DE ONNOZELE KINDEREN VAN MILAAN
De
r
VERTELLING ROND KERSTMIS
DOOR JAN NAAYKENS
A'
D'
De heilig
moest de
snsjv
jfT=
MILAAN is een afschuwelijke
stad had men mij gezegd. „Het
is een wrede, brutale opeensta
peling van .grauwe wijken en
het heeft geen enkele bekoring,
hoe dan ook. Als ge er eenmaal bent wilt
ge er zo spoedig mogelijk Weer vandaan,
en ge zult het niet betreuren, als ge deze
stad nooit meer terug zult zien". Nu, wat
mij betreft, ik denk daar anders over.
Sinds ik door een wondere beschikking
van het lot deze stad zelf kon zien en haar
eigen sfeer kon proeven die ik nergens
elders ter wereld nog gevonden heb, laat
zij mij niet meer los, Hoe vaak zie ik
mezelf weer terug in deze stad. Ik zwierf
er dagen rond, zonder voorafgaand plan.
Maar telkens opnieuw eindigden mijn
tochten op het wijde plein voor de Dom.
Ik werd daar naar toegetrokken, zoals een
metalen deeltje onweerstaanbaar naar de
polen van een magneet getrokken wordt.
En moe van het dwalen zette Ik me dan neer op
de trappen voor de Dom. Mijn blikken dwaalden
over het zondoorsioven plein. Zoals ik daar dan
zat, en de Zuidelijke zon op .mijn bleke huid Het
branden, speelde ik ln mijn gedachten myn ge
liefkoosd spel. Wat deden al deze mensen, vroeg
ik me af, en wat waren ze? Waar gingen ze heen?
Waar kwamen ze vandaan? Waren ze gelukkig,
of werden ze erbarmeiyk geslageh door het lot?
Waren zij toevallig hier, of werden ze, zoals ik,
onweerstaanbaar naar het wonderiyke hart ge
trokken van deze onmeteiyke stad?
Maar lang kon dit spel nimmer duren. De mee
dogenloze zon nam spoedig wraak op myn Noor-
deiyke onnadenkendheid, en zwetend over myn
hele lichaam zocht ik myn toevlucht in de nauwe,
bochtige straatjes achter de Dom. Dat was de
buurt der armen, of der proletariërs zo u wilt.
Er hing een doordringende geur van vuilnis,
knoflook en olijfolie. De trattoria waren er vuil
en stoffig en de vino rosso was er goedkoop
maar slecht. Tegen een enkele gevel Voerde een
zieketierige klimplant een verbeten stryd met de
troosteloze grauwte van de verweerde, verveloze
muren. De vrouwen hadden in deze miserie te
vroeg hun schoonheid verloren en wat klonken
hun stemmen schel, als ze twistten met de mam
nen, die in volstrekt nietsdoen op het stoffige
plaveisel lagen. Toch zwierf ik daar gaarne rond.
Het was er altijd koel en vooral: hier ervoer ik
het leven van deze stad en van dit volk, zoals
het in waarheid wordt geleefd, beroofd van elke
franje en ontdaan van de schone, maar voze
schijn der burgeriyke comedie.
Op een dag ontdekte ik plotseling een oase in
deze trieste buurt. Toen ik een hoek Omsloeg in
een der steegjes en een nieuwe steeg verwachtte,
stond ik voor een tuin.
Ik werd getroffen door een wonderlijk schouw
spel. In de tuin krioelde het van katten. Zwarte
katten, en witte, en gestreepte en rossige katten,
die blonken als goud in het felle licht. Ze lagen
in dé oksels van de boomtakken. Ze slopen met
lange, lome stappen door het hoge gras. Ze spron
gen speels van tak tot tak. Ze koesterden zich op
een platte steen in de zonnewarmte. Ze likten
hun jongen of soesden vreedzaam spinnend op de
rand van het lage muurtje, waar het hek in vast-
gemetseld was. Ik ontdekte, dat er in het huis
nog meer katten rondscharrelden dan in de tuin.
Want het huis was uitgebrand. Het moest een
maal een ryke en voorname Woning zijn geweest;
men kon dat zien aan de omvang en aan de
resten die er van gebleven waren. Het leek wel
een palels, een woning van een welgesteld zaken
man of een gewichtig ambteiy'k gebouw. Maar hoe
triest stond het daar nu. Slechts de muren Waren
overeind gebleven. De vensters leken reusach
tige, holle ogen in een geschonden gelaat, en
waar eenmaal de kamers en de gangen en de
zalen waren, woekerde nu het onkruid en groei
de een kleine vroiyke vlierboom naar de Hemel
toe. Hier en daar zag men verkoolde resten van
het hout; de muren waren gebarsten en gebla
kerd, maar er hing geen spoor meer van een
brandlucht, en het moest dus al enkele jaren
geleden zyn dat dit huis was uitgebrand. En in
die ruïne wemelde 't weer van de katten. Ze lagen
in de vensterbanken en op de muurresten en
sprongen onder in de zwarte gaten van de kel
derruimte.
Mén kon het aan alles zien: dit was hun
domein. Ze hadden nauwelijks oog voor de toe
schouwers die hen met flemende woorden wilden
lokken of korsten brood door de tralies wierpen.
Maar plotseling kwam er beweging in dit soezd-
lendé, immense kattenleger. Ih de ruïne draaide
éen deurtje open en er kwam een vrouw haar
buiten. Het was een kleine vrouw, geheel in het
zwart gekleed, en men zóu ónmogêiyk kunnen
zeggen hoe oud ze was. Haar haren waren wit.
Haar gezicht was doorploegd met kleine rimpel
tjes, maar zy had iets over zich, in haar gebaren,
haar gaan, haar wyze van staan, ik weet niet
wat, dat haar Veel jeugdiger deed lijkeii dan men
door hét Wit der haren of de veie rimpeltjes ver
moeden zou. Van alle zydeh sprongen de katten
naar haar toe-. Iemand Uit de toeschouwers riep
de vroUW Wat toe. zy draaide zich öitt eh nu eerst
zag ik haar ogen. Het waren diepe, donkefe ogen,
maar zonder glans, alsof ze door dikke tranen
Vertroebeld waren. Ze zag naar de toeschouwers
zonder hen te zien. Haar blik staarde over hen
heen in een wijde verte. Er trok even een scha
duw van een glimlach over haar doorgroefd ge
laat en toen wendde ze zich om, nog immer zwij
gend en verdween weer achter het kleine deurtje
in het verbrande huis.
Ik vond dit alles zo vreemd, zo zonderling. Ik
vroeg aan een der toeschouwers wat dit alles te
beduiden had, maar de man verstond me niet en
na enkele vergeefse pogingen gaf ik het op. Ik
keek nog even naar de katten, die weer soesden
in de zon. Toen vervolgde ik myn tocht. Nieuwe
indrukken verdrongen de oude en al spoedig ver
gat ik wat ik had gezien.
IN die dagen bezocht ik vaak een trattoria in
de Via Garibaldi, een zijstraat van het Wijde
Piazza della Republica, het enorme plein, dat
het nieuwe gedeelte van Milaan beheerst. Ik weet
niet nauwkeurig meer waarom ik uit de ontelbare
café's en cafetaria's, die de stad kent, juist deze
ene trattoria tot myn stamlokaal had uitgeko
zen. De zwarte koffie met zoete room die men
hier cappucino noemt was er niet beter of slech
ter dan in de andere trattoria's. Maar het was
ei' fris en helder en niet te pryzlg. Ik stapte daar
Hij ging me voor in een
smalle laan, die omzoomd
was door donkere cypressen.
„Kgk, hier is het", fluisterde
hij toen. Hij wees haar een
bevallige beeldengroep on
der de brede takken van 'n
oude spar. Acht of tien kin.
deren, in rozig marmer
gehouwen, boden bloemenkransen aali, aan een
oude vrouw. Plotseling stohd ik als door de
bliksem getroffen, Ik herkende die vrouw. Er
was geen twijfel mogelijk. Dit moest de vrouw
zyn, die ik enkele dagen geleden had gezien ln
die verwilderde tuin, en al leek ze johger hier, ik
herkende haar aan haar houding, aali die
groeven in haai' gelaat, aan het gebaar, waarmee
elke morgen rond hetzelfde uur binnen en het
viel me op, dat elke morgen ook nagenoeg tege
lijk met mij een stevig gebouwde man de herberg
binnen ging. Hy begroette de aanwezigen met een
kort handgebaar, ging zwygend aan de bar zitten,
steeds in dezelfde hoek, dronk daar zyn cappu
cino en nam nimmer deel aan de gesprekken, die
zeer hevig en luidruchtig werden gevoerd. De toe
valligheid van onze herhaalde ontmoeting scheen
ook hem te treffen. Hy groette my vrlendeiyk en
de vierde dag gaf hy zyn vaste plaats prys, zette
zich naast my neer en vroeg of lk Frans sprak.
Ik antwoordde van ja en die morgen spraken wy
samen wat oppervlakkig, maar aangenaam over
de dingen, die by éen eerste kennismaking zoal
worden aangeroerd. De dag daarop Vertelde hij
me dat hij beeldhouwer was en toen hit ontdekte
dat mj|n belangstelling voor alles wat schoon is
oprecht en ongeveinsd was, straalde zyn gezicht
van vreugde. Hy klopte mé op de schouder en
vroeg me, of ik hem de eer wilde aandoen Iets
van zyn werk te gaan zien. „Met genoegen," ant
woordde ik. „U hebt er tooh geen bezwaar tegen",
zei hy, „dat lk u naar een kerkhof breng?" „Als
het ls om me er te begraven: ja. In alle andere
gevallen: nee." Hy lachte vroiyk om deze aardig
heid. „U begraven? Buon' Gesü, nee née! Maar
daar staat myn beste werk. Er staat veel goed
werk daar. Alle vreemdelingen menen, dat zy het
Oampo Santo van Genua moeten zien, maar
Genua haalt het in de verte niet by ons Cimltero.
Kom." Hy stond erop myn cappucino te betalen
en kort daarop zetten wy ons gesprek voort ln de
rammelende tramwagen, die ons naar het kerkhof
bracht. Toen we Uitstapten brandde de zon al
aan de hemel.
Hjj leidde me naar de schaduwzijde van de
weg: „De vreemdelingen die uit het Noorden ko
men lopen teveel in de zon, Zij vergeten, dat dat
koperen ondier zich hier heel wat feller gedraagt
dan bij u. En zij lopen ook te snel. tl moet hier
rustig lopen. Waarom zoudt ge u haasten? De
weg Van het leven is kort en aan het einde wacht
de dood." Zo wandelden we rustig verder, hy al
maar pratend en zonder te bevroeden, dat ik
luisterde met minder dan een half oor.
ze 'n kinderhoofde streelde, op dezelfde wyze als
.ze haai' katten had gestreeld. Het scheen dat de
beeldhouwer myn verbazing bemerkte, want hy
zag me vragend aan. „Vertel me eens", fluisterde
ik, „wat betekent dit?" „Die kinderen liggen hier
begraven", zei de beeldhouwer, „Ze liggen er alle
tien. Het zijn de onnozele kinderen. De onnozele
kinderen van Milaan." „En die vrouw?" vroeg
ik. Tot mhn verbazing bemerkte ik, dat myn stem
hees klonk en wat verwrongen, alsof ik met ge
weld de lucht door myn keel moest persen. „Die
zh is nog in leven". „Ja" (ik riep
leeft nog. Ze leeft in de ruïne van
AN het einde van de straat lag een plein dat
met platanen was omzoomd, en aah de
overzyde rees blakerend in de zon een bouw
werk op, dat ik op het eerste gezicht versleet
voor een Oosters paleis of een moskee. „Ziedaar
ons Cimitero", Zei hy met èell breed gebaffr. Ik
was lichtelijk onthutst, dat hij, de beeldhouwer,
ti'Ots kon zyn op zulk een misgeboorte, maar rhljn
verbazing steeg tot ongekende hoogte, toen ik 't
kerkhof betrad, dat achter het hoofdgebouw ge
legen was. Was dit de plaats waar men in piëteit
zijn dierbaren te ruste legde in afwachting van
het Ogenblik, dat de bazuinen der Engelen Zouden
schallen op de hoeken van de aardë? FOi'tüinen
Waren hier verspild aan monumenten, waarvan
het ene het andere overtrof in monsterachtige
omvang en pralende snoeverij. Wat kon deze
mensen bezielen, dat zij hun doden onder mar
meren kolossen bedolven hadden? Waar was de
eerbied voor het mysterie van de dood? Öf wil
den zij het onmogelijke beproeven en in marmer
en steen het leven vastklinken dat allang en
onherroepeiyk verdwenen was? In een eerste
opwelling wilde ik me omdraaien om heen te
gaan, maar ik werd weerhouden door de vrien-
deiyke blik van de beeldhouwer die me minzaam
tegenlachte en fluisterde: ,,Is 't niet schoon?
Ja, ja, de mensen van Milaan eren hun doden".
Met inspanning van al mijn krachten bedwong
ik mij en ik knikte hem toe. „Komt u nu mee,
dan zal ik u een beeldengroep van mijn hand
laten zien."
vrouw? Wel, zi
het by na), „ze
een huis, in een verwilderde tuin en ze heeft
enkel nog oog voor de katten waardoor ze is om
ringd". „U kent haar dus?" vroeg de beeldhouwer.
„Wel," zei hy toen, „dat is een droevig verhaal.
Gravin di Valfi is een van die mensen, die heel
het noodlot van de wereld en al de smarten dei-
mensen tot zich schynen te trekken. Ik ken geen
vrouw of geen man, die zwaarder werd bezocht.
Kom. Dan zal ik u laten zien waar het begon.
Dit Cimltero is de spiegel vah haar smart." Hy
bl-aeht me naar een graf, dat bekroond werd door
een sober, marmeren kruis. „Hier ligt haar man
begraven. Ze verloor hem na drie jaren Van onge
rept geluk. Maar Gravin dl Valli was een sterke
vrouw. Ze hervond zichzelf ih haar kind, een
jotigen, die de naam van zyn vader droeg, Alberto
heette hy. Alberto ligt ginds begraven". Hy zei
het met dé vanzelfsprekendheid van iemand, die
met het ergste is vertrouwd, maer mij klonk het
in de oren, alsof hij een onheilstyding meldde die
myzelf betrof. De beeld
houwer ging me weet
voor eh Van verre al on
derkende ik het graf, dat
getooid Was met 't bron
zen bééld van eeh jongen,
die niemand anders dan
Alberto zelf kon zyn.
Wat zat hy daar fris en
levendig op zyn eigen
r, met zjjn wilde haar-
en zijn stralende
lach! „Hoe is hy gestor
ven?" vroeg ik met tril
lende stem. „Hij is ver
dronken," Zei de beeld
houwer. Hy sprong ih 't
Water om een kind te
redden. Hy kon en mocht
dat doen, watlt hij köh
zwemmen als een water
rat. Maar het Was hartje
winter en het schilnt dat
de kou hem bevangen
heeft. Op het ogenblik
dat men het kind in een
boot wilde tillen, zonk hij
als een Steen naar de
diepte. Met Kerstmis
heeft men hem thuis ge
bracht." Hy zweeg even
en keek me aan. Maar ik
bleef zwijgen; wat zal
men zeggen by zuik een
leed? „De gravin ver
zocht mH èên bééld tc
maken, zo moest het
worden, zoals ge het hier
voor u ziet, „voor my ie
hij niet dood," zei de
gravin. „Voor mij zal hij
altijd blijven leven. Hij is
een van de onnozele kin
deren. Zij gaven hun le
ven voor 't Goddelijk
Kind en hij gaf zijn leven
om een mensenkind te
redden." Heel voorzichtig
beproefde ik wel eens
haar gedachten op een
ander spoor te brengen.
Ze moet haar Alberto
vergeten, meende ik, Ze
moet proberen haar le
ven een andere keer te
geven, want als ze zo
verder gaat, dan komt
ze onfeilbaar zeker te
recht in een moeras,
dat haar langzaam
maar onverblddeiyk
verstikken zal.
En denkt u dat het
hielp Ha, ze lachte me
vierkant uit. Ik kon 't
beproeven met de ge
slepenheid van do knap
ste psycholoog, het was
alles vergeefs, op dat
punt leek het, alsof fee
dwars door me heen
kon zien. By de minste
toespeling sneed ze me
vastberaden de pas af
en ze bleef onverzette-
lijk haar eigen weg
gaan, Ze cultiveerde
de herinnering aan Al
berto, als lk het zo zeg
gen mag, Maar wat zal
u dat alles interesse
ren U bêht een vreem
deling in Milaan en..."
„Gaat u verder, als ik
u verzoeken mag!"
„Ik weet," glimlachte
da beeldhouwer, „dat
niet behoort tot de
Heden, die zich verlus
tigen in de smart van
anderen onder 't mom
van medeiyden. Wel, ze
Bracht elke morgen
verse bloemen naar 't
graf, en als het weer
het toeliet bad ze er de
rozenkrans. Alles in
haar woning wat aan
Alberto had behoord,
bleef ln dezelfde etaat.
Niets mocht van zyn
plaats komeh en als
zyn kamer moest wor
den schoongemaakt,
tekende men eerst
nauwkeurig met krijt
de juiste plaats van de
stoelen, z n schryftafel
en zyn schoenen op de
vloer aan. Haar huie
leek 'n geweldig schryn
ter ere van Alberto.
Nu moet u niet denken,
dat dit allés iets zieke
lijks was of een tragi
sche gril: Integendeel:
de wyze waarop de
gravin door haar huis
ging, de mahier waar
op ze over dit alles
eprak gaf er iets zeer
ongedwongens, iets zeer
natuuriyks aan, zodat
je bij jezelf dacht: ja,
als mij dit overkomen
was, dan zou ik het ook
zo doen, Voor u klinkt
dat natuuriyk niet erg
overtuigend, maar u
moet weten, dat Ze nog
op veel andere manie
ren de illusie wist te
Wékken. Vöorftl met Kerstmis slaagde zij daar
wohderbaariyk in. U herinnert u immers dat ik
vertelde, dat zyn ïyk op Kerstmis werd thuisge
bracht? Het was een tragische, byna melodrama
tische toevalligheid. Maar ls het werkeiyke leven
niet dikwyis zo Het noodlot trekt zich van dag
of datum niets aan; alle dagen en uren zyn er
eender voor. Nu verwacht U misschien, dat er
elke Kerstmis zware rouw heerste in haar huls?"
„Neen", antwoordde ik, ofsehooii de beeldhouwer
kehhelijk geen antwoord verwachtte op zyn
vraag. „Na alles wat ik van de gravin gehoord
heb, veronderstel ik, dat dit een dag van vreugde
was".
Hy keek me wat verbaasd aah. „U bent een
mensenkenner. Zo was het. Ik heb één keer zo'n
feest meegemaakt, de eerste keer. De grote zaal
was op een schitterende manier Versierd, Er hin
gen groene slingers van hoek tot hoek, waarin
zilveren sterren gllhsterden, In het midden Van
de zaal stond de tafel feesteiyk gedekt, met een
kleed van hagelblank damaBt, en zilveren kande
laars mét brandende kaarsen. Trouwens als je de
zaal onverwacht binnenkwam kreeg je byna het
gevoel, dat je eeh devotiekapel betrad. Kaarsen
aan de wand, kaarsen op kristallen kroonluchters
en vooral Veel kaarsen ih de reusachtige kerst
boom aan het einde van de zaal. Die kerstboom
was een wonder, gelooft u my. Hy werd op aan
wijzing van de gravin zelf in haar eigen tuin ge
kapt. Er hingen geen gekleurde glazen ballen, of
engelenhaar of pakjes in de boom. Enkel maar
witte kaarsen, ontelbaar veel Witte kaarsen, die
met het öóg op het brandgevaar uiterst zorgvul
dig waren opgehangen en waar een bediende con
stant toezicht op hield".
Ik dacht aan de geblakerde muren van de
ruïne achter de Dom.
„Bh toch kwam er brand", merkte ik op. „Ja
wel. Maar niet door de kaarseh. Hebt u nog een
ogenblik' geduld, dan weet u alles". Ik mompelde
een ekcuus. De beeldhouwer scheen het niet op
te merken, want hy vervolgde z'n verhaal: „On
der de kerstboom stond een prachtige stal en aan
de andere muur, aan het hoofd van de tafel, hing
het versierde portret van Alberto. En toen kwa
men de kinderen. Ik zie ze nog in de deur staan.
Wat waren ze bedremmeld! Het waren de armste
kinderen uit de buurt en de gravin had ze zeil
uitgezocht. Niemand kon dat beter dan zyzelf.
Zy lette niet op krulhaar of een aardig gezicht.
Het moesten de allerarmsten zyn, en met een
fijn, vrouweiyk aanvoelingsvermogen slaagde
zy er op wonderiyke wyze in de echte armen
te onderschelden van hen, die een beroep maken
van hun ellende en er goed van leven. Het leek
de kinderen, alsof ze binnentraden ln een tover
paleis, ze stonden sprakeloos, Maar de gravin
was de goede fee en ln korte tyd. korter dan
ik het u vertellen kah, had zij de kinderen ge
rustgesteld. Ze zaten aan de tafel en aten met
een smaak en met een ongemanierdheid ook, alsof
ze thuis waren. Hun ogen glommen van vreugde.
Ze likten zich de lippen en de vingers af, en als
ze niet aten, of als ze wachtten op een nieuw
gerecht, dan snaterden hun stemmen alle door
elkaar over de tafel heen, Ik zag dit alles aan
vanuit een hoek, waar de gravin mo had neer-
geplant en toen het feest op zyn hoogtepunt was
schoof ze naast me. Ze legde haar hand op myn
arm en fluisterde: „Wel, wat zou Alberto hier.
vah zeggen?" Onwillekeurig keek lk naar het
portret aan de andere kant van de kamer. Ik
kreeg onfeilbaar de Indruk, dat hy naar deze
juichende kinderen keek. Zyn gezicht straalde
als altyd, maar nu leek het. dat het om de
vreugde van deze kinderen straalde, „Ja" Zei
ik, „u hebt het by het rechte eind gehad, Set
is goed zo, mevrouw,"
E beeldhouwer staarde voor zich uit, alsof
hy dit feesteiyk beeld opnieuw voor zich
zag, „in later jaren ben ik er niet meer ge
weest", vervolgde hy toen, „Het werd oorlog en
lk moest soldaat worden, als alle anderen. Maar
ontruimen voor de een of andere ambtelyke ih-
stantie, zy wist zelf niet welke, zy zette hardnek
kig door, zelfs al moest het gaan ten koste van
persoonlijke ontberingen. Er kon gebeuren wat
wilde, zei ze, maar aan de Kerstvieringen van
haar Alberto mocht niet getornd worden. Zij
breidde ze zelfs nog uit, want er werd vreseiyke
ellende geleden bh ons ln Milaan, vooral ln die
buurt achter de Dom, Waar veel mensen wooh-
den, die te fatsoeniyk waren om zloh langs slinkse
wegen te bevoordelen ten koste van de anderen.
Het tweede jaar van de oorlog nodigde zy niet
alleen op de eerste Kerstdag tien kinderen uit,
maar ook op de tweede. En het jaar daarop hield
zy drie dageh feest voor die uitgeteerde wichtjes.
Ach, waarom moest dit zo gaan? Waarom?"
De beeldhouwer schreeuwde het byna Uit, maar
hy beheerste zleh spoedig, zy het ook met zicht
bare inspanning. „Neemt u my niet kwaiyk", zei
hy, „dat ik me liet gaan. Maar wat op die derde
dag gebeurde was zoiets afschuwelijks, dat lk,
toen Ik het hoorde, meende dat ik dit nimmer te
boven komen zou. Er viel die dag een zware bom
midden op het huls. U hebt de gevolgen gezien.
Het huis werd een laaiende fakkel en alleen de
gravin werd gered, nlemahd weet eigenlhk hoe.
Wat er van de kinderen gevohden werd, ligt be
graven onder gindse steen". Er hing een lange
stilte tussen ons, en deze kêer wilde lk Ml kon
lk haar niet Verbreken.
„II vindt het misschien toevallig", zei de beeld
houwer eindelijk, „dat die bom juist op dat huis
viel. Maar het ls niet zo toevallig als u denkt.
Het was een Amerikaanse bom. die precies viel
waar hy valleh moest. Want de ambteiyke In
stantie waar ik daar straks over sprak was zoals
later bleek, 't hoofdkwartier van de veiligheids
dienst en door die bom werd het leven gered van
wie Weet hoeveel ottschuldlgeh. Zullen het er hon
derd zyn? Of duizenden? Ik weet het niet. Kunt
u zich voorstellen dat lk lang en woedend, Ja ver
beten met het „waarom" gevochten heb en dat ik
er aan wanhoopte, dat lk daarover ooit met me
zelf tot klaarheid komen zou? De klaarheid is
nimmer gekomen, maar na alles wat ik al deze
jaren heb doorleefd, heb lk dit leren aanvaarden
als een mysterie, waarvan de sleutel rust ln de
hand vah God, zoals het een ondoorgrondelijk
geheim voor ons ls, waarom omwille van het
Christuskind de kinderen van Bethlehem geofferd
moesten worden aan de brute moordlust van een
overspannen vlervoret, De wereld draait voort en
de wereld verandert niet. En wij zullen er in
moeten berusten, dat er tot het einde der tydén
Herodessen zullen zyn. Zy zyn onuitroeibaar en
daarom zullen er tot het einde der tyden onno
zele kinderen zyn, die voor andere onsohuldigen
zullen vallen onder het mes.,,."
WEL", zei de beeldhouwer na een korte
poos, „de rest ls spoedig verteld. Ik kap
te het monument, dat u daarstraks
gezien hebt, in opdracht van het stads
bestuur. En ik meende, dat by deze onnozele kin
deren Rachel niet ontbreken mocht, zy weent
niet. deze Rachel. Zy kan niet wenen, omdat zy,
verder levende, gestorven ls
„Ja," zei ik. En ik dacht aan de oude vrouw,
die in de verte zag zonder te zien en met een
zacht gebaar van haar hand de koppen van de
katten streelde,
02
Cencius
overgro
bloed
het heilig zwaa
van 1075 aange
in dat jaar 107
edele Rome w:
vele kleine pi
noemden, aan
daartussen in
krioelde dat
Caracalla vorir
van opgelapte
oorzaakt.
Cencius dro
van een eeuw
maar ook zou
in tijdelijke za
ook in de Ker
In het Rorr
Niet tegen bei
paus tot macht
Noorden de ge
De eerste stap
waren reeds teger
teraanse paleis wc
brand, twee jaren
dinalen, clerus en
Nietig, klein
Gregorius VII; toe
ren de wijde g
schouders geval
woonde een heersc
en wanneer hij
uitsprak, dan wa
het luiden ging. L
stad restaureren,
de vele misbruike
vorsten die bisdoi
lingen schonken, i
familiebezit warer
Kort vóórdat C
was, op de Vaste)
bepaald dat geen
wijze ook, bisdom:
leken mocht ontv
geld. De keizer h
en het gezantschaj
lige Vader daarovi
smadelijke woorde
De bijzonderhed
de mond van Wibc
dagen vóór Kerst:
kwam overbrenge
elkaar in de wi
tweede verdieping
Rome, de gezant
Candidus, de prei
om zijn hebzucht
„Die man, Hild
wil het de keizer
stadsprefect, om
maken."
Cencius weifelt
en de gevangenne
gepeupel naar de v
„Het gepeupel!'
schouders op. „Pr
belangrijker! En
zijn, beheers dit
daverende woorde
Daardoor alleen k
ken de Romeinen
„Het kan bij ve
Candidus. „Als Hi)
in de Santa Maria
zich onder de k
dicht bij het koo
snel handelen. W
Kerstpreek volgt
het juiste ogenblik
Cencius en Wi
overval in een ker
Hugo Candidus
kluizenaar van Fo
Hildebrand een he
zijn onstuimig op1
zal stichten? Als
dan valt de Satan
Me dunkt een wel
Heren. En als we
is het gevaar voor
beperkt. Vóór het
weet wat er gebei
reeds veilig opgebi
ZAL GREGC
DE BANVL
Wibo: „Het plan
na het gebeurde a
paus in zijn Kerstp
tot de keizer spr
vloek uitspreken. 1
komen."
Cencius: „Zo zal
Toch komt er ie
de man, die zo zijn
Donker was de
van Santa Maria
van duizenden k
enige ogenblikken
ginnen ter viering
samengestroomde
de heilige Vader G
fluisterend over d
die naar men zegt
en als een der g:
wordt bewaard. S
krans van licht. Er
lehem, de echte,
mogen aanraken,
het gefluister van
Vader straks in
weet dat zijn geza
de keizer zijn wc
•indelij k de banvlc