HYDE PARK EN LAGERHUIS ontlopen elkaar maar weinig... EEN VLAAMSE VERTELÜNG DOOR GUIDO VAN DETH N< Ouden van dagen vragen kolentoeslag Debatten waarbij ieder zich kostelijk amuseert Engeland: traditie en toekomst (ii) SINT NICOLAAS m het hooveerdi6e varken IATUVRLIJK weet ik dat lieden, die historiekes vertel len, nooit worden geloofd en dat zij meestal „fantast" wor den genoemd wijl men niet openlijk leugenaar wil zeggen', maar ditmaal kom ik u 'n ge schiedenis verhalen, welke op recht waar gebeurd is, al schijnt ze nog zo onmogelijk. Gelijk alleman op aarde weet is Sint Nicolaas de braafste, de wijste en de beste heilige van alle heiligen. Ge zoudt bijkans zeggen dat hij de grootste van de hemel is, zijn Meester dan uit gezonderd vaneigen. Maar met dat al moet ge niet denken dat hij hooveerdig is, bij lange niet als hij zich in de spiegel beziet, wat zelden gebeurt in verband met de onnodigheid van baard scheren, dan vindt hij zichzelf maar een arme sukkelaar, die meer moet profiteren van abso lutie dan van goede werken. Ieder jaar na zijn naamdag bemerkt hij dat hij weer goede en brave kin deren heeft vergeten met zijn ge schenken en dat zijn dan altijd de armste sloeberkes, die het zo zeer van doen hadden. Dan zit hij treurig met zijn kop omlaag en dikke tranen vallen op zijn schoon kleed; met zijn zakneus doek veegt hij zijn gelaat dan proper en zachtekens zegt hij tot ziohzelve: „te naaste jaar zal 'het beter gaan zijn," juist gelijk de kinderen dat steeds aan hem ver spreken. En dan moet ge niet denken dat hij daar maar steeds blijft zit ten, voorzekers niet, reeds de dag volgend op zijn feest is hij alweer doende regelingen te treffen voor het volgend jaar. Dan pakt hij het dikke boek weer met al de namen van de millioenen kinderen en leest en ziet en schrijft. Dan zet hij daar neer: „i.g.b.g. beer. i.g.b.g. varken.... enzovoort...." die letters erbij willen zeggen: „in geval braaf gebleven of ge worden (al naar gelang dat het uitkomt)." In welk jaar mijn geschiedenis zich heeft afgespeeld zoude ik niet kunnen zeggen, maar én ding is zeker dat toen Sint Nicolaas eens op zo'n dag na de vorige avond zat te dubben en te denken, hij gestoord werd door een zacht ge knor aan zijn voeten. Nu zou een gewoon mens boos worden als hij daar plots aan zijn voeten een varken ontwaarde, maar Sint Ni colaas niet, met zijn suikeren glimlach zag hij omlaag en vrien delijk vraagde hij: „Wilt gij een moment wachten dan kan ik mijn brille opzetten, want zo kan ik niet zien wie ge zijt." „Neen maar, dat is ons hemel varken.waarmede kan ik u gerieven?" „Ja ziet ge," knorde het var ken, „het is voor een zeer deli cate zaak dat ik hier benhet is te zeggen. „Spreek maar mijn jong, ge' weet toch dat ge mij alles kunt vertellen en vragen, nietwaar? Heb ik alweerom iets niet goed gedaan? „Neen, neen", haastte het var ken zich, „gij hebt niet misge daan Sint Nicolaas, maar het zijn die lorrejassen van knechten van u. „Hebben ze weer deugnieterijen uitgestoken?" „Dat nu juist niet.... maar welniet voor het een of ander, maar.... ziet gede conterfeitsels, die ze van mij en mijn familie in marsepein, suiker en dergelijke gemaakt hebben en aan de kinderen hebben uitge deeld, bevallen mij zeer slecht.... ik ben in werkelijkheid veel schoonder." Sint Nicolaas moest zijn buik vasthouden van het lachen, hij kon bijkanst zijn asem niet terug vinden en eindelijk hijgde hij: „Maar mijn jongmoet ge u daar nu wezenlijk om bekomme- >en? Zijn daar geen zaken van grotere importantie dan zoiets? Ik zal u iets gaan zeggen. Zijt ge al eens op de aarde in een kerk geweest?" „Neen Sint Ni colaas", zegd het varken verlegen, „dat moet ge toch weten, dieren mogen toch niet in kerken ko men, uitgezonderd dan de lamme- kes en dan nogja het hert van Sint Hubertus.... en ja van eigen de os en de ezel, maar dat is allenig maar met Kerstmis, nie. waar?" „Ge vergeet de draak van Sint Michel." „Ja maar dat is een dooie, zodus telt niet mee en temeer de draak heeft Onze Lieve Heer niet gemaakt". Sint Nicolaas krabde in zijn baard, gelijk hij gewend is te doen als hij tmn zijn apropos afgeraakt en zegde met iets van strengheid in zijn stemme: „Luister nu eens één moment naar mijge weet toch wat ker ken zijn?" „Ja ja, dat weet ik, dat zijn die grote huizen met een toren rbij en met een kiek er boven op." „Een haan wilt ge zeggen vel dan in die kerken staan ieelden van alle heiligen". „Van de schijnheiligen ook?" „Neen, neen, van eigen niet, inders zoude het er te vol gaan ■vorden. Maar voor nu terug te '■omen op die beelden van de leiligen, die zijn allegaar anders. Daar zijn dikke en dunne Sint 'annen, lange en korte, blonde en zwarte en zelfs rode. Zij dragen costumen in allerhand couleuren; er zijn er van hout, van pleister, van koper of van brons en hebt ge ooit Sint Jan daarover horen sakkeren? Wel dan...." De heilige bezag het varken met een zekere voldaanheid in zijn ogen, maar het hemelvarken was nog niet tevreden, want het zegde: „Ja maar, wacht een bikke Sint Nicolaas, dat is iets heel anders: ten eerste zijn die beel den niet van sjokolat of dierge lijke gemaakt en ten tweede is er geen beeld te vinden waardat het volk voor gaat staan en zegt: „Ziet me eens wat een zotte Sint Jan, daar zullen we mee kunnen lachen". Daarmee zat de heilige en het enige wat hij toen zeggen kon was, gelijk hij het allezeleven ge wend geweest was tegen elkeen te zeggen: „Ik zal zien wat dat ik voor u doen kan.... te naaste jaar." Het hooveerdige varken ging dan weg en een eenzaam versla gen heilige met een zorg erbij, bleef achter. Hij zette zijn myter af en vaagde het zweet van zijn voorhoofd, hij schudde zijn kop, krabde zich in de haren, snoot zijn neus, vatte zijn baard in de linkerhand en klopte zicii ruste loos met de rechterhand op de knie; op die manier krijgt een gewoon mens altijd klare gedach ten. Dan stond hij recht en riep: „Cherubijn!" Nog voordat hij met zijn „bijn" zeggen gereed was, stond daar een klein engelke voor hem, dat beleefd vraagde: „Wat is het Sint Nicolaas?" „Wel Cherubijn, breng mij ter stond alle sjokolatten, marsepei nen, suikeren en zepen varkens die ge maar vinden kunt!" ,,'t Is goed Sint Nicolaas". En weg was het engelke om vijf tellen later weer met een teleurgesteld gezich te verschij nen en te zeggen: „Sint Nicolaas, daar is nikske niet meer, we hebben gisteren al wat dat er was uitgedeeld." „Wel pot!" riep de heilige die, omdat hij een heilige was niet uit mocht spreken wat hij dacht.... „Wat gaan we nu doen?" En aangezien engelkens zowel in de hemel als op de aarde er zijn om te helpen, vraagde het engelke: „Wat is het Sint Ni colaas?" Een klein bikke beschaamd zegde de grijsaard: „Wel, Bijnke, ons hemelvarken is hier geweest om te reclame ren terzake van het uiterlijk van de door ons op onze ateliers ver vaardigde lekkernijen in varken- vorm." „Ah ik versta het", zegde het engelke, „hij vond ze te zeer geflatteerd." „Ter contrarie mijn jong, hij vindt dat er niet serieus genoeg gewerkt is". „Niet serieus genoeg? Maar Sint Nicolaas, een varken dat is toch iets dat Onze Lieve Heer speciaal gemaakt heeft voor een bikke vrolijkheid op de aarde te bren gen. Als ge met het zien op een varken niet meer moet lachen, dan wil dat zeggen dat ge ziek zijt." „Kon ik die gedachte maar in de kop van de reclamant krijgen, het zoude gemakkelijker zijn, maar ge weet hoe zwaarwichtig hij immer is. Cherubijn, wat moe ten we gaan doen?" Weer schudde de heilige de kóp en hij kon allenig nog maar fluisteren: „We zullen moeten zien er iets op te vinden." Het engelke fluisterde nu ook: „Zouden we geen beeldhouwer kunnen vragen voor iets heel schoons te maken? Het varken zoude dan zelf model kunnen gaan zijn." Maar weer schudde de heilige de kop en mistroostig zegde hij: „Niet mogelijk mijn jong. Wie zoude dat moeten betalen? Peins eens op al die nieuwe vormen, die er zouden moeten komen. Neen, ik zou iets anders moeten verzinnen." En iedere dag peinsde en dubte Sint Nicolaas hoe dat hij het varken zonder te veel kosten zoude kunnen tevreden stellen. Maar de juiste gedachte wilde maar niet in zijn kop geraken. De dagen vervlogen, de weken vergingen. Na zes maanden was er nog geen oplossing gevonden. Op een dag stond Cherubijn weer voor Sint Nicolaas en vraagde: „Sint Nicolaas, morgen moeten we beginnen met het gieten van de suikeren varkens. Zijn de nieuwe modellen gereed?" „Neen Cherubijn." „Wat moeten we doen?" „Begin met de sjokolatten letters." „Ja maar Sint Nicolaas, dan moeten we heel het program gaan onderstboven doen. Dat geeft veel embras zulle." „Het kan niet anders." En op de ateliers kwamen de volle dozen met letters te liggen. Duizenden en duizenden van elk. En als alles gereed was, stond Cherubijn daar weer en vraagde: „De varkens Sint Nicolaas, hoe is het daar nu mee?" „Ik weet het niet, begin maar met de speculaaspoppen, die heb ben we toch ook van doen." De speculaaspoppen werden gemaakt; kleine en grote, dikke en dunne, met en zonder aman delen. Cherubijn kwam allenig vragen: „Zeker eerst maar iets an dersde marsepein vruchten?" Sint Nicolaas knikte en bleef knikken bij iedere vraag: „En nu de taai?.... nu de harten? nu dit? en nu dat?. Het was 1 December als Che rubijn radeloos bij Sint Nicolaas kwam aanzetten en vraagde: „Wat moeten we gaan uitste ken? Alles en alles is gereed. allenig de varkens „Ik weet het. „Maar al die kinderen die voor varkens gevraagd hebben, wat moet daarmee geschieden?" „Geeft ze maar iets anders, ze zullen wel content gaan zijn." Op volle toeren werd er ge werkt,. het benodigde aantal var kens vervangen en alles geëm- balleerd. De pakskes gingen in zakken en op 5 December vertrok Sint Nicolaas met al zijn Zwarte Pie ten naar de aarde voor de kin- derkes gelukkig te maken. Hadde Sint Nicolaas echter ge weten wat dat hem zoude gaan overkomen, hij was dat jaar te huis gebleven, want reeds bij zijn eerste bezoek was er een kleine die begon té schreeuwen: „Ik wil geen lammeke, ik heb een varken gevraagd." Bij het tweede was het: „Ik lust geen gangoeroe van marsepein". Bij de derde familie was er een kleine die, bij elk pak dat er kwam, luid riep: „Daar zal mijn varken in ste ken!" en de heilige met te weten dat er uit geen der pakken het gevraagde zoude komen. Eén jongske pakte al zijn ge schenken bijeen, smeet ze uit het venster en brulde: „Er is geen varken bij; dat is niet van Sint Nicolaas!" Ge verstaat reeds hoe dat het ging. Aloveral misère, ellende en tranen. Laat in de nacht keerde Sint Nicolaas terug, voor de eerste maal in zijn leven een wereld vol verdriet achter zich latend en pas toen Sint Pieter de hemel poort achter hem gesloten had, verstomde in zijn oren het af freus geschreeuw. Hij zocht zijn kamer op, hij hing zijn tabberd en alles in de kast, de statin de hoek, de mijter op de bovenplank, zijn schoenen onderin. Hij zocht de kleren, waarmede hij gelopen had op de aarde in de tiid dat hem het praedicaat van Sinte nog niet was verleend, hij pakte zijn zakneus doek en snoot, maar zijn ver driet was te groot om het met een lap te kunnen wegvagen. Sint Nicolaas weende. Hij zat milo daar op zijn kousevoeten, zo'n toonbeeld van ellende dat Cheru bijn, die binnen kwam, hem niet herkende en tot hem zegde: „Pardon meneer, gij wacht ze ker ook op Sint Nicolaas, daar is nog iemand die hem wil spreken." Voordat de heilige wist wat er geschiedde, zat hij met het var ken tezamen, maar door het waas voor zijn ogen herkende hij het dier niet en de oorzaak van de narigheid had er op zijn beurt geen gedacht van tot wie hij sprak, als hij vraagde: „Voor wat weent gij?" Heel de ramphistorie vertelde de ongelukkige, zijn ellende, zijn nood. Vanaf het eerste tot het laatste bezoek. Als hij eindelijk zweeg vernam hij slechts een zacht geknor aan zijn voeten. Hij hoorde een gesnuif en voelde als of er druppels op zijn sokken vielenallenig op zijn sokken zodus kon het geen regen zijn.... Zijn hand ging omlaag, hij voelde de dikke betraande kop en dan op eenmaal verstond hij wie daar was. „Zijt gij dat, hemelvarken?" „Ja ik, Sint Nicolaas", klonk het gesmoord. „Het is affreus...." De heilige snoot weer, vaagde zijn eigen tranen weg en zegde: „Het vorig jaar waren de kin deren toch zo content met hun varkens, ze vonden ze oprecht schoon. „Wezenlijk Sint Nicolaas?" Er klonk iets van blijdschap in de stemme van de spreker. „Hebben ze mij dan gemist?" „Ja mijn jong, gelijk ik het u gezegd heb." „Sint Nicolaas, zouden de oude modellen toekomend jaar weer kunnen gebruikt worden?" „Ik peins van wel." „Zoudt gij ze willen gebruiken?" „Voorzekers.... niets liever.... maar zult gij dan niet weer gaan reclameren?" „Ik verspreek het u. Ik zal nooit ofzeleven meer hooveerdig zijn. Gelijk gij mijn cohterfeitsel laat maken is het goed." „Zo zij het", zegde de heilige. Hij liet het varken uit, ging naar de kast, trok zijn schoon costuum en schoenen weer aan, riep Cherubijn en zegde: „Luister eens Bijnke, toekomend jaar worden de oude modellen van het varken weer gebruikt." 's GRAVENHAGE, 27 Nov. Het hoofdbestuur van de Neder landse Bond voor ouden van da gen heeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid ver zocht de ouden van dagen, die een uitkering ontvangen volgens de Noodwet-Ouderdomsvoorzie ning, een toeslag te verlenen, naast de toeslag welke door ge meentelijke diensten van sociale zaken wordt verstrekt aan deze ondersteunden. Voor 1940 werd b.v. te Rotter dam fl.per week kolengeld verstrekt. Men kon dus 26 een heden eierkolen betrekken. Thans wordt f3.20 kolengeld verstrekt, waarvan men slechts ongeveer 14 eenheden eierkolen kan betrek ken. Economisch Benelux- congres 1954 in Nederland 's GRAVENHAGE, 27 Nov. In een vergadering van de per manente economische Benelux commissie in het Beneluxhuis te 's Gravenhage is besloten het 8ste economisch Benelux congres op 7 en 8 Mei 1954 in Nederland te houden. „Ja maar, Sint „Zo zij het!!!", zegde de heilige streng en liet het engelke ver baasd naar buiten gaan. Vanaf dat jaar zitten er weer suikeren en sjokolatten, marse peinen en zepen varkens in de zakken van Sint Nicolaas en als gij vantijd dit jaar nu juist niet het varken zoudt krijgen dat ge gevraagd hebt, steek dan niet op eenmaal in een coleire, want dan zal er zeker een abuis gemaakt zijn. En als ge vantijd ziet dat uw lief van de kindervriend uw portret ten geschenke ontvangt en ge vindt dat het niet schoon genoeg is, reclameert dan niet te zeer, want uw lief zal er gelukkig mee zijn en een hooveerdig mens peinst allezeleven dat hij schoon der is dan de werkelijkheid. Een Zondagochtend bij de sprekers in het Hyde Park en het bijwonen van een zitting van het Lagerhuis, zijn twee punten, die men bij een be zoek aan Londen beslist in zijn programma zou moeten opnemen. Het is zeker niet vanwege het contrast, dat we 'n dergelijke combinatie aan bevelen. Integendeel, wie beide bijeenkomsten heeft meege maakt, komt tot de slotsom, dat er bij alle verschil in decorum en peil van de dis cussie, een wezenlijke over eenkomst bestaat. Hij heeft de indruk hetzelfde stuk te hebben gezien in twee ver schillende bezettingen. Het is de Britse manier van debatteren, welke de indruk in de hand werkt en die volkomen verschilt van de onze. Bij ons is het debat een vijver, waaromheen vredige hengelaars zitten, die elk op zijn beurt, eens rustig inleg gen. In Engeland is het een vijver omringd met jongens, die han denvol stenen in het water gooien, zodat het spat en plonst, hetgeen een hoop plezier ople vert, behalve voor de spreker, die danig nat wordt. Wie spreken wil in Hyde Park of het woord wil voeren in het Parlement, moet beschikken over een grote slagvaardigheid, een onverstoor baar gelijkmoedigheid, een ge pantserde huid en een flink con centratievermogen. Vooral dit laatste is nodig, want als het gehoor of het nu „honourable" is of niet ergens op loert, dan is het wel om de spreker van zijn stuk te brengen, met een veelheid van interrupties, „hear hear" geroep en opmerkingen, meestal van het soort waarachter tussen haakjes het woord „hila riteit" komt te staan. Bob op het eenmanspodium in Hyde Park n.iste dat concentra tievermogen. Als tegenwicht evenwel had hij een meer dan normale hoeveelheid gelijk- en goedmoedigheid, die hem zeer te stade kwam. Dit gemoedelijke mannetje, met grijze krullen, die bijna tot op de kraag van zijn vale, donkerblauwe regenjas neerhingen, had een onderwerp gekozen, dat uitermate geschikt was om door een gemengd ge hoor zeer critisch te worden bekeken. „Mijn onderwerp is de schepping", zei Bob. Het was het enige, dat de toehoorders uit zijn betoog duidelijk is geworden. Het was volslagen onmogelijk er enige lijn in te ontdekken, zoals het ook voor Bob onmogelijk was er enige lijn in te brengen, omdat elk woord, dat hij uitsprak, aan leiding was voor iemand uit het gehoor er commentaar op te leveren en het betoog een andere wending te geven. Zodat achter eenvolgens geruime tijd werd besteed aan vraagstukken als: had Adam dochters?; wat voor iemand was de vader van Bob wel geweest?; werd het geen tijd om naar de kapper te gaan?hoe was de kleur van Bobs regenjas en neus ontstaan en stond Bob eigenlijk niet op 'n vreselijke manier te liegen? En na ieder zijpad met oneindig geduld te zijn afgelopen, begon Bob maar weer: „Mijn onderwerp is de schepping." Duizend keer op nieuw, duizend keer onderbro ken. De kwinkslagen waren niet van de lucht en de lach daverde herhaaldelijk over de gazons van Hyde Park, die Zondagsvredig Het Lagerhuis, poli tiek strijdtoneel, tem pel van tradities, en podium van humor. aandeden op deze najaarsochtend. Vragen naar het nut van deze bijeenkomsten staat gelijk met het vragen naar het nut van onze Sinterklaasviering. Men amuseert zich kostelijk, brengt de tijd ge noeglijk door, blaast stoom af desnoods en gaat daarna weer op gewekt naar huis. Anders, maar even geestig. De zitting van het Lagerhuis is uiteraard een serieuzer bezig heid; hetgeen echter in het ge heel niet verhindert, dat er tij dens de debatten veel en luid ge lachen wordt. Sprekers, die op staan, kunnen bij. voorbaat re kenen op een menigte opmerkin gen, aanvallen, interrupties en hoongelach van de oppositie, die werkelijk die naam ten volle waard is. Iemand, die een gees tige opmerking weet, debiteert deze, beloond door daverend ge lach van de partij wie het niet aanging. Alles in methode spre kend gelijk Hyde Park, met uit zondering van de sprekers, die wijzer blijken dan Bob, zich niet op zijwegen laten brengen en alleen dan terugkaatsen als ze een heel raak antwoord weten. Aldus ontstaat een levendig ge heel, waarnaar men geboeid kan luisteren, ook wel enigszins ver baasd, omdat men een dergelijke ongedwongen gedachtenwisseling niet verwacht in de vergaderzaal van een volk, dat het decorum zo hoog in ere houdt, vooral wan neer het gaat om Koninklijk Huis en Parlement. Van dit laatste kan men een machtige indruk krijgen op de eerste Dinsdag in November als de Koningin van Buckingham Palace uitrijdt om in het Hoger huis de Troonrede uit te spre ken en een nieuw parlementair jaar in te luiden. Alles wat het Britse rijk aan traditie en cere monieel op kan brengen, schijnt dan samengebracht te worden in de City of Westminster. De rit van de jonge Koningin met haar gemaal in de Irish State Coach, de Britse „gouden koets", het in drukwekkend vertoon eromheen, waaraan tienduizenden Londe- naars zich laven, de waarlijk vorstelijke intocht in het parle mentsgebouw met pracht en praal van uniformen en toiletten en de handhaving en uitvoering van symbolische handelingen, zo oud, dat weinigen nog weten wat ze te betekenen hebben, dit alles maakt, dat de toeschouwer nau welijks het woord ceremonieel in de mond durft nemen, maar veel eer geneigd is vah liturgie te spreken. En als men dan de volgende dag, dwalend door de gebouwen van Westminster, kennis neemt van alles wat daar herinnert aan de geschiedenis van een wereld rijk en hetgeen enorm veel is, wanneer men de volgende mid dag de intocht van de Speaker in het Lagerhuis ziet, vóór deze zijn „vobrzitterszetel" gaat bestij gen een intocht zo plechtig, dat hij in Nederland lachwek kend zou zijn dan is de toe schouwer voldoende voorbereid om de hoogste vergaderzaal van het Britse rijk te betreden. Maar als hij dan met diep ontzag en vol verwachting het Lagerhuis betreedt, wat ziet hij dan het eerst? Hij ziet op de eerste bank van Labour Party Attlee zit ten en Morrison en Bevan en daartegenover op de eerste bank van de Conservatieven ziet hij, vis a vis met Attlee c.s. de minis ters. Dan krijgt die diepe eerbied voor het Huis een enorme schok. Want het blijkt, dat Attlee, Mor rison en Bevan en de ministers tegenover hen hun excellente benen hebben geplaatst op de tafels, welke Conservatieven en Labour s'cheidt en dat zij in deze houding, die elders sléchts op vrijgezellenkamers geoorloofd is, de zitting bijwonen. Het is een verademing te ho ren, dat ook dit traditie is, een bijzonder privilege, toegestaan aan hen, die op de eerste banken zitten. Én zo is alles weer goed en kan men zonder gêne kijken naar het stuk horizontaal bloot boven Aneurin Bevans sok. Want het is traditie en dan mag het. Dit is Hyde Park te Londen op Zondagmorgen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1953 | | pagina 9