PATER TITUS BRANDSMA
ZATERDAG
Een rusteloos en onvervaard strijder
voor de goede zaak
DE KRONIEK VA TV
Gebed tot de H. Geest
ir iz
De zieken en
Pinkster-Zondag
Paeina 8
Zaterdag 23 Mei 1953
k begrijp dat men de houding van de bisschoppen en van de Katho
lieke pers niet aangenaam vindt en de opdracht van de aartsbisschop
aan mij gegeven en door mij vervuld, toch enigszins beschouwt als
een daad van verzet op grond van onze katholieke beginselen tegen
iets, dat naar onze mening daarmede in strijd is. De tegenstelling
der beginselen is er. Voor de belijdenis er van lijd ik met vreugde
wat er voor geleden moet worden".
(Titus Brandsma ,.Mijn Cel")
Het lijden is pater Titus niet
bespaard gebleven. Van de
19de Januari 1942, de dag
waarop hij werd gearresteerd, tot
de 26ste Juli van dat jaar, toen
hij in Dachau stierf, is de zestig
jarige, ziekelijke man naar li
chaam en geest gekweld gewor
den en dat soms op een geraffi
neerde manier, waarvan de Gesta
po het treurige geheim bezat.
Voor haar gold Titus Brandsma
als een „gefahrlicher Mensch" en
misschien was hij dat ook. Maar
dan in de zin, waarin een invloed
rijk persoon die voelt dat zijn
volk onrecht wordt aangedaan
ook zónder het felle woord of het
dreigende wapen, gevaarlijk kan
zijn voor de aanvaller. Hij had
zijn beginselen en beleed ze met
het vuur en de liefde van een
apostel.
Anno Sjoerd Brandsma werd
op 23 Februari 1881 geboren
te Ugoklooster bij Bolsward.
Na zijn schooljaren maakte hij de
gymnasiale studie onder Francis
caanse leiding in het Brabantse
Megen. Zeventien jaar oud, het
was 17 September 1898, deed An
no Brandsma zijn intrede in de
Carmel van Boxmeer, getrokken
door het gebedsleven en de bij
zondere Mariaverering der Orde,
zoals hij later getuigde. Zijn in
trede is van grote betekenis ge
weest voor de Carmelorde in Ne
derland, zoals eens de intrede van
Sint Bernardus voor Citeaux.
Rond 1900 leidde de Orde in
Nederland een bijna vergeten be
staan binnen haar drie kloosters.
De belangrijke uitgroei, welke
vooral in de laatste veertig jaren
is gevolgd, staat in het teken van
Brandsma's beminnelijke per
soonlijkheid.
Na zijn studiejaren te Rome,
waar hij tegelijk met Kardinaal
De Jong en Mgr. Olav Smit ver
bleef, en in 1909 doctoreerde in
de wijsbegeerte, werd pater
Brandsma professor te Oss. In
kleine kring begon toen zijn veel
zijdige werkzaamheid als docent,
als iiveraar voor zijn Orde, als
zwoeger voor onderwijsverbete
ring, als schrijver van artikelen
en boeken en als journalist. Dit
laatste werk heeft levenslang zijn
liefde gehad; in de jaren te Oss
waren het Carmelrozen en „De
Stad Oss", Dit laatste was redac
tioneel en typografisch wat men
noemt „een vod", tot in 1919 pa
ter Titus in het geval betrokken
werd. Hij slaagde erin de krant
aantrekkelijker te maken door
het in Den Bosch bij Het Huis
gezin onderdak te krijgen, waar
door het uiterlijk enorm verbe
terde en door de vele bijdragen
welke de journalist Titus in zijn
cel over alles en nog wat op pa
pier wist te brengen.
De hoogleraarsbenoeming in
Nijmegen, in 1923, betekende
mede dat het arbeidsterrein van
pater Brandsma zich over geheel
Nederland ging uitstrekken. Een
leerstoel aan een universiteit al
leen, was veel te weinig voor deze
apostolische werker. Hij werd de
grote stuwkracht van het katho
liek middelbaar onderwijs in Ne
derland, promotor van het Apos
tolaat der Hereniging, organisator
der St. Bonifatius-bedevaart, ijve-
raar voor de Missie en was leider
of actief lid van talloze vereni
gingen. Voortdurend sjouwde en
draafde hij voor dit ailes, en in
het bijzonder voor zijndierbare
Carmelorde die hem van 1919 af
zonder onderbreking heeft belast
met een taak in het provinciaal
bestuur. Overal wist hij de weg,
op de departementen in Den Haag
evengoed als in de woningen der
bisschoppen in beide was hij
een groot jager voor de Heer naar
subsidies en hulp voor zijn tal
loze belangen. In dit opzicht was
pater Titus vermaard en er be
staat daarover een kostelijke
anecdote. Mgr. Van de Wetering
zou tijdens een verblijf te Nijme
gen, tevens een bijeenkomst van
de tegelijk gehouden Missieweek
bezoeken. Het duurde nogal lang
eer de aartsbisschop kwam en
pater Titus nam op zich hem te
gaan halen. Toen hij in het ge
zichtsveld van monseigneur
kwam, reageerde deze onmiddel
lijk met een zeer verstaanbaar:
„Je komt zeker weer voor een
subsidie!"
De Aartsbisschop was wel een
beetje huiverig voor de uitbun
dige plannenmaker, wiens finan
ciële zijde niet bepaald zijn sterk
ste kant was. Toch was het dur
vend optimisme van de bekwame
werker geen fantasterij, het kon
alleen maar niet allemaal direct
verwezenlijkt worden. Zo is bin
nenskamers befaamd geworden
zijn voorstel in de commissie voor
seloofsvoorlichting om over heel
Drente een aantal grote kapellen
te bouwen, waar op gezette tij
den liturgische plechtigheden en
voordrachten over het katholi
cisme zouden plaats vinden. En
de Carmelieten weten te vertel
len, dat hij klooster en parochie
kerk te Nijmegen, gescheiden
door een straat en enkele huizen,
wilde verbinden door een tunnel
te graven.
Apostel was Titus Brandsma
tot in de wetenschapsbeoefening
toe; dat een van zijn universitaire
voordrachten eerdei' een confe
rentie voor niet-katholieken dan
een passende oratie werd ge
noemd, trok hij helemaal niet op
zijn wetenschappelijk fatsoen, hij
glunderde! Zijn dies-rede als rec-
tor-magnificus in 1933 was meer
priesterlijk dan professoraal. En
toch is de wetenschap er niet aan
te kort gekomen, terecht gold hij
als een der steunpilaren der Ca
rolina. Ook zijn hulpvaardigheid
daar was spreekwoordelijk en
Hoogveld moet eens gezegd heb
ben: als op een bepaald moment
het gehele professorencorps zou
uitsterven op pater Brandsma na,
zou deze rustig de hele zaak
voortzetten en er nog wat van
maken ook.
Men heeft pater Titus wel eens
met Ariëns vergeleken, maar bij
hun overeenkomst in actiedrang
en apostolische bezieling, zijn ze
toch als twee uitersten. De steeds
gespannen, zwaartillende, altijd
haastende Maarssense doctor, die
voortdurend een handvol scru
pules te verwerken had en de al
tijd milde en blijde pater van
Doddendaal, die leefde als de
vogels der Bergrede, vormen
twee geheel verschillende uitin
gen van heldhaftige deugd
beoefening.
Op een dag in 1935 werd pater
Brandsma belast met een taak die
hem tenslotte naar het cremato
rium van Dachau heeft gevoerd.
De aartsbisschop benoemde hem
tot geestelijk adviseur van de ka
tholieke journalistenvereniging.
Een taak die hij gretig aanvaard
de in Oss was hij reeds jour
nalist geweest en ook na die tijd
had hij ontelbare krantenartike
len geleverd. Hij voelde zich vol
komen entre-nous en toon''-1 zich
van alle markten thuis. In zorg
voor de persoonlijke belangen
van iedere journalist afzonder
lijk (■„Vader der journalisten-in-
nood") in de algemene aspecten
der gehele krantenwereld, in de
taak en de plaats van de katho
lieke pers, in de betrekkingen
tussen pérs en radio, overal toon
de nater Brandsma volkomen op
de hoogte te zijn.
De lijdensweg van
Pater Brandsma
ijna van het begin der bezet
ting af hebben de Duitsers
zich met de pers bemoeid;
de Raad van Voorlichting van de
Nederlandse Pers was het begin
en in November 1940 volgde de
opheffing van de R.K. Journalis
tenvereniging. Daarop volgde een
periode, waarin minder opvallen
de dingen gebeurden, het publiek
tenminste merkte weinig, zag al
leen maar dat het aantal berich
ten uit verdachte bron toenam.
Maar het wist niet hoeveel be
richten niet oogenomen werden,
voor welk feit men telkens ter
verantwoording werd geroepen,
dat er advertenties geweigerd
werden op gevaar af dat de krant
wordt opgeheven.
In December 1941 echter komt
er een dramatische wending. Het
departement voor Volksvoorlich
ting verklaart op 18 December
dat het aan de pers niet is toe
gestaan advertenties van N.S.B.
op principiële gronden ter plaat
sing te weigeren.
Wat moest er nu gebeuren: óf
de katholieke kranten opheffen
óf door een verbod om het gege
ven voorschrift na te leven, de
machthebbers ^uitdagen. De grote
consequenties ;;aan beide maatre
gelen verbonden werden zorgvul
dig overwogen. Mgr. de Aarts
bisschop besprak alles met pater
Brandsma en op 31 December
schrijft deze zijn beroemde brief
waarin hij duidelijk uiteenzet dat
bedoelde advertenties niet opge
nomen mogen worden.
Dit betekende dat hij de ver
antwoordelijkheid, met de gevol
gen daaraan verbonden, op zich
nam. In de eerste dagen van Ja
nuari trok pater Brandsma het
hele land door om bij directies en
redacties het standpunt der bis
schoppen nader toe te lichten.
Het opnemen van artikelen en
advertenties die geheel of gedeel
telijk de strekking hadden de
N.S.B. te bevorderen, was ten
strengste verboden. Bij het opne
men van berichten en verslagen
van die zijde, waarvan de plaat
sing verplicht gesteld was, moest
de bron worden aangegeven.
Op 10 Januari bracht pater
Titus verslag uit bij de
Aartsbisschop en kon de
verzekering geven dat onge
veer allen hun volgzaamheid
hadden verzekerd. Op 15 Ja
nuari iverden opnieuw grote
advertenties aan katholieke
De kleine pater uit de Nij
meegse Carmel aan de
Doddendaal, die toch
zo majestatelijk met zijn
wijde kloostermantel kon
zwieren waardoor de schriele
figuur direct een imponeren
de persoonlijkheid werd, is
blijven voortleven in de her
innering van ons volk. Die
herinnering wordt verering
en steeds meer komt de wens
naar voren dat in Titus
Brandsma ons weer eens een
gecanoniseerde Nederlandse
Heilige zal worden geschon
ken.
In deze dagen, nu katho
liek Nederland zich zo sterk
bezint op zijn verleden en
daaruit lessen trekt voor de
toekomst, mag wel de aan
dacht worden gevraagd voor
een der nobelste figuren uit
ons nabije verleden.
En speciaal in een dagblad,
want juist om en door zijn
zorg voor de katholieke pers
tijdens de bezetting, is pater
Titus de zware weg moeten
gaan van de katheder naar
het crematorium, van zijn
geliefkoosde kloostercel naar
de hel van Dachau, waar de
in Nederland zo vereerde
Professor Pater Dr. Titus
Brandsma Ord. Carm. als
Schutzhaftling Nr. 30492 op
26 Juli 1942 is gestorven.
Het verhaal over Titus
Brandsma is ook een nieuw
bewijs van de oude waarheid
dat God in een wereld die
zich zo blind staart op schijn
bare grootheid, het nederige,
onaanzienlijk lijkende, op
roept om waarlijk grootse
daden te verrichten. En daar
naast dat het de geest is die
overwint; dat de geestelijke
vitaliteit waarde geeft aan
een mensenleven en niet de
lichamelijke.
Het is goed zich dit een
ogenblik te herinneren en in
deze intentie werd neven
staand artikel geschreven.
dagbladen aangeboden, met de
last ze op te nemen. Nu volg
de het officiële schrijven van
het Episcopaat waarin binden
de normen gegeven werden,
afwijking daarvan betekende
in belangrijke mate steun ver
lenen aan de N.S.B. met alle
gevolgen daarvan wat het nog
katholiek zijn betreft. Het
Episcopaat zou het zeer op
prijs stellen via pater Brands
ma een schriftelijke verkla
ring van directie of hoofd
redactie te ontvangen dat de
voorschriften zouden worden
opgevolgd.
Pater Brandsma zal er maar
weinig gezien hebben, want toen
ze begonnen binnen te komen,
was hij reeds een gevangene. In
Den Haag was men volkomen op
de hoogte geweest van zijn brief
en zijn bezoeken aan de redacties
en na het officiële schrijven van
het Episcopaat besloot men toe te
slaan. De liefde en de geestdrift
waarmee pater Brandsma uit
kwam voor zijn geloof en zijn
volk, was voor hen niet te dulden.
Als men hem vrij liet begaan, zou
zijn idealisme ook hen kunnen
aansteken, die nu minder kordaat
voor hun overtuiging uitkwamen.
En als hij gevangen werd zou de
moed van die weerbarstige kran-
tenlui wel spoedig verdwijnen.
In de late namiddag van 19
Januari is pater Brandsma gear
resteerd en naar Arnhem ge
bracht. „Het is toch wat om op
zestigjarige leeftijd nog in de ge
vangenis te komen" zegt hij ge
moedelijk. Bruut er overheen
komt het antwoord: „Dan had u
de opdracht van de Aartsbisschop
maar niet moeten uitvoeren".
Daarmee wordt het duidelijk ge
zegd waarom pater Titus de weg
van het martelaarschap moest
gaan, om de gehoorzaamheid aan
zijn geestelijke overheid.
Toen hij daags daarna in het
Oranjehotel te Scheveningen arri
veerde meende hij nog dat het
slechts voor een paar dagen was.
Maar hij werd niet meer losgela
ten, die kleine dappere Titus.
Ruim zeven weken bewoonde hij
cel 577. Daar schreef hij het
grootste deel van het boek over
Sint Teresia, later door zijn orde
broeder Brocardus Meyer voltooid
en bij Het Spectrum uitgegeven,
verder „Mijn Cel", „Dagorde van
een gevangene" en op last van de
Gestapo „Waarom verzet het Ne
derlandse volk, met name het ka
tholieke volksdeel, zich tegen de
N.S.B.?" In dit geschrift heeft hij
letterlijk alles gezegd, wat de Ne
derlander van die dagen zwijgend
verkropte. Hij getuigde voor de
waarheid, voor het Nederlandse
volk, voor de vervolgde Christen
gemeenschap. voor zijn katholieke
broeders in het bijzonder.
Na dit geschrift is zijn lot de
finitief bepaald. „Hij is zeer ge
vaarlijk". En al de verhoren over
de persaangelegenheden bevesti
gen dit. „Een bijzonder sterke
vijandige activiteit wordt ontwik
keld van de zijde der katholieke
pers", aldus een bijlage van het
schrijven van de S.D., „bijzonder
door haar geestelijke leiders. De
adviseur Prof. Dr. Titus Brands
ma moest gearresteerd worden
omdat hij trachtte de gemeen
schappelijke tegenstand van de
katholieke pers tegen de ordening
van het perswezen te organise
ren". En verder „Naar uit het
verhoor van Brandsma blijkt, zijn
Aartsbisschop De Jong en hij de
drijvende krachten. Het schijnt
gewettigd Brandsma gedurende
geruime tijd in verzekerde bewa
ring te stellen".
Op 12 Maart 1942 werd pater
Brandsma naar Amersfoort 'ge
bracht en kreeg de gevangenis
kleding aan, een oud Nederlands
soldatenpak met bijbehorende
muts. Na enkele weken werd hij
voor een paar dagen naar het
Oranjehotel teruggevoerd voor 'n
nieuw verhoor en dan volgde op
16 Mei het transport naar Dachau.
Daar heeft de kleine, ziekelijke,
uitgehongerde man, nu als num
mer 30492 geregistreerd, het
slechts een paar maanden kun
nen uithouden. Zijn geest echter
bleef ongebroken, voor ieder was
hij als een stralend licht door zijn
goedheid, door zijn hulpvaardig
heid en ware Christelijke gezind
heid zoals alle getuigen eenstem
mig verklaren.
Veel is er over de kwellingen
hem in Dachau aangedaan, ge
schreven en het grote boek van
p. Dr. Brocardus Meyer verhaalt
het in bijzonderheden, maar de
laatste dagen in de ziekenbarak
ontgaan aan iedere waarneming.
„Na vier dagen lijden verloor
hij het bewustzijn en op Zondag
middag 26 Juli om twee uur mag
de ziekenwacht melden dat het
lijk van nummer 30492 kan wor
den afgehaald". Drie dagen later
rookte het beruchte pijpje en het
afgemartelde lichaam van pater
Titus Brandsma wérd een prooi
der vlammen. Maar zijn ziel was
bij God.
De eerste Pinksterdag, de Stich
tingsdag der H. Kerk, is de dag,
waarop het missiewerk der H,
Kerk een aanvang neemt. Daar
om is deze dag door de Paus uit-
devolle offerdag voor de zieken:
devole offerdag voor de zieken:
Z.H. vraagt aan alle zieken over
de gehele wereld en op de Eerste
Pinksterdag hun lijden en smar
ten aan de Hemelse Vader op te
dragen voor de bekering der hei
denen en de uitbreiding van Zijn
Rijk in de missielanden.
Een heerlijke, schone gedachte
voor onze zieken: juist door hun
ziekte toch te kunnen medewer
ken aan de uitbreiding van het
Gods Rijk. Een troostvolle opbeu
ring voor onze zieken: door hun
ziekbed, door hun smarten en pij
nen. Apostel te zijn van Jezus
Christus. Een grote voldoening
voor onze zieken: te weten zo
dicht te staan bij Onze Goddelijke
Zaligmaker, Diezelf zo onnoeme
lijk veel heeft geleden voor de
verlossing van het mensdom
Dierbare zieken, denkt aan de
verheven en actieve taak, die gij
on de eerste Pinksterdag te ver
vullen hebt: niemand minder dan
de Vader der Christenheid vraagt
op deze dag de hulp van uw offer
voor het missiewerk, omdat geen
enkel Apostolaat kan gedijen zon
der smart en lijden.
Om deze offerande voor U te
vergemakkelijken zijn ook nu
weer gebedsplaatjes verkrijgbaar
bp de parochiële geestelijkheid, de
Oversten van Katholieke zieken
huizen, gestichten enz.
Mgr. H.' J. J. van Hussen,
Nat. Dir. P.N.G
Zien wij V enkel, smetteloos als sneeuw,
in de gedaante van een duif verheven
boven Uw volk, of zagen wij U leven
in de met dankbaarheid herdachte eeuw,
waarin Gij Wijsheid schonk aan ons Bestuur
Denken wij vaag aan twaalf vurige tongen,
of is Uw heil in ons hart doorgedrongen,
zijn wij ontvlamd door Uw genadevuur?
Beschaamd slaan wij vandaag de ogen neer
en zien opnieuw Uw maagdelijke Bruid,
geheel van U, bidden in Nazareth.
Kom, Schepper, Heilige Geest en zend ons uit,
zoals de twaalf leerlingen van weleer.
Verblind met hemels Licht het menselijk verzet.
Z.
Jan v. d. Kleij.
ONZE KATHOLIEKE MINISTER voor We
ft deropbouw en Volkshuisvesting heeft o.a. in
de algemene vergadering van de Jongeren-
raad van de K.V.P. verscheidene interessante op
merkingen gemaakt over de huidige stand van de
woningbouwvoorziening en de reeële mogelijk
heden voor de naaste toekomst. Het is niet van
belang ontbloot, deze opmerkingen te nemen als
achtergrond van enkele beschouwingen over het
probleem van de woningbouw en de jongeren, bij
zonder in verband met de a.s. raadsverkiezingen.
De K.V.P. zet de woningbouw voorop. Zij weet
heel goed, dat de woningbouw nog heel veel af
hangt van bepalingen en voorschriften van hoger
hand, maar zij weet ook, dat de woningbouw voor
het grootste deel taak van de gemeente be
hoort te zijn. Dit juist heeft de minister be
vestigd en wij komen dus niet in strijd met onze
opvatting, dat de gemeenteraadsverkiezingen los
van de landspolitiek gezien moeten worden, wan
neer wij het juist vinden, dat de K.V.P. in haar
propaganda voor deze raadsverkiezingen „de
woningbouw voorop zet". Minister Witte heeft dit
trouwens bevestigd, als hij in die vergadering in
Utrecht onlangs, gelijk hij dat ook elders heeft
gedaan, verklaart, dat „de woningpolitiek zich in
de eerste plaats afspeelt op het gemeentelijke
vlak".
Natuurlijk moeten wij in dit opzicht niet
ft overdrijven. Zelfs als de minister zegt, „dat
het de gemeenten zijn die op het stuk van
de Volkshuisvesting de grootste stem in het kapit
tel hebben", dan vergeet Zijne Excellentie mis
schien wel een beetje dat de gemeenten nog altijd
gebonden zijn aan toewijgingen van het bouw
volume en aan andere voorschriften van verschil
lende overheidsinstanties van het Rijk en de Pro
vincie! Maar goed, wij hebben al eens meer be
toogd dat de gemeenten, die er „goed achterheen
zitten", zelfs gelet op de financiële moeilijkheden
(die ook nog meetellen), nog wel wat kunnen
bereiken. Wij kennen er voorbeelden var.! En ook
is het zo, dat van groot belang is, wie er in de
gemeentebesturen zitten, omdat het gemeente
bestuur inderdaad nog wel wat reeële zeggen
schap heeft over wat en hóe en waar er gebouwd
zal worden. Wij denken aan de bouw van wonin
gen voor grote gezinnen, aan woonruimte voor
jongeren, voor jonggehuwden, voor a.s. huwenden
enz. Het is juist daarover, dat wij iets willen zeg
gen. Het is, zoals wij vroeger al eens hebben aan
getoond, van groot belang, dat de gemeenten bij
tijds zorgen voor een goed uitbreidingsplan. Nog
moet de klacht gehoord worden, dat vooral vele
kleinere gemeenten in dit opzicht tekort schieten.
Een belangrijk punt is ook het vraagstuk
ft van de krotopruiming. Het is, tussen haak
jes, wel een beetje eigenaardig, dat men, nu
er geen socialistische minister van Volkshuisvesting
meer is, in rode kringen plotseling zo enorm veel
belangstelling aan de dag legt voor dit vraagstuk.
Eenvoudig is het niet, maar minister Witte heeft
toch gevoeld, dat hij een goed begin moest maken
met dit probleem aan te pakken. Als hij zegt, dat
„de gezondheid en het geluk van de inwoners in
zeer belangrijke mate afhankelijk zijn van een
goede volkshuisvesting" dan is het inderdaad waar,
dat krotopruiming moet worden aangepakt, en
stevig ook. Want juist door deze onvoldoende en
slechte, soms onwaardige huisvesting, komt veel
gezinsgeluk in de knel. Het vraagstuk van de
krotopruiming is dus ook een zaak, die direct de
goede gezinspolitiek raakt. Er zijn de laatste
maanden goede maatregelen ter bestrijding van de
krotwoningen mogelijk gemaakt, het begin is er.
Ook is er een Staatscommissie benoemd, die dit
probleem in onderzoek neemt. Dat was nodig, om
dat hier verschillende vraagstukken doorheen
spelen, maar wij hopen vurig, dat de practische
bestrijding van dit euvel inmiddels onverdroten
voortgang zal hebben, omdat wij niet helemaal
kunnen wachten op de resultaten van dit onder
zoek. Anders zal, naar het klassieke woord, niet
Sanguntum verwoest worden, terwijl de Senaat
beraadslaagt, maar wel veel gezinsgeluk,...
Het feitelijk tekort aan woningen stelt
ft natuurlijk beperkingen aan de maatregelen
op dit gebied. Maar er moet worden gedaan
wat mogelijk is en de gemeenten zullen goed
doen te luisteren naar de stemmen van de katho
lieke vertegenwoordigers, die zich door de woor
den van minister Witte moeten laten aansporen,
om in dit opzicht niet bij de pakken neer te
zitten, maar te handelen! De gemeenten hebben
meer bevoegdheden gekregen om tot woningver
betering over te gaan en een goede oplossing van
het nijpende huurprobleem zal helpen in de goede
richting. Belangrijk is verder, dat de gemeenten
zelfstandige bevoegdheid hebben om te zorgen
voor voldoende woningen voor grote gezinnen. Zij
kunnen zelf het aantal slaapkamers vaststellen en
de minister stelt zich moedig achter de stelling,
dat vooral het veelvuldig bouwen van te kleine
woningen een gevaar kan betekenen voor de
christelijke huwelijksbeleving. Het is goed, en de
gemeentebesturen moeten dat in hun oren kno
pen dat de minister onlangs ook nog eens
heeft gewezen op het. feit, dat niet meer „bouw
volume" wordt aangewezen, maar een aantal
woningen, zodat ze meer armslag hebben wat de
keuze van de grootte der huizen betreft. De minis
ter brengt zelfs naar voren, dat „in de statistieken
niet de wensen van de bewoners omtrent de
grootte van hun woning tot uiting komen", wat
een principieel aspect is, omdat de. eerbied voor
de persoon een zekere mate van vrijheid in de
woningkeuze vereist.
Ons wil het voorkomen, dat het, in deze
ft dagen, juist is, dat van hoger hand der
gelijke geluiden worden gehoord. Zeker, het
totaal aantal woningen moet vast staan (60.000
zeker voor deze periode), „want anders dreigt
overspanning van de markt met als gevolg prijs
stijgingen onder meer door betaling van zwarte
lonen", maar binnen het kader van het vast
gestelde aantal moet ook ruimte gevonden worden
voor woonruimte voor jonge gezinnen (die groter
kunnen worden) en sterke aandacht moet wor
den besteed aan woningen voor a.s. huwenden.
Het tekort op dit punt is weer onrustbarend
gestegen en het onmogelijke kan nu eenmaal niet
verlangd worden, maar hier en daar kan stellig
voor deze categorie jongeren meer worden ge
daan, als men van het goede standpunt uitgaat,
dat de toekomst afhangt vgn de jeugd en van
de jonge gezinnen. In dit verband is er nog een
ander punt, dat wij even willen aanroeren. Het is
als regel zo, dat a.s. huwenden op de wachtlijst
voor woningtoewijzing komen, wanneer ze (for
meel) getrouwd zijn. Van meer dan één katho
lieke zijde, vooral van geestelijke zijde, wordt
de laatste tijd bezwaar gemaakt tegen deze
methode, die het „trouwen voor de wet" in de
hand werkt. Dat is, dat kan althans funest zijn
Het is in de praktijk zo, dat een orgaan van
ft de overheid (Woningcommissie en B. en W.)
hier feitelijk het niet-kerkelijke huwelijk
gelijk stelt met het kerkelijke; dat is voor ons be
zwaarlijk, omdat er voor ons immers van een
huwelijk slechts sprake is, „voor de pastoor en
twee getuigen". Men zou willen (zoals o.a. door
wethouder Von Pickartzs van Deventer ter sprake
is gebracht in een lezing voor het Vormings
instituut in Baarn) dat er iets op gevonden werd,
dat ook verloofden, die kerkelijk niet en dus
wezenlijk nog niet, gehuwd zijn, in zoverre met
burgerlijk gehuwden gelijk gesteld werden, dat ze
evenzeer voor een plaats op de toewijzingslijst in
aanmerking komen. Natuurlijk ook om het „trou
wen voor de wet", met zijn gevaar voor dikwijls
kwalijke gevolgen, practisch overbodig te maken.
Het is in elk geval een punt, om in de naaste
toekomst eens diepgaand te onderzoeken en zo
mogelijk op te lossen. Want, zo werd in de voor
dracht van de Deventerse wethouder o.i. terecht
gesteld, wij, katholieken, zullen de consequenties
van onze geloofs- en zedeleer moeten aanvaarden
en niet trachten van twee walletjes te eten. Maar
dan is het ook billijk, dat de overheid katholieke
a.s, huwenden niet in een soort dwangpositie
brengt, doch een middel vindt, om die a.s. huwen
den ook te registreren voor een plaats op de lijst
van woningtoewijzing, zonder dat ze formeel,
wettelijk, gehuwd zijn. Het is zeker geen een
voudig punt, maar daarom de moeite waard om
er onze krachten ook voor te geven!