Theologie van het Episcopaat Een Apostolisch Vicaris, die de ondergang van het Geloof voorspelde „Niet-katholiek onderwijs met de dag meer en meer onbruikbaar" Vreem toenh op Ut „De oudste kerkhistorie davert van de Bisschoppen Het mandement van 1868 En tegen de m oraal van St Alfonsus werd gewaarschuwd Een gebed uit de 17e eeuw Toen de Bisschoppen de alarmklok luidden Onderwijs was vrijmaar arm Ideaal van 1868 in 1920 werkelijkheid Schimmen uit het verleden Zegenrijke volksmissies SUYVERINGHE DES HERTEN „Op de Frame wij ah leeg' en lat uitgegeven door van 't Algemeen rationaligtigeh, O heer N. de eer te voorleven, tvaar mee Macramente werd dat de Rot subgtantle, de vt wijn in het tieht een onwaarheid i heer weigerde di sjeu" gebood hei Een vei'Iia, Een verwo want nien mc gelijk, Eenheid en l verwereldlijking e lijksinzegening van beroofd doeh in rui begiftigd met een Veni Creator en Pagina 10 WOENSDAG 13 MEI 1953 Vraagt men hier in de diaspora van het Noorden, uren lang reizen vertvijderd van de woonstad, naar onze Bis schop resideert, in de Katechismus: Wat is een Bis schop?", dan geven kinderen herhaaldelijk dit onrecht streekse antwoord: Sint Nicolaas of Sinte Marten. Dat kromstaf, myter en koormantel tot de uitrusting van een Bisschop plegen te behoren, tveten de meesten in deze gewesten slechts via een aanschouwelijk onderivijs bij de zes-December-heerlijkheden op school en thuis. In leven de lijve zien duizenden hun Bisschop zelden vaker dan één keer in hun leven en wel op de dag, toen ze teerden „bekruistekend en bevestigd met het chrisma des Heils", zoals tijdens een bisschoppelijke handoplegging de sacra mentele vormselwoorden luiden. De indringende schoon heid daarentegen, de zinrijke, luistervolle pracht, ivaar- mee de moederkerk van Rome, uit de inspiratie des Geestes, de goddelijke Eredienst der Eucharistieviering door de Bisschop, getooid heeft onder oproep van alle kunstgaven van de Schepper, aanschouwen en ervaren slechts weinigen. De bisschop zó, op zijn hoogste niveau, dat kunnen tallozen in de verafgelegen, uitmiddelpuntige d\'spora, nimmer meemaken. Geen wonder dat het bisschops begrip wat verbleekt daar leeft en koel werd als een stuk mar mer. Trouw gehoorzaam is de kleine kudde doorgaans, maar zonder opvallend élan, zonder veel hart en vurigheid. En dat ligt zeker niet alleen aan het gesloten karakter der mensen, die heus de weg wel weten naar gebeurtenissen in de stadions van het verre Holland en bedragen aan supporterstochten besteden. Niet zonder diepe zin en on vergelijkelijke mensenkennis heeft de Heer zelfs in Zijn Sacramen ten de materie verweven: water, brood, wijn, olie en het hoorbare woord, zichtbaar wordend in een elementair handbeweeg; alles eigenlijk oergegevens voor de mens als tweeëenheid van geest en stof. Via de zintuigen komt de kennis en de Liefde. Na Grieken en Arabieren heeft Sint Thomas op dat schijnbaar simpele feit, heel zijn natuurlijke wijs begeerte gebouwd. De oudste Kerkhistorie wemelt, davert om zo te zeggen van de bisschoppen. Haar geschiedenis maakt bij voorkeur en bij uitstek juist een bisschoppengeschiedenis uit. Dat was eeuwen aldus. En begint al tijdens Sint Jan, de Apostel. Zijn hoek der Openba ring, de Apocalyps, dat vóór alles een verhandeling is over de Kerk, levert het duidelijk bewijs. En bij de oude volken om de Oude Wereldzee in hun katholieke tijd, bezat elke stad van betekenis zijn bisschop. Menig deken in het heden 1 ij k t meer dan een bis schop toen, naar zijn grondgebied gemeten, ofschoon hij wezenlijk minder vanzelfsprekend i s. Al wie de brieven van de H. Igna tius van Antiochië kent, weet hoe diep het bisschopsgeloof in de eerste Christeneeuw leefde. heeft die mistoestand moeten du ren. Aldus bezien had de katho lieke bevolking hier als Kerk gemeente iets protestants zich aangemeten, bestuurd als ze werd door lagere priestercolleges, bij gestaan door leken, zonder feite lijke bisschop. In meerdere paro chies gaf dit ontbreken van een levend gezagsgeloof in de zicht bare bisschop, die buitenlands verbleef, aanleiding tot allerlei „protestants" geharrewar, o.a. door drs Oldenhof voortreffelijk beschreven in de parochiegeschie denis van Blauwhuis (Fr.). En Blauwhuis was niet de enige ge meente boven de rivieren, waar „protestantse" roomsen woonden. Vooral geestelijk beschouwd, was het hoog tijd, dat de Hiërarchie levend en zichtbaar voor de on zen, terugkeerde. Aan het weer zien van de bisschop heeft het onzichtbare geloof zich gesterkt. Dogmatisch gesproken is de Kath. Kerk in ons land vanaf Willi- brord's dagen nimmer zo één geweest als sinds 1853. Het geloof in het levend leergezag der Kerkbesturende bisschoppen behoort tot de primaire openbaringen en scheppingen van Christus' Evangelie. Paulus' brieven en niet minder het Kerktractaat van St Jan, de Apocalyps, gaan vanuit verschillende ge zichtshoek over een Hiërarchie van bisschop, priesters en dia kens. Paulus schept de bis schop-coadjutor o.a. in Titus en Timotheus, terwijl hij zelf de aartsbisschop blijft tot aan zijn dood. Johannes, de Apos tel, schrijft aan monarchale j.\\\\\\\\\\\v\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\v\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\uuvvx\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\v Het geloof in het levend leergezag der kerkbesturende f Bisschoppen behoort tot de primaire openbaringen en g g scheppingen van Christus' Evangelie i Dat het all-rounde Kerkbesef bij velen onzer verbleekt staat, lijkt mede de nawerking van het feit, dat in theologisch opzicht ons volksdeel ondervoed geraakt is. Generaties lang immers vóór 1853 hebben onze vaderen de zure druiven ener verminkte Kerk- practijk gedwongen moeten eten. Door het gemis van de bisschop hij is het hart der zichtbare Kerk werden de tanden van velen in de kudde stomp. In hele streken kon practisch het Heilig Vormsel niet worden toegediend. Jaren en jaren lang stadsbisschoppen en betitelt deze met de naam van „enge len". Onlangs heeft het proef schrift van de Franse priester Colson aan de Katholieke Uni versiteit te Parijs dit zonne klaar gesteld. Bij St Jan ligt onder een huid van symbolen en literaire cliché's heel een theologie van het episco paat als evangelisch ambt. Hij, die de Kerkgemeenschap vóórzit (weldra „bisschop" geheten) is hier in dit ondermaanse, het in strument van Christus, zo leert de apostel. In zijn directe afhan kelijkheid van Christus staat als „de engel van Jahweh" de bis schop over zijn gemeente, die hij praesideert, om te waken betref fende haar rechtzinnigheid van leer. Hij staat dus onder de on feilbare leiding van Christus' Heilige Geest. Anders heeft deze waakzame leiding geen zin. Ver der dient de voorzitter tevens de ware geloofsinhoud te handha ven, welke opgedragen taak weer de leiding van de Heilige Geest noodzakelijk veronderstelt. Ver volgens moet hij waken over de gloed der liefde, over het geduld zijner Kerk in de beproeving en haar trouw aan Christus. Deze opdracht maakt hem, de voor zitter, verantwoordelijk voor de dorheid of de christelijke vitali teit van zijn Kerk, waarmede hij solidair, één is in een mate, dat zijn geest gestalte krijgt in zijn gemeente, en hij haar levend beeld wordt, het effectieve sym bool van haar éénheid. Dan gaat deze gelijkstelling op: de bisschop is de Kerk en de Kerk, dat is de bisschop, zodat de apostel tot de voorzitter spreekt, maar het ge heel der gemeente bedoelt (Open baring 3, 15-17). Dat de Kerk van Laodicea zelfvoldaan doet, maar in feite koud werd en arm aan geestelijk leven, wordt de „engel" verweten en meer of minder toe geschreven, solidair met en ver antwoordelijk als hij blijft voor de zwakheden van zijn gemeente, waarvan hij, bij wijze van spre ken, de weerschijn vormt. Even zo is in haar „engel" de Kerk van Smyrna geprezen en bemoedigd (Openb. 2, 9-10). Vergelijken we deze oudste theologie van de Apostel met de jongste onzer bisschoppen (Vas tenbrief 1953) over het episco paat, dan treft ons geen wezen lijk verschil. Wel de gelijkheid van strekking „om de eenheid met Christus en in Christus met elkander consequent te beleven, tezamen met de bisschoppen, de zichtbare tekenen van deze een heid" volgens de woorden van dat herderlijk schrijven, een wel dadig, tot op de bodem borend theologisch tractaat. In de bisschop ziet ons Geloof veel meer dan een soort jurist en econoom, die vasten en vrijdagen regelt en wetten maakt over ge mengde huwelijken, over sociale organisaties en collecten en om de vijf jaar komt vormen op lastige uren in enkele kerken. „Wat een bisschop is", gevraagd eens aan halfgelovige Fransen vóór de grote Revolutie in de 18e eeuw, toen kwam als antwoord: „O, dat is een monseigneur, die dispensaties verleent!" Maar de Apostel verkondigt: zonder de bisschop geen Kerkgemeenschap in Christus. In de bisschop is de Heer Jesus onder ons tegenwoordig, omdat in hem de heilszending van Christus, gelijk deze aan de apos telen werd overgedragen (Mt. 10, 40; Joh. 13, 20; Lc. 10, 16), naar haar ganse volheid wordt voort- gezet. J. WESTERMAN, pr. Martenshoek (Gr.) ADRIANUS VAN DONGEN, de Bredase pastoor die in 1803 benoemd werd tot Vicaris van het zo pas opgerichte Apostolisch Vicariaat van Breda, is een voortreffelijk zielenherder, maar ook een slecht profeet geweest. Als men zijn jaarlijkse Vastenmandementen en de vele zend brieven welke hij daar tussen door aan zijn beminde ge lovigen richtte naleest, dan ziet men dat hij niets meer of minder voorspelde dan de ondergang van het geloof in deze streken. En dat door de schuld der katholieken zelf. In 1810 klaagt hij: „de gods dienstige ijver vermindert van jaar tot jaar, een bewenelijke onverschilligheid in al wat de godsdienst en de godsdienstige plichten aangaat, neemt over hand toe en daar het gevaar om het heilig en alleenzaligmakende geloof te verliezen groter en gro ter wordt, verdwijnt genoegzaam alle zorg om hetzelve te behou den. Men zuigt ongevoelig het ve nijn in, waaruit het grootste kwaad dat aan een mens kan overkomen, het verlies van het heilig geloof, te duchten is. Wij moeten in de bitterheid des har ten erkennen, dat de zeden van jaar tot jaar verslechten, vloe ken en lasteren, onlustigheden', bedrog en valsheden, eerdieverij en andere zonden groeien meer en meer aan". In 1822 is zijn taal veel krasser: „Eertijds roem de men de zeden en welge manierdheid van ons volk, nu zijn die loffelijke zeden verpest; de verrottende zedenkanker, de ont stekende zielepest is onder ons verspreid. Wij hebben reden om te vrezen dat het zo erg zal wor den, dat er geen zalf meer aan te strijken valt." De ijverige Vicaris heeft de on dergang van het geloof niet be leefd en ook zijn opvolgers niet. Zijn vrees, dat het ongeloof, dat met de Franse revolutie ook bin nen katholieke kringen was ge slopen, de overhand zou krijgen, is ongegrond gebleken. Onze ar geloze overgrootouders waren in 1795 gegrepen door de vrijheids gedachte, samen met hun pastoors hadden ze een rondedans ge maakt rond de vrijheidsboom. Te weinig zagen ze de kwade kan ten van Voltaire en zijn aanhang, hun geschriften werden hier en daar gelezen en ook wel bewon derd. Maar de harde werkelijk heid van de Franse bezetting bracht spoedig ontnuchtering, de tyrannie der overheersers deed de bewondering voor hun schrij vers verdwijnen en geleidelijk aan keerde men terug tot de oude, vertrouwde levenswijze. Meer in overeenstemming met de werkelijkheid dan Vicaris van Dongen, oordeelde Mgr. Ciam- berlani: „Het is waar dat ook in deze gewesten het bederf is bin nengedrongen, maar in het alge meen gesproken kan men zeggen, dat de katholieken goed zijn. Aan de waarheden des geloofs wordt niet getwijfeld, men is er zeer aan gehecht, hoewel sommigen de werken des geloofs verwaar lozen." Het zou ook wel een wonder zijn, als de ongelovige geest der 18e eeuw en der revolutie die in alle landen van Europa door drong en overal grote verwoes tingen aanrichtte, de Kerk in Ne derland geen nadeel had gedaan. Het ongeloof was het niet wat de katholieke geloofsgemeenschap had aangetast, veel erger was de voortdurende invloed van het Jansenisme. Al was het Jansenis me als dwaling veroordeeld, bij vele priesters was de geest niet verdwenen als gevolg van het gemis aan kerkelijke hiërarchie en eigen seminaries. Deze geest belette het veelvuldig ontvangen der H. Sacramenten. Sommige geestelijken waren daar vierkant tegen, zo zelfs dat de Amster- PATER BERNARD, een der groten onder de M issie predikers damse pastoor J. Cramer in 1811 „als misbruik" noemde: „het op komend verlangen om het aller heiligste Sacrament dikwijls te ontvangen". Het naderen tot de H. Tafel moest beperkt blijven tot zeer bijzondere gelegenheden. De moraal was streng, onthef fing der vastenwet werd zéér moeilijk gegeven en toen de mo raaltheologie van St. Alfonsus hier bekend werd, haastten voor name geestelijken zich om te waarschuwen tegen de ongewens te invloed van dit geschrift. Wat ons in de Katholieke Kerk van Nederland rond 1840 vooral ringe aantal priesterroepingen, het vrijwel geheel ontbreken van kloosters, terwijl men de gods dienstige verenigingen en broe derschappen op de vingers van één hand kon tellen. Het bidden van de Rozenkrans was nauwe lijks meer bekend en in de ker ken vond men slechts hier en daar een Kruisweg. Er zou een heel lijstje op te maken zijn van private devoties, die eigenlijk niet door de beugel konden, van bijgelovigheden die ons lachwekkend voorkomen als het dragen van mollenpootjes in een zakje om de hals om kinder ziekten te weren, of om door de voorspraak van Sint Job tegen zweren beveiligd te zijn, van steentjes ter ere van Sint Cornelis Maar het ligt niet op onze weg om de katholieken van die dagen daarover al te zeer in gebreke te stellen. Gezien het verleden zou men eigenlijk nog heel wat erger dingen kunnen verwachten. Het is wel de bedoeling om aan te geven hoe broodnodig het her stel der hiërarchie was om lei ding te geven aan de geloofsprak tijken om katholiek Nederland weer in te schakelen in het open bare leven der grote Moederkerk. Het doen ontwaken uit de sleur 'en dommel in de geloofsbeleving, het zuiveren ervan van schade lijke invloeden door onkunde, Jansenisme en verlichting ge bracht, is wel een der grootste gevolgen van 1853. En juist dit zo zegenrijke pro ces, dat ons gehele katholieke leven raakte, blijft gewoonlijk onvermeld in de geschiedenis van onze emancipatie. Dit is vooral een werk van geestelijke aard geweest, de apos tolische ijver van bisschoppen en vele priesters uit het midden der vorige eeuw staat daarbij voorop. Het is niet waarschijnlijk dat er van deze werkelijk heilige pries ters ooit een tot de eer der alta ren zal verheven worden, maar ze hebben ontzaglijk veel gedaan voor de zuivere beleving van het geloof. Namen als van Mgr. van Hooijdonk en Mgr. Paredis, pater Matthias Wolff, rector Hesselveld, regent Pluym van Hageveld, die eindigde als patriarch van Con- stantinopel, Van Vree, Broere, pater Frentrop en meer bekend de Redemptorist pater Bernard Kan men niet voorbijgaan bij de geschiedenis der godsdienstige emancipatie. Binnen opmerkelijk korte tijd is de vernieuwing gekomen en terecht constateerde prof. dr. de Jong in 1928: „De vooruitgang was verblijdend groot, de gods dienstzin, het veelvuldig ontvan gen der H. Sacramenten, het groot aantal priester- en kloosterroepin gen getuigden van de kracht des geloofs en is bijna geheel sedert het herstel der hiërarchie tot „WANNEER GIJ ZIET, BEMINDE GELOVIGEN, dat al de Bisschoppen van Nederland een gezamen lijk schrijven richten tot hun onderhorigen, dan begrijpt gij reeds aanstonds dat hetgeen zij U willen zeggen, in hun oog iets van zeer groot, van algemeen, van waarlijk katholiek belang moet wezen. Inderdaad het geldt hier een zaak, die in het nauwste verhand staat met de godsdienstige en zedelijke toekomst van het opgroeiend geslacht, van het geslacht dat eenmaal in onze plaats moet treden. Wij willen spreken over het onderwijs der katholieke jeugd en hetgeen wij U daarover gaan zeggen is, na 's Hemels verlichting afgesmeekt te hebben, de vrucht van rijpe beraadslagingen in een daartoe opzettelijk belegde vergadering. Wij, ka tholieken van Nederland, die thans leven, gaan weldra heen, om ons bij de Opperste Rechter voor de eeuwigheid te verantwoorden; die Rechter zal niet verzuimen om te vragen wie wij na ons achterlaten, om het katholiek geloof in ons vader land waardig te vertegenwoordigen. Hij zal ons vragen wat er geworden is van de katholieke jeugd en jongelingschap, hoe wij hebben getracht te ver hinderen, dat zij in godsdienst en zeden van de oude stam ontaardden; hoe wij bezorgd zijn ge weest om een echt gelovig, godsdienstig deugd zaam geslacht van katholieken in Nederland op te kweken. Het is niet te ontkennen dat het niet- katholieke onderwijs met de dag voor de katho lieke jeugd meer en meer onbruikbaar, uiterst gevaarlijk dreigt te worden; dit is het natuurlijk gevolg van het ongeloof dat buitel. de Katholieke Kerk dagelijks veld wint en van de verderfelijke beginselen, die overal verwoestend om zich heen grijpen." Dit is de monumentale aanhef van het beroemde Mandement der Nederlandse Bisschoppen van 1868, waarin de katholieken de plicht opgelegd werd om, zoveel mogelijk, hun kinderen naar katholieke scholen te zenden. Het luidde de alarmklok en maakte diepe indruk bij voor- en tegenstanders. Een jaar vóór zijn dood, in 1902, schreef Schaep- man: „Ik herinner mij nog hoe ik enkele weken voor mijn eerste reis naar Rome het grote Mande ment van Juni 1868 in de Kathedraal te Utrecht mocht voorlezen en ik durf nu wel te zeggen dat ik nooit heb vergeten, geen ogenblik heb vergeten, wat ik op die dag aan God en het Vaderland heb beloofd. En zo mogen spreken alle mannen van die dagen, priesters en leken, groten en kiemen, het gehele geslacht dat de schoolstrijd streed en strijdt en winnen zal". Twee punten komen in dit Mandement sterk ■■naar voren: de katholieke school is de meest ge wenste en de meeste openbare scholen, zoals die geworden zijn door de wet van 1857, beantwoorden in de verste verte niet aan de eisen die de Kerk steeds aan de volksschool heeft gesteld; ze werken nadelig voor de katholieke opvoeding. Het tweede motief is van directe betekenis voor de kennis van ons verleden, want het bevat de veroordeling van de toestand op onderwijsgebied zoals die na 1848 was geworden. Was in 1848 het bestaansrecht der bijzondere school veroverd, in de praktijk bleek men weinig verder gekomen. Al mocht men nu eigen scholen oprichten, waar moest men het geld vandaan halen? Wat had men aan die vrijheid, als de mid delen ontbraken om van die vrijheid te profiteren? Steun van overheidswege was nodig. De overheid onderhield de openbare scholen uit de belastingen, waartoe ook de voorstanders van bijzondere scho len moesten bijdragen. Maar deze moesten geheel uit eigen middelen Worden bekostigd. „Het onderwijs is vrij", zou Schaepman later zeggen, „maar het vrije onderwijs is arm. Het heeft geen goud, het heeft geen macht, het heeft geen bescherming, geen steun. Het heeft de armoede en het toezicht, ziedaar alles. Kan het anders dan sterven? Maar het sterft niet, het heeft een kracht: het geweten. En trots onrecht en verdrukking zal net zich handhaven tegenover de paleizen, waarin de onchristelijke staat aan zijn jongeren de christe lijke deugden leert." De grondwet van 1848 maakte een nieuwe school wet noodzakelijk en die kwam in 1858 tot stand. Thorbecke had wel de ene wet na de andere ge bracht. maar met de Schoolwet aarzelde hij. In 1853 woedde „de kerkstorm", de Aprilbeweging die hem ten val bracht, daardoor ontging hij „de schoolstorm", die spoedig op zou steken. Want de Schoolwet van 1857 was in zijn geest en als hij de samensteller zou geweest zijn, zou ze vermoedelijk weinig anders hebben geluid. „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van ie aanhoudende zorg van de regering", stond in ie grondwet en in aansluiting daarop bepaalde de Schoolwet van 1857 dat de openbare school even christelijke en maatschappelijke deugden", maar neutraal zou zijn als de staat, „opleidend tot alle christelijke en maatschappelijke deugden". Maar „zonder de kinderen te leren alles op gezag van anderen aan te nemen en te geloven; ze moeten over alles vrij en onbevangen oordelen; ze moeten vriie en verlichte mensen worden, geenszins blinde volgelingen van een of andere leerstelling", schreef „De Wekker" het officiële onderwijsorgaan als toe lichting. Mgr. Paredis zei dan ook: „Deze school moet het volk, met name de katholieken, daartoe brengen dat zij geen onderscheid van godsdienst meer maken, maar gelijk de Staat, zonder gods dienst leven". Tegen deze schoolwet is de strijd begonnen, een strijd die meer dan een halve eeuw de politiek van Nederland heeft beheerst, en die als doel had de gelijkstelling van bijzonder en openbaar onder wijs, ook in de subsidiëring. Die schoolstrijd werd de basis waarop het samengaan van katholieken en orthodox-protestanten berustte en die in 1920 tot dé volledige gelijkstelling van het lager onder wijs heeft geleid. Het is hard tegen hard gegaan: toen de bisschop pen hun Mandement hadden uitgevaardigd, ver klaarde het liberale kabinet van Bosse-Fock: „We zullen de schoolwet niet veranderen". Wel kwam er in 1878 een nieuwe maar die versterkte het monopolie der openbare school en subsidie aan bijzondere scholen was uitgesloten. Minachtend rapporteerde minister Kappeijne aan de Koning: „het bijzonder onderwijs is of een weelde die al leen rijken zich voor hun kroost kunnen veroor loven óf een aalmoes door andermans milddadig heid verstrekt". Dat voorstanders van bijzonder onderwijs nu dubbel betaalden, eerst voor de open bare en dan voor hun eigen school „was de prijs waarvoor men in 1848 de vrijheid verworven had". Die onbeschaamdheid was precies iets te veel „de scherpe resolutie, het „Decretum horribile" zoals Abraham Kuyper de wet-Kappeyne noemde, werd het sein tot steeds groter offervaardigheid in het stichten van bijzondere scholen. Ook het sein tot het „Monsterverbond" de coalitie van Schaepman en Kuyper. Tien jaren na Kappeyne's uitdaging, in 1889, kwam de wet tot stand waarbij subsidie aan bijzondere scholen werd verleend. Stap voor stap is verder terrein gewonnen, tot in 1920 de financiële gelijkstelling van kracht werd. Wat het Mandement' van 1868 als ideaal had ge noemd, dat elk katholiek kind de katholieke lagere school kan bezoeken, werd in 1920 mogelijk ge maakt. stand gekomen". Door het Provin ciaal Concilie van 1865 is de zui vere geloofsbeleving gestimuleerd, de opbloei van godsdienstige ver enigingen bevorderd, de veelzij dige uitgroei van het katholieke leven voorbereid. Bij deze vernieuwing hebben de bisschoppen'vooral het middel der volksmissies gehanteerd. En een Missie betekende ook het vVeer invoeren van het Rozen kransgebed, propaganda voor de Kruiswegoefening, van de Aarts broederschap der H. Familie. De grote Missieprediker van die legendarisch geworden figuur, tijd was pater Bernard, een bijna Van 1834 tot aan zijn dood in 1865 preekte hij 291 missies, 181 re traites en een ontelbaar aantal conferenties. De toeloop was over weldigend, ieder wilde hem zien en horen. In het Zuiden moest hij preken in de open lucht, zoals te Venlo waar eens 20.000 mensen samenstroomden, te Weert waren het er 30.000, in het kleine plaats je Horst ruim 10.000. Wat de mensen aantrok was niet enkel zijn machtig woord, maar ook de bezieling, die van hem uitging. Ook wel een tikje sensatie, ver halen daarover zijn legio. Voor militairen prekend begon hij eens alle commando's af te donderen, zoals toen gebruikelijk was. Dan vroeg hij aan officieren of hij goed commandeerde. Op hun be vestigend antwoord riep hij: „En dat zonder vloeken!", een schrik wekkende preek over het vloe ken begon. Bij een andere gele genheid wierp hij een kruisbeeld tussen het volk en riep: „Vertrap dan Uw gekruiste Heer, als ge U niet beteren wilt". Het volk nam dat van hem HEERE, ICK BEN verblint en verhart I in myne eygene zon den 't en zy ghy my bestraelt met uw heyligh ligt om my myzelve te doen ken nen en my een waer- agtig berouw instort. Moge ick myzelve opregt minagten en verfoeyen. VERGUN my O Heere deze genade, dan zal ick pas met een suyver herte kunnen naederen tot u, die alleen kan wórden aengebeden in Geest en in Waerheid. GEEF my dit O Vader om uw gekruysten lieven Soon Jesu Christi wille, AMEN. Dit op zich voortreffelijk gebed werd in de loop der volgende eeuw uitgebreid en demonstreerde toen de kilheid van het devotieleven, waarin de vrees overheerste boven de liefde en het vertrouwen. Naast dit verlia Npyens. een vap on: pipnierg, oyer een hemzelf PB school staat -een ander. Mg] haalt hoe een brav te Gemert voor to wegens het bezit y< en een enkele fpl voorwerpen na zijn dellijk verbrand W' verhalen vullen elk tonen dat de doorsr de sehrijc voer hef bleed zat ep ook 1 oorzaak van wag. Rei kregen ze die schri als ze meesten lezer lijkep die hyp plicl lppdjge dwepers neemd. dat Luther diende te worden p; hard en kwasfis hu doms had gekliefd; lazen pver „de seh laathandel en de I k'* en der Roomse Kerk geypgjeps worden da gekrenkt door deze na hup schooljaren meeste katheliekep voorwaarde meer ai te krugen dan enk kerkbeek. Daarmee is ook langri.jkste progi aangegéyep, welke eerste kwart der twi alie krachten zqu on strijd waarm men ti te perioden kan gi Voor 1848 moest gei dep am het recht der katholieke.. s?h dus om de vrpheid wijs. wat tenslotte i wet van 1848 werd Na..1848 was er de itelhng tussen ge: „Iedere Zaterdaj de goede God gaf, sopraan Loretaans, meegezongen, wat als tk geweten jfiai deed, tot öfcn de j in het vggevuur w liggen, Maar dat u niet, en de. andere Wê meenden hel waanden ons steun, de godsdienst en a het liturgische opp* gelegd, bestond ex doende had de i opvatting vrij spel hield zich slechts regel, die. van de dat elk vogeltje ?ir gebekt is. Van hei Ritueel wist wen pripé opvatting en hebber de er lustig pastoor die in de zijn beminde gelo', baasde dggr by hei Mis plat voorover t vallen, omdat hij Vrijdag-ritus zo vond, is misschien e je, zeker een unieu zover een type, 4a hoogste graad de e held te zien gaf, d in minder praetiseere de Boven van vele g zich ten hofdienst l delijke Majesteit i jas te vertonenmt melijkf maar geü vooral smakeloos i heen geworpen koe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1953 | | pagina 10