Jtè 518.
Vierde Jaargang.
!86||r
M
<§etöer, JlieumeÖtep, WtffemsoorÖ, euj.
WOENSDAG
15 J U N IJ.
NIEUWE COURANT
VAN DEN
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maandcu1.30
Franco per post v «1.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aau den Uitgever S. Giltjes.
De prijs der A dyertentïen van 14 regels is 40
Ccutenvoor elke regel meer 10 Centen. Zegclregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur, gelieve mende Advertentien iutezcndeu
Ingezonden stukken een dag vroeger.
De financiële plannen van den Minister
van Financiën
Vervolg van No. 310.
In een vorig artikel over dit onderwerpliebben wij enkele
punten besproken, betreffende de vermoedelijke plannen van
den Minister van Finantienvoor zooverre die uit de tus-
schen de Regering en de Kamer gewisselde stukken waren
op te maken; en eindigden toen met de opmerking, dat van
die plannen weinig bekend was, doch dat dit weinige èn on
duidelijk èn ongemotiveerd was.
Het zal wel onnoodig zijn te doen opmerken, dat bedoeld
artikel geschreven wasalvorens de beer de Keverberg in de
de Kamer zijn voornemen bad aangekondigd den Minister van
Finantien daarover te interpelleren, en achten bet daarom
noodzakelijk, nu op dit onderwerp terug te komen, nadat
die interpellatie beeft-plaats gehad .en de redevoeringen des
Ministers bet licht hebben gezien.
Tot ons leedwezen moeten wij bekennen, dat wij in de
inlichtingen door den Minister bij die gelegenheid gegeven,
geene aanleiding kunnen vindenbet vroeger door ons uitge
sproken oordeel te wijzigen; grootendeels beeft de Minister
de denkbeeldenvroeger bij de aanbieding der begrooting door
hem ontwikkeld, teruggenomen, doch weinig licht gegeven
omtrent de tegenwoordige voornemens der Regering. «De
blijken van wankelmoedigheid, van plotselinge verandering
van inzigten van den Minister" waarvan in 't voorloopig
Kamer-verslag gesproken wordt, schijnen ons toe, bij die
gelegenheid duidelijk en klaar te zijn geconstateerd.
De interpellatie van den beer de Keverberg, hoewel meer
bepaaldelijk Limburgscbe belangen op het oog hebbende, is
wegens de daarop gevolgde discussie, de aandacht waardig.
Die afgevaardigde merkte op dat de Minister, bij de optre
ding van bet Kabinet, bet als zijne taak beschouwde, eene
grondige, geleidelijke en stelselmatige hervorming van ons
belastigstelsel daar te stellenbij erkende de werkzaamheid
des Ministers, gebleken uit bet getal voordragten van zijn
departement uitgegaan, maar vond zich door veler inhoud
bitter te leur gesteld. Reeds vroeger was ingediend een ont
werp betrekkelijk de grondbelasting in Limburg, dat van alle
kanten verzet beeft uitgelokt. Gedeputeerde en Provinciale
Staten zoowel als Gemeenteraden en particulieren, kwamen
tegen dit ontwerp, in een tal van adressen, op. Het werd
echter in de afdeelingen der Kamer onderzocht en bet voor
loopig verslag daaroverreeds vóór ruim vijf maanden uit-
gebragt, zonder dat sedert dien tijd bet antwoord daarop van
Regeringswege is ingezonden. Daarin vond de br. de Keverberg
aanleiding te vragen of er intrekking van een of meer
wetsontwerpen bepaaldelijk van 't biervoren bedoelde
te wachten was; zoo neen, of de lang verwachte memorie
van beantwoording spoedig zou verschijnen; en, of er hoop
bestond op de spoedige wederindiening van de voordragten
betreffende den accijns op de zeep.
Heeft nu de Minister die vragen die duidelijk gesteld en
geformuleerd zijn ook even duidelijk beantwoord
"Wij aarzelen niet hierop neen te zeggen: De Minister zeide
wel dat thans de Kamer uit een ging en dat dus het ontwerp
niet in behandeling zoude kunnen komenmaar waarin be
staat de noodzakelijkheid voor de Kamer om thans te scheiden
Waarom zou zoo de Memorie van antwoord vroeger in
gekomen ware de Kamer dii ontwerp niet kunnen afdoen
tusscben nu en September? Dit argumentdoor den Minister
aangevoerd, is, naar onze bescbeidene meening, zwak en
krachteloosmaar wij achten dit punt der beraadslaging voor
onze lezers niet gewigtig genoeg, om er langer bij te blijven
stilstaan.
De beer Betz erkende dat het gemakkelijker was als lid
der Kamer wetsontwerpen uit te denkendan ze als Minister
uit te voeren. Daarom is er nog zoo weinig gekomen van
de door hem als Kamerlid zoo lang verdedigde en in thé
orie zoo eenvoudige afschaffing der plaatselijke accijnsen.
De door den heer Betz, in korte woorden en in algemeene
trekken ontwikkelde plannen, omtrent de te verwachtene her
vormingen doen ons ook duidelijk ziendat wij om dat doel
te bereikenonze finantiële toestand afhankelijk zullen maken
van de Indische baten, terwyl, zoo als de beer v. Bosse te-
regt aantoonde, bet Kabinet vroeger de leer was toegedaan
dat er geen jaar mogt verloopen zonder te streven naar
meerdere onafhankelijkheid van die baten.
Wat de laatste vraag betreft* door den lieer de Keverberg
gedaan, de Minister liet deze onbeantwoordverklaarde.daar
omtrent geene verzekering te kunnen geven en wenschte daarin
geheel vrij te blijven.
Maar er is in die zitting eene andere vraag gedaan, eene
vraag voor het publiek van bet grootste gewigteene hoogst
gewigtige vraag, die de Minister onbeantwoord liet, hoewel
ze tweemalen herhaald werd, waarop bij bet stilzwijgen be
waarde niettegenstaande dat zwijgen een hoogst ongunstigen
en onaangenamen indruk kon eu moest te weeg brengen, bij
bet grootste deel der bevolking.
De beer Begram vroeg den Minister bepaaldelijk af, boe
bij van plan was te bandelen met de voorgenomen wijziging
van de patentbelastingtengevolge waarvan alle standen zou
den onderworpen worden aan die belastingenwelke alzoo
veranderd zou voorden in eene income tax.
«De Minister beeft", zeide de spreker«omtrent zijne voor
nemens weinig medegedeeld en de zaak op verre na niet tot
klaarheid gebragt. Nu rijst bij mij de Vraag: moet die
voorziening ook gevonden worden in de zoogenaamde uitbrei
ding der patent-belasting Zal de natie zich nog langer kunnen
verbeugen in het vooruitzigt, dat eene inkomsten-belasting
wordt in gereedheid gebragt? Het is eene gewigtige vraag
voor mij ter juiste beoordeeling der op nieuw veranderde
plannen van den Minister, en ik geloof, dat ook de natie
gaarne zal weten, boe op beden, 12 Mei 1861, de Mi
nister voornemens is ten aanzien van die teedere zaak te
bandelen
Zoo als wij reeds zeiden, de vraag bleef onbeantwoord,
hoewel de beer Begram constateerde daarmede niet tevreden
te zijn. Die afgevaardigde verklaarde dan ook dat bij hem
na 't aanbooren der eerste rede van den Minister, die eene
mededceling bevatte van eene gebeele verandering zijner voor
nemens omtrent de veranderingen van bet belastingstelsel
de vraag was ontstaan of bij goed boorde, dan of bet een
droom was.
De indruk die de rede des Ministers bij ons te weeg bragt,
was1dat wij door de voorgenomene verandering in bet
belastingstelsel nog afhankelijker zullen worden van de In
dische baten, en 2. dat om de geprojecteerde wijzigingen
daarin uitvoerbaar te maken men toevlugt zal moeten ne
men tot eene belasting op de inkomstenzoo als de afgevaar
digde uit Gorincbem schijnt te voorzienen die beide rede
nen zijn in ons oog gewigtig genoeg om de reeds vroeger
uitgebragte afkeuring van de plannen des Ministers te regt-
vaardigen.