1861. lïïiffemsoorö, enj. •jjetöer, JïieuroeÖiep Eerste Jaargang. 10 J U L IJ. WOENSDAG je 12. COURANT DEJV NIEUWE VAN Abonnementsprijs per kwartaal ƒ1.30. Franco per post'/1.50. Verschijnt WOENSDAG en ZATÜRDAG. Brieven franco aan den Uitgever S. GILTJES. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Donderdag 4< Julij. Zoo als wij reeds in ons laatste noinmer met een enkel woord meldden, heeft art. 12 der wet op de militie, waarbij bepaald was dat minderjarigen die hun 19e jaar hadden volbragt zonder toestemming hun ner ouders in dienst konden treden, een1 hevigen tegenstand ontmoet. De H. H. van Nispen, Meijli.uk, van der Lin den PoortmanOlivier en '1'horbecke hebben zich tegen het verleeneu dier bevoegdheid verklaardvoornamelijk op grond dat door dit artikel inbreuk wordt gemaakt op de vaderlijke magt. De H. H. 1'utein Nolthenius en Dirks, hebben insge lijks eenige bezwaren tegen die voordragt doen geldendoch meenden dat het voldoende was den gevorderden ouderdom in plaats van 19 op 20 jaren te stellen. De H. H. van Goldstein, Storm, en de Bieberslein hebben het artikel ver dedigd hoofdzakelijk op grond der noodzakelijkheid om vrijwilligers te erlangen. De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog, meenen, dat indien door dit artikel inbreuk wordt gemaakt op het burgerlijk regt, zulks door het algemeen belang gevorderd wordt. De heer van Bosse heeft voorgesteld: 1° de bevoegdheid toetepassen op jonge lieden die hun 20ste jaar hebben be reikt en bij de militie, zijn ingelijfd, en 2°. dat zij die in geschreven zijn bij de militie, en eene zoodanige verbind- tenis aangaanzouden strekken tot vermindering van het contingent. De Minister van Binnenlandsche Zaken verklaart zich tegen het tweede gedeelte dezer motie; de heer Mackaij, acht dezelve van te overwegend belang om ze dadelijk te behandelen, en stelt voor de discussien daarover tot Vrij dag te verdagen; daartoe wordt besloten. Vrijdag 5 Julij. In deze zitting heeft de heer van Bosse het tweede gedeelte zijner motie terug genomen en voorgesteld de volgende zinsnede in de wet op te nemen: "Het geheel getal lotelingen, die ingelijfd moeten wor den, wordt bepaald, met bijberekening van de manschappen die op 31 December van het jaar, in hetwelk de inschrij ving geschiedt, bij het leger hier te lande vrijwillig bene den den rang van officier dienen." Prijs der Advertentiën 15 Ct. per regel behalve 35 Ct. Zegelr. voor elke plaatsing. De Minister van Oorlog bestrijdt dit amendement; Z E. meent, dat men op deze wijze op de quaestie omtrent de vrijwilligers terugkomt, en deze als vrijwilligers bij de mi litie doet aanmerkende regering kan dit amendement niet toegeven. De Minister van Binnenlandsche Zaken verklaart, dat de regering sedert gisteren nogmaals rijpelijk heeft overwogen, het beginsel van de indiensttreding van den minderjarige, buiten de toestemming van zijn1 vader of voogd, en achtte de terugneming van dit gedeelte van het wetsvoorstel, uit hoofde van den grooten tegenstand die het bij velen ont moette, wenschelijk, opdat de wet door het gemeen overleg tusschen de regering en de Kamer zou kunnen tot stand komen. De heer Thorbecke vraagt aan den Minister of de in trekking van die al. 2 van 't artikelals eene concessie moet worden beschouwd, de regering wijkt, zegt spreker terug voor ernstige tegenspraak en gemoedelijke bezwaren maar deze vonden ook bij andere artikelen plaats. Hij beschouwt de terugneming als eene hulde aan de gronden tegen de bepaling aangevoerd. De Minister van Binnenlandsche Zaken, wil gaarne de illusie laten aan diegenen, die meenen, dat de overredende kracht hunner redeneringeu, de Regering tot de bewuste intrekking heeft geleid. De Minister van Oorlog bestrijdt het gezegde van den heer Thorbecke, omdat daaruit zou volgen dat de regering, door die intrekking, een bewijs van zwakheid had gegeven. Hij wijst op zijne vroegere handelwijzen die geene blijken van zoodanige zwakheid opleveren. Z. E. zegt dat het de overtuiging van het Ministerie is, dat eene wet op de militie, niet met eene geringe meerderderheid mag worden aangenomen, iets dat zou kunnen geschieden indien de be wuste al. in de wet behouden bleef. De heer Wijbenga komt terug op het amendement van den heer van Bossehij meent dat de strekking daaraan te ver gaat; de vrijwilligers bij 't leger hier lande, kujanefltz, naar de O. I. gezonden wordendoch de militie aiietbij" ineensmelting van de vrijwilligers bij 1t leger men die der militie zal men op groote bezwaren vervallen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Courant van Den Helder | 1861 | | pagina 1