M 155.
Twecde Jaargang.
1862.
|efÖer, JTieumeÖiep, IMfemsoorö, eiift.
ZATURDAG
22 NOVEMBER.
NIEUWE COURANT
VAN DEN
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 8 maandenƒ1.30
Franco per post „1.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aau denUitgeverS. Gilt*es.
De prijs der Advertenties van 14 regels is 40
Centen voor eiken regel meer 10 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur, gelieve mende Advertentiêu iutezenden.
Ingezonden stukken een dag vroeger.
Amendement van den heer v. Bosse, op
Art. 1 van het wetsontwerpbetreffende
de verbetering der waterwegen.
Door den heer v. Bosse is voorgesteld, art. 1 van het
ontwerp betrekkelijk het kanaal door Holland op zijn smalst
en verbetering van den waterweg van Botterdam naar zee,
te vervangen door de volgende bepalingen:
»De werken tot het aanleggen van een nieuwen en kor
toren waterweg, ter verbinding van Amsterdam met de
Noordzee benoodigd, worden voor 's Bijks kosten gemaakt,
overeenkomstig de omschrijvingdaarvan gegeven in de
voorwaarden, waarop, krachtens Onze beschikking van 5
December 1S61N°. 82door Onze Ministers van Binnen-
landsche Zaken en van Finantiënonder dagteekening van
10 December 1861, 25 Junij en 2-1 September 1862,
concessie is gegeven voor de uitvoering.
//Die concessie wordt vervallen verklaard. De plannen en
teekeningen, vau wege den cousessionaris vervaardigd, kun
nen van hem, tegen billijke schadeloosstelling, ten behoeve
van den Staat worden overgenomen.
»De bijdrage, door de gemeente Amsterdam ten behoeve
van bovengenoemde werken voorwaardelijk toegezegdwordt
in 's Rijks schatkist gestort, zoodra de daaraan verbonden
voorwaarde vervuld zal zijn.
//De volgorde van de uitvoering der werken wordt in dier
voege geregelddat in de eerste plaats de haven aan de Noord
zee zal worden gemaakten dat met den aanleg van de
overige werken eerst dan zal worden aangevangenwanneer
gebleken is, dat de aanleg der haven-dammen genoegzaam
is verzekerd, en dat de diepte, voor de groote scheepvaart
gevorderd; tusschen die dammen verkregen en behouden kan
worden".
De door den heer v. Bosse daarbij gevoegde memorie
luidt aldus:
"De ondergeteekende behoort tot het getal der ledenwier
gevoelen aan het slot van 2 van het voorloopig verslag
wordt vermeld: die namelijk meenen, dat tegen de uitvoe
ring vau het grootsche werk der doorgraving van Holland
op zijn smalst thans fiuantiële bedenkingen bestaan, die
vroeger, althans niet in die mate, aanwezig waren, doch
die bereid zijn over deze bedenkingen heên te stappen,
omdat zij gereedelijk de groote voordeelen erkennen, die
het werk, zoo het gelukken kan, opleveren zal.
Hij behoort echter ook tot die ledendie in de concessie,
zoo als zij is verleend, hoegenaamd geen waarborg vinden
voor de voltooijing van het werkdie het werk zelf te eenen-
male ongeschikt achten voor de uitvoering door de particu
liere industrie, en die de overtuiging koesteren, dat men
zich op groote teleurstellingen voorbereiden moet, wanneer
het den concessionaris al mogt gelukkenhet vereischte ka
pitaal bijeen te krijgen. Bij al hetgeen reeds in dit opzigt
in de voorloopige verslagen is gezegd, voegt zich ook nog
in het bijzonder de beschouwing van het allervreemdste ver
schijnsel, dat de Staat, die op dit oogenhlik in het bezit
is van het kapitaal, voor den aanleg van het werk benoo
digd de Staatdie door amortisatie van schuld naau-
welijks vier pCt. aan renten bespaart zichvolgens
art. 27 der voorwaarden, verpligt tot de betaling van 4> pCt.
rente gedurende den tijdwaarin de werken worden gemaakt.
Wel wordt de rentebetaling een voorschot genoemd, [maar
wanneer men acht geeft op den aard van het werk en op de
wijze, waarop de teruggave van dat doorschot in art. 32 is
geregeld, zal het wel niet te veel gezegd zijn, wanneer
men die teruggave eene volkomen ijdele voorspiegeling noemt.
Het mag ook niet voorbijgezien worden dat, als de conces
sie ingetrokken moest worden ten gevolge van het onver
mogen der ondernemers om de zaak tot stand te brengen,
dat voorschot van rentenvolgens art. 35 der voorwaarden
niet door den Staat teruggevorderd schijnt te kunnen wor
den; een bewijs te meer, dat het uitzigt op de teruggave
zeer gering is.
Yoert den Staat zelf het werk uit, dan is het eerste ge
volg besparing van eene som van ilrie millioendie thans
geheel nutteloos aan renten uitgegeven zullen*worden.
Doch nog zwaarder moet in de schaal wegen de overwe
ging van de onzekerheid van den uitslag van het werk.
Daarover kan noch de Regering, noch eenig deskundige
voldoende toezegging geven. Men drukt de hoop uit op
goeden uitslag: vast vertrouwen is niet te geven.
Niemand kan ontkennen, dat de afdamming van het
Pampus en de iudijking van het IJ tot velerlei gegronde
bezwaren aanleiding gevenvoor de binneulandsche- en bui-
tenlandsche scheepvaartvoor de salubriteit vau Amster
dam, voor de afwatering van de op het IJ uitstroomendc
gedeelten van de provinciën Noord- en Zuid-Holland. Over
die bezwaren zou men heenstappen, als het groote doel be
reikt kou worden. Maar daarover bestaat, wat men ook
zeggen moge, groote onzekerheid. Is het dan niet redelij
ker, zich eerst eenige zekerheid te verschaffenvóórdat men
zoo vele belangen roekeloos in de waagschaal stelt, zonder
te weten of het doel bereikbaar is
Des te meer reden bestaat cr voor liet kiezen \an den
rationelen weg, omdat dan toch de Noord-llollandsche spoor
weg hoe gering men dien voor den handel van Amster
dam schatten moge althans tijdelijk een hulpmiddel zal
opleveren voor de bezwarendie de handel der hoofdstad
ondervindten omdat zoowel de nieuwe Willemsluis als de
rectificatiën van het Noord-Hollandsch kanaal, die reeds nu
tot stand gebragt zullen worden in die bezwaren eenigermate
tegemoet komen. En al kwam de concessie tot stand, ook
dan zullen cr nog vele jaren moeten verloopen, eer het
werk gereed zij.
Wanneer het groote werk aan de Noordzee wordt aange
vangenwanneer mende havendammeu tot op zekere diepte
heeft uitgebragt zal men een oordeel kunnen vellen over
den vermoedelijken uitslag van het ganschc werk. Men zal
feiten voor oogen hebben, op grond waarvan men beslissen
kanof de dammen in de Noordzee kunnen gemaakt en
behouden worden, of men door uitbaggering de noodige
diepte verkrijgen en behouden kan. Worden die vraagstuk
ken niet op voldoende wijze opgelost, men zal zich groote
nuttelooze verdere uitgaven besparen. Is het niet bijna roe
keloos te noemen, wanneer men b. v. hoogst aauzieulijke