Na 22 jaar 'n standbeeld Radiorede Tobing kan de onrust niet wegnemen ZATERDAG DE KRONIEK VAN DR NOLENS UISTEKEND ALS MAN VAN DE „UITERSTE Verlenging van de autonomie heeft misschien meer kans Een leidersplaats die nog leeg is De Keng-Poover Atjeh Zaterdag 3 October 1953 Pagina 7 (Van onze parlementaire redacteur) Twee en twintig jaar geleden stierf Dr Nolens in het Huis van de Zusters van de H. Carolus Borromaeus aan de Prinsegracht in Den Haag. Vandaag wordt in zijn geboor teplaats Venlo een standbeeld onthuld, dat de herinnering aan deze bijzondere persoonlijkheid zal levendig houden. Het is op de eerste plaats 'n Limburgse gebeur tenis. A enlo wil ziju grote zoon eren. Limburg wil de bijzondere verdiensten geden ken. die Dr Nolens voor zijn Limburg heeft geliad. Maar de aldus opnieuw relief krijgende naam van Dr Nolens roept toch ook weer herinneringen bij heel Katholiek Nederland op. De herinnering aan een grote, sterke naam, die direct achter die van Schaepinan genoemd wordt. Nolens verkeerde echter minder tussen het katholieke volk dan zijn voorganger. Het' is wellicht daarom, dat deze ook uiterlijk zoveel koeler schijnende katho lieke leider meer in het verstand dan in het hart van ons katho lieke volk is blijven leven. Toch °J± SrVgcmeei^v^ VeXTer- 850 artikelen. In Venlo wilde hij begraven worden. Voor Limburg had hij o.m. in 1918 in de Kamer getuigd, toen de vaderlandse trouw van dit gewest een ogen blik door sommigen discutabel werd gesteld in verband met de aanspraken van België. Hij, de koel-schijnende politicus bracht de Kamer op dat ogenblik tot 'n geestdriftig applaus. Was Nolens ook wel de koele-stroeve per soonlijkheid, zoals hij al te een zijdig in de historie is bijgezet? zag afdwingende dr. Nolens een even grote leemte na als dr. Schaepman, het zijn zij, die hem het naast stonden en die de fi guur van Nolens volledig ken den, die dat toen beseften, maar ook nu. Wellicht is deze voor het katholieke volk zo belangrijke periode zelfs nog dieper dan toen. Waarin bestaat de speciale band van dr. Nolens met zijn gewest Limburg? Wij spreken tegenwoordig van noodgebieden, gebieden waarin de economische ontwikkeling is achtergebleven en waardoor structurele werk loosheid kan ontstaan of reeds is ontstaan. Bij het begin van 1900 was heel Limburg een der gelijk noodgebied. De Limburgse K1 P-afgevaardigde Maenen ver tel* in het Nolens-nummer van ,,D» Opmars", dat in die tijd 9 000 Limburgse arbeiders over de grens moesten trekken om in D ti island hun brood te verdie ner. Het Kamerlid dr. Nolens, die toen nog in Rolduc woonde, zag tot zijn groot verdriet, dat de ontginning van de toch al be kende steenkolen-lagen maar niet op gang kwam. Hij sprak er her haaldelijk over in het parlement en moest zelfs steenkool vanuit Limburg meenemen om de onge lovige Thomassen te overtuigen, dat het heus waar was. Tot welvaart Zo werd Nolens de erkende pro motor van de wet-Lely van 1901, waardoor de ontginning naast de particuliere mijnen, door middel van staatsexploitatie werd ter hand genomen. De katholieken hebben de Staat in 't economisch leven nooit die rol willen toebe delen die de socialisten haar zou den willen geven, maar zij zijn er ook nimmer afkerig van ge weest om de staat te laten optre den indien zulks door omstan digheden werd gevorderd. Tussen de bovengenoemde ac tiviteit van Nolens en de politiek van v.d. Brink kan men 'n rechte lijn trekken. Het kan nuttig zijn, oin ook hierop even te wijzen. Er bestaat in onze kring wel eens een overmatige vrees voor „af glijden". De ontginning van de steenko- lenlagen heeft Limburg, dank zij het stuwend initiatief van Nolens nieuwe en blijvende welvaart geschonken. Temeer omdat de lo nen in de mijnen hoger zijn dan in andere bedrijfstakken en waar van ook andere bevolkingsgroe pen profiteren, Nolens is ook grote belangstelling blijven koes teren voor de ontwikkeling van de mijnindustrie. Hij was tot zijn laatste levensdagen voorzitter van de Mijnraad. Limburg is hem ook in ander opzicht veel verschuldigd. Hij moge later als leidende politieke figuur minder tussen het katho lieke volk hebben verkeerd dan Schaepman, in zijn eerste Rol- ducse tijd was hij evenals Schaep man een stuwer van de katho lieke arbeidersorganisatie. De R.K. Mijnwerkersbond, die juist in deze dagen jubileert, hielp hij tot ontwikkeling brengen door talloze spreekbeurten,, in dorpen, patronaten, cafeetjes en keukens" aldus de voorzitter van de KVP in Limburg, in het Nolens-num mer van „De Opmars". Deze ka tholieke organisatie beveiligde de overgang van een zich naar de industrie omschakelende katho lieke bevolking. Zij was ook de bedding voor de loskomende ka tholieke bevolking.. Zij was óók de bedding voor de schakelende katholieke activiteiten op sociaal terrein, thans samenvloeiend met de brede stroom van de katho lieke arbeidersbeweging. Hoe goed werden in die tijd de grond slagen gelegd. Schaepman gaf de katholieke arbeiders van meetaf aan het gevoel, dat de katholieke staatkunde een sterke sociale inslag zou hebben. Daardoor kon de organisatie van de katholieke arbeiders zich daarnaast 'n eigen terrein afpalen, zonder tot een ongewenste vermenging te gera ken. Wel werd een bevruchting van de katholieke staatkunde van het katholieke sociale leven uit mogelijk gemaakt. De koele Nolens liep niet met zijn ge voelens te koop. In „Holland" was hij geen demonstratieve Lim burger. Maar diep in zijn hart was hij het wezenlijk. Voor de katholieke krant van zijn vader stad Venlo „De Nieuwe Ven- losche Courant" schreef hij in de loop der jaren niet minder dan telt in het Opmars-nummer hoe hij als kind Nolens voor het eerst ontmoette op de pier te Scheve- ningen. Zijn ouders die Nolens kenden, voerden een gesprek met de politicus. „Prompt werd het Nederlands verlaten en het Ven- lo's gebruikt niet alleen, maar tevens leek het of er ineens een heel andere persoonlijkheid stond De gereserveerdheid was vervan gen door een warme hartelijk heid". Van het Limburgse Ka merlid Peters vonden wij deze uitspraak: „Ook Nolens is het lot beschoren geweest van grove onrechtvaardigheid in de beoor deling van zijn persoon en zijn werk. En wie denkt, dat deze schijnbaar rotsharde figuur daar niet onder heeft geleden, vergist zich deerlijk. Nolens heeft het diep mannelijk leed gekend van schrijnend onrecht, hem aange daan door geloofsgenoten vooral" Prof. Romme herinnert zich hoe Nolens tijdens een rede op een partij vergadering door ont roering werd overmand toen hij te spreken kwam over zijn over leden vriend Mgr. van de We tering. En in Rolduc herinnert men zich zijn laatste bezoek tij dens de paasvacantie van 1931. Hij wilde alles van het oude vertrouwde bezoekhuis nog eens zien. „Het afscheid was kort, sober, bijna haastig. Nolens maak te de indruk, alsof hij iets ver dringen moest".... Wie herinne ringen als deze als een mozaïek aaneen legt, ziet een andere No- lens, dan die hij van ver af meende te kennen. Het is deze Nolens, die wij zo, na zijn dood, wellicht zelfs nog beter zullen leren kennen dan tijdens zijn le ven. Zijn betogen wekten wel eens de indruk van koude nuch terheid, zegt oud-minister van Schaik in het Nolens-nummer. Maar deze waren in wezen al tijd geïnspireerd door gevoelens van innerlijke warmte voor de zaak die hij voorstond. En welke zaak stond hij voor? Heeft Prof. Romme geen gelijk als hij in hetzelfde nummer de veronder stelling waagt, dat vele katholie ken de figuur van Nolens al te zeer vereenzelvigd hebben met zijn uitspraak, dat slechts in uiterste noodzaak met de socia listen kon worden samengewerkt? Nolens heeft er zelf in 1926 over gezegd: „Er verlegen mee te zijn dat reeds bij mijn leven zoveel commentaar gegeven wordt op sommige van mijn woorden en nog meer, dat er zoveel gewicht gehecht wordt aan deze woor den." Het oordeel van de politi cus kan uiteraard niet verder reiken dan de verhoudingen, zo als die op dat moment zijn. In middels is er echter veel veran derd en van Nolens is ook het woord, dat zijn oordeel kon ver anderen, wanneer de sociaal-de mocratische partij verandert. Uistekend Het beeld van Nolens wordt in elk geval mistekend, wanneer men in Nolens door deze uit spraak een katholieke staatsman meent te kunnen zien, die tegen over een vooruitstrevende poli tiek veel gereserveerder stond dan de katholieke politici van thans. Prof. Romme vertelt, dat Nolens in 1918-1919 het toenma lige Departement van Arbeid plat heeft gelopen om tot spoed, te manen met betrekking tot de wet op de achturige arbeidsdag. Tot Aalberse zei Nolens in dit verband dat een goede politieke wind gauwer pleegt over te waaien dan men denkt. Zowel zijn eerste als zijn laatste rede voering in de Kamer waren aan de sociale gerechtigheid gewijd. Oud-Minister van Schaik zegt van hem: „Hij stond voor alles een krachtige sociale politiek voor". En wat getuigde de voor zitter van de Tweede Kamer bij Nolens overlijden: „Vanaf de eerste schrede in deze kamer tot de jongste dag toe gingen zijn liefde en voorkeur uit naar de sociale politiek, naar de verwe zenlijking van de sociale gerech tigheid". Deze werkelijke Nolens dient men ook nog tegen een internationale achtergrond te zien. Op de internationale ar- beidsconferenties te Genève was hij een man met gezag. Zelfs zijn laatste krachten aldus dr. Kortenhorst, gaf hij aan de be vordering van de internationale arbeidswetgeving. Zijn zwanen zang klonk op 8 Juni 1931 in Ge nève. Wanneer men de werkelijke Nolens zo benadert, dan wordt het duidelijker waarom degenen, die hem ook zo gekend en ge waardeerd hebben, zjjn plaats nog altijd met weemoed leeg we ten, die leegte thans wellicht nog werkelijker voelen dan vroeger. Schaepman en Nolens hebben gebouwd zowel aan de katholieke sociale organisatie als aan de katholieke organisatie op staan- kundig terrein. Elk met 'n eigen taak, maar ook bedoeld om van af het sociale vlak het staatkun dig werk te kunnen voeden. Na een gevaarlijke ontwikkeling van de laatste tijd, waarin botsingen voorkwamen tussen de katholie ke sociale organisaties onderling en de gewenste gescheidenheid tussen en sociale en 't politieke hier en daar tot een ongewenste kloof werd, is de laatste tijd weer een ontwikkeling ten goede te bespeuren. Meft denke aan het herleefde bureau voor maatschappelijk en cultureel overleg, men denke aan de pogingen om van daaruit tot een breed katholiek sociaal-eco nomisch program te komen. De afgelopen weken is echter weer gebleken hoe broos deze ontwik keling ten goede nog is. Daarnaast gaat het om de ka tholieke politieke organisaties. Ook daar werden spanningen sinds kort weer omgezet in een constructieve geest, die misschien zelfs grotere mogelijkheden dan ooit opent voor de katholieke staatkunde in dit land. Maar waar is de man, die evenals No lens eenmaal de Katholieke So ciale Studieclub leidde ('n groep van gezaghebbende katholieken uit het staatkundig en maatschap pelijk leven) deze ontwikke ling met erkend gezag kan be sturen en bezielen?" Een man als Nolens mist men altijd en overal, aldus Prof Romme in het Nolens nummer van „De Opmars" en op deze lege plaats mis ik hem het meest. Zijn opvolger moge ein delijk verschijnen...." Batyseaaf van prof. Piccard beschadigd NAPELS, 2 Oct. De batys eaaf van professor Auguste Pic card is naar verluidt bij de jongste afdaling beschadigd en zal waarschijnlijk dit jaar niet meer gebruikt kunnen worden. De omvang of aard der schade is niet bekend. Het bericht is afkomstig van de bemanning van het Italiaanse Korvet Tenave, dat de batyseaaf heeft begeleid. Reizen naar Duitsland nu zonder beperkingen 's-GRAVENHAGE, 2 Oct. De West-Duitse Bondsregering heeft besloten met ingang van heden de nog bestaande restrictie op de regeling voor het passeren van de Duitse grens op te heffen. Hier door kan thans iedereen zonder enige beperkende termijn op een geldig paspoort en zonder vi sum naar West-Duitsland reizen en daar verblijven. DJAKARTA „De regeringsverklaring Aan de vice-premier Wongsonegoro en de radiorede van de Minister van Voor lichting Tobing, kunnen aan de onrust onder het volk, in het hijzonder onder de Atjehers, die over geheel Indonesië zijn verspreid, geen einde maken. Uit de verdwijning van een regent kan men zich een denkbeeld vormen van de mate van wanorde en het gevaar", aldus het dagblad' „Keng Po". „Wie van de toestand en de hebben geleid, kunnen slechts on- ontwikkelingen in Atjeh en de I rust verwekken, zo vervolgt aard van het volk op de hoogte ..Keng Po". Van twee personen is. kan zich uit de namen van de is het, bekend, dat zij bevelheb- regenten een beeld vormen van de ernst van de toestand, aange zien al de regenten aldaar aan de revolutie hebben deelgenomen tegen Japan en Nederland en een grote invloed hebben op het volk," aldus verklaarde een Atjeher aan „Keng Po". Deze zegsman vond het voor de rege ring beter, een duidelijke ver klaring te geven, waardoor de gebeurtenissen tot de juiste pro porties worden teruggebracht en de ongerustheid zal afnemen. Vage berichten, zoals die in de Medanse dagbladen verschenen en die meldden, dat vroegere le gerbevelhebbers de aanval mede ber zijn geweest in de revolutie- strijd, n.l. de vroegere generaal- majoor Amir Husin El Madjahid en de ex-kolonel Husin Jusuf, die grote invloed hebben in Langsa en Kotaradja. Hun volgelingen bestaan uit ongeregelde troepen, die indertijd niet in de opvang centra werden opgenomen. Indien de opstand inderdaad door de P.U.S.A. (Perswtuan Ula- ma Seluruh Atjeh, een Islamieti- sche vereniging voor heel Atjeh) geleid wordt, kan men zich een idee vormen van de invloed, die zij heeft door de ontwikkeling van de revolutie sinds 1945 na te gaan. De PUSA wenste indertijd de feodale groep Hulubalangs (landschapshoofden) uit te roeien. De PUSA had reeds wapens van de Japanners ontvangen voor de actie in het belang van hun po litiek. De bevolking stond achter de PUSA en was tegen de feo dale groep. De leden van de feo dale groep, die voelden, dat hun positie bedreigd werd, traden ogenblikkelijk tot het leger toe en vormden derhalve een groep, die de regering der R.I. trouw was. In de sociale revolutie, die toen ontstond, bleek hun invloed niet voldoende te zijn en werden zij weggevaagd. De PUSA nam toe in macht. De eigendommen van de feodale groep, die officieel in handen van de regering heet ten gevallen te zijn, verdwenen, tervèijl later bleek, dat veel van deze eigendommen bij de Ulama's van de PUSA terecht gekomen waren. Toen de nazaten van de feoda le groep, die nog in leven waren, hun eigendommen terugvroegen, bleek, dat er van deze eigendom men niets was overgebleven, ter wijl velen van hun echtgenoten uitgehuwelijkt waren, wat in Atjeh als een grote belediging wordt opgevat. In verband met deze gebeurtenissen werd een deel van het volk ontrouw aan de PUSA en voegde zich bij de feodale groep, die nog wrok koesterde. Het aantal volgelingen van deze groep, die voornamelijk in de steden wonen, bedraagt on geveer de helft van dat, wat de PUSA heeft. Slechts in het bin nenland heeft de PUSA grote in vloed. Zo bestaan er dus in Atjeh twee invloedrijke groepen. Uit de personen, die aan de opstand meedoen, kan men opmaken of de toestand al dan niet ernstig is. T. Daud Beureuh, van wie ge zegd wordt, dat hij de leider is van de opstand, is lid van het parlement en heeft ook de rang van gouverneur ter beschikking. Gedurende de revolutie heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt. Hij is ook militair gouverneur geweest. Hij is eens naar Djakar ta geroepen om bij het ministerie van binnenlandse zaken als gou verneur ter beschikking te werk gesteld te worden: hij is echter niet gekomen. Door de toenma lige minister van binnenlandse zaken werd hij telegrafisch ont slagen, doch onder het kabinet Wilojo werd hij weer tot gouver neur ter beschikking benoemd, waarna verder niets hierover ver nomen werd." „Intussen werd er vanuit Atjeh aangedrongen op de verlenging van autonomie met de status van provincie. Het uitblijven van ant woord hierop verwekte teleur stelling, waarna geëist werd om de status van bijzonder gebied toe te kennen. Thans zit de regering in moeilijkheden. Mogelijk is het de bedoeling van de ordeverstoorders geheel Atjeh te bezetten, om hierdoor een sterke positie tegenover de regering te verkrijgen in de ko mende besprekingen. Het is ech ter de vraag, of de door hen ge volgde methode wel voor de re gering aanvaardbaar is", zo be sluit „Keng Po". Teungkoe Daoed Beuroeh, die in 1946 militair gouverneur van Atjeh was, en tot voor kort één van de medewerkers van de Indonesische ministers van binnenlandse zaken. Beu roeh, die na de souvereini- U*<*overdracht een functie kreeg waaraan hij geen be voegdheid kon ontlenen, is thans de leider van de ernstige opstand in Atjeh. HET KLINKT GEK, de vraag te stellen, of er eigenlijk wel van loonsverhoging sprake is, nu de beslissing van de regering betreffende de komende verhoging van de lonen met 5 pCt. is afgekomen! Wat een deel van die „verhoging" betreft, is er eigenlijk geen sprake van feitelijke verhoging, omdat het hier in de eerste plaats gaat om een „compensatie" (vergoeding) van hetgeen de betrokkenen (niet alleen „arbeiders" in de strikte zin van het woord, maar alle loon- en salaristrekkenden!) met ingang van 1 Januari a.s. meer zullen hebben te betalen aan huur, nu (en als) die verhoogd wordt. Dit komt dus feitelijk er op neer, dat de werkgevers die verhoogde huur betalen! Voor de andere helft is de verhoging ook al een kwestie van een soort „compensatie" omdat men eindelijk van de gelegenheid gebruik wil maken, het resterende gedeelte van de z.g. consumptiebeperking „op te heffen", beter gezegd, uit de weg te ruimen. Het is, zou men ook kunnen zeggen, met de wijze, waarop dat verdwijnen van die consumptiebeperking geregeld wordt, in wezen een eigenaardige zaak Waarom toch wordt die consumptiebeperking ie opgeheven? Omdat de tijd, economisch gezien, weer wat beter wordt en geworden is. Al sinds meer dan een half jaar, ja, heel wat meer, was die verbetering merkbaar en sinds al die tijd is dan ook bepleit, die beperking van de baan te doen. Wij hebben onlangs ergens de opmerking gelezen, dat de regering feitelijk al veel eerder uit zichzelf met een voorstel had moeten komen, tot deze maatregel te besluiten en die opmerking schijnt ons juist. Veronderstel immers eens, dat er geen huurverhoging zou gekomen zijn (d.w.z. nog altijd maar „op komst" is) dan zou évengoed wat aan die opheffing van de consumptiebeperking moeten zijn gedaan. Al veel eerder dan nu, zoals trouwens ook huurverhoging.... al twee jaar eer der had moeten zijn ingevoerd! Maar dat is weer een ander verhaal! Die consumptiebeperking is, echter veel meer een werkelijke loonsverhoging, d.w.z. verhoging van de koopkracht, dan de huur- compensatie, omdat men, zoals gezegd, wat men méér ontvangt, in dat opzicht meteen weer kan en moet uitgeven aan de huisbaas! Met de ver hoging van het geldloon ten aanzien van die ver- dwijnende consumptiebeperking staat het anders. Dit deel kunnen de loon- en salaristrekkenden besteden naar vrije verkiezing. Zij kunnen het sparen, zij kunnen het besteden aan nuttige en desnoods en desgewenst aan onnutte zaken, maar zij zijn in die besteding vrij. Nu gaan wij niet in op alle aspecten en argu- ie menten, die tegen en vóór de loonsverhoging, dat wil zeggen, de totale verhoging van het geldloon met vijf procent, zijn en worden ingebracht. Er zijn er zoveel, dat wij ze onmogelijk vandaag alle hier voldoende kunnen belichten. Op een paar willen wij echter even ingaan. Daar is de betuiging o.a. van de „Volkskrant", dat er, in de beslissing van de regering (vijf procent) te weinig rekening is gehouden met de menselijke factor, t.w. dan aan de kant van de arbeiders. Het is zonder twijfel terecht, dat daar op gewezen wordt, inderdaad moet de mens (niet alleen de arbeider trouwens) meer centraal gesteld worden in het bedrijfsleven. Ook minister de Bruyn wees daarop onlangs, in ander verband, in de Nota over de arbeidsproduc tiviteit, die z.i. hoofdzakelijk een kwestie van men taliteit is en deze kan men alleen beinvloeden door de mens de centrale plaats toe te kennen in het economische proces en hem als doel daarvan te beschouwen. Dat is allemaal juist. Maar nu moet ook eens aan een andere kant van de zaak worden gedacht. N.l. deze, dat dit economische proces er eerst moet zijn en ontwikkelingsmogelijkheid moet hebben, om de gezonde richting uit te gaan. Dit houdt verband met een andere kwestie: de werkgevers hebben de laatste tijd nog al naar voren gebracht, dat zij bezwaar hebben tegen algemene loonregelingen, zolas die door de Overheid thans bindend worden voorgeschreven. O.i. heeft men van de zijde van de Vakcentrales over dit punt te weinig nauwgezette voorlichting gegeven. De werkgevers hebben geen bezwaar tegen „loonregelingen", maar tegen het algemene ka rakter daarvan! Met instemming citeren wij hier een artikel in „De Nieuwe Dag", waarin gezegd wordt, dat het bezwaar van 'n algemeen door te voeren loonsverhoging is, dat géén onderscheid gemaakt wordt tussen groot-, middel-groot en kleinbedrijf (let op de klachten uit de middenstand!) Ook niet tussen arbeidsintensieve en niet-arbeids- intensieve bedrijven. Geen acht wordt geslagen op de uiteenlopende economische omstandigheden in de diverse sectoren van het bedrijfsleven, nog veel minder op de van onderneming tot onderneming wisselende draagkracht. Sommige producenten zullen de kostenverhoging kunnen doorberekenen in de prijs van het eindproduct, anderen zullen dit niet kunnen doen. Maar zulk een doorberekening zou het beoogde effect der loonsverhoging weer verzwakken door het uitzicht op de noodlottige spiraal van elkaar opvolgende loon- en prijsverho gingen.... En komt, mede in verband met de in het geding gebrachte menselijke factor, een andere overweging aan de orde, waarbij wij wel moeten herinneren aan de wel wat snel vergeten loon- theorie, zoals deze o.a. in „Quadragesimo Anno" is uiteengezet Natuurlijk staat in dit Pauselijk document ie voorop, dat de arbeider zijn loon waard is, en dat hij zoveel moet verdienen, om voor zich en zijn gezin een redelijk levensonderhoud te verdienen, en ook nog in de gelegenheid is, „door spaarzaamheid tot een eigen bescheiden bezit te komen". Maar daarnaast laat de encycliek enige stellingen horen, over de mogelijkheden van loon en gezonde bedrijfsvoering e.d., waarvan wij, zonder op volledigheid ons te willen beroemen, op dit ogenblik alleen dit even aanhalen: de Paus wijst op het sociale karakter van de arbeid, die niet buiten beschouwing mag blijven bij de regeling en de vaststelling van het loon, hij spreekt over de minimumwaarde van de arbeid, die vordert, dat iedere volwassen arbeider minstens een abso luut gezinsloon waard is, terwijl de volle waarde van de arbeid vordert, dat boven deze minimum grens wordt uitgegaan. De encycliek spreekt dan vooral over de ramp van de werkloosheid, die toen (in 1931) als een zwarte schaduw over de wereld reden. viel (wat weer gebeuren kan...,) en hij merkt dan op, dat zowel te hoge als te lage lonen werkloos heid veroorzaken kunnen. Beide zijn in strijd met de sociale rechtvaardigheid. Maar wat nu, als een onderneming het redelijk vereiste loon niet kan betalen? De encycliek noemt hier verschillende geval- len op, o.a. dat „de onderneming gebukt gaat onder onrechtvaardige lasten" en dat ondernemingen gedwongen zouden zijn, door de al gemene economische situatie, „hun producten te verkopen beneden de rechtvaardige prijs". Dan kan, zegt de encycliek niet altijd ten volle aan de nor male looneisen worden vastgehouden.... Dat spreekt zelfs van zelf, meent de Paus: de arbeid, zo zei eens een bevoegd commentator, heeft een sociaal karakter, de moderne onderneming vordert samenwerking tussen kapitaal en arbeid; wanneer nu door de arbeid eisen gesteld worden, die het voortbestaan van de onderneming, zeker op de duur, onmogelijk maken, dan is de arbeid bezig aan zich zelf economische zin en economische betekenis te ontnemen, aangezien hij zijn eigen reden van bestaan aantast.... Maar is het dan rechtvaardig, zich bij dergelijke sombere omstandigheden zo maar neer te leggen? Weineen! „Gaat echter een onder neming gedrukt onder onrechtvaardige lasten, of wordt ze gedwongen haar producten beneden de rechtvaardige prijs te verkopendan staan zij, die zulk een druk op de onderneming uitoefenen, schuldig aan een zwaar misdrijf, want zij beroven de arbeiders van het rechtvaardig loon". En „aan dergelijke onrechtvaardige toestanden moeten ar beiders en ondernemers met vereende krachten en in gemeenschappelijk overleg het hoofd bieden, „bij dit zo heilzame werk moet het staatsbestuur hen door een verstandige politiek steunen" Wij willen niet zeggen, dat hier een uitspraak wordt gedaan in de kwestie van de manier, waarop het loonbeleid moet worden gevoerd, met name dat hier gezegd wordt, dat dus de werkgevers en werknemers gezamenlijk door eigen bedrijfsoverleg, in bedrijfschappen e.d. de loonpo litiek moeten regelen, maar arguménten voor het actuele vraagstuk van de eigenlijke taak van de Overheid en het bedrijfsleven op dit gebied, zitten er wel degelijk in en ten opzichte van de mense lijke factor in dat bedrijfsleven kan een her innering aan blijkbaar weer actueel-geworden stel lingen uit deze befaamde encycliek wel nut heb ben.... Voor beide kanten en om meer dan één

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1953 | | pagina 7