DE ONNOZELE KINDEREN VAN MILAAN De r VERTELLING ROND KERSTMIS DOOR JAN NAAYKENS A' D' De heilig moest de snsjv jfT= MILAAN is een afschuwelijke stad had men mij gezegd. „Het is een wrede, brutale opeensta peling van .grauwe wijken en het heeft geen enkele bekoring, hoe dan ook. Als ge er eenmaal bent wilt ge er zo spoedig mogelijk Weer vandaan, en ge zult het niet betreuren, als ge deze stad nooit meer terug zult zien". Nu, wat mij betreft, ik denk daar anders over. Sinds ik door een wondere beschikking van het lot deze stad zelf kon zien en haar eigen sfeer kon proeven die ik nergens elders ter wereld nog gevonden heb, laat zij mij niet meer los, Hoe vaak zie ik mezelf weer terug in deze stad. Ik zwierf er dagen rond, zonder voorafgaand plan. Maar telkens opnieuw eindigden mijn tochten op het wijde plein voor de Dom. Ik werd daar naar toegetrokken, zoals een metalen deeltje onweerstaanbaar naar de polen van een magneet getrokken wordt. En moe van het dwalen zette Ik me dan neer op de trappen voor de Dom. Mijn blikken dwaalden over het zondoorsioven plein. Zoals ik daar dan zat, en de Zuidelijke zon op .mijn bleke huid Het branden, speelde ik ln mijn gedachten myn ge liefkoosd spel. Wat deden al deze mensen, vroeg ik me af, en wat waren ze? Waar gingen ze heen? Waar kwamen ze vandaan? Waren ze gelukkig, of werden ze erbarmeiyk geslageh door het lot? Waren zij toevallig hier, of werden ze, zoals ik, onweerstaanbaar naar het wonderiyke hart ge trokken van deze onmeteiyke stad? Maar lang kon dit spel nimmer duren. De mee dogenloze zon nam spoedig wraak op myn Noor- deiyke onnadenkendheid, en zwetend over myn hele lichaam zocht ik myn toevlucht in de nauwe, bochtige straatjes achter de Dom. Dat was de buurt der armen, of der proletariërs zo u wilt. Er hing een doordringende geur van vuilnis, knoflook en olijfolie. De trattoria waren er vuil en stoffig en de vino rosso was er goedkoop maar slecht. Tegen een enkele gevel Voerde een zieketierige klimplant een verbeten stryd met de troosteloze grauwte van de verweerde, verveloze muren. De vrouwen hadden in deze miserie te vroeg hun schoonheid verloren en wat klonken hun stemmen schel, als ze twistten met de mam nen, die in volstrekt nietsdoen op het stoffige plaveisel lagen. Toch zwierf ik daar gaarne rond. Het was er altijd koel en vooral: hier ervoer ik het leven van deze stad en van dit volk, zoals het in waarheid wordt geleefd, beroofd van elke franje en ontdaan van de schone, maar voze schijn der burgeriyke comedie. Op een dag ontdekte ik plotseling een oase in deze trieste buurt. Toen ik een hoek Omsloeg in een der steegjes en een nieuwe steeg verwachtte, stond ik voor een tuin. Ik werd getroffen door een wonderlijk schouw spel. In de tuin krioelde het van katten. Zwarte katten, en witte, en gestreepte en rossige katten, die blonken als goud in het felle licht. Ze lagen in dé oksels van de boomtakken. Ze slopen met lange, lome stappen door het hoge gras. Ze spron gen speels van tak tot tak. Ze koesterden zich op een platte steen in de zonnewarmte. Ze likten hun jongen of soesden vreedzaam spinnend op de rand van het lage muurtje, waar het hek in vast- gemetseld was. Ik ontdekte, dat er in het huis nog meer katten rondscharrelden dan in de tuin. Want het huis was uitgebrand. Het moest een maal een ryke en voorname Woning zijn geweest; men kon dat zien aan de omvang en aan de resten die er van gebleven waren. Het leek wel een palels, een woning van een welgesteld zaken man of een gewichtig ambteiy'k gebouw. Maar hoe triest stond het daar nu. Slechts de muren Waren overeind gebleven. De vensters leken reusach tige, holle ogen in een geschonden gelaat, en waar eenmaal de kamers en de gangen en de zalen waren, woekerde nu het onkruid en groei de een kleine vroiyke vlierboom naar de Hemel toe. Hier en daar zag men verkoolde resten van het hout; de muren waren gebarsten en gebla kerd, maar er hing geen spoor meer van een brandlucht, en het moest dus al enkele jaren geleden zyn dat dit huis was uitgebrand. En in die ruïne wemelde 't weer van de katten. Ze lagen in de vensterbanken en op de muurresten en sprongen onder in de zwarte gaten van de kel derruimte. Mén kon het aan alles zien: dit was hun domein. Ze hadden nauwelijks oog voor de toe schouwers die hen met flemende woorden wilden lokken of korsten brood door de tralies wierpen. Maar plotseling kwam er beweging in dit soezd- lendé, immense kattenleger. Ih de ruïne draaide éen deurtje open en er kwam een vrouw haar buiten. Het was een kleine vrouw, geheel in het zwart gekleed, en men zóu ónmogêiyk kunnen zeggen hoe oud ze was. Haar haren waren wit. Haar gezicht was doorploegd met kleine rimpel tjes, maar zy had iets over zich, in haar gebaren, haar gaan, haar wyze van staan, ik weet niet wat, dat haar Veel jeugdiger deed lijkeii dan men door hét Wit der haren of de veie rimpeltjes ver moeden zou. Van alle zydeh sprongen de katten naar haar toe-. Iemand Uit de toeschouwers riep de vroUW Wat toe. zy draaide zich öitt eh nu eerst zag ik haar ogen. Het waren diepe, donkefe ogen, maar zonder glans, alsof ze door dikke tranen Vertroebeld waren. Ze zag naar de toeschouwers zonder hen te zien. Haar blik staarde over hen heen in een wijde verte. Er trok even een scha duw van een glimlach over haar doorgroefd ge laat en toen wendde ze zich om, nog immer zwij gend en verdween weer achter het kleine deurtje in het verbrande huis. Ik vond dit alles zo vreemd, zo zonderling. Ik vroeg aan een der toeschouwers wat dit alles te beduiden had, maar de man verstond me niet en na enkele vergeefse pogingen gaf ik het op. Ik keek nog even naar de katten, die weer soesden in de zon. Toen vervolgde ik myn tocht. Nieuwe indrukken verdrongen de oude en al spoedig ver gat ik wat ik had gezien. IN die dagen bezocht ik vaak een trattoria in de Via Garibaldi, een zijstraat van het Wijde Piazza della Republica, het enorme plein, dat het nieuwe gedeelte van Milaan beheerst. Ik weet niet nauwkeurig meer waarom ik uit de ontelbare café's en cafetaria's, die de stad kent, juist deze ene trattoria tot myn stamlokaal had uitgeko zen. De zwarte koffie met zoete room die men hier cappucino noemt was er niet beter of slech ter dan in de andere trattoria's. Maar het was ei' fris en helder en niet te pryzlg. Ik stapte daar Hij ging me voor in een smalle laan, die omzoomd was door donkere cypressen. „Kgk, hier is het", fluisterde hij toen. Hij wees haar een bevallige beeldengroep on der de brede takken van 'n oude spar. Acht of tien kin. deren, in rozig marmer gehouwen, boden bloemenkransen aali, aan een oude vrouw. Plotseling stohd ik als door de bliksem getroffen, Ik herkende die vrouw. Er was geen twijfel mogelijk. Dit moest de vrouw zyn, die ik enkele dagen geleden had gezien ln die verwilderde tuin, en al leek ze johger hier, ik herkende haar aan haar houding, aali die groeven in haai' gelaat, aan het gebaar, waarmee elke morgen rond hetzelfde uur binnen en het viel me op, dat elke morgen ook nagenoeg tege lijk met mij een stevig gebouwde man de herberg binnen ging. Hy begroette de aanwezigen met een kort handgebaar, ging zwygend aan de bar zitten, steeds in dezelfde hoek, dronk daar zyn cappu cino en nam nimmer deel aan de gesprekken, die zeer hevig en luidruchtig werden gevoerd. De toe valligheid van onze herhaalde ontmoeting scheen ook hem te treffen. Hy groette my vrlendeiyk en de vierde dag gaf hy zyn vaste plaats prys, zette zich naast my neer en vroeg of lk Frans sprak. Ik antwoordde van ja en die morgen spraken wy samen wat oppervlakkig, maar aangenaam over de dingen, die by éen eerste kennismaking zoal worden aangeroerd. De dag daarop Vertelde hij me dat hij beeldhouwer was en toen hit ontdekte dat mj|n belangstelling voor alles wat schoon is oprecht en ongeveinsd was, straalde zyn gezicht van vreugde. Hy klopte mé op de schouder en vroeg me, of ik hem de eer wilde aandoen Iets van zyn werk te gaan zien. „Met genoegen," ant woordde ik. „U hebt er tooh geen bezwaar tegen", zei hy, „dat lk u naar een kerkhof breng?" „Als het ls om me er te begraven: ja. In alle andere gevallen: nee." Hy lachte vroiyk om deze aardig heid. „U begraven? Buon' Gesü, nee née! Maar daar staat myn beste werk. Er staat veel goed werk daar. Alle vreemdelingen menen, dat zy het Oampo Santo van Genua moeten zien, maar Genua haalt het in de verte niet by ons Cimltero. Kom." Hy stond erop myn cappucino te betalen en kort daarop zetten wy ons gesprek voort ln de rammelende tramwagen, die ons naar het kerkhof bracht. Toen we Uitstapten brandde de zon al aan de hemel. Hjj leidde me naar de schaduwzijde van de weg: „De vreemdelingen die uit het Noorden ko men lopen teveel in de zon, Zij vergeten, dat dat koperen ondier zich hier heel wat feller gedraagt dan bij u. En zij lopen ook te snel. tl moet hier rustig lopen. Waarom zoudt ge u haasten? De weg Van het leven is kort en aan het einde wacht de dood." Zo wandelden we rustig verder, hy al maar pratend en zonder te bevroeden, dat ik luisterde met minder dan een half oor. ze 'n kinderhoofde streelde, op dezelfde wyze als .ze haai' katten had gestreeld. Het scheen dat de beeldhouwer myn verbazing bemerkte, want hy zag me vragend aan. „Vertel me eens", fluisterde ik, „wat betekent dit?" „Die kinderen liggen hier begraven", zei de beeldhouwer, „Ze liggen er alle tien. Het zijn de onnozele kinderen. De onnozele kinderen van Milaan." „En die vrouw?" vroeg ik. Tot mhn verbazing bemerkte ik, dat myn stem hees klonk en wat verwrongen, alsof ik met ge weld de lucht door myn keel moest persen. „Die zh is nog in leven". „Ja" (ik riep leeft nog. Ze leeft in de ruïne van AN het einde van de straat lag een plein dat met platanen was omzoomd, en aah de overzyde rees blakerend in de zon een bouw werk op, dat ik op het eerste gezicht versleet voor een Oosters paleis of een moskee. „Ziedaar ons Cimitero", Zei hy met èell breed gebaffr. Ik was lichtelijk onthutst, dat hij, de beeldhouwer, ti'Ots kon zyn op zulk een misgeboorte, maar rhljn verbazing steeg tot ongekende hoogte, toen ik 't kerkhof betrad, dat achter het hoofdgebouw ge legen was. Was dit de plaats waar men in piëteit zijn dierbaren te ruste legde in afwachting van het Ogenblik, dat de bazuinen der Engelen Zouden schallen op de hoeken van de aardë? FOi'tüinen Waren hier verspild aan monumenten, waarvan het ene het andere overtrof in monsterachtige omvang en pralende snoeverij. Wat kon deze mensen bezielen, dat zij hun doden onder mar meren kolossen bedolven hadden? Waar was de eerbied voor het mysterie van de dood? Öf wil den zij het onmogelijke beproeven en in marmer en steen het leven vastklinken dat allang en onherroepeiyk verdwenen was? In een eerste opwelling wilde ik me omdraaien om heen te gaan, maar ik werd weerhouden door de vrien- deiyke blik van de beeldhouwer die me minzaam tegenlachte en fluisterde: ,,Is 't niet schoon? Ja, ja, de mensen van Milaan eren hun doden". Met inspanning van al mijn krachten bedwong ik mij en ik knikte hem toe. „Komt u nu mee, dan zal ik u een beeldengroep van mijn hand laten zien." vrouw? Wel, zi het by na), „ze een huis, in een verwilderde tuin en ze heeft enkel nog oog voor de katten waardoor ze is om ringd". „U kent haar dus?" vroeg de beeldhouwer. „Wel," zei hy toen, „dat is een droevig verhaal. Gravin di Valfi is een van die mensen, die heel het noodlot van de wereld en al de smarten dei- mensen tot zich schynen te trekken. Ik ken geen vrouw of geen man, die zwaarder werd bezocht. Kom. Dan zal ik u laten zien waar het begon. Dit Cimltero is de spiegel vah haar smart." Hy bl-aeht me naar een graf, dat bekroond werd door een sober, marmeren kruis. „Hier ligt haar man begraven. Ze verloor hem na drie jaren Van onge rept geluk. Maar Gravin dl Valli was een sterke vrouw. Ze hervond zichzelf ih haar kind, een jotigen, die de naam van zyn vader droeg, Alberto heette hy. Alberto ligt ginds begraven". Hy zei het met dé vanzelfsprekendheid van iemand, die met het ergste is vertrouwd, maer mij klonk het in de oren, alsof hij een onheilstyding meldde die myzelf betrof. De beeld houwer ging me weet voor eh Van verre al on derkende ik het graf, dat getooid Was met 't bron zen bééld van eeh jongen, die niemand anders dan Alberto zelf kon zyn. Wat zat hy daar fris en levendig op zyn eigen r, met zjjn wilde haar- en zijn stralende lach! „Hoe is hy gestor ven?" vroeg ik met tril lende stem. „Hij is ver dronken," Zei de beeld houwer. Hy sprong ih 't Water om een kind te redden. Hy kon en mocht dat doen, watlt hij köh zwemmen als een water rat. Maar het Was hartje winter en het schilnt dat de kou hem bevangen heeft. Op het ogenblik dat men het kind in een boot wilde tillen, zonk hij als een Steen naar de diepte. Met Kerstmis heeft men hem thuis ge bracht." Hy zweeg even en keek me aan. Maar ik bleef zwijgen; wat zal men zeggen by zuik een leed? „De gravin ver zocht mH èên bééld tc maken, zo moest het worden, zoals ge het hier voor u ziet, „voor my ie hij niet dood," zei de gravin. „Voor mij zal hij altijd blijven leven. Hij is een van de onnozele kin deren. Zij gaven hun le ven voor 't Goddelijk Kind en hij gaf zijn leven om een mensenkind te redden." Heel voorzichtig beproefde ik wel eens haar gedachten op een ander spoor te brengen. Ze moet haar Alberto vergeten, meende ik, Ze moet proberen haar le ven een andere keer te geven, want als ze zo verder gaat, dan komt ze onfeilbaar zeker te recht in een moeras, dat haar langzaam maar onverblddeiyk verstikken zal. En denkt u dat het hielp Ha, ze lachte me vierkant uit. Ik kon 't beproeven met de ge slepenheid van do knap ste psycholoog, het was alles vergeefs, op dat punt leek het, alsof fee dwars door me heen kon zien. By de minste toespeling sneed ze me vastberaden de pas af en ze bleef onverzette- lijk haar eigen weg gaan, Ze cultiveerde de herinnering aan Al berto, als lk het zo zeg gen mag, Maar wat zal u dat alles interesse ren U bêht een vreem deling in Milaan en..." „Gaat u verder, als ik u verzoeken mag!" „Ik weet," glimlachte da beeldhouwer, „dat niet behoort tot de Heden, die zich verlus tigen in de smart van anderen onder 't mom van medeiyden. Wel, ze Bracht elke morgen verse bloemen naar 't graf, en als het weer het toeliet bad ze er de rozenkrans. Alles in haar woning wat aan Alberto had behoord, bleef ln dezelfde etaat. Niets mocht van zyn plaats komeh en als zyn kamer moest wor den schoongemaakt, tekende men eerst nauwkeurig met krijt de juiste plaats van de stoelen, z n schryftafel en zyn schoenen op de vloer aan. Haar huie leek 'n geweldig schryn ter ere van Alberto. Nu moet u niet denken, dat dit allés iets zieke lijks was of een tragi sche gril: Integendeel: de wyze waarop de gravin door haar huis ging, de mahier waar op ze over dit alles eprak gaf er iets zeer ongedwongens, iets zeer natuuriyks aan, zodat je bij jezelf dacht: ja, als mij dit overkomen was, dan zou ik het ook zo doen, Voor u klinkt dat natuuriyk niet erg overtuigend, maar u moet weten, dat Ze nog op veel andere manie ren de illusie wist te Wékken. Vöorftl met Kerstmis slaagde zij daar wohderbaariyk in. U herinnert u immers dat ik vertelde, dat zyn ïyk op Kerstmis werd thuisge bracht? Het was een tragische, byna melodrama tische toevalligheid. Maar ls het werkeiyke leven niet dikwyis zo Het noodlot trekt zich van dag of datum niets aan; alle dagen en uren zyn er eender voor. Nu verwacht U misschien, dat er elke Kerstmis zware rouw heerste in haar huls?" „Neen", antwoordde ik, ofsehooii de beeldhouwer kehhelijk geen antwoord verwachtte op zyn vraag. „Na alles wat ik van de gravin gehoord heb, veronderstel ik, dat dit een dag van vreugde was". Hy keek me wat verbaasd aah. „U bent een mensenkenner. Zo was het. Ik heb één keer zo'n feest meegemaakt, de eerste keer. De grote zaal was op een schitterende manier Versierd, Er hin gen groene slingers van hoek tot hoek, waarin zilveren sterren gllhsterden, In het midden Van de zaal stond de tafel feesteiyk gedekt, met een kleed van hagelblank damaBt, en zilveren kande laars mét brandende kaarsen. Trouwens als je de zaal onverwacht binnenkwam kreeg je byna het gevoel, dat je eeh devotiekapel betrad. Kaarsen aan de wand, kaarsen op kristallen kroonluchters en vooral Veel kaarsen ih de reusachtige kerst boom aan het einde van de zaal. Die kerstboom was een wonder, gelooft u my. Hy werd op aan wijzing van de gravin zelf in haar eigen tuin ge kapt. Er hingen geen gekleurde glazen ballen, of engelenhaar of pakjes in de boom. Enkel maar witte kaarsen, ontelbaar veel Witte kaarsen, die met het öóg op het brandgevaar uiterst zorgvul dig waren opgehangen en waar een bediende con stant toezicht op hield". Ik dacht aan de geblakerde muren van de ruïne achter de Dom. „Bh toch kwam er brand", merkte ik op. „Ja wel. Maar niet door de kaarseh. Hebt u nog een ogenblik' geduld, dan weet u alles". Ik mompelde een ekcuus. De beeldhouwer scheen het niet op te merken, want hy vervolgde z'n verhaal: „On der de kerstboom stond een prachtige stal en aan de andere muur, aan het hoofd van de tafel, hing het versierde portret van Alberto. En toen kwa men de kinderen. Ik zie ze nog in de deur staan. Wat waren ze bedremmeld! Het waren de armste kinderen uit de buurt en de gravin had ze zeil uitgezocht. Niemand kon dat beter dan zyzelf. Zy lette niet op krulhaar of een aardig gezicht. Het moesten de allerarmsten zyn, en met een fijn, vrouweiyk aanvoelingsvermogen slaagde zy er op wonderiyke wyze in de echte armen te onderschelden van hen, die een beroep maken van hun ellende en er goed van leven. Het leek de kinderen, alsof ze binnentraden ln een tover paleis, ze stonden sprakeloos, Maar de gravin was de goede fee en ln korte tyd. korter dan ik het u vertellen kah, had zij de kinderen ge rustgesteld. Ze zaten aan de tafel en aten met een smaak en met een ongemanierdheid ook, alsof ze thuis waren. Hun ogen glommen van vreugde. Ze likten zich de lippen en de vingers af, en als ze niet aten, of als ze wachtten op een nieuw gerecht, dan snaterden hun stemmen alle door elkaar over de tafel heen, Ik zag dit alles aan vanuit een hoek, waar de gravin mo had neer- geplant en toen het feest op zyn hoogtepunt was schoof ze naast me. Ze legde haar hand op myn arm en fluisterde: „Wel, wat zou Alberto hier. vah zeggen?" Onwillekeurig keek lk naar het portret aan de andere kant van de kamer. Ik kreeg onfeilbaar de Indruk, dat hy naar deze juichende kinderen keek. Zyn gezicht straalde als altyd, maar nu leek het. dat het om de vreugde van deze kinderen straalde, „Ja" Zei ik, „u hebt het by het rechte eind gehad, Set is goed zo, mevrouw," E beeldhouwer staarde voor zich uit, alsof hy dit feesteiyk beeld opnieuw voor zich zag, „in later jaren ben ik er niet meer ge weest", vervolgde hy toen, „Het werd oorlog en lk moest soldaat worden, als alle anderen. Maar ontruimen voor de een of andere ambtelyke ih- stantie, zy wist zelf niet welke, zy zette hardnek kig door, zelfs al moest het gaan ten koste van persoonlijke ontberingen. Er kon gebeuren wat wilde, zei ze, maar aan de Kerstvieringen van haar Alberto mocht niet getornd worden. Zij breidde ze zelfs nog uit, want er werd vreseiyke ellende geleden bh ons ln Milaan, vooral ln die buurt achter de Dom, Waar veel mensen wooh- den, die te fatsoeniyk waren om zloh langs slinkse wegen te bevoordelen ten koste van de anderen. Het tweede jaar van de oorlog nodigde zy niet alleen op de eerste Kerstdag tien kinderen uit, maar ook op de tweede. En het jaar daarop hield zy drie dageh feest voor die uitgeteerde wichtjes. Ach, waarom moest dit zo gaan? Waarom?" De beeldhouwer schreeuwde het byna Uit, maar hy beheerste zleh spoedig, zy het ook met zicht bare inspanning. „Neemt u my niet kwaiyk", zei hy, „dat ik me liet gaan. Maar wat op die derde dag gebeurde was zoiets afschuwelijks, dat lk, toen Ik het hoorde, meende dat ik dit nimmer te boven komen zou. Er viel die dag een zware bom midden op het huls. U hebt de gevolgen gezien. Het huis werd een laaiende fakkel en alleen de gravin werd gered, nlemahd weet eigenlhk hoe. Wat er van de kinderen gevohden werd, ligt be graven onder gindse steen". Er hing een lange stilte tussen ons, en deze kêer wilde lk Ml kon lk haar niet Verbreken. „II vindt het misschien toevallig", zei de beeld houwer eindelijk, „dat die bom juist op dat huis viel. Maar het ls niet zo toevallig als u denkt. Het was een Amerikaanse bom. die precies viel waar hy valleh moest. Want de ambteiyke In stantie waar ik daar straks over sprak was zoals later bleek, 't hoofdkwartier van de veiligheids dienst en door die bom werd het leven gered van wie Weet hoeveel ottschuldlgeh. Zullen het er hon derd zyn? Of duizenden? Ik weet het niet. Kunt u zich voorstellen dat lk lang en woedend, Ja ver beten met het „waarom" gevochten heb en dat ik er aan wanhoopte, dat lk daarover ooit met me zelf tot klaarheid komen zou? De klaarheid is nimmer gekomen, maar na alles wat ik al deze jaren heb doorleefd, heb lk dit leren aanvaarden als een mysterie, waarvan de sleutel rust ln de hand vah God, zoals het een ondoorgrondelijk geheim voor ons ls, waarom omwille van het Christuskind de kinderen van Bethlehem geofferd moesten worden aan de brute moordlust van een overspannen vlervoret, De wereld draait voort en de wereld verandert niet. En wij zullen er in moeten berusten, dat er tot het einde der tydén Herodessen zullen zyn. Zy zyn onuitroeibaar en daarom zullen er tot het einde der tyden onno zele kinderen zyn, die voor andere onsohuldigen zullen vallen onder het mes.,,." WEL", zei de beeldhouwer na een korte poos, „de rest ls spoedig verteld. Ik kap te het monument, dat u daarstraks gezien hebt, in opdracht van het stads bestuur. En ik meende, dat by deze onnozele kin deren Rachel niet ontbreken mocht, zy weent niet. deze Rachel. Zy kan niet wenen, omdat zy, verder levende, gestorven ls „Ja," zei ik. En ik dacht aan de oude vrouw, die in de verte zag zonder te zien en met een zacht gebaar van haar hand de koppen van de katten streelde, 02 Cencius overgro bloed het heilig zwaa van 1075 aange in dat jaar 107 edele Rome w: vele kleine pi noemden, aan daartussen in krioelde dat Caracalla vorir van opgelapte oorzaakt. Cencius dro van een eeuw maar ook zou in tijdelijke za ook in de Ker In het Rorr Niet tegen bei paus tot macht Noorden de ge De eerste stap waren reeds teger teraanse paleis wc brand, twee jaren dinalen, clerus en Nietig, klein Gregorius VII; toe ren de wijde g schouders geval woonde een heersc en wanneer hij uitsprak, dan wa het luiden ging. L stad restaureren, de vele misbruike vorsten die bisdoi lingen schonken, i familiebezit warer Kort vóórdat C was, op de Vaste) bepaald dat geen wijze ook, bisdom: leken mocht ontv geld. De keizer h en het gezantschaj lige Vader daarovi smadelijke woorde De bijzonderhed de mond van Wibc dagen vóór Kerst: kwam overbrenge elkaar in de wi tweede verdieping Rome, de gezant Candidus, de prei om zijn hebzucht „Die man, Hild wil het de keizer stadsprefect, om maken." Cencius weifelt en de gevangenne gepeupel naar de v „Het gepeupel!' schouders op. „Pr belangrijker! En zijn, beheers dit daverende woorde Daardoor alleen k ken de Romeinen „Het kan bij ve Candidus. „Als Hi) in de Santa Maria zich onder de k dicht bij het koo snel handelen. W Kerstpreek volgt het juiste ogenblik Cencius en Wi overval in een ker Hugo Candidus kluizenaar van Fo Hildebrand een he zijn onstuimig op1 zal stichten? Als dan valt de Satan Me dunkt een wel Heren. En als we is het gevaar voor beperkt. Vóór het weet wat er gebei reeds veilig opgebi ZAL GREGC DE BANVL Wibo: „Het plan na het gebeurde a paus in zijn Kerstp tot de keizer spr vloek uitspreken. 1 komen." Cencius: „Zo zal Toch komt er ie de man, die zo zijn Donker was de van Santa Maria van duizenden k enige ogenblikken ginnen ter viering samengestroomde de heilige Vader G fluisterend over d die naar men zegt en als een der g: wordt bewaard. S krans van licht. Er lehem, de echte, mogen aanraken, het gefluister van Vader straks in weet dat zijn geza de keizer zijn wc •indelij k de banvlc

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1952 | | pagina 10