Theologie van het Episcopaat
Een Apostolisch Vicaris, die de
ondergang van het Geloof voorspelde
„Niet-katholiek onderwijs met de
dag meer en meer onbruikbaar"
Vreem
toenh
op Ut
„De oudste kerkhistorie davert
van de Bisschoppen
Het mandement van 1868
En tegen de m oraal van
St Alfonsus werd gewaarschuwd
Een gebed uit de 17e eeuw
Toen de Bisschoppen de alarmklok luidden
Onderwijs was vrijmaar arm
Ideaal van 1868 in 1920 werkelijkheid
Schimmen uit het verleden
Zegenrijke
volksmissies
SUYVERINGHE DES HERTEN
„Op de Frame
wij ah leeg' en lat
uitgegeven door
van 't Algemeen
rationaligtigeh, O
heer N. de eer te
voorleven, tvaar
mee Macramente
werd dat de Rot
subgtantle, de vt
wijn in het tieht
een onwaarheid i
heer weigerde di
sjeu" gebood hei
Een vei'Iia,
Een verwo
want nien mc
gelijk, Eenheid en l
verwereldlijking e
lijksinzegening van
beroofd doeh in rui
begiftigd met een
Veni Creator en
Pagina 10
WOENSDAG 13 MEI 1953
Vraagt men hier in de diaspora van het Noorden, uren
lang reizen vertvijderd van de woonstad, naar onze Bis
schop resideert, in de Katechismus: Wat is een Bis
schop?", dan geven kinderen herhaaldelijk dit onrecht
streekse antwoord: Sint Nicolaas of Sinte Marten. Dat
kromstaf, myter en koormantel tot de uitrusting van een
Bisschop plegen te behoren, tveten de meesten in deze
gewesten slechts via een aanschouwelijk onderivijs bij de
zes-December-heerlijkheden op school en thuis. In leven
de lijve zien duizenden hun Bisschop zelden vaker dan
één keer in hun leven en wel op de dag, toen ze teerden
„bekruistekend en bevestigd met het chrisma des Heils",
zoals tijdens een bisschoppelijke handoplegging de sacra
mentele vormselwoorden luiden. De indringende schoon
heid daarentegen, de zinrijke, luistervolle pracht, ivaar-
mee de moederkerk van Rome, uit de inspiratie des
Geestes, de goddelijke Eredienst der Eucharistieviering
door de Bisschop, getooid heeft onder oproep van alle
kunstgaven van de Schepper, aanschouwen en ervaren
slechts weinigen. De bisschop zó, op zijn hoogste niveau,
dat kunnen tallozen in de verafgelegen, uitmiddelpuntige
d\'spora, nimmer meemaken.
Geen wonder dat het bisschops
begrip wat verbleekt daar leeft
en koel werd als een stuk mar
mer. Trouw gehoorzaam is de
kleine kudde doorgaans, maar
zonder opvallend élan, zonder
veel hart en vurigheid. En dat
ligt zeker niet alleen aan het
gesloten karakter der mensen, die
heus de weg wel weten naar
gebeurtenissen in de stadions van
het verre Holland en bedragen
aan supporterstochten besteden.
Niet zonder diepe zin en on
vergelijkelijke mensenkennis heeft
de Heer zelfs in Zijn Sacramen
ten de materie verweven: water,
brood, wijn, olie en het hoorbare
woord, zichtbaar wordend in een
elementair handbeweeg; alles
eigenlijk oergegevens voor de
mens als tweeëenheid van geest
en stof. Via de zintuigen komt
de kennis en de Liefde. Na
Grieken en Arabieren heeft Sint
Thomas op dat schijnbaar simpele
feit, heel zijn natuurlijke wijs
begeerte gebouwd.
De oudste Kerkhistorie wemelt,
davert om zo te zeggen van de
bisschoppen. Haar geschiedenis
maakt bij voorkeur en bij uitstek
juist een bisschoppengeschiedenis
uit. Dat was eeuwen aldus. En
begint al tijdens Sint Jan, de
Apostel. Zijn hoek der Openba
ring, de Apocalyps, dat vóór alles
een verhandeling is over de Kerk,
levert het duidelijk bewijs. En bij
de oude volken om de Oude
Wereldzee in hun katholieke tijd,
bezat elke stad van betekenis zijn
bisschop. Menig deken in het
heden 1 ij k t meer dan een bis
schop toen, naar zijn grondgebied
gemeten, ofschoon hij wezenlijk
minder vanzelfsprekend i s. Al
wie de brieven van de H. Igna
tius van Antiochië kent, weet hoe
diep het bisschopsgeloof in de
eerste Christeneeuw leefde.
heeft die mistoestand moeten du
ren. Aldus bezien had de katho
lieke bevolking hier als Kerk
gemeente iets protestants zich
aangemeten, bestuurd als ze werd
door lagere priestercolleges, bij
gestaan door leken, zonder feite
lijke bisschop. In meerdere paro
chies gaf dit ontbreken van een
levend gezagsgeloof in de zicht
bare bisschop, die buitenlands
verbleef, aanleiding tot allerlei
„protestants" geharrewar, o.a.
door drs Oldenhof voortreffelijk
beschreven in de parochiegeschie
denis van Blauwhuis (Fr.). En
Blauwhuis was niet de enige ge
meente boven de rivieren, waar
„protestantse" roomsen woonden.
Vooral geestelijk beschouwd, was
het hoog tijd, dat de Hiërarchie
levend en zichtbaar voor de on
zen, terugkeerde. Aan het weer
zien van de bisschop heeft het
onzichtbare geloof zich gesterkt.
Dogmatisch gesproken is de Kath.
Kerk in ons land vanaf Willi-
brord's dagen nimmer zo één
geweest als sinds 1853.
Het geloof in het levend
leergezag der Kerkbesturende
bisschoppen behoort tot de
primaire openbaringen en
scheppingen van Christus'
Evangelie. Paulus' brieven en
niet minder het Kerktractaat
van St Jan, de Apocalyps,
gaan vanuit verschillende ge
zichtshoek over een Hiërarchie
van bisschop, priesters en dia
kens. Paulus schept de bis
schop-coadjutor o.a. in Titus
en Timotheus, terwijl hij zelf
de aartsbisschop blijft tot aan
zijn dood. Johannes, de Apos
tel, schrijft aan monarchale
j.\\\\\\\\\\\v\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\v\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\uuvvx\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\v
Het geloof in het levend leergezag der kerkbesturende
f Bisschoppen behoort tot de primaire openbaringen en g
g scheppingen van Christus' Evangelie
i
Dat het all-rounde Kerkbesef
bij velen onzer verbleekt staat,
lijkt mede de nawerking van het
feit, dat in theologisch opzicht
ons volksdeel ondervoed geraakt
is. Generaties lang immers vóór
1853 hebben onze vaderen de zure
druiven ener verminkte Kerk-
practijk gedwongen moeten eten.
Door het gemis van de bisschop
hij is het hart der zichtbare
Kerk werden de tanden van
velen in de kudde stomp.
In hele streken kon practisch
het Heilig Vormsel niet worden
toegediend. Jaren en jaren lang
stadsbisschoppen en betitelt
deze met de naam van „enge
len". Onlangs heeft het proef
schrift van de Franse priester
Colson aan de Katholieke Uni
versiteit te Parijs dit zonne
klaar gesteld.
Bij St Jan ligt onder een huid
van symbolen en literaire cliché's
heel een theologie van het episco
paat als evangelisch ambt. Hij,
die de Kerkgemeenschap vóórzit
(weldra „bisschop" geheten) is
hier in dit ondermaanse, het in
strument van Christus, zo leert
de apostel. In zijn directe afhan
kelijkheid van Christus staat als
„de engel van Jahweh" de bis
schop over zijn gemeente, die hij
praesideert, om te waken betref
fende haar rechtzinnigheid van
leer. Hij staat dus onder de on
feilbare leiding van Christus'
Heilige Geest. Anders heeft deze
waakzame leiding geen zin. Ver
der dient de voorzitter tevens de
ware geloofsinhoud te handha
ven, welke opgedragen taak weer
de leiding van de Heilige Geest
noodzakelijk veronderstelt. Ver
volgens moet hij waken over de
gloed der liefde, over het geduld
zijner Kerk in de beproeving en
haar trouw aan Christus. Deze
opdracht maakt hem, de voor
zitter, verantwoordelijk voor de
dorheid of de christelijke vitali
teit van zijn Kerk, waarmede hij
solidair, één is in een mate, dat
zijn geest gestalte krijgt in zijn
gemeente, en hij haar levend
beeld wordt, het effectieve sym
bool van haar éénheid. Dan gaat
deze gelijkstelling op: de bisschop
is de Kerk en de Kerk, dat is de
bisschop, zodat de apostel tot de
voorzitter spreekt, maar het ge
heel der gemeente bedoelt (Open
baring 3, 15-17). Dat de Kerk van
Laodicea zelfvoldaan doet, maar
in feite koud werd en arm aan
geestelijk leven, wordt de „engel"
verweten en meer of minder toe
geschreven, solidair met en ver
antwoordelijk als hij blijft voor
de zwakheden van zijn gemeente,
waarvan hij, bij wijze van spre
ken, de weerschijn vormt. Even
zo is in haar „engel" de Kerk van
Smyrna geprezen en bemoedigd
(Openb. 2, 9-10).
Vergelijken we deze oudste
theologie van de Apostel met de
jongste onzer bisschoppen (Vas
tenbrief 1953) over het episco
paat, dan treft ons geen wezen
lijk verschil. Wel de gelijkheid
van strekking „om de eenheid
met Christus en in Christus met
elkander consequent te beleven,
tezamen met de bisschoppen, de
zichtbare tekenen van deze een
heid" volgens de woorden van
dat herderlijk schrijven, een wel
dadig, tot op de bodem borend
theologisch tractaat.
In de bisschop ziet ons Geloof
veel meer dan een soort jurist en
econoom, die vasten en vrijdagen
regelt en wetten maakt over ge
mengde huwelijken, over sociale
organisaties en collecten en om
de vijf jaar komt vormen op
lastige uren in enkele kerken.
„Wat een bisschop is", gevraagd
eens aan halfgelovige Fransen
vóór de grote Revolutie in de 18e
eeuw, toen kwam als antwoord:
„O, dat is een monseigneur, die
dispensaties verleent!" Maar de
Apostel verkondigt: zonder de
bisschop geen Kerkgemeenschap
in Christus.
In de bisschop is de Heer Jesus
onder ons tegenwoordig, omdat
in hem de heilszending van
Christus, gelijk deze aan de apos
telen werd overgedragen (Mt. 10,
40; Joh. 13, 20; Lc. 10, 16), naar
haar ganse volheid wordt voort-
gezet.
J. WESTERMAN, pr.
Martenshoek (Gr.)
ADRIANUS VAN DONGEN, de Bredase pastoor die in
1803 benoemd werd tot Vicaris van het zo pas opgerichte
Apostolisch Vicariaat van Breda, is een voortreffelijk
zielenherder, maar ook een slecht profeet geweest. Als
men zijn jaarlijkse Vastenmandementen en de vele zend
brieven welke hij daar tussen door aan zijn beminde ge
lovigen richtte naleest, dan ziet men dat hij niets meer
of minder voorspelde dan de ondergang van het geloof
in deze streken. En dat door de schuld der katholieken
zelf.
In 1810 klaagt hij: „de gods
dienstige ijver vermindert van
jaar tot jaar, een bewenelijke
onverschilligheid in al wat de
godsdienst en de godsdienstige
plichten aangaat, neemt over
hand toe en daar het gevaar om
het heilig en alleenzaligmakende
geloof te verliezen groter en gro
ter wordt, verdwijnt genoegzaam
alle zorg om hetzelve te behou
den.
Men zuigt ongevoelig het ve
nijn in, waaruit het grootste
kwaad dat aan een mens kan
overkomen, het verlies van het
heilig geloof, te duchten is. Wij
moeten in de bitterheid des har
ten erkennen, dat de zeden van
jaar tot jaar verslechten, vloe
ken en lasteren, onlustigheden',
bedrog en valsheden, eerdieverij
en andere zonden groeien meer
en meer aan". In 1822 is zijn taal
veel krasser: „Eertijds roem
de men de zeden en welge
manierdheid van ons volk, nu zijn
die loffelijke zeden verpest; de
verrottende zedenkanker, de ont
stekende zielepest is onder ons
verspreid. Wij hebben reden om
te vrezen dat het zo erg zal wor
den, dat er geen zalf meer aan
te strijken valt."
De ijverige Vicaris heeft de on
dergang van het geloof niet be
leefd en ook zijn opvolgers niet.
Zijn vrees, dat het ongeloof, dat
met de Franse revolutie ook bin
nen katholieke kringen was ge
slopen, de overhand zou krijgen,
is ongegrond gebleken. Onze ar
geloze overgrootouders waren in
1795 gegrepen door de vrijheids
gedachte, samen met hun pastoors
hadden ze een rondedans ge
maakt rond de vrijheidsboom. Te
weinig zagen ze de kwade kan
ten van Voltaire en zijn aanhang,
hun geschriften werden hier en
daar gelezen en ook wel bewon
derd. Maar de harde werkelijk
heid van de Franse bezetting
bracht spoedig ontnuchtering, de
tyrannie der overheersers deed
de bewondering voor hun schrij
vers verdwijnen en geleidelijk
aan keerde men terug tot de
oude, vertrouwde levenswijze.
Meer in overeenstemming met de
werkelijkheid dan Vicaris van
Dongen, oordeelde Mgr. Ciam-
berlani: „Het is waar dat ook in
deze gewesten het bederf is bin
nengedrongen, maar in het alge
meen gesproken kan men zeggen,
dat de katholieken goed zijn. Aan
de waarheden des geloofs wordt
niet getwijfeld, men is er zeer
aan gehecht, hoewel sommigen
de werken des geloofs verwaar
lozen."
Het zou ook wel een wonder
zijn, als de ongelovige geest der
18e eeuw en der revolutie die
in alle landen van Europa door
drong en overal grote verwoes
tingen aanrichtte, de Kerk in Ne
derland geen nadeel had gedaan.
Het ongeloof was het niet wat
de katholieke geloofsgemeenschap
had aangetast, veel erger was
de voortdurende invloed van het
Jansenisme. Al was het Jansenis
me als dwaling veroordeeld, bij
vele priesters was de geest niet
verdwenen als gevolg van het
gemis aan kerkelijke hiërarchie
en eigen seminaries. Deze geest
belette het veelvuldig ontvangen
der H. Sacramenten. Sommige
geestelijken waren daar vierkant
tegen, zo zelfs dat de Amster-
PATER BERNARD,
een der groten onder de
M issie predikers
damse pastoor J. Cramer in 1811
„als misbruik" noemde: „het op
komend verlangen om het aller
heiligste Sacrament dikwijls te
ontvangen". Het naderen tot de
H. Tafel moest beperkt blijven
tot zeer bijzondere gelegenheden.
De moraal was streng, onthef
fing der vastenwet werd zéér
moeilijk gegeven en toen de mo
raaltheologie van St. Alfonsus
hier bekend werd, haastten voor
name geestelijken zich om te
waarschuwen tegen de ongewens
te invloed van dit geschrift.
Wat ons in de Katholieke Kerk
van Nederland rond 1840 vooral
ringe aantal priesterroepingen,
het vrijwel geheel ontbreken van
kloosters, terwijl men de gods
dienstige verenigingen en broe
derschappen op de vingers van
één hand kon tellen. Het bidden
van de Rozenkrans was nauwe
lijks meer bekend en in de ker
ken vond men slechts hier en
daar een Kruisweg.
Er zou een heel lijstje op te
maken zijn van private devoties,
die eigenlijk niet door de beugel
konden, van bijgelovigheden die
ons lachwekkend voorkomen als
het dragen van mollenpootjes in
een zakje om de hals om kinder
ziekten te weren, of om door de
voorspraak van Sint Job tegen
zweren beveiligd te zijn, van
steentjes ter ere van Sint Cornelis
Maar het ligt niet op onze weg
om de katholieken van die dagen
daarover al te zeer in gebreke
te stellen. Gezien het verleden
zou men eigenlijk nog heel wat
erger dingen kunnen verwachten.
Het is wel de bedoeling om aan
te geven hoe broodnodig het her
stel der hiërarchie was om lei
ding te geven aan de geloofsprak
tijken om katholiek Nederland
weer in te schakelen in het open
bare leven der grote Moederkerk.
Het doen ontwaken uit de sleur
'en dommel in de geloofsbeleving,
het zuiveren ervan van schade
lijke invloeden door onkunde,
Jansenisme en verlichting ge
bracht, is wel een der grootste
gevolgen van 1853.
En juist dit zo zegenrijke pro
ces, dat ons gehele katholieke
leven raakte, blijft gewoonlijk
onvermeld in de geschiedenis van
onze emancipatie.
Dit is vooral een werk van
geestelijke aard geweest, de apos
tolische ijver van bisschoppen en
vele priesters uit het midden der
vorige eeuw staat daarbij voorop.
Het is niet waarschijnlijk dat er
van deze werkelijk heilige pries
ters ooit een tot de eer der alta
ren zal verheven worden, maar
ze hebben ontzaglijk veel gedaan
voor de zuivere beleving van het
geloof. Namen als van Mgr. van
Hooijdonk en Mgr. Paredis, pater
Matthias Wolff, rector Hesselveld,
regent Pluym van Hageveld, die
eindigde als patriarch van Con-
stantinopel, Van Vree, Broere,
pater Frentrop en meer bekend
de Redemptorist pater Bernard
Kan men niet voorbijgaan bij de
geschiedenis der godsdienstige
emancipatie.
Binnen opmerkelijk korte tijd
is de vernieuwing gekomen en
terecht constateerde prof. dr. de
Jong in 1928: „De vooruitgang
was verblijdend groot, de gods
dienstzin, het veelvuldig ontvan
gen der H. Sacramenten, het groot
aantal priester- en kloosterroepin
gen getuigden van de kracht des
geloofs en is bijna geheel sedert
het herstel der hiërarchie tot
„WANNEER GIJ ZIET, BEMINDE GELOVIGEN,
dat al de Bisschoppen van Nederland een gezamen
lijk schrijven richten tot hun onderhorigen, dan
begrijpt gij reeds aanstonds dat hetgeen zij U
willen zeggen, in hun oog iets van zeer groot, van
algemeen, van waarlijk katholiek belang moet
wezen. Inderdaad het geldt hier een zaak, die in
het nauwste verhand staat met de godsdienstige en
zedelijke toekomst van het opgroeiend geslacht,
van het geslacht dat eenmaal in onze plaats moet
treden. Wij willen spreken over het onderwijs der
katholieke jeugd en hetgeen wij U daarover gaan
zeggen is, na 's Hemels verlichting afgesmeekt te
hebben, de vrucht van rijpe beraadslagingen in een
daartoe opzettelijk belegde vergadering. Wij, ka
tholieken van Nederland, die thans leven, gaan
weldra heen, om ons bij de Opperste Rechter voor
de eeuwigheid te verantwoorden; die Rechter zal
niet verzuimen om te vragen wie wij na ons
achterlaten, om het katholiek geloof in ons vader
land waardig te vertegenwoordigen. Hij zal ons
vragen wat er geworden is van de katholieke jeugd
en jongelingschap, hoe wij hebben getracht te ver
hinderen, dat zij in godsdienst en zeden van de
oude stam ontaardden; hoe wij bezorgd zijn ge
weest om een echt gelovig, godsdienstig deugd
zaam geslacht van katholieken in Nederland op te
kweken. Het is niet te ontkennen dat het niet-
katholieke onderwijs met de dag voor de katho
lieke jeugd meer en meer onbruikbaar, uiterst
gevaarlijk dreigt te worden; dit is het natuurlijk
gevolg van het ongeloof dat buitel. de Katholieke
Kerk dagelijks veld wint en van de verderfelijke
beginselen, die overal verwoestend om zich heen
grijpen."
Dit is de monumentale aanhef van het beroemde
Mandement der Nederlandse Bisschoppen van 1868,
waarin de katholieken de plicht opgelegd werd om,
zoveel mogelijk, hun kinderen naar katholieke
scholen te zenden. Het luidde de alarmklok en
maakte diepe indruk bij voor- en tegenstanders.
Een jaar vóór zijn dood, in 1902, schreef Schaep-
man: „Ik herinner mij nog hoe ik enkele weken
voor mijn eerste reis naar Rome het grote Mande
ment van Juni 1868 in de Kathedraal te Utrecht
mocht voorlezen en ik durf nu wel te zeggen dat
ik nooit heb vergeten, geen ogenblik heb vergeten,
wat ik op die dag aan God en het Vaderland heb
beloofd. En zo mogen spreken alle mannen van die
dagen, priesters en leken, groten en kiemen, het
gehele geslacht dat de schoolstrijd streed en strijdt
en winnen zal".
Twee punten komen in dit Mandement sterk
■■naar voren: de katholieke school is de meest ge
wenste en de meeste openbare scholen, zoals die
geworden zijn door de wet van 1857, beantwoorden
in de verste verte niet aan de eisen die de Kerk
steeds aan de volksschool heeft gesteld; ze werken
nadelig voor de katholieke opvoeding.
Het tweede motief is van directe betekenis voor
de kennis van ons verleden, want het bevat de
veroordeling van de toestand op onderwijsgebied
zoals die na 1848 was geworden.
Was in 1848 het bestaansrecht der bijzondere
school veroverd, in de praktijk bleek men weinig
verder gekomen. Al mocht men nu eigen scholen
oprichten, waar moest men het geld vandaan
halen? Wat had men aan die vrijheid, als de mid
delen ontbraken om van die vrijheid te profiteren?
Steun van overheidswege was nodig. De overheid
onderhield de openbare scholen uit de belastingen,
waartoe ook de voorstanders van bijzondere scho
len moesten bijdragen. Maar deze moesten geheel
uit eigen middelen Worden bekostigd.
„Het onderwijs is vrij", zou Schaepman later
zeggen, „maar het vrije onderwijs is arm. Het heeft
geen goud, het heeft geen macht, het heeft geen
bescherming, geen steun. Het heeft de armoede en
het toezicht, ziedaar alles. Kan het anders dan
sterven? Maar het sterft niet, het heeft een kracht:
het geweten. En trots onrecht en verdrukking zal
net zich handhaven tegenover de paleizen, waarin
de onchristelijke staat aan zijn jongeren de christe
lijke deugden leert."
De grondwet van 1848 maakte een nieuwe school
wet noodzakelijk en die kwam in 1858 tot stand.
Thorbecke had wel de ene wet na de andere ge
bracht. maar met de Schoolwet aarzelde hij. In
1853 woedde „de kerkstorm", de Aprilbeweging
die hem ten val bracht, daardoor ontging hij „de
schoolstorm", die spoedig op zou steken. Want de
Schoolwet van 1857 was in zijn geest en als hij de
samensteller zou geweest zijn, zou ze vermoedelijk
weinig anders hebben geluid.
„Het openbaar onderwijs is een voorwerp van
ie aanhoudende zorg van de regering", stond in
ie grondwet en in aansluiting daarop bepaalde de
Schoolwet van 1857 dat de openbare school even
christelijke en maatschappelijke deugden", maar
neutraal zou zijn als de staat, „opleidend tot alle
christelijke en maatschappelijke deugden". Maar
„zonder de kinderen te leren alles op gezag van
anderen aan te nemen en te geloven; ze moeten
over alles vrij en onbevangen oordelen; ze moeten
vriie en verlichte mensen worden, geenszins blinde
volgelingen van een of andere leerstelling", schreef
„De Wekker" het officiële onderwijsorgaan als toe
lichting. Mgr. Paredis zei dan ook: „Deze school
moet het volk, met name de katholieken, daartoe
brengen dat zij geen onderscheid van godsdienst
meer maken, maar gelijk de Staat, zonder gods
dienst leven".
Tegen deze schoolwet is de strijd begonnen, een
strijd die meer dan een halve eeuw de politiek
van Nederland heeft beheerst, en die als doel had
de gelijkstelling van bijzonder en openbaar onder
wijs, ook in de subsidiëring. Die schoolstrijd werd
de basis waarop het samengaan van katholieken
en orthodox-protestanten berustte en die in 1920
tot dé volledige gelijkstelling van het lager onder
wijs heeft geleid.
Het is hard tegen hard gegaan: toen de bisschop
pen hun Mandement hadden uitgevaardigd, ver
klaarde het liberale kabinet van Bosse-Fock: „We
zullen de schoolwet niet veranderen". Wel kwam
er in 1878 een nieuwe maar die versterkte het
monopolie der openbare school en subsidie aan
bijzondere scholen was uitgesloten. Minachtend
rapporteerde minister Kappeijne aan de Koning:
„het bijzonder onderwijs is of een weelde die al
leen rijken zich voor hun kroost kunnen veroor
loven óf een aalmoes door andermans milddadig
heid verstrekt". Dat voorstanders van bijzonder
onderwijs nu dubbel betaalden, eerst voor de open
bare en dan voor hun eigen school „was de prijs
waarvoor men in 1848 de vrijheid verworven had".
Die onbeschaamdheid was precies iets te veel „de
scherpe resolutie, het „Decretum horribile" zoals
Abraham Kuyper de wet-Kappeyne noemde, werd
het sein tot steeds groter offervaardigheid in het
stichten van bijzondere scholen. Ook het sein tot
het „Monsterverbond" de coalitie van Schaepman
en Kuyper. Tien jaren na Kappeyne's uitdaging,
in 1889, kwam de wet tot stand waarbij subsidie
aan bijzondere scholen werd verleend. Stap voor
stap is verder terrein gewonnen, tot in 1920 de
financiële gelijkstelling van kracht werd.
Wat het Mandement' van 1868 als ideaal had ge
noemd, dat elk katholiek kind de katholieke lagere
school kan bezoeken, werd in 1920 mogelijk ge
maakt.
stand gekomen". Door het Provin
ciaal Concilie van 1865 is de zui
vere geloofsbeleving gestimuleerd,
de opbloei van godsdienstige ver
enigingen bevorderd, de veelzij
dige uitgroei van het katholieke
leven voorbereid.
Bij deze vernieuwing hebben
de bisschoppen'vooral het middel
der volksmissies gehanteerd. En
een Missie betekende ook het
vVeer invoeren van het Rozen
kransgebed, propaganda voor de
Kruiswegoefening, van de Aarts
broederschap der H. Familie.
De grote Missieprediker van die
legendarisch geworden figuur,
tijd was pater Bernard, een bijna
Van 1834 tot aan zijn dood in 1865
preekte hij 291 missies, 181 re
traites en een ontelbaar aantal
conferenties. De toeloop was over
weldigend, ieder wilde hem zien
en horen. In het Zuiden moest
hij preken in de open lucht, zoals
te Venlo waar eens 20.000 mensen
samenstroomden, te Weert waren
het er 30.000, in het kleine plaats
je Horst ruim 10.000. Wat de
mensen aantrok was niet enkel
zijn machtig woord, maar ook de
bezieling, die van hem uitging.
Ook wel een tikje sensatie, ver
halen daarover zijn legio. Voor
militairen prekend begon hij eens
alle commando's af te donderen,
zoals toen gebruikelijk was. Dan
vroeg hij aan officieren of hij
goed commandeerde. Op hun be
vestigend antwoord riep hij: „En
dat zonder vloeken!", een schrik
wekkende preek over het vloe
ken begon. Bij een andere gele
genheid wierp hij een kruisbeeld
tussen het volk en riep: „Vertrap
dan Uw gekruiste Heer, als ge U
niet beteren wilt". Het volk nam
dat van hem
HEERE, ICK BEN
verblint en verhart
I in myne eygene zon
den 't en zy ghy
my bestraelt met uw
heyligh ligt om my
myzelve te doen ken
nen en my een waer-
agtig berouw instort.
Moge ick myzelve
opregt minagten en verfoeyen.
VERGUN my O Heere deze genade, dan zal ick
pas met een suyver herte kunnen naederen tot u,
die alleen kan wórden aengebeden in Geest en
in Waerheid.
GEEF my dit O Vader om uw gekruysten lieven
Soon Jesu Christi wille,
AMEN.
Dit op zich voortreffelijk gebed werd in de loop der volgende
eeuw uitgebreid en demonstreerde toen de kilheid van het
devotieleven, waarin de vrees overheerste boven de liefde
en het vertrouwen.
Naast dit verlia
Npyens. een vap on:
pipnierg, oyer een
hemzelf PB school
staat -een ander. Mg]
haalt hoe een brav
te Gemert voor to
wegens het bezit y<
en een enkele fpl
voorwerpen na zijn
dellijk verbrand W'
verhalen vullen elk
tonen dat de doorsr
de sehrijc voer hef
bleed zat ep ook 1
oorzaak van wag. Rei
kregen ze die schri
als ze meesten lezer
lijkep die hyp plicl
lppdjge dwepers
neemd. dat Luther
diende te worden p;
hard en kwasfis hu
doms had gekliefd;
lazen pver „de seh
laathandel en de I
k'*
en
der Roomse Kerk
geypgjeps worden da
gekrenkt door deze
na hup schooljaren
meeste katheliekep
voorwaarde meer ai
te krugen dan enk
kerkbeek.
Daarmee is ook
langri.jkste progi
aangegéyep, welke
eerste kwart der twi
alie krachten zqu on
strijd waarm men ti
te perioden kan gi
Voor 1848 moest gei
dep am het recht
der katholieke.. s?h
dus om de vrpheid
wijs. wat tenslotte i
wet van 1848 werd
Na..1848 was er de
itelhng tussen
ge:
„Iedere Zaterdaj
de goede God gaf,
sopraan Loretaans,
meegezongen, wat
als tk geweten jfiai
deed, tot öfcn de j
in het vggevuur w
liggen, Maar dat u
niet, en de. andere
Wê meenden hel
waanden ons steun,
de godsdienst en a
het liturgische opp*
gelegd, bestond ex
doende had de i
opvatting vrij spel
hield zich slechts
regel, die. van de
dat elk vogeltje ?ir
gebekt is. Van hei
Ritueel wist wen
pripé opvatting en
hebber de er lustig
pastoor die in de
zijn beminde gelo',
baasde dggr by hei
Mis plat voorover t
vallen, omdat hij
Vrijdag-ritus zo
vond, is misschien e
je, zeker een unieu
zover een type, 4a
hoogste graad de e
held te zien gaf, d
in minder
praetiseere
de Boven
van vele g
zich ten hofdienst l
delijke Majesteit i
jas te vertonenmt
melijkf maar geü
vooral smakeloos i
heen geworpen koe