Na 22 jaar 'n standbeeld
Radiorede Tobing kan de
onrust niet wegnemen
ZATERDAG
DE KRONIEK VAN
DR NOLENS UISTEKEND ALS MAN
VAN DE „UITERSTE
Verlenging van de autonomie
heeft misschien meer kans
Een leidersplaats
die nog leeg is
De Keng-Poover Atjeh
Zaterdag 3 October 1953
Pagina 7
(Van onze parlementaire redacteur)
Twee en twintig jaar geleden stierf Dr Nolens in het Huis van de Zusters van de H.
Carolus Borromaeus aan de Prinsegracht in Den Haag. Vandaag wordt in zijn geboor
teplaats Venlo een standbeeld onthuld, dat de herinnering aan deze bijzondere
persoonlijkheid zal levendig houden. Het is op de eerste plaats 'n Limburgse gebeur
tenis. A enlo wil ziju grote zoon eren. Limburg wil de bijzondere verdiensten geden
ken. die Dr Nolens voor zijn Limburg heeft geliad. Maar de aldus opnieuw relief
krijgende naam van Dr Nolens roept toch ook weer herinneringen bij heel Katholiek
Nederland op. De herinnering aan een grote, sterke naam, die direct achter die
van Schaepinan genoemd wordt.
Nolens verkeerde echter minder
tussen het katholieke volk dan
zijn voorganger. Het' is wellicht
daarom, dat deze ook uiterlijk
zoveel koeler schijnende katho
lieke leider meer in het verstand
dan in het hart van ons katho
lieke volk is blijven leven. Toch
°J± SrVgcmeei^v^ VeXTer-
850 artikelen. In Venlo wilde hij
begraven worden. Voor Limburg
had hij o.m. in 1918 in de Kamer
getuigd, toen de vaderlandse
trouw van dit gewest een ogen
blik door sommigen discutabel
werd gesteld in verband met de
aanspraken van België. Hij, de
koel-schijnende politicus bracht
de Kamer op dat ogenblik tot 'n
geestdriftig applaus. Was Nolens
ook wel de koele-stroeve per
soonlijkheid, zoals hij al te een
zijdig in de historie is bijgezet?
zag afdwingende dr. Nolens een
even grote leemte na als dr.
Schaepman, het zijn zij, die hem
het naast stonden en die de fi
guur van Nolens volledig ken
den, die dat toen beseften, maar
ook nu. Wellicht is deze voor het
katholieke volk zo belangrijke
periode zelfs nog dieper dan
toen.
Waarin bestaat de speciale
band van dr. Nolens met zijn
gewest Limburg? Wij spreken
tegenwoordig van noodgebieden,
gebieden waarin de economische
ontwikkeling is achtergebleven
en waardoor structurele werk
loosheid kan ontstaan of reeds
is ontstaan. Bij het begin van
1900 was heel Limburg een der
gelijk noodgebied. De Limburgse
K1 P-afgevaardigde Maenen ver
tel* in het Nolens-nummer van
,,D» Opmars", dat in die tijd
9 000 Limburgse arbeiders over
de grens moesten trekken om in
D ti island hun brood te verdie
ner. Het Kamerlid dr. Nolens,
die toen nog in Rolduc woonde,
zag tot zijn groot verdriet, dat
de ontginning van de toch al be
kende steenkolen-lagen maar niet
op gang kwam. Hij sprak er her
haaldelijk over in het parlement
en moest zelfs steenkool vanuit
Limburg meenemen om de onge
lovige Thomassen te overtuigen,
dat het heus waar was.
Tot welvaart
Zo werd Nolens de erkende pro
motor van de wet-Lely van 1901,
waardoor de ontginning naast de
particuliere mijnen, door middel
van staatsexploitatie werd ter
hand genomen. De katholieken
hebben de Staat in 't economisch
leven nooit die rol willen toebe
delen die de socialisten haar zou
den willen geven, maar zij zijn
er ook nimmer afkerig van ge
weest om de staat te laten optre
den indien zulks door omstan
digheden werd gevorderd.
Tussen de bovengenoemde ac
tiviteit van Nolens en de politiek
van v.d. Brink kan men 'n rechte
lijn trekken. Het kan nuttig zijn,
oin ook hierop even te wijzen.
Er bestaat in onze kring wel eens
een overmatige vrees voor „af
glijden".
De ontginning van de steenko-
lenlagen heeft Limburg, dank zij
het stuwend initiatief van Nolens
nieuwe en blijvende welvaart
geschonken. Temeer omdat de lo
nen in de mijnen hoger zijn dan
in andere bedrijfstakken en waar
van ook andere bevolkingsgroe
pen profiteren, Nolens is ook
grote belangstelling blijven koes
teren voor de ontwikkeling van
de mijnindustrie. Hij was tot zijn
laatste levensdagen voorzitter van
de Mijnraad.
Limburg is hem ook in ander
opzicht veel verschuldigd. Hij
moge later als leidende politieke
figuur minder tussen het katho
lieke volk hebben verkeerd dan
Schaepman, in zijn eerste Rol-
ducse tijd was hij evenals Schaep
man een stuwer van de katho
lieke arbeidersorganisatie. De
R.K. Mijnwerkersbond, die juist
in deze dagen jubileert, hielp hij
tot ontwikkeling brengen door
talloze spreekbeurten,, in dorpen,
patronaten, cafeetjes en keukens"
aldus de voorzitter van de KVP
in Limburg, in het Nolens-num
mer van „De Opmars". Deze ka
tholieke organisatie beveiligde de
overgang van een zich naar de
industrie omschakelende katho
lieke bevolking. Zij was ook de
bedding voor de loskomende ka
tholieke bevolking.. Zij was óók
de bedding voor de schakelende
katholieke activiteiten op sociaal
terrein, thans samenvloeiend met
de brede stroom van de katho
lieke arbeidersbeweging. Hoe
goed werden in die tijd de grond
slagen gelegd. Schaepman gaf de
katholieke arbeiders van meetaf
aan het gevoel, dat de katholieke
staatkunde een sterke sociale
inslag zou hebben. Daardoor kon
de organisatie van de katholieke
arbeiders zich daarnaast 'n eigen
terrein afpalen, zonder tot een
ongewenste vermenging te gera
ken. Wel werd een bevruchting
van de katholieke staatkunde
van het katholieke sociale leven
uit mogelijk gemaakt.
De koele
Nolens liep niet met zijn ge
voelens te koop. In „Holland"
was hij geen demonstratieve Lim
burger. Maar diep in zijn hart
was hij het wezenlijk. Voor de
katholieke krant van zijn vader
stad Venlo „De Nieuwe Ven-
losche Courant" schreef hij in de
loop der jaren niet minder dan
telt in het Opmars-nummer hoe
hij als kind Nolens voor het eerst
ontmoette op de pier te Scheve-
ningen. Zijn ouders die Nolens
kenden, voerden een gesprek met
de politicus. „Prompt werd het
Nederlands verlaten en het Ven-
lo's gebruikt niet alleen, maar
tevens leek het of er ineens een
heel andere persoonlijkheid stond
De gereserveerdheid was vervan
gen door een warme hartelijk
heid". Van het Limburgse Ka
merlid Peters vonden wij deze
uitspraak: „Ook Nolens is het
lot beschoren geweest van grove
onrechtvaardigheid in de beoor
deling van zijn persoon en zijn
werk. En wie denkt, dat deze
schijnbaar rotsharde figuur daar
niet onder heeft geleden, vergist
zich deerlijk. Nolens heeft het
diep mannelijk leed gekend van
schrijnend onrecht, hem aange
daan door geloofsgenoten vooral"
Prof. Romme herinnert zich
hoe Nolens tijdens een rede op
een partij vergadering door ont
roering werd overmand toen hij
te spreken kwam over zijn over
leden vriend Mgr. van de We
tering. En in Rolduc herinnert
men zich zijn laatste bezoek tij
dens de paasvacantie van 1931.
Hij wilde alles van het oude
vertrouwde bezoekhuis nog eens
zien. „Het afscheid was kort,
sober, bijna haastig. Nolens maak
te de indruk, alsof hij iets ver
dringen moest".... Wie herinne
ringen als deze als een mozaïek
aaneen legt, ziet een andere No-
lens, dan die hij van ver af
meende te kennen. Het is deze
Nolens, die wij zo, na zijn dood,
wellicht zelfs nog beter zullen
leren kennen dan tijdens zijn le
ven. Zijn betogen wekten wel
eens de indruk van koude nuch
terheid, zegt oud-minister van
Schaik in het Nolens-nummer.
Maar deze waren in wezen al
tijd geïnspireerd door gevoelens
van innerlijke warmte voor de
zaak die hij voorstond. En welke
zaak stond hij voor? Heeft Prof.
Romme geen gelijk als hij in
hetzelfde nummer de veronder
stelling waagt, dat vele katholie
ken de figuur van Nolens al te
zeer vereenzelvigd hebben met
zijn uitspraak, dat slechts in
uiterste noodzaak met de socia
listen kon worden samengewerkt?
Nolens heeft er zelf in 1926 over
gezegd: „Er verlegen mee te zijn
dat reeds bij mijn leven zoveel
commentaar gegeven wordt op
sommige van mijn woorden en
nog meer, dat er zoveel gewicht
gehecht wordt aan deze woor
den." Het oordeel van de politi
cus kan uiteraard niet verder
reiken dan de verhoudingen, zo
als die op dat moment zijn. In
middels is er echter veel veran
derd en van Nolens is ook het
woord, dat zijn oordeel kon ver
anderen, wanneer de sociaal-de
mocratische partij verandert.
Uistekend
Het beeld van Nolens wordt in
elk geval mistekend, wanneer
men in Nolens door deze uit
spraak een katholieke staatsman
meent te kunnen zien, die tegen
over een vooruitstrevende poli
tiek veel gereserveerder stond
dan de katholieke politici van
thans. Prof. Romme vertelt, dat
Nolens in 1918-1919 het toenma
lige Departement van Arbeid plat
heeft gelopen om tot spoed, te
manen met betrekking tot de
wet op de achturige arbeidsdag.
Tot Aalberse zei Nolens in dit
verband dat een goede politieke
wind gauwer pleegt over te
waaien dan men denkt. Zowel
zijn eerste als zijn laatste rede
voering in de Kamer waren aan
de sociale gerechtigheid gewijd.
Oud-Minister van Schaik zegt
van hem: „Hij stond voor alles
een krachtige sociale politiek
voor". En wat getuigde de voor
zitter van de Tweede Kamer bij
Nolens overlijden: „Vanaf de
eerste schrede in deze kamer tot
de jongste dag toe gingen zijn
liefde en voorkeur uit naar de
sociale politiek, naar de verwe
zenlijking van de sociale gerech
tigheid". Deze werkelijke Nolens
dient men ook nog tegen een
internationale achtergrond te
zien. Op de internationale ar-
beidsconferenties te Genève was
hij een man met gezag. Zelfs
zijn laatste krachten aldus dr.
Kortenhorst, gaf hij aan de be
vordering van de internationale
arbeidswetgeving. Zijn zwanen
zang klonk op 8 Juni 1931 in Ge
nève.
Wanneer men de werkelijke
Nolens zo benadert, dan wordt
het duidelijker waarom degenen,
die hem ook zo gekend en ge
waardeerd hebben, zjjn plaats
nog altijd met weemoed leeg we
ten, die leegte thans wellicht nog
werkelijker voelen dan vroeger.
Schaepman en Nolens hebben
gebouwd zowel aan de katholieke
sociale organisatie als aan de
katholieke organisatie op staan-
kundig terrein. Elk met 'n eigen
taak, maar ook bedoeld om van
af het sociale vlak het staatkun
dig werk te kunnen voeden. Na
een gevaarlijke ontwikkeling van
de laatste tijd, waarin botsingen
voorkwamen tussen de katholie
ke sociale organisaties onderling
en de gewenste gescheidenheid
tussen en sociale en 't politieke
hier en daar tot een ongewenste
kloof werd, is de laatste tijd
weer een ontwikkeling ten goede
te bespeuren.
Meft denke aan het herleefde
bureau voor maatschappelijk en
cultureel overleg, men denke aan
de pogingen om van daaruit tot
een breed katholiek sociaal-eco
nomisch program te komen. De
afgelopen weken is echter weer
gebleken hoe broos deze ontwik
keling ten goede nog is.
Daarnaast gaat het om de ka
tholieke politieke organisaties.
Ook daar werden spanningen
sinds kort weer omgezet in een
constructieve geest, die misschien
zelfs grotere mogelijkheden dan
ooit opent voor de katholieke
staatkunde in dit land. Maar waar
is de man, die evenals No
lens eenmaal de Katholieke So
ciale Studieclub leidde ('n groep
van gezaghebbende katholieken
uit het staatkundig en maatschap
pelijk leven) deze ontwikke
ling met erkend gezag kan be
sturen en bezielen?" Een man als
Nolens mist men altijd en overal,
aldus Prof Romme in het Nolens
nummer van „De Opmars" en op
deze lege plaats mis ik hem het
meest. Zijn opvolger moge ein
delijk verschijnen...."
Batyseaaf van prof. Piccard
beschadigd
NAPELS, 2 Oct. De batys
eaaf van professor Auguste Pic
card is naar verluidt bij de
jongste afdaling beschadigd en
zal waarschijnlijk dit jaar niet
meer gebruikt kunnen worden.
De omvang of aard der schade
is niet bekend.
Het bericht is afkomstig van
de bemanning van het Italiaanse
Korvet Tenave, dat de batyseaaf
heeft begeleid.
Reizen naar Duitsland
nu zonder beperkingen
's-GRAVENHAGE, 2 Oct. De
West-Duitse Bondsregering heeft
besloten met ingang van heden
de nog bestaande restrictie op de
regeling voor het passeren van de
Duitse grens op te heffen. Hier
door kan thans iedereen zonder
enige beperkende termijn op
een geldig paspoort en zonder vi
sum naar West-Duitsland reizen
en daar verblijven.
DJAKARTA „De regeringsverklaring Aan de vice-premier
Wongsonegoro en de radiorede van de Minister van Voor
lichting Tobing, kunnen aan de onrust onder het volk, in het
hijzonder onder de Atjehers, die over geheel Indonesië zijn
verspreid, geen einde maken. Uit de verdwijning van een
regent kan men zich een denkbeeld vormen van de mate van
wanorde en het gevaar", aldus het dagblad' „Keng Po".
„Wie van de toestand en de hebben geleid, kunnen slechts on-
ontwikkelingen in Atjeh en de I rust verwekken, zo vervolgt
aard van het volk op de hoogte ..Keng Po". Van twee personen
is. kan zich uit de namen van de is het, bekend, dat zij bevelheb-
regenten een beeld vormen van
de ernst van de toestand, aange
zien al de regenten aldaar aan
de revolutie hebben deelgenomen
tegen Japan en Nederland en een
grote invloed hebben op het
volk," aldus verklaarde een
Atjeher aan „Keng Po". Deze
zegsman vond het voor de rege
ring beter, een duidelijke ver
klaring te geven, waardoor de
gebeurtenissen tot de juiste pro
porties worden teruggebracht en
de ongerustheid zal afnemen.
Vage berichten, zoals die in de
Medanse dagbladen verschenen
en die meldden, dat vroegere le
gerbevelhebbers de aanval mede
ber zijn geweest in de revolutie-
strijd, n.l. de vroegere generaal-
majoor Amir Husin El Madjahid
en de ex-kolonel Husin Jusuf, die
grote invloed hebben in Langsa
en Kotaradja. Hun volgelingen
bestaan uit ongeregelde troepen,
die indertijd niet in de opvang
centra werden opgenomen.
Indien de opstand inderdaad
door de P.U.S.A. (Perswtuan Ula-
ma Seluruh Atjeh, een Islamieti-
sche vereniging voor heel Atjeh)
geleid wordt, kan men zich een
idee vormen van de invloed, die
zij heeft door de ontwikkeling
van de revolutie sinds 1945 na te
gaan. De PUSA wenste indertijd
de feodale groep Hulubalangs
(landschapshoofden) uit te roeien.
De PUSA had reeds wapens van
de Japanners ontvangen voor de
actie in het belang van hun po
litiek. De bevolking stond achter
de PUSA en was tegen de feo
dale groep. De leden van de feo
dale groep, die voelden, dat hun
positie bedreigd werd, traden
ogenblikkelijk tot het leger toe
en vormden derhalve een groep,
die de regering der R.I. trouw
was. In de sociale revolutie, die
toen ontstond, bleek hun invloed
niet voldoende te zijn en werden
zij weggevaagd. De PUSA nam
toe in macht. De eigendommen
van de feodale groep, die officieel
in handen van de regering heet
ten gevallen te zijn, verdwenen,
tervèijl later bleek, dat veel van
deze eigendommen bij de Ulama's
van de PUSA terecht gekomen
waren.
Toen de nazaten van de feoda
le groep, die nog in leven waren,
hun eigendommen terugvroegen,
bleek, dat er van deze eigendom
men niets was overgebleven, ter
wijl velen van hun echtgenoten
uitgehuwelijkt waren, wat in
Atjeh als een grote belediging
wordt opgevat. In verband met
deze gebeurtenissen werd een
deel van het volk ontrouw aan
de PUSA en voegde zich bij de
feodale groep, die nog wrok
koesterde. Het aantal volgelingen
van deze groep, die voornamelijk
in de steden wonen, bedraagt on
geveer de helft van dat, wat de
PUSA heeft. Slechts in het bin
nenland heeft de PUSA grote in
vloed.
Zo bestaan er dus in Atjeh
twee invloedrijke groepen. Uit de
personen, die aan de opstand
meedoen, kan men opmaken of
de toestand al dan niet ernstig is.
T. Daud Beureuh, van wie ge
zegd wordt, dat hij de leider is
van de opstand, is lid van het
parlement en heeft ook de rang
van gouverneur ter beschikking.
Gedurende de revolutie heeft hij
zich zeer verdienstelijk gemaakt.
Hij is ook militair gouverneur
geweest. Hij is eens naar Djakar
ta geroepen om bij het ministerie
van binnenlandse zaken als gou
verneur ter beschikking te werk
gesteld te worden: hij is echter
niet gekomen. Door de toenma
lige minister van binnenlandse
zaken werd hij telegrafisch ont
slagen, doch onder het kabinet
Wilojo werd hij weer tot gouver
neur ter beschikking benoemd,
waarna verder niets hierover ver
nomen werd."
„Intussen werd er vanuit Atjeh
aangedrongen op de verlenging
van autonomie met de status van
provincie. Het uitblijven van ant
woord hierop verwekte teleur
stelling, waarna geëist werd om
de status van bijzonder gebied toe
te kennen. Thans zit de regering
in moeilijkheden.
Mogelijk is het de bedoeling
van de ordeverstoorders geheel
Atjeh te bezetten, om hierdoor
een sterke positie tegenover de
regering te verkrijgen in de ko
mende besprekingen. Het is ech
ter de vraag, of de door hen ge
volgde methode wel voor de re
gering aanvaardbaar is", zo be
sluit „Keng Po".
Teungkoe Daoed Beuroeh, die
in 1946 militair gouverneur
van Atjeh was, en tot voor
kort één van de medewerkers
van de Indonesische ministers
van binnenlandse zaken. Beu
roeh, die na de souvereini-
U*<*overdracht een functie
kreeg waaraan hij geen be
voegdheid kon ontlenen, is
thans de leider van de ernstige
opstand in Atjeh.
HET KLINKT GEK, de vraag te stellen, of
er eigenlijk wel van loonsverhoging sprake is,
nu de beslissing van de regering betreffende
de komende verhoging van de lonen met 5 pCt.
is afgekomen! Wat een deel van die „verhoging"
betreft, is er eigenlijk geen sprake van feitelijke
verhoging, omdat het hier in de eerste plaats gaat
om een „compensatie" (vergoeding) van hetgeen
de betrokkenen (niet alleen „arbeiders" in de
strikte zin van het woord, maar alle loon- en
salaristrekkenden!) met ingang van 1 Januari a.s.
meer zullen hebben te betalen aan huur, nu (en
als) die verhoogd wordt. Dit komt dus feitelijk er
op neer, dat de werkgevers die verhoogde huur
betalen! Voor de andere helft is de verhoging ook
al een kwestie van een soort „compensatie" omdat
men eindelijk van de gelegenheid gebruik
wil maken, het resterende gedeelte van de z.g.
consumptiebeperking „op te heffen", beter gezegd,
uit de weg te ruimen. Het is, zou men ook kunnen
zeggen, met de wijze, waarop dat verdwijnen van
die consumptiebeperking geregeld wordt, in wezen
een eigenaardige zaak
Waarom toch wordt die consumptiebeperking
ie opgeheven? Omdat de tijd, economisch gezien,
weer wat beter wordt en geworden is. Al
sinds meer dan een half jaar, ja, heel wat meer,
was die verbetering merkbaar en sinds al die tijd
is dan ook bepleit, die beperking van de baan te
doen. Wij hebben onlangs ergens de opmerking
gelezen, dat de regering feitelijk al veel eerder
uit zichzelf met een voorstel had moeten komen,
tot deze maatregel te besluiten en die opmerking
schijnt ons juist. Veronderstel immers eens, dat er
geen huurverhoging zou gekomen zijn (d.w.z. nog
altijd maar „op komst" is) dan zou évengoed wat
aan die opheffing van de consumptiebeperking
moeten zijn gedaan. Al veel eerder dan nu, zoals
trouwens ook huurverhoging.... al twee jaar eer
der had moeten zijn ingevoerd! Maar dat is weer
een ander verhaal! Die consumptiebeperking is,
echter veel meer een werkelijke loonsverhoging,
d.w.z. verhoging van de koopkracht, dan de huur-
compensatie, omdat men, zoals gezegd, wat men
méér ontvangt, in dat opzicht meteen weer kan
en moet uitgeven aan de huisbaas! Met de ver
hoging van het geldloon ten aanzien van die ver-
dwijnende consumptiebeperking staat het anders.
Dit deel kunnen de loon- en salaristrekkenden
besteden naar vrije verkiezing. Zij kunnen het
sparen, zij kunnen het besteden aan nuttige en
desnoods en desgewenst aan onnutte zaken, maar
zij zijn in die besteding vrij.
Nu gaan wij niet in op alle aspecten en argu-
ie menten, die tegen en vóór de loonsverhoging,
dat wil zeggen, de totale verhoging van het
geldloon met vijf procent, zijn en worden ingebracht.
Er zijn er zoveel, dat wij ze onmogelijk vandaag
alle hier voldoende kunnen belichten. Op een paar
willen wij echter even ingaan. Daar is de betuiging
o.a. van de „Volkskrant", dat er, in de beslissing
van de regering (vijf procent) te weinig rekening
is gehouden met de menselijke factor, t.w. dan aan
de kant van de arbeiders. Het is zonder twijfel
terecht, dat daar op gewezen wordt, inderdaad
moet de mens (niet alleen de arbeider trouwens)
meer centraal gesteld worden in het bedrijfsleven.
Ook minister de Bruyn wees daarop onlangs, in
ander verband, in de Nota over de arbeidsproduc
tiviteit, die z.i. hoofdzakelijk een kwestie van men
taliteit is en deze kan men alleen beinvloeden door
de mens de centrale plaats toe te kennen in het
economische proces en hem als doel daarvan te
beschouwen. Dat is allemaal juist. Maar nu moet
ook eens aan een andere kant van de zaak worden
gedacht. N.l. deze, dat dit economische proces er
eerst moet zijn en ontwikkelingsmogelijkheid moet
hebben, om de gezonde richting uit te gaan.
Dit houdt verband met een andere kwestie:
de werkgevers hebben de laatste tijd nog al
naar voren gebracht, dat zij bezwaar hebben
tegen algemene loonregelingen, zolas die door de
Overheid thans bindend worden voorgeschreven.
O.i. heeft men van de zijde van de Vakcentrales
over dit punt te weinig nauwgezette voorlichting
gegeven. De werkgevers hebben geen bezwaar tegen
„loonregelingen", maar tegen het algemene ka
rakter daarvan! Met instemming citeren wij hier
een artikel in „De Nieuwe Dag", waarin gezegd
wordt, dat het bezwaar van 'n algemeen door te
voeren loonsverhoging is, dat géén onderscheid
gemaakt wordt tussen groot-, middel-groot en
kleinbedrijf (let op de klachten uit de middenstand!)
Ook niet tussen arbeidsintensieve en niet-arbeids-
intensieve bedrijven. Geen acht wordt geslagen op
de uiteenlopende economische omstandigheden in de
diverse sectoren van het bedrijfsleven, nog veel
minder op de van onderneming tot onderneming
wisselende draagkracht. Sommige producenten
zullen de kostenverhoging kunnen doorberekenen
in de prijs van het eindproduct, anderen zullen dit
niet kunnen doen. Maar zulk een doorberekening
zou het beoogde effect der loonsverhoging weer
verzwakken door het uitzicht op de noodlottige
spiraal van elkaar opvolgende loon- en prijsverho
gingen.... En komt, mede in verband met de in
het geding gebrachte menselijke factor, een andere
overweging aan de orde, waarbij wij wel moeten
herinneren aan de wel wat snel vergeten loon-
theorie, zoals deze o.a. in „Quadragesimo Anno"
is uiteengezet
Natuurlijk staat in dit Pauselijk document
ie voorop, dat de arbeider zijn loon waard is,
en dat hij zoveel moet verdienen, om voor
zich en zijn gezin een redelijk levensonderhoud
te verdienen, en ook nog in de gelegenheid is,
„door spaarzaamheid tot een eigen bescheiden bezit
te komen". Maar daarnaast laat de encycliek enige
stellingen horen, over de mogelijkheden van loon
en gezonde bedrijfsvoering e.d., waarvan wij, zonder
op volledigheid ons te willen beroemen, op dit
ogenblik alleen dit even aanhalen: de Paus wijst
op het sociale karakter van de arbeid, die niet
buiten beschouwing mag blijven bij de regeling
en de vaststelling van het loon, hij spreekt over
de minimumwaarde van de arbeid, die vordert,
dat iedere volwassen arbeider minstens een abso
luut gezinsloon waard is, terwijl de volle waarde
van de arbeid vordert, dat boven deze minimum
grens wordt uitgegaan. De encycliek spreekt dan
vooral over de ramp van de werkloosheid, die toen
(in 1931) als een zwarte schaduw over de wereld reden.
viel (wat weer gebeuren kan...,) en hij merkt dan
op, dat zowel te hoge als te lage lonen werkloos
heid veroorzaken kunnen. Beide zijn in strijd met
de sociale rechtvaardigheid. Maar wat nu, als een
onderneming het redelijk vereiste loon niet kan
betalen?
De encycliek noemt hier verschillende geval-
len op, o.a. dat „de onderneming gebukt
gaat onder onrechtvaardige lasten" en dat
ondernemingen gedwongen zouden zijn, door de al
gemene economische situatie, „hun producten te
verkopen beneden de rechtvaardige prijs". Dan kan,
zegt de encycliek niet altijd ten volle aan de nor
male looneisen worden vastgehouden.... Dat
spreekt zelfs van zelf, meent de Paus: de arbeid,
zo zei eens een bevoegd commentator, heeft een
sociaal karakter, de moderne onderneming vordert
samenwerking tussen kapitaal en arbeid; wanneer
nu door de arbeid eisen gesteld worden, die het
voortbestaan van de onderneming, zeker op de
duur, onmogelijk maken, dan is de arbeid bezig aan
zich zelf economische zin en economische betekenis
te ontnemen, aangezien hij zijn eigen reden van
bestaan aantast.... Maar is het dan rechtvaardig,
zich bij dergelijke sombere omstandigheden zo maar
neer te leggen? Weineen! „Gaat echter een onder
neming gedrukt onder onrechtvaardige lasten, of
wordt ze gedwongen haar producten beneden de
rechtvaardige prijs te verkopendan staan zij,
die zulk een druk op de onderneming uitoefenen,
schuldig aan een zwaar misdrijf, want zij beroven
de arbeiders van het rechtvaardig loon". En „aan
dergelijke onrechtvaardige toestanden moeten ar
beiders en ondernemers met vereende krachten en
in gemeenschappelijk overleg het hoofd bieden,
„bij dit zo heilzame werk moet het staatsbestuur
hen door een verstandige politiek steunen"
Wij willen niet zeggen, dat hier een uitspraak
wordt gedaan in de kwestie van de manier,
waarop het loonbeleid moet worden gevoerd,
met name dat hier gezegd wordt, dat dus de
werkgevers en werknemers gezamenlijk door eigen
bedrijfsoverleg, in bedrijfschappen e.d. de loonpo
litiek moeten regelen, maar arguménten voor het
actuele vraagstuk van de eigenlijke taak van de
Overheid en het bedrijfsleven op dit gebied, zitten
er wel degelijk in en ten opzichte van de mense
lijke factor in dat bedrijfsleven kan een her
innering aan blijkbaar weer actueel-geworden stel
lingen uit deze befaamde encycliek wel nut heb
ben.... Voor beide kanten en om meer dan één