n
HET OUDE JAAR
OP BEZOEH
Edmond de Clercq
Prov. Vér.
fectuering
ng uitge-
orden. dat
iden een
ig tussen
tot stand
/aren over
i over de
tiet vacan-
et bezoek
is. Bergen
d. zii het
van de
Spoorwe-
contreien
minister
/eto tegen
■oken. Een
voor Ber-
van het
et enkele
en bouw-
der mooi-
van ons
;ht behou-
in Bergen
le Kunste
met het
en rond de
zaamheden
e het na-
rhoon hier
et Provin-
Je minister
wii mogen
de actie
;1 niet aan
uurliefheb-
:nig succes
aarse Vrii-
is 1952 een
uari bracht
Vesterlicht"
irse Brand-
jrandweren
m in actie:
che brand,
n de brand-
:iin opgete-
slachtoffers
bétreuren.
5 men be-
eiaarde be
verden ver
mag heten.
1 het ge
licht" weer
k genomen,
de Gemeen-
>ld met het
tengevolge
lieden het
lid van 'n
slag hadden
toen echte1-
conflict, dat
n in bewe-
tot een
komen,
in ,.Wester
zeer nog tal
branden en
zowel in de
- hulpverle-
Ikmaar aan-
Over de
werd door
tie een rao-
richtingge-
brandveilig-
in andere
gen in den
aetreft. werd
ïoodzakeliik-
een tweede
aanschaffing
r tot dusver
erd benoemd
tevens ad-
1 melksuiker-
ch werd be-
van de Ka-
1 en Fabrie-
ils moderator
um werd de
troek vervan-
neijn, wegens
Pastoor te
■nelrijk aan-
sijn ambt van
ïraar afdeling
appen aan de
ooi te Delft;
Kapelaan B.
i de St. Lau-
1 benoemd tot
s Gesticht te
rrd opgevolgd
i\i, oud-direc-
jsephzangkoor
Pro Ecclesia,
A. H. Jansen,
al te Wervers-
Bene Merenti
verzetsstrijder
postihuum het
kend, terwijl
ter der Rijks-
nker, de ere-
ontving, ver-
e van Oranje
IWI/WWHIIW"
i, tenor-solist;
5, verloskundi-
ekomen bij het
trawler „Alk-
en L. Bijtjes.
Harry Kuijten
Islid C. Morsch
ud-burgemees-
•udorp; J. Ro-
siohter en D.
e-ontvanger te
Roskam, oud-
Bergen.
OUDEJ AARSIN UMMER 1952
Pagina 3
Omdat het met oudejaar nergens gezelliger kan zijn, ko
men ze altijd weer naar ons. „Ze" dat zijn de vrienden,
de familie, de kennissen, de halve kennissen en al die
zonderlingen die in de loop van het jaar wel eens komen
aanwaaien. Het kleinste aantal dat we ooit telden was
vijftig. Mijn vader laat die drukte altijd toe, hij heeft er
zelfs schik in omdat hij vindt dat het geen kwaad kan
in de stad een goede reputatie te bezitten.
Maar meestal is er ieder jaar
ook een groep, van wie niemand
zich kan herinneren ooit eerder
de gezichten gezien te hebben.
In feite zijn dit indringers die in
ons huis niets te maken hebben,
maar die van de een of ander
gehoord hebben dat het bij ons
zo'n gezellige boel kan zijn. Wij
moeten daar niet veel van heb
ben, maar zij bellen altijd aan,
als de uren ver verstreken zijn
en de gemoederen bereid tot
nieuwe vriendschappen, ^och ne
men we ons telkens voor dat het
uit moet zijn. Ons huis is zo maar
geen openbare gelegenheid, waar
ieder die zin heeft oudejaar kan
komen vieren.
Ook dit jaar hadden we beslo
ten scherpe maatregelen te ne
men. Johan uit Brussel, een neef
van ons die altijd komt overwip
pen om niets van het feest te mis
sen, zou een beetje op de deur
letten. En werkelijk, tot een uur
of tien ging alles goed. Telkens
nadat er gebeld was kwam er
ook werkelijk iemand binnen die
we dat jaar reeds eerder hadden
ontmoet. Meestal bracht hij ook
een witte doos mee of enkele fles
sen, iets waarop wij vanzelfspre
kend niet tegen kunnen zijn.
Na tien uur werd Johan minder
soherp. Meer dan eens al had ik
gemeend aan zijn gezicht te be
speuren dat zijn belofte hem een
beetje speet. Hij raakte in druk
gesprek met onze dokter, die niet
weg was te krijgen van zijn
plaatsje bij de tuindeuren van
waar hij hoopte het best het ben
gaals vuur te kunnen zien, dat
wij klokslag twaalf in de tuin
zouden ontsteken. Dat bengaals
vuur was iets nieuws en voor
sommigen nog een verrassing.
Johan zat daar bij de dokter,
toen ik, helemaal onopgemerkt,
een vreemd gezicht zag binnen
komen en daarna nog eentje. Ik
begreep dat onze neef zijn post in
de steek had gelaten en om dit
verzuim te verbergen de voor
deur had laten aanstaan. Ik ging
naar mijn vader, die het over
politiek had met een handelaar
in ijzerwaren uit onze buurt
„Wat is dat nu", zei mijn vader.
„En we hadden nog wel zo goed
afgesproken".
Maar Johan uit Brussel zei, dat
hij niet van plan was zijn avond
te vergallen door al maar bij die
tochtige deur te blijven staan. Hij
haalde een rode kartonnen neus
voor de dag, zette die op en ging
verontwaardigd van ons weg naar
de hoek waar de vrienden zaten.
Toen zou ik de deur doen.
Maar Johan had gelijk. Het
tochtte daar vreselijk. En boven
dien: in heel de straat was nie
mand te bespeuren die naar ons
huis kwam. Ik besloot ook om de
deur te laten aanstaan. Als er
bekenden kwamen zouden die de
weg zelf wel vinden, als er onbe
kenden kwamen zou ik die on
middellijk opvangen en terug
wijzen.
Ik ging naar de hoek, waar
Johan zat met zijn cartonnen
neus. Hij was omslachtig aan het
uitleggen hoe het eigenlijk zijn
plan was geweest van dat ben
gaals vuur om middernacht. Het
bengaalse vuur, dat ik van mijn
centen gekocht had. Hoe hij het
uit Brussel voor ons had meege
bracht, omdat Nederlands ben
gaals vuur lang niet van die kwa
liteit is als men in Brussel kopen
kan. Hoe er tegenwoordig ver
schrikkelijk geknoeid werd met
bengaals vuur. Ja, zo erg was dat,
dat een echte Bengaal, die nog
iets om zijn land gaf, daar de
tranen van in zijn ogen kon krij
gen. Twee weken geleden nog
had hij een Bengaal ontmoet en
die hadEnfin, Johan uit
Brussel was de tochtige deur he
lemaal vergeten.
Nou had ik heel goed gezien,
dat er, toen ik in de kring aan
schoof, nog verschillende stoelen
onbezet waren. Maar toen Johan
was uitverteld over die Bengaal,
die samen met hem was gaan kla
gen op de ambassade over wat er
hier zoal onder de naam van zijn
land aan de man werd gebracht,
toen hij dat allemaal had verteld,
zag ik, dat er geen plaatsje in
de kamer meer vrij was. Ik telde
zeven, acht, negen vreemde ge
zichten, die zich te goed deden
m////////W»///OT////»//////////////«/«H///////
en elkaar om beurten inschonken.
En toen riep ik Johan uit Brussel
ter zijde.
Ik herinnerde hem aan zjjn be
lofte en zei hem, dat mijn vader
ernstig geschokt was door zijn
lafhartigheid, dat hij het zeker
niet van een neef verwacht had.
Dat hij een man was, die zjjn
jaren in eer en deugd had gesle
ten en niet verdiende nu zo door
hem behandeld te worden. Deze
vermaning maakte een diepe in
druk op mijn neef.
Hij ging naar mijn vader, die
nog altijd bij de ijzerhandelaar
zat en drukte hem geroerd de
hand. Hij had zijn cartonnen neus
nog altijd op en ik zag, hoe hij
bleef gesticuleren, tot mijn vader
hem de rug toekeerde.
„Een prachtkerel, die oom van
me", zei Johan. „Kom mee, er
■komt geen muis meer binnen zon
der dat we het merken".
Samen gingen we naar de deur.
We deden het slot er weer op.
Nu de deur dicht was, tochtte het
ook niet meer.
„Weet je wat", zei Johan, „we
maken het ons hier gezellig".
Binnen in de kamer gonsde het
rumoer, terwijl we ons installeer
den. We zouden het best hebben,
zei Johan, terwijl hij het een en
ander aansleepte.
De bel ging verschillende ma
len. Telkens opende Johan het
raampje en vroeg hij wie daar
was. Meestal kv/am er niet eens
antwoord en ik begon in te zien,
hoevelen ons in de voorgaande
jaren hadden bedrogen door op
onbeschaamde wijze bij ons bin
nen te sluipen. Een enkele keer
hoorde ik wel een naam noemen.
Die gaf Johan mij dan door. Ik
zocht in mijn geheugen, maar
niet eenmaal kon ik mij herin
neren dat zo iemand ooit bij ons
was geweest. Ik gaf dan een
teken aan Johan en die sloot het
raampje weer af. Soms volgde er
een bonzen of roepen, maar na
een tijdje werd het altijd weer
stil. Nee, het ging voortreffelijk
zo. Het was een intiem avondje
en het moest een intiem avondje
blijven.
Toen, kort na elf, werd er weer
gebeld. Het was een geluid, dat
ons geheel uit de concentratie
bracht omdat wij in de stilte
periode die eindelijk was inge
treden, juist aan het uitmaken
waren of we ons bengaals vuur
ineens of in twee gedeelten zou
den ontsteken. Johan wilde de
helft nu onmiddellijk al aanste
ken en dan de rest om midder
nacht. Dat zou de sfeer verhogen,
meende hij. Maar ik bleef er voor
om alles tegelijk tot een feestelijk
nieuwjaarsvuur te maken en de
verrassing een verrassing te laten
blijven. Daar waren we dus over
bezig toen die bel ging.
Johan ging naar de deur en
opende het raampje. Ik volbracht
mijn taak en draaide het licht in
het portiekje aan. Naast Johan
gluurde ik door de smalle ope
ning. We stonden met stomheid
geslagen door wat we daar zagen.
Daar stond een stokoude man
voor ons, met een lange grijze
baard.
Johan begon op akelige, zenuw
achtige wijze te lachen.
„Ik mag hangen, als dat het
oude jaar niet is", zei hij.
„Hij is het", zei ik, „in eigen
persoon".
De man had ons nog altijd niet
bemerkt. Hij stond geduldig te
wachten, moeizaam, met gebogen
schouders. Johan opende de deur,
wagenwijd.
„Kom er in", zei hij. „Als je
tenminste het oude jaar bent".
„Jawel" zei de man moeilijk.
Hij struikelde bijna over de drem
pel, zodat zijn baard de grond
zowat raakte. Hij liep op zijn
laatste benen. Het was trouwens
te begrijpen dat hij niet meer
vooruit kon in dit laatste uur dat
hij nog op aarde te vertoeven had.
„Ik dacht zo bij mezelf", steun
de het oudejaar, „daar is het vro
lijk, daar hoor ik zoveel stem
men". Hij wankelde zuchtend
naar mijn stoel en viel daar in
neer.
„Je doet maar" zei Johan, toen
de oude man zichzelf een glas
inschonk. „Als ik soms een kus
sen voor je moet halen
Het oudejaar wuifde dit voor
stel weg met zijn magere hand.
„Ik dacht, ik ga maar eens bin
nen", zei hij.
„Dat is mooi van je", zeiden wij.
Ik sleepte een stoel bij voor
mezelf en gedrieën bespraken wij
hoe droevig het is voor een oude
jaar om afscheid te moeten ne
men van de dingen op aarde.
„Kan niet vertellen", zei de
man, „kan niet vertellen hoe zeer
dat doet".
„Waar ga je nou straks naar
toe?" vroeg Johan uit Brussel.
„Weet nog niet" zei het oude
jaar, „schenk nog eens in, beste
jongens".
We dronken nog eens leeg. Ik
keek op mijn horloge. Het was
kwart voor twaalf en ik liet dat
zien. Johan en het oudejaar kre
gen beiden tranen in de ogen; nu
alles zo gauw afgelopen zou zijn.
Ook ikzelf had het e$g kwaad.
„Wat een rumoer daar binnen
hè" zei het oudejaar na een mi
nuut van droevige stilte.
„Wil je ze nog eens zien voor
dat je weggaat?" vroeg Johan.
„Wie?" vroeg het oudejaar.
,Nou", zei Johan, „de mensen".
Het oudejaar wilde de mensen
nog wel eens zien.
Toen we binnen kwamen ver
wekte dat nogal opschudding. On
der het licht van de lamp was
het oudejaar dan ook nog rafeli-
ger én grijzer dan in het portiek.
Het was duidelijk dat het met
hem snel op een einde liep. Zijn
baard was nu helemaal verward
en zijn ogen glansden koortsachtig
toen ik hem aan het gezelschap
voorstelde.
,Je moest je schamen", zei mijn
vader tot mij en Johan.
„Het is waar", zei Johan. „Zo'n
zielige oude man, die bijna niet
meer vooruit kan, maar hij wilde
met alle geweld nog eens de men
sen zien".
„Je moest je diep, heel diep
schamen" zei mijn vader. Daar
mee keerde hij zich van ons af
alsof hij met heel de zaak niets
te maken wilde hebben.
Het was opmerkelijk hoe wei
nig mensen het oudejaar nog
wilden kennen in dit uur. De
dokter weigerde hem een hand
te geven. De notaris, die bok al
tijd van de partij is, deed of hij
juist iets aan zijn veter te ver
schikken had. En de dames keken
allemaal opzettelijk de andere
kant uit.
Het was een zielige vertoning.
En Johan zei dat aan het oude
jaar. Maar het oudejaar zei, dat
hij het niet anders verwacht had.
Dat hij nooit anders gehoord had,
Straks slaat de klok zijn
twaalf slagen in de nacht,
over de steden en de lan
den, over dorpen en lan
douwen. Het is een plech
tig moment, dat in de
stilte van het winterse
land dieper gevoeld wordt
dan in het rumoer van
de stad.
dan dat de mensen op hem had
den willen schieten in zijn laatste
uur. En ontroerd bekende hij nog
maals, dat wij zijn enige vrienden
waren op aarde.
Terwijl hij ons de hand drukte,
struikelde het oudejaar ergens
over en viel languit over de
vloer. Persoonlijk meende ik toen
dat het twaalf uur moest zijn en
dat het afgelopen was met het
oudejaar, maar toen hij weer
overeind kwam was ik gerust en
nam ik me tevens voor, dat als
er iets gebeuren moest, dat in
ieder geval niet hier binnen kon,
waar de notaris, de dokter en de
ijzerhandelaar bij zaten.
We gingen weer terug naar ons
plaatsje bij de deur.
Mijn horloge wees vijf minuten
voor twaalf. Ik fluisterde Johan
iets in het oor. Ik deed net of
het alleen over het vuur ging,
maar tegelijk deelde ik hem mede,
dat het oudejaar mee naar buiten
moest voor het geval hem dade
lijk iets zou overkomen. Johan
vroeg of het niet boven in een
bed kon. Maar ik hield voet bij
stuk.
Het oudejaar lette niet eens op
ons terwijl wij zo fluisterden. Hij
leek weg te willen doezelen in
een stoel. Zoals hij daar zat had
hij veel van een vermoeide pa
triarch uit een Byzantijns ver
leden. Een patriarch die een veel
te lange voetreis achter de rug
had.
Slechts met veel moeite wisten
wij hem te bewegen met ons mee
te gaan naar achter. Zijn benen
konden hem nog nauwelijks dra
gen. We gingen de keuken door
en de tuin in tot aan het schuur
tje, waar het bengaals vuur van
mijn centen lag opgeslagen.
„Nou zul je eens wat beleven
als het twaalf uur slaat", zei
Johan.
„Niet schieten, niet schieten",
steunde het oudejaar in een on
bewuste reflex. Hij hielp ons mee
het bengaals vuur in gereedheid
te brengen. Tot twee maal toe
dacht ik, dat hij voor goed zou
blijven liggen. Toen, tegen het
schuurtje geleund, begon hij een
wijsje te neuriën dat ik niet ken
de. Ik was ontroerd, toen ik over
dacht, dat het misschien een kin
derliedje was uit het verre rijk
waar hij vandaan was gekomen
en waarheen hij op het punt
stond' opnieuw te vertrekken.
Johan keek op zijn horloge.
Het was nog een halve minuut.
Wij trokken ons terug, nadat we
de lont hadden aangestoken. Het
zou een prachtig vuur worden.
Over de hele linie hadden we
het verdeeld. We gingen nog ver
der achteruit; het oudejaar naast
ons.
En daar, ergens in de stad, be
gon de galm van het middernach
telijk uur. Eén, twee, drie....
Het vlammetje vrat de lont ver
der en verder aan en ineens schoot
het licht omhoog. Een licht, dat
de sterren wilde overtreffen.
„Kijk, kijk', riep ik en greep
de hand van mijn neef.
Voor ons wankelde het oude
jaar. Nog eenmaal stond zijn ge
stalte opgericht in de kleurige
wolken van ons vuur. Daarna
werd hij geheel gehuld in de rook
en het leek ons of hij, aan onze
ogen onttrokken, zo van de aarde
verdween.
„Arme stakker", zei Johan.
Arme stakker".
Nu begonnen ook de schoten in
de stad. En de sirenes van de
boten en treinen, een hels spek
takel, dat duren bleef.
De gloed van ons vuur werd
sterker. Een onheilspellend rood
lichtte nu -boven onze hoofden. Het
zong. Het knetterde. Het was
een heerlijk vuur. Een machtig
vuur om een nieuw jaar mee te
beginnen. En nog sterker werd
de gloed. Nog sterker.
Toen, plotseling, terwijl we
daar in extase stonden, hoorden
we roepen en schreeuwen. Gestal
ten kwamen op ons afspringen
door de dikke rookwolken.
„Stommelingen", riepen die ge
stalten. „Stommelingen, je laat
de hele boel tot de grond toe af
branden.
En werkelijk, naast ons en ach
ter ons had het schuurtje vlam
gevat en ook de bomen in onze
tuin waren in fakkels herschapen.
Het was alsof heel ons huis
leeg liep. Van alle kanten stroom
den de mensen samen. De notaris,
de dokter, de ijzerhandelaar, de
dames, de vrienden en de vreem
de gezichten. En ze droegen em
mers water en ze gooiden die
emmers leeg op ons vuur. Naast
ons. Over ons. En ook Johan uit
Brussel en ikzelf sleurden ineens
met emmers zonder dat we wisten
waar ze vandaan kwamen. Het
was verschrikkelijk.
Toen de gloed geheel verdwe
nen was, hing er een nare brand
lucht in onze tuin en wees mijn
horloge half één. Overal strui
kelden de mensen nu in het
duister over de emmers. Ze gil
den, jammerden en riepen dat
het een ellendig nieuwjaar was
geworden en dat het helemaal
allen aan ons beiden lag.
En toen gingen ze naar binnen.
Daar was het een nog veel
ellendiger nieuwjaar.
Want van alle tafeltjes waren
de zilveren gebaklepeltjes ver
dwenen en de zilveren taartschep.
En ook waren er vele tasjes van
de dames binnenste buiten ge
keerd.
„Daar zitten we nou met jullie
oudejaar, kermde mijn vader. „Dit
is de laatste keer dat hier oude
jaar is gevierd". Hij ging woe
dend naar boven en liet zich niet
meer zien.
Nu, wij wilden het niet geloven.
Johan uit Brussel en ik hielden
vol, dat we het oudejaar met
eigen ogen in het niet hadden
zien verdwijnen. We bleven dat
volhouden tot alle gasten naar
huis waren zonder van ons af
scheid te hebben genomen.
Vermoeid gingen we naar bed.
Maar de volgende morgen werd
ons oudejaar van bed gelicht. In
een burgerlogement, twee straten
verderop. De zilveren taartschep
stak uit zijn zak, terwijl hij sliep.
Veertien dagen later kwam de
zaak voor de politierechter. Johan
en ik waren de voornaamste ge
tuigen. Mijn neef moest er hele
maal voor uit Brussel komen.
Het werd een ingewikkelde zit
ting. Tenslotte moesten Johan en
ik ieder vijftig gulden betalen
omdat wij het oudejaar in de ge
legenheid hadden gesteld iets te
doen, waarover hij nu zo'n ge
weldige spijt had. De vijftig gul
den van Johan heb ik ook betaald,
omdat die uit principe nooit geld
bij zich draagt.
En een week geleden kwam
ik het oudejaar tegen, op een
stille landweg. Zijn baard was
even grijs en rafelig als toen.
Hij liep moeizaam, met zijn
hand op de hartstreek. Toen ik
dichterbij kwam zag ik wat kip-
penveren uit zijn jas puilen, waar
die hand rustte. En toen ik langs
hem kwam, ging hij aan de an
dere kant in het karrespoor lopen
en deed hij net of hij mij niet
kende.