HYDE PARK EN LAGERHUIS
ontlopen elkaar maar weinig...
EEN VLAAMSE VERTELÜNG DOOR GUIDO VAN DETH
N<
Ouden van dagen
vragen
kolentoeslag
Debatten waarbij ieder zich kostelijk amuseert
Engeland:
traditie en
toekomst (ii)
SINT NICOLAAS m het
hooveerdi6e varken
IATUVRLIJK weet ik dat
lieden, die historiekes vertel
len, nooit worden geloofd en
dat zij meestal „fantast" wor
den genoemd wijl men niet
openlijk leugenaar wil zeggen',
maar ditmaal kom ik u 'n ge
schiedenis verhalen, welke op
recht waar gebeurd is, al
schijnt ze nog zo onmogelijk.
Gelijk alleman op aarde weet
is Sint Nicolaas de braafste, de
wijste en de beste heilige van
alle heiligen. Ge zoudt bijkans
zeggen dat hij de grootste van
de hemel is, zijn Meester dan uit
gezonderd vaneigen. Maar met
dat al moet ge niet denken dat
hij hooveerdig is, bij lange niet
als hij zich in de spiegel beziet,
wat zelden gebeurt in verband
met de onnodigheid van baard
scheren, dan vindt hij zichzelf
maar een arme sukkelaar, die
meer moet profiteren van abso
lutie dan van goede werken. Ieder
jaar na zijn naamdag bemerkt hij
dat hij weer goede en brave kin
deren heeft vergeten met zijn ge
schenken en dat zijn dan altijd
de armste sloeberkes, die het zo
zeer van doen hadden. Dan zit
hij treurig met zijn kop omlaag
en dikke tranen vallen op zijn
schoon kleed; met zijn zakneus
doek veegt hij zijn gelaat dan
proper en zachtekens zegt hij tot
ziohzelve: „te naaste jaar zal 'het
beter gaan zijn," juist gelijk de
kinderen dat steeds aan hem ver
spreken.
En dan moet ge niet denken
dat hij daar maar steeds blijft zit
ten, voorzekers niet, reeds de dag
volgend op zijn feest is hij alweer
doende regelingen te treffen voor
het volgend jaar. Dan pakt hij het
dikke boek weer met al de namen
van de millioenen kinderen en
leest en ziet en schrijft. Dan zet
hij daar neer: „i.g.b.g. beer.
i.g.b.g. varken.... enzovoort...."
die letters erbij willen zeggen:
„in geval braaf gebleven of ge
worden (al naar gelang dat het
uitkomt)."
In welk jaar mijn geschiedenis
zich heeft afgespeeld zoude ik niet
kunnen zeggen, maar én ding is
zeker dat toen Sint Nicolaas eens
op zo'n dag na de vorige avond
zat te dubben en te denken, hij
gestoord werd door een zacht ge
knor aan zijn voeten. Nu zou een
gewoon mens boos worden als hij
daar plots aan zijn voeten een
varken ontwaarde, maar Sint Ni
colaas niet, met zijn suikeren
glimlach zag hij omlaag en vrien
delijk vraagde hij:
„Wilt gij een moment wachten
dan kan ik mijn brille opzetten,
want zo kan ik niet zien wie ge
zijt."
„Neen maar, dat is ons hemel
varken.waarmede kan ik u
gerieven?"
„Ja ziet ge," knorde het var
ken, „het is voor een zeer deli
cate zaak dat ik hier benhet
is te zeggen.
„Spreek maar mijn jong, ge'
weet toch dat ge mij alles kunt
vertellen en vragen, nietwaar?
Heb ik alweerom iets niet goed
gedaan?
„Neen, neen", haastte het var
ken zich, „gij hebt niet misge
daan Sint Nicolaas, maar het zijn
die lorrejassen van knechten van
u.
„Hebben ze weer deugnieterijen
uitgestoken?"
„Dat nu juist niet.... maar
welniet voor het een of
ander, maar.... ziet gede
conterfeitsels, die ze van mij en
mijn familie in marsepein, suiker
en dergelijke gemaakt hebben en
aan de kinderen hebben uitge
deeld, bevallen mij zeer slecht....
ik ben in werkelijkheid veel
schoonder."
Sint Nicolaas moest zijn buik
vasthouden van het lachen, hij
kon bijkanst zijn asem niet terug
vinden en eindelijk hijgde hij:
„Maar mijn jongmoet ge u
daar nu wezenlijk om bekomme-
>en? Zijn daar geen zaken van
grotere importantie dan zoiets?
Ik zal u iets gaan zeggen. Zijt
ge al eens op de aarde in een
kerk geweest?" „Neen Sint Ni
colaas", zegd het varken verlegen,
„dat moet ge toch weten, dieren
mogen toch niet in kerken ko
men, uitgezonderd dan de lamme-
kes en dan nogja het hert
van Sint Hubertus.... en ja van
eigen de os en de ezel, maar dat
is allenig maar met Kerstmis, nie.
waar?"
„Ge vergeet de draak van Sint
Michel."
„Ja maar dat is een dooie,
zodus telt niet mee en temeer de
draak heeft Onze Lieve Heer niet
gemaakt".
Sint Nicolaas krabde in zijn
baard, gelijk hij gewend is te
doen als hij tmn zijn apropos
afgeraakt en zegde met iets van
strengheid in zijn stemme:
„Luister nu eens één moment
naar mijge weet toch wat ker
ken zijn?"
„Ja ja, dat weet ik, dat zijn
die grote huizen met een toren
rbij en met een kiek er boven
op."
„Een haan wilt ge zeggen
vel dan in die kerken staan
ieelden van alle heiligen".
„Van de schijnheiligen ook?"
„Neen, neen, van eigen niet,
inders zoude het er te vol gaan
■vorden. Maar voor nu terug te
'■omen op die beelden van de
leiligen, die zijn allegaar anders.
Daar zijn dikke en dunne Sint
'annen, lange en korte, blonde en
zwarte en zelfs rode. Zij dragen
costumen in allerhand couleuren;
er zijn er van hout, van pleister,
van koper of van brons en hebt
ge ooit Sint Jan daarover horen
sakkeren? Wel dan...."
De heilige bezag het varken
met een zekere voldaanheid in
zijn ogen, maar het hemelvarken
was nog niet tevreden, want het
zegde:
„Ja maar, wacht een bikke
Sint Nicolaas, dat is iets heel
anders: ten eerste zijn die beel
den niet van sjokolat of dierge
lijke gemaakt en ten tweede is
er geen beeld te vinden waardat
het volk voor gaat staan en zegt:
„Ziet me eens wat een zotte Sint
Jan, daar zullen we mee kunnen
lachen".
Daarmee zat de heilige en het
enige wat hij toen zeggen kon
was, gelijk hij het allezeleven ge
wend geweest was tegen elkeen
te zeggen:
„Ik zal zien wat dat ik voor
u doen kan.... te naaste jaar."
Het hooveerdige varken ging
dan weg en een eenzaam versla
gen heilige met een zorg erbij,
bleef achter. Hij zette zijn myter
af en vaagde het zweet van zijn
voorhoofd, hij schudde zijn kop,
krabde zich in de haren, snoot
zijn neus, vatte zijn baard in de
linkerhand en klopte zicii ruste
loos met de rechterhand op de
knie; op die manier krijgt een
gewoon mens altijd klare gedach
ten. Dan stond hij recht en riep:
„Cherubijn!"
Nog voordat hij met zijn „bijn"
zeggen gereed was, stond daar
een klein engelke voor hem, dat
beleefd vraagde:
„Wat is het Sint Nicolaas?"
„Wel Cherubijn, breng mij ter
stond alle sjokolatten, marsepei
nen, suikeren en zepen varkens
die ge maar vinden kunt!"
,,'t Is goed Sint Nicolaas".
En weg was het engelke om
vijf tellen later weer met een
teleurgesteld gezich te verschij
nen en te zeggen:
„Sint Nicolaas, daar is nikske
niet meer, we hebben gisteren al
wat dat er was uitgedeeld."
„Wel pot!" riep de heilige die,
omdat hij een heilige was niet uit
mocht spreken wat hij dacht....
„Wat gaan we nu doen?"
En aangezien engelkens zowel
in de hemel als op de aarde er
zijn om te helpen, vraagde het
engelke: „Wat is het Sint Ni
colaas?"
Een klein bikke beschaamd
zegde de grijsaard:
„Wel, Bijnke, ons hemelvarken
is hier geweest om te reclame
ren terzake van het uiterlijk van
de door ons op onze ateliers ver
vaardigde lekkernijen in varken-
vorm."
„Ah ik versta het", zegde het
engelke, „hij vond ze te zeer
geflatteerd."
„Ter contrarie mijn jong, hij
vindt dat er niet serieus genoeg
gewerkt is".
„Niet serieus genoeg? Maar Sint
Nicolaas, een varken dat is toch
iets dat Onze Lieve Heer speciaal
gemaakt heeft voor een bikke
vrolijkheid op de aarde te bren
gen. Als ge met het zien op een
varken niet meer moet lachen,
dan wil dat zeggen dat ge ziek
zijt."
„Kon ik die gedachte maar in
de kop van de reclamant krijgen,
het zoude gemakkelijker zijn,
maar ge weet hoe zwaarwichtig
hij immer is. Cherubijn, wat moe
ten we gaan doen?"
Weer schudde de heilige de kóp
en hij kon allenig nog maar
fluisteren:
„We zullen moeten zien er iets
op te vinden."
Het engelke fluisterde nu ook:
„Zouden we geen beeldhouwer
kunnen vragen voor iets heel
schoons te maken? Het varken
zoude dan zelf model kunnen
gaan zijn."
Maar weer schudde de heilige
de kop en mistroostig zegde hij:
„Niet mogelijk mijn jong. Wie
zoude dat moeten betalen? Peins
eens op al die nieuwe vormen,
die er zouden moeten komen.
Neen, ik zou iets anders moeten
verzinnen."
En iedere dag peinsde en dubte
Sint Nicolaas hoe dat hij het
varken zonder te veel kosten
zoude kunnen tevreden stellen.
Maar de juiste gedachte wilde
maar niet in zijn kop geraken.
De dagen vervlogen, de weken
vergingen. Na zes maanden was
er nog geen oplossing gevonden.
Op een dag stond Cherubijn weer
voor Sint Nicolaas en vraagde:
„Sint Nicolaas, morgen moeten
we beginnen met het gieten van
de suikeren varkens. Zijn de
nieuwe modellen gereed?"
„Neen Cherubijn."
„Wat moeten we doen?"
„Begin met de sjokolatten
letters."
„Ja maar Sint Nicolaas, dan
moeten we heel het program gaan
onderstboven doen. Dat geeft veel
embras zulle."
„Het kan niet anders."
En op de ateliers kwamen de
volle dozen met letters te liggen.
Duizenden en duizenden van elk.
En als alles gereed was, stond
Cherubijn daar weer en vraagde:
„De varkens Sint Nicolaas, hoe
is het daar nu mee?"
„Ik weet het niet, begin maar
met de speculaaspoppen, die heb
ben we toch ook van doen."
De speculaaspoppen werden
gemaakt; kleine en grote, dikke
en dunne, met en zonder aman
delen.
Cherubijn kwam allenig vragen:
„Zeker eerst maar iets an
dersde marsepein vruchten?"
Sint Nicolaas knikte en bleef
knikken bij iedere vraag:
„En nu de taai?.... nu de
harten? nu dit? en nu
dat?.
Het was 1 December als Che
rubijn radeloos bij Sint Nicolaas
kwam aanzetten en vraagde:
„Wat moeten we gaan uitste
ken? Alles en alles is gereed.
allenig de varkens
„Ik weet het.
„Maar al die kinderen die voor
varkens gevraagd hebben, wat
moet daarmee geschieden?"
„Geeft ze maar iets anders, ze
zullen wel content gaan zijn."
Op volle toeren werd er ge
werkt,. het benodigde aantal var
kens vervangen en alles geëm-
balleerd.
De pakskes gingen in zakken
en op 5 December vertrok Sint
Nicolaas met al zijn Zwarte Pie
ten naar de aarde voor de kin-
derkes gelukkig te maken.
Hadde Sint Nicolaas echter ge
weten wat dat hem zoude gaan
overkomen, hij was dat jaar te
huis gebleven, want reeds bij zijn
eerste bezoek was er een kleine
die begon té schreeuwen:
„Ik wil geen lammeke, ik heb
een varken gevraagd."
Bij het tweede was het:
„Ik lust geen gangoeroe van
marsepein".
Bij de derde familie was er een
kleine die, bij elk pak dat er
kwam, luid riep:
„Daar zal mijn varken in ste
ken!" en de heilige met te weten
dat er uit geen der pakken het
gevraagde zoude komen.
Eén jongske pakte al zijn ge
schenken bijeen, smeet ze uit
het venster en brulde:
„Er is geen varken bij; dat
is niet van Sint Nicolaas!"
Ge verstaat reeds hoe dat het
ging. Aloveral misère, ellende en
tranen.
Laat in de nacht keerde Sint
Nicolaas terug, voor de eerste
maal in zijn leven een wereld
vol verdriet achter zich latend en
pas toen Sint Pieter de hemel
poort achter hem gesloten had,
verstomde in zijn oren het af
freus geschreeuw.
Hij zocht zijn kamer op, hij
hing zijn tabberd en alles in de
kast, de statin de hoek, de mijter
op de bovenplank, zijn schoenen
onderin. Hij zocht de kleren,
waarmede hij gelopen had op de
aarde in de tiid dat hem het
praedicaat van Sinte nog niet was
verleend, hij pakte zijn zakneus
doek en snoot, maar zijn ver
driet was te groot om het met
een lap te kunnen wegvagen.
Sint Nicolaas weende. Hij zat
milo
daar op zijn kousevoeten, zo'n
toonbeeld van ellende dat Cheru
bijn, die binnen kwam, hem niet
herkende en tot hem zegde:
„Pardon meneer, gij wacht ze
ker ook op Sint Nicolaas, daar is
nog iemand die hem wil spreken."
Voordat de heilige wist wat er
geschiedde, zat hij met het var
ken tezamen, maar door het waas
voor zijn ogen herkende hij het
dier niet en de oorzaak van de
narigheid had er op zijn beurt
geen gedacht van tot wie hij
sprak, als hij vraagde:
„Voor wat weent gij?"
Heel de ramphistorie vertelde
de ongelukkige, zijn ellende, zijn
nood. Vanaf het eerste tot het
laatste bezoek. Als hij eindelijk
zweeg vernam hij slechts een
zacht geknor aan zijn voeten. Hij
hoorde een gesnuif en voelde als
of er druppels op zijn sokken
vielenallenig op zijn sokken
zodus kon het geen regen
zijn.... Zijn hand ging omlaag,
hij voelde de dikke betraande
kop en dan op eenmaal verstond
hij wie daar was.
„Zijt gij dat, hemelvarken?"
„Ja ik, Sint Nicolaas", klonk
het gesmoord. „Het is affreus...."
De heilige snoot weer, vaagde
zijn eigen tranen weg en zegde:
„Het vorig jaar waren de kin
deren toch zo content met hun
varkens, ze vonden ze oprecht
schoon.
„Wezenlijk Sint Nicolaas?" Er
klonk iets van blijdschap in de
stemme van de spreker. „Hebben
ze mij dan gemist?"
„Ja mijn jong, gelijk ik het u
gezegd heb."
„Sint Nicolaas, zouden de oude
modellen toekomend jaar weer
kunnen gebruikt worden?"
„Ik peins van wel."
„Zoudt gij ze willen gebruiken?"
„Voorzekers.... niets liever....
maar zult gij dan niet weer gaan
reclameren?"
„Ik verspreek het u. Ik zal
nooit ofzeleven meer hooveerdig
zijn. Gelijk gij mijn cohterfeitsel
laat maken is het goed."
„Zo zij het", zegde de heilige.
Hij liet het varken uit, ging
naar de kast, trok zijn schoon
costuum en schoenen weer aan,
riep Cherubijn en zegde:
„Luister eens Bijnke, toekomend
jaar worden de oude modellen van
het varken weer gebruikt."
's GRAVENHAGE, 27 Nov.
Het hoofdbestuur van de Neder
landse Bond voor ouden van da
gen heeft de minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid ver
zocht de ouden van dagen, die
een uitkering ontvangen volgens
de Noodwet-Ouderdomsvoorzie
ning, een toeslag te verlenen,
naast de toeslag welke door ge
meentelijke diensten van sociale
zaken wordt verstrekt aan deze
ondersteunden.
Voor 1940 werd b.v. te Rotter
dam fl.per week kolengeld
verstrekt. Men kon dus 26 een
heden eierkolen betrekken. Thans
wordt f3.20 kolengeld verstrekt,
waarvan men slechts ongeveer 14
eenheden eierkolen kan betrek
ken.
Economisch Benelux-
congres 1954 in Nederland
's GRAVENHAGE, 27 Nov.
In een vergadering van de per
manente economische Benelux
commissie in het Beneluxhuis te
's Gravenhage is besloten het 8ste
economisch Benelux congres op
7 en 8 Mei 1954 in Nederland te
houden.
„Ja maar, Sint
„Zo zij het!!!", zegde de heilige
streng en liet het engelke ver
baasd naar buiten gaan.
Vanaf dat jaar zitten er weer
suikeren en sjokolatten, marse
peinen en zepen varkens in de
zakken van Sint Nicolaas en als
gij vantijd dit jaar nu juist niet
het varken zoudt krijgen dat ge
gevraagd hebt, steek dan niet op
eenmaal in een coleire, want dan
zal er zeker een abuis gemaakt
zijn. En als ge vantijd ziet dat
uw lief van de kindervriend uw
portret ten geschenke ontvangt
en ge vindt dat het niet schoon
genoeg is, reclameert dan niet te
zeer, want uw lief zal er gelukkig
mee zijn en een hooveerdig mens
peinst allezeleven dat hij schoon
der is dan de werkelijkheid.
Een Zondagochtend bij de
sprekers in het Hyde Park en
het bijwonen van een zitting
van het Lagerhuis, zijn twee
punten, die men bij een be
zoek aan Londen beslist in
zijn programma zou moeten
opnemen. Het is zeker niet
vanwege het contrast, dat we
'n dergelijke combinatie aan
bevelen. Integendeel, wie beide
bijeenkomsten heeft meege
maakt, komt tot de slotsom,
dat er bij alle verschil in
decorum en peil van de dis
cussie, een wezenlijke over
eenkomst bestaat. Hij heeft
de indruk hetzelfde stuk te
hebben gezien in twee ver
schillende bezettingen.
Het is de Britse manier van
debatteren, welke de indruk in
de hand werkt en die volkomen
verschilt van de onze. Bij ons is
het debat een vijver, waaromheen
vredige hengelaars zitten, die elk
op zijn beurt, eens rustig inleg
gen. In Engeland is het een vijver
omringd met jongens, die han
denvol stenen in het water
gooien, zodat het spat en plonst,
hetgeen een hoop plezier ople
vert, behalve voor de spreker,
die danig nat wordt. Wie spreken
wil in Hyde Park of het woord
wil voeren in het Parlement,
moet beschikken over een grote
slagvaardigheid, een onverstoor
baar gelijkmoedigheid, een ge
pantserde huid en een flink con
centratievermogen. Vooral dit
laatste is nodig, want als het
gehoor of het nu „honourable"
is of niet ergens op loert, dan
is het wel om de spreker van
zijn stuk te brengen, met een
veelheid van interrupties, „hear
hear" geroep en opmerkingen,
meestal van het soort waarachter
tussen haakjes het woord „hila
riteit" komt te staan.
Bob op het eenmanspodium in
Hyde Park n.iste dat concentra
tievermogen. Als tegenwicht
evenwel had hij een meer dan
normale hoeveelheid gelijk- en
goedmoedigheid, die hem zeer te
stade kwam. Dit gemoedelijke
mannetje, met grijze krullen, die
bijna tot op de kraag van zijn
vale, donkerblauwe regenjas
neerhingen, had een onderwerp
gekozen, dat uitermate geschikt
was om door een gemengd ge
hoor zeer critisch te worden
bekeken. „Mijn onderwerp is de
schepping", zei Bob. Het was het
enige, dat de toehoorders uit zijn
betoog duidelijk is geworden. Het
was volslagen onmogelijk er enige
lijn in te ontdekken, zoals het
ook voor Bob onmogelijk was er
enige lijn in te brengen, omdat
elk woord, dat hij uitsprak, aan
leiding was voor iemand uit het
gehoor er commentaar op te
leveren en het betoog een andere
wending te geven. Zodat achter
eenvolgens geruime tijd werd
besteed aan vraagstukken als:
had Adam dochters?; wat voor
iemand was de vader van Bob
wel geweest?; werd het geen tijd
om naar de kapper te gaan?hoe
was de kleur van Bobs regenjas
en neus ontstaan en stond Bob
eigenlijk niet op 'n vreselijke
manier te liegen? En na ieder
zijpad met oneindig geduld te
zijn afgelopen, begon Bob maar
weer: „Mijn onderwerp is de
schepping." Duizend keer op
nieuw, duizend keer onderbro
ken. De kwinkslagen waren niet
van de lucht en de lach daverde
herhaaldelijk over de gazons van
Hyde Park, die Zondagsvredig
Het Lagerhuis, poli
tiek strijdtoneel, tem
pel van tradities, en
podium van humor.
aandeden op deze najaarsochtend.
Vragen naar het nut van deze
bijeenkomsten staat gelijk met
het vragen naar het nut van onze
Sinterklaasviering. Men amuseert
zich kostelijk, brengt de tijd ge
noeglijk door, blaast stoom af
desnoods en gaat daarna weer op
gewekt naar huis.
Anders, maar even geestig.
De zitting van het Lagerhuis
is uiteraard een serieuzer bezig
heid; hetgeen echter in het ge
heel niet verhindert, dat er tij
dens de debatten veel en luid ge
lachen wordt. Sprekers, die op
staan, kunnen bij. voorbaat re
kenen op een menigte opmerkin
gen, aanvallen, interrupties en
hoongelach van de oppositie, die
werkelijk die naam ten volle
waard is. Iemand, die een gees
tige opmerking weet, debiteert
deze, beloond door daverend ge
lach van de partij wie het niet
aanging. Alles in methode spre
kend gelijk Hyde Park, met uit
zondering van de sprekers, die
wijzer blijken dan Bob, zich niet
op zijwegen laten brengen en
alleen dan terugkaatsen als ze
een heel raak antwoord weten.
Aldus ontstaat een levendig ge
heel, waarnaar men geboeid kan
luisteren, ook wel enigszins ver
baasd, omdat men een dergelijke
ongedwongen gedachtenwisseling
niet verwacht in de vergaderzaal
van een volk, dat het decorum
zo hoog in ere houdt, vooral wan
neer het gaat om Koninklijk Huis
en Parlement. Van dit laatste kan
men een machtige indruk krijgen
op de eerste Dinsdag in November
als de Koningin van Buckingham
Palace uitrijdt om in het Hoger
huis de Troonrede uit te spre
ken en een nieuw parlementair
jaar in te luiden. Alles wat het
Britse rijk aan traditie en cere
monieel op kan brengen, schijnt
dan samengebracht te worden in
de City of Westminster. De rit
van de jonge Koningin met haar
gemaal in de Irish State Coach,
de Britse „gouden koets", het in
drukwekkend vertoon eromheen,
waaraan tienduizenden Londe-
naars zich laven, de waarlijk
vorstelijke intocht in het parle
mentsgebouw met pracht en
praal van uniformen en toiletten
en de handhaving en uitvoering
van symbolische handelingen, zo
oud, dat weinigen nog weten wat
ze te betekenen hebben, dit alles
maakt, dat de toeschouwer nau
welijks het woord ceremonieel in
de mond durft nemen, maar veel
eer geneigd is vah liturgie te
spreken.
En als men dan de volgende
dag, dwalend door de gebouwen
van Westminster, kennis neemt
van alles wat daar herinnert aan
de geschiedenis van een wereld
rijk en hetgeen enorm veel is,
wanneer men de volgende mid
dag de intocht van de Speaker
in het Lagerhuis ziet, vóór deze
zijn „vobrzitterszetel" gaat bestij
gen een intocht zo plechtig,
dat hij in Nederland lachwek
kend zou zijn dan is de toe
schouwer voldoende voorbereid
om de hoogste vergaderzaal van
het Britse rijk te betreden. Maar
als hij dan met diep ontzag en
vol verwachting het Lagerhuis
betreedt, wat ziet hij dan het
eerst? Hij ziet op de eerste bank
van Labour Party Attlee zit
ten en Morrison en Bevan en
daartegenover op de eerste bank
van de Conservatieven ziet hij,
vis a vis met Attlee c.s. de minis
ters. Dan krijgt die diepe eerbied
voor het Huis een enorme schok.
Want het blijkt, dat Attlee, Mor
rison en Bevan en de ministers
tegenover hen hun excellente
benen hebben geplaatst op de
tafels, welke Conservatieven en
Labour s'cheidt en dat zij in deze
houding, die elders sléchts op
vrijgezellenkamers geoorloofd is,
de zitting bijwonen.
Het is een verademing te ho
ren, dat ook dit traditie is, een
bijzonder privilege, toegestaan
aan hen, die op de eerste banken
zitten. Én zo is alles weer goed en
kan men zonder gêne kijken
naar het stuk horizontaal bloot
boven Aneurin Bevans sok. Want
het is traditie en dan mag het.
Dit is Hyde Park te Londen op Zondagmorgen