzen van pleizier." In gewone omstandigheden zou Suze hem wel te pas hebben geantwoord op die laatste vrije uitdruk king, maar thans deed de groote nieuwsgierigheid, die haar opeens vervulde, haar die woorden niet eens verstaan. Zij hoorde niets dan dat geheimzin nig uitgesproken „als u wist wat ik weet," en keek den ouden liefhebber zoo verlangend naar meer nieuws aan, dat hij zich reeds verkneukelde van genoegen. „Wat bedoelt u, mijnheer, och toe, zeg het mij?" vroeg zij. Maar de notaris schudde het hoofd. „Mijn waarde vriend heeft zijn laatsten wil ge maakt, zijn testament, weet u,meer mag ik niet verklappenmaar, ik herhaal, als u wist wat ik weet, dan....' Hij voleindde den volzin niet, maar keek haar zoo verleidelijk aan, dat, als er nog een greintje medelijden met den ouden gek in haar hart ware geweest, zij hem in Godsnaam maar eens zou heb ben toegelachen. Doch zij was in geen stemming daarvoor, zij brandde van nieuwsgierigheid en zou hein de woorden wel met geweld uit de keel hebben willen halen. „Och toe, zeg het mij bad zij, „och toe, mijnheer En zij legde hare hand op zijn arm, alsof zij hem wilde dwingen niet heen te gaan, voor hij het haar gezegd had. De notaris trilde bij die aanraking. „Heusch, kind," zeide hij hoofdschuddend, terwijl Moord van een marechaussee te Osch. (Vervolg.) Om half drie werd de zaak hervat. De eerste getuige is Hendricus Ver hoeven, die 's avonds den getuige Van Galen tegen half elf bij de herberg van De Bruijn ontmoette. Deze zeide hem toen, dat er op Hoekman werd geloerd. Get. is echter in de war of dit Zater dagavond, d. i. den avond vóór den moord, of op den avond van den moord is geweest. De vrouw van Van Galen 'hunne woning ligt naast die van Van Gelder er. een dunne muur scheidt slechts beide huizen verklaart, dat zij Van Gelder dien avond om negen uur naar bed hoorde gaan. Haar man kwam om twaalf uur thuis en heeft haar later gezegd, altijd maar vol te houden dat Van Gelder om negen uur naar bed ging. Na twaalf uur heeft zij echter nog wel iemand om het huis hooren loopen. Toen heeft de hond van Van Gelder, die altijd blaft, als er vreem den bij het huis loopen, niet geblaft. I De getuige J. M. Vos verklaart, dat des avonds Van Gelder wel bij hem is geweest, doch dat hij niets van de zaak weet, omdat hij dronken was en eiken Zondagavond dronken was. Het O. M. wijst hem er op, dat hij onder eede staatdat hij bij de instructie heel andere verklaringen aflegde en toen gezegd heeft, dat hij niet dronken was dat hij nu geen onwaarheid moet spre ken om een boezemvriend te sparen, met wien hij vroeger uit stroopen ging. Het O. M. herinnert get. er verder aan, dat zijn huis steeds een verzamelplaats was van allen, die te Osch slecht bekend stonden en dat de oude Van Berkum bij de aanhouding van de beklaagden zeide„dat kun nen alleen de Zijpen zoo noemt men de familie Vos te Osch ver raden hebben. De volgende get., broeder van den vorige, G. Vos, verklaart, dat hij, toen hij 's avonds laat door Van Berkum uit bed was gehaald en deze hem van den moord vertelde, er zeer van op keek. Den volgenden dag heeft hij met Van Gelder gejaagd en toen had deze van den moord slechts gezegd „dat hij het erg vond voor vrouw en kinderen." Het O. M. wijst er getuige op, dat hij indertijd in een complot zat om op den opzichter De Bruijn te schiet-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1