zal ik wel niet behoeven te schrijven. Mogt ik echter in
eene mijner beweringen dwalen, dan verzoek ik U vrien
delijk mij deze dwaling ouder 'toog te brengen, want het
is mijne begeerte niet, iemand, wie het ook zij, in een
ongunstig daglicht te stellen; ik weet te goed hoe gemak
kelijk dit valt, voornamelijk als de schrijver zich verbergt
achter het masker der anonijmiteit, en toch den aangeval
lene in 't openbaar aantast. Ik zal daarom niets vermelden
dan hetgeen ik voor mij zelveu voor waarheid houd.
Is het overeenkomstig met art. 24 der Gemeente-wet,
wanneer een Wethouder betrokken is, in of fiuautiele be
langen heeft bij zaken die de gemeente betreffen Ik meen
dit ontkennend te moeten beantwoorden. l)e bedoeling van
dat artikel is bepaald en ontegenzeggelijk om het bestuur
der gemeente toetevertrouwen aan onafhankelijke meuschen,
die de fiuantien der gemeente niet kunnen beschouwen als
eéne voor hen bestemde melkkoedie ze ten hunnen pro-
fijte aanwenden. Van daar ook dat voor de vereischten om
lid te zijn van den Raad eene volstrekte onafhankelijkheid
van 't gemeentebestuur gevorderd wordt, en dat zelfs die
genen die voordeelen uit de gemeente kas trekkenslechts
dan worden toegelaten wanneer ze absoluut onmisbaar zijn.
Verschillende handelingen worden hen dan ook bij die wet
ontzegd, omdat 't bestuur bestaat voor de gemeente, en
niet de gemeente ten voordeele van 't bestuur.
Wanneer ik mij niet bedrieg, is ook door de gemeente
een contract gesloten met den Directeur der Duiu-water-
leiding-maatschappijwaarin door deze eene betrekkelijk
groote som gelds wordt toegezegd aan voornoemde onderne
ming. Ook het garnizoen is voor een gedeelte in dat con
tract betrokken. Is 't nu wenschelijk voor de belangen der
gemeente en overeenkomstig met de wet, wanneer raadsle
den in dergelijke ondernemingen betrokken zijn Men
heeft vroeger beweerd, (en ik wil die benoeming noch toe
stemmen noch loochenen) dat de prijsvermeerdering van
het water slechts aan 't drijven van één persoon te wijten
was, en dat dezelve toen ter tijd slechts is uitgesteld,
omdat de bekendmaking daarvan, nadeelig zou kunnen in
fluenceren op andere belangen van 't Raadslid-deelnemer.
Is 't waar? ik weet 'tniet, maar wel valt't in het oog dat
de publicatie der prijsvermeerdering eerst heeft plaats gehad
nadat de andere belangen van dien heer reeds ten zijnen
voordeele beslist waren.
En wanneer nu zoodanig deelnemer, in eenige gemeente,
tevens lid mogt zijn van een dagelijksch bestuur dat slechts
uit drie personen bestaat, dan vraag ik U, M. d. R., of
hij daardoor niet een' al te grooten, om niet te zeggen on-
geoorloofden invloed, uitoefent.
Immers behalve 't overbekende artikel 24, is er nog een
artikel in de gemeente-wetdat duidelijk en bepaald aantoont
wat de bedoeling des Wetgevers geweest is, nl. art. 94
respectievelijk aldus luidende:
//Behalve die jaarwedden genieten de Wethouders, onder
weihen naam ook, geenerlei inkomsten uit de gemeentekas,
dan hetgeen verbonden is aan eene andere, hun opgedragen
openbare gemeentebediening."
Ik heb gemeend dat bovenstaande bewering aan de pu
blieke opinie ter beslissing kan worden overgelatenen dat
aan dit punt openbaarheid mogt gegeven worden. Zoo als
ik reeds zeide, zal 't mij aangenaam zijn mijne gevoelens
weersproken te zien, en blijf ik tot repliek bereid.
Wat nu 't collegie van dagelijksch bestuur aangaat, ik
wil in 't midden laten of ze de zaken met die kracht, of
die strengheid en naauwkeurigheid behandelen, die 't meest
in staat zouden zijn te contribueren tot den bloei en 't
heil der gemeente; ik wil mij ten eenen male onthouden
van te beoordeelen of 't geldelijk verlies dat deze gemeente
geleden heeft, is toe te schrijven aan mindere zorgvuldigheid
van hunnen kant, dan wel aan noodlottige en niet te voor
ziene omstandigheden. Zeker is het echterdat het eene
uitgemaakte daadzaak i3dat de gemeente plus minus dertig
mille heeft verloren, en dat, mogten ook desniettegenstaande
thans hare finantien nog in gunstigen toestand zijn, het
verlies van zulk eene groote somvoor welke zoovele nuttige
werken hadden kunnen tot stand gebragt worden, in deze
periode van vooruitgang, betreurenswaardig is, en niet pleit
voor overbodige zorg van ons dagelijksch bestuur. Verder
felijk is 't echter dat in een collegie van drie personen die
de zaken moeten beslissen of daarover adviseren, er een ge
vonden wordt die bij de beslissing of 't advies betrokken is
want of hij stemt mee, hetgeen onwettig is, dan wel hij
onthoudt zich van stemming, waardoor de anderen bij ver
schil van opinie tot geenc decisie kunnen komen.
Ik ga thans tot een ander punt over:
Volgens art. 26 der G. W. is 't de pligt van den Raad
en is hij gehouden om //Hem te ontslaan die, een der
vereischten voor 't lidmaatschap gevorderd, verliest, of ten
minste daarvan kennis te geven aan Gedeputeerde Staten,
ten einde deze daarin mogen beslissen. Wat geschiedt
echter hier? Wederom wordt wel niet direct gezondigd
tegen de letter der wet, doch sommige Raadsleden genieten
door deze betrekking een voordeel dat een nadeel is voor
andere ingezetenen, wier belangen te behartigen zij geroepen
zijn.Immers indien van eene firma, een der deelnemers
islid van den Raad en lid van de commissie van onder-
houds-werken, en dus alles tot in de kleinste kleinigheden
kan nagaan en beoordeelen, die vooraf de opgemaakte be
stekken weet en de posten voor de onderscheidene onder-
deelen dier werken heeft begroot gezienheeft zoodanige
firma niet veel vooruit boven andereudie alles zelf moeten
taxeren of zulks op hunne kosten door deskundigen laten
doen. Niemand zal 't ontkennen, maar allen zullen zich
verwonderen dat zulke tegen de wet strijdende handelingen
worden toegelaten.
En men bewere toch niet, dat alles wat niet bepaalde
lijk in de wet verboden isdaarom zoude geoorloofd zijn
van deze zoo valsche stelling wordt gebruik gemaakt door
hen die eene slechte, onverdedigbare en onhoudbare zaak
verdedigen, welke ze weten te verliezen zoodra ze gebragt
wordt voor een' onpartijdigen regter. Doch andere aanne
mers betreuren 'tdat niemand den moed heeft dien onpar
tijdigen regter interoepen, en daarom is openbaarheid't eerste
middel om belanghebbcu aautesporen, toe te zien dat zij
door eigen flaauwhartigheid geen verlies en schade moge
lijden {Slot volgt)
(Daar de inzender niet heeft voldaan aan 't verzoek hein herhaaldelijk
en nog in 't vorige nommer door ons openlijk gedaanhebben wij boven
staand stuk letterlijk en zonder eenige verandering overgenomenhoewel
wij ons niet met al 't daarin voorkomende kunnen vereenigen. Rkd.)
AR1UOEDE EN HULPBETOON.
(Eene oorspronkelijke novelle)
door X.
{Vervolg van No. 83).
Veertien dagen waren sedert den dood der weduwe Blaauwhuis verloopcn,
de arme hut, het tooneel van zooveel droefheid en ellende, was eenzaam
en verlaten, want geen ander bewoucr had zich voor de armoedige stulp
opgedaan; men had het zelfs overbodig geacht de deur te sluiten, daar 't
weinige armoedige huisraad, de gebroken stoel en Elsje's wieg, weinig aan
lokkelijks of verleidelijks voor den binnentredende aanboden.
En Jan? vraagt misschien de een of ander lezer die medelijden gevoelt
met den wees die door WclPs nalatigheid moederloos geworden was. De^e
had sedert hij 't lijk zijner moeder door eenige mannen grafwaarts had zien
dragen, daarop de enkele bloem geplant, die op den eenzamen akker des doods
te vinden was, en was daarop van elkeen verlaten, zonder steun, zonder
hulp, zonder brood, koud en afgemat naar 't stadje teruggekeerd, waar h\j
de keus had tusschenbedelen of stelen.
TI.
De avond begon te vallen. De eigenaar der hut waarin vrouw Blaauw
huis gestorven was, had eeuo andere weduwe gevonden die daarin haar be
staan zou voortslepen, en had Jan, den bedeljongen, aangezegd, dat hij een
goed heenkomen moest zoeken. Wij vinden hem nu terug, liggende in den
stal op een bos stroo, te vergeefs trachtende door den slaap den steeds
grooter wordende honger te verdwijnen en angstig de terugkomst wachtende
van den stalkuecht die hem misschieu van zijn rustplaats zou wegjagen en
noodzaken den kouden nacht onder den blooten hemel door te brengen.
De natuur laat zich niet dwingen en wat Jan ook doen mogt om in te
slapen, de honger nam steeds toe. Ilij was dan ook zes en dertig uren
zonder eten geweest, en had geen ander vooruitzigt dan te sterven of de
liefdadigheid van den bakker te gaan inroepen, hoewel in dien tijd de stal,
zijn nachtverblijf, zou kunnen gesloten worden.
Hij was dan ook reeds van zijne legerstede opgestaan toen hij plotseling
den stap van den stalknecht hoorde, die, een deuntje fluitende en met de
zweep klappende binnentrad.
Wat" 's dat hier, vroeg hij, Jan aanschouwende, die met stroo bedekt
voor hem stond, dat 's niet pluis. Wie ben jij
„Och Mijnheer, zei Jan, moeder is dood en de hut is gesloten, ik kan
nergens slapen en heb honger; jaag me toch as je blieft niet weg, laat me
van nacht hier blijven.
„Mooije grap, hernam de stalknecht, wie zegt me dat ge eerlijk zijt
vriendje; ik heb nog eens 't geval gehad dat
Plotseling echter werd het voorgenomen verhaal van die belangrijke ge
beurtenis afgebroken door eeue stem die ook Jan niet onbekend toescheen,
en duidelijk Hermau! Herman! riep.
„Wat is er nu weer aan de hand, bromde de stalknecht; 't is toch eene
berbetrekking, koetsier te wezen van een' docter, jo hebt geen
oogenblik rust, halve nachten in regen en kou op den bok zitten; en daarbij
is Welf zoo gierig, nooit geeft hij een fooitje of een borrel, ik raad jo
jongen, zei hij zich tot Jan wendende, wordt nooit koetsier.
De arme Jan, die tot nog toe weinig aan zijne toekomst gedacht had,
nam die vriendschappelijke raad welwillend op, en beantwoordde zo met
een, „o neen," doch zat in dien tusschentijd te peinzen aan wien toch die
bekende stem wel mogt behooren die den koetsier geroepen had.
Herman de doctor moet uit, je moet dadelijk inspannen, sprak Truitje
den stal binnentredende
„Ik wou dat ik liever met jou naar „'t wapen van Holland" moest zei
Herman, die 't aangenamer vond naar 't bal in de herberg te gaan dan wel
op den bok te zitten wachten tot de doctor terug kwam van zijne nachte
lijke visites, ben je er na Zondag al weer geweest Trui?
„Dat zou je nu wel eens weten willen, repliceerde de dienstmeid lag-
chende, zich herinnerende hoe ze er op haren laatsten uitgaansdag gedanst had
tot groote jalousie van Herman; kom maak voort, de doctor wacht, hij
heeft haast."
„Dan gaat 't vast naar een grooten sinjeur of een' die splinfc heeft, meende
Herman, anders heeft hij zoon' haast niet."