bevestigen. Ook de door 't zonlicht te weeg gebragt.e warmte werkt nadeelig. Na cene aandachtige overweging, zal men tot 't besluit komen dat cene apotheek moet gelegen zijn aan de noordzijde van 't gebouw en niet aan de zuidzijde. De natuurwetenschappen leeren 't, want 't is de natuur waarnaar wij ons moeten schikken. De natuur schikt zich niet naar den mensch. De heer Boomsma merkt op, dat er enkele geneesmidde len zijn die 't zonlicht niet verdragen kunnendoch dat men deze daarvoor bewaren kan. Spreker acht 't advies overdreven. De "Voorzitter beantwoordt den heer de Breuk, over de door dien heer aangehaalde geruchten en zegt dat het dage- lijksch bestuur zonder ruggespraak met het armbestuur heeft gehandeld, en dat genoemd lid zeer verstandig heeft gedaan aau die geruchten geen geloof te slaan. De heer Strootmau heeft insgelijks bezwaar tegen 't plan van 't dagelijksch bestuur; spreker is van meening dat 't eene onaangename lucht zal geven als men de apotheek mid den in 't ziekenhuis plaatst; hij blijft bij zijn gevoelen dat de door 't bestuur gekozene plaats ongunstig is. De heer Lastdrager wijst op de geringe kosten die de verplaatsing zoude vorderen, en vraagt waarom 't armbestuur kau vergaderen op eene ongezonde plaats. De Voorzitter zegt dat 't plan van 't bestuur, geenszins eeu uitvloeisel is vau vooringenomenheid of voorliefde van dat bestuur voor 't eene lokaal boven het andere; de kamer van 't armbestuur komt, wanneer het plan aangenomen wordt, in 't midden van 't gebouw, hij acht dit niet ondoelmatig, hoewel 't beter zou zijn dat de apotheek geheel buiten 't gebouw konde geplaatst worden. De heer Graat verdedigt nogmaals 't plan der commissie en zegt altijd getoond te hebben voor overtuigiung vatbaar te zijn, dat hij in dit geval nog tot geene betere overtui ging is gekomen, en dus zal moeten tegenstemmen. De Voorzitter meent dat de heer Graat, die zelf tech nische kennis bezitmet hem van gevoelen zal wezendat 't verkiezelijk zoude zijn de apotheek buiteu 't ziekenhuis te hebben. De heer v. Kelchoven is vau meening dat 't ziekenhuis niet te uitgebreid moet wezen, daar slechts enkelen er in worden opgenomenvelen er buiten blijven. Den Voorzitter is eene uitdrukking in de rede van den heer de Breuk opgevallen, namelijk die, waarin spreker zegt //dat hij weet dat zijne woorden geen' bijval zullen vinden bij den Baad" hij verzoekt dat lid daarvan eenige opheldering. De heer de Breuk zegt 't advies te hebben ingewonnen van een' deskundige, omtrent de sanitaire redenen die hem tegen 't voorstel doen stemmenvoor 't overige dat hij meent te mogen veronderstellen dat de meerderheid er tegen zal zijn, hoewel spreker echter van geene geheime confe- rentiën afweet. De heer Beeringh vindt de vraag van den Voorzitter minder gepast, en acht de redenering van den heer de Breuk zeer gegrond. Deze toch, kon, volgens zijn oordeelzeer goed weten de opinie der commissie van onderhoudswerken en van andere raadsleden die zich reeds voor of tegen het voorstel hadden verklaardhet was dus niet te verwonderen dat die spreker reeds vooraf den indruk zijner w oorden kon in zien. Hij (de hr. Beeringh) wenscht niet beschuldigd te worden vau inconsequentie, wanneer hij thans eeu ander gevoelen voorstaat als vroeger, doch kan niet stemmen vóór het voor stel, daar hij door de heeren Graat en de Breuk overtuigd is gewordeu van de ongeschiktheid van het lokaal. De heer Verweijde heeft vroeger voorgesteld de discussien te verdagen; hij heeft zich later geinformeerden uit spre kers informatien is gebleken dat er mogelijkheid bestaat de apotheek buiten het lokaal te brengen, hij wenscht een lokaal aan de noord-zijde, als beter voor de toekomst, doch de daarstelling daarvan vordert groote geldelijke opofferingen. De heer Zurmuhlen acht 't geheele gebouw ondoelmatig, en wenscht in eens eene geschikte en ferme inrigting daar te stellen, een gezond mensch kan er, volgens spreker, niet naar boven komen en wat heeft dan een zieke daar te wachten. De Voorzitter zegt dat bij het groote verschil vau ge voelen hij thans eeu nieuw voorstel in omvraag wil brengen lil: om voor de Apotheek een nieuw lokaal te bouwen naast het ziekenhuis. Het voorstel wordt thans iu omvraag gebragt; zeven leden verklaren zich voor, zeven tegenzoodat de beslissing tot de volgende vergadering wordt uitgesteld. Voor 't voorstel vau den Voorzitter stemden de H. II. Boomsma, Verweijde, Kelckhoven, Janzen, Lastdrager, de Lange en de Voorzitter; tegen de HH. Strootman, Zürniu- lilen, Beeringh, de Breuk, Beets Graat en Haremaker. Daarna wordt besloten sollicitanten oj) te roepen voor de betrekking van Apotheker en waaraan tevens de betrekking van Directeur van het ziekenhuis zal verbonden zijnte'gen de tractementen van /'600 als Apotheker en/'200'als Directeur, die functien te aanvaarden met 1 Julij a. s. 6). Jaarverslag schoolcommissie. De Voorzitter stelt voor, om het ter Secretarie ter visie te leggeu. De heer Strootman oordeelt het beter dat het bij de leden aan huis gezonden worde, dan heeft men betere waar borg dat er inzage van genomen wordt. Daartoe wordt besloten. 7). Jlequaesl S. Giltjes om advertentien, waarin het on wettige beweerd wordt, van de handelwijze van den heer C. Bakker Bz., als zijnde lid van den Baad en middelijk ge ïnteresseerd bij de uitgave eeuer courant, waarin de gemeente adverteutien geplaatst worden en voorts een verzoek inhoudt om met de plaatsing der adverteutien te mogen worden begunstigd. Na de lezing neemt de heer Zurmuhlen onmiddelijk het woord en ziet in het requaest eene beschuldiging vau een der Wethouders, doch dit daargelaten is hij van gevoelen, dat het requaest niet aan den Baad maar aan het dage lijksch bestuur moest worden ingediend, volgens art. 179 Litt C., in verband met art. 166 der gemeente wet, en dat die afkondiging ook van de puije vau het raadhuis kan geschieden, hij stelt daarom vóór het niet in behandeling te nemen. De heer Verweijde zegt dat zijn gevoelen ook in denzelfde geest is als die van den heer Zurmuhlen. De heer Strootman zegt dat beide sprekers in dwaling verkeeren, dat art. 179 litt. C. zegt: dat tot het dagelijksch bestuur beho'ort, het afkondigen der in art. 166 bedoelde verordeningen maar dat dit hier geenszins van toepassing is. De Voorzitter vraagt of het voorstel van den heer Zurmuhlen wordt ondersteund, doch dit niet het geval zijnde kan het niet iu behandeling worden gebragt. Alvorens de aan de orde zijnde zaak verder te behande len, brengt de Voorzitter een requaest ter tafeldienzelfden dag outvangen, waarin de hr. A. A. Bakker Cz., aanbiedt de adverteutien gedurende de eerste twee jaren gratis te plaatsen en tevens verzoekt om eene aanbesteding van de drukwerken die ten dienste der gemeente worden gebruikt. De heer de Breuk viudt het beneden de waardigheid van den Baad om van het aanbod tot gratis plaatsen der ad verteutien gebruik te maken. De heer Beeringh maakt de bemerking dat laatst genoemd adres, door den Voorzitter eerst op het oogenblik is ontvangen, spreker vermeent dat het eerst in handen vau het dagcl. bestuur moet gesteld worden tot prmadvies. De Voorzitter zegt dat door dit requaest nu bewezen is, het in de vergadering van 11 Junij 11. door den heer Beeringh aangevoerde, nl. dat het voor den heer Bakker Bz. geene geld, maar eene eere kwestie was. De heer Strootman wil niet in personaliteiten treden, maar zegt dat in het requaest voorkomt dat de Baad in de vergadering van 11 Junij 11. besloten had, dat er toen voor alsnog aau het verzoek niet kon worden voldaan op grond dat het blad toen nog te kort bestond. Spreker vraagt of dat werkelijk zoo is, en vermeent dat dan eerst uitgemaakt moet worden, of die grond nog bestaat. De Voorzitter zegt het voorstel van den heer Strootmau in omvraag te willen brengen of de Baad bij het vroe ger uitgebragt besluit blijft persisteren. De heer Strootman repliceert dat hij geen voorstel gedaan heeft en dat zulks niet aan de orde is. De heer Beeringh vraagt andermaal een pneadvies van B. en W., en zegt dat alle requaesten bij den Baad ter tafel komen, met een prmadvies van B. en W. De Voorzitter tracht den heer Beeringh te wederleggen en zegt dat het niet altijd noodig is. De heer Beeringh persisteert bij zijn gevoelen. De heer Graat vermeent dat men wel kan aannemen dat de courant gevestigd is. Dc heer Beeringh doet een voorstel om de behandeling te verdagen tot eene volgende vergadering opdat alsdan vooraf een pr:eadvie3 van B. en W. worde uitgebragt. De Voorzitter vraagt of er meer leden van hetzelfde ge voelen zijn waarop door eenige toestemmend wordt geantwoord. De heer de Breuk wilde aangaande deze zaak nog eens het woord voeren, de Voorzitter valt hem in de rede en zegt dat het voorstel van den heer Beeringh aangenomen is en deze zaak alzoo afgehandeld. De heer de Breuk, Beeringh en andere zeggen daarvan niets te weten; wel werdt het voorstel ondersteund, maar het werd niet in stemming gebragt. De heer de Breuk maakt aanmerking op de overhaasting vau den Voorzitter en vervolgt daarna zijne rede door eea

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Courant van Den Helder | 1862 | | pagina 2