Geschenk zonder verpakking
OJ?,
Sinterklaas in 't nauw
De verliefde Sint Nieolaas
Pagina 8
DE PRIJSVRAAG
Zaterdag 5 December 1953
EEN DIKKE MIST LAG als een donzen deken over het stadje I
en vulde de straten met een schemerdonkere waas. De ouderwetse
straatlantaarn voor het „Tehuis" deed dappere pogingen de steeds
toenemende duisternis met haar geelachtig gaslicht te weerstaan.
'Maar steeds dikker werd de damp, intenser de duisternis in de stille
straat, waarin het rumoer van alle dag op dit uur was verstomd.
De dikke overgordijnen voor de vensters van het „Tehuis" waren
vroeger dan anders dichtgetrokken, niet alleen om het onaantrek
kelijke gezicht op de buitenwereld aan het oog te onttrekken, maar
ook omdat het de avond van de vijfde December was.
Vijf December, het heerlijk i bekende heerlijkheden die uit de
avondje met de verrassingen en doos tevoorschijn kwamen. De
de surprises voor de kinderen; bewonderende uitroepen waren
voor de bewoners van deze niet van de lucht geweest. Dagen-
laatste levenshaven een avond lang was die gebeurtenis het ge-
van herinneringen, van weemoe- sprek van de dag. Vrouw de
dig blije gedachten om het voor-' Bruyn had niets anders kunnen
bije. zeggen dan:
De oudjes; ze vertellen elkaar! „Die jongen toeh.die malle
hoe zij vroeger het Sinterklaas-» jongen van me.... 't Is te erg.,
feest thuis vierden, over hun kin-| 't Is veel te erg...."
deren vertellen ze en over de met Haar tranen druipten neer in
liefde en toewijding klaargemaak- de houtwol, waartussen al het
te geschenken.' Hun kinderen die moois de verre reis had gemaakt,
nu al groot zijn, zelf een gezin In haar dankbrief had ze haar
hebben en die nu in de vreemde jongen verweten dat hij haar veel
vertoeven. te veel had gestuurd, had ze hem
Daarover kan vrouw de Bruyn gevraagd of hij dat nou wel alle-
vertellen; die had een zoon in maal kon missen. Zijn antwoord
Canada. In 1946 al weggegaan.op het dunne, blauwe luchtpost-
Hij maakt het goed, die jongen, papier was dat voor zijn moeder
haar enige nog. Twee kinderen nooit iets te veel kon zijn, dat hij
heeft ze verloren; Jaap, de oudste
sneuvelde op de Grebbeberg in
de Meidagen van '40. Haar doch
ter verlqor ze tijdens de oorlog
voor haar alles zou kunnen mis
sen. Verdikkeme, hij had toch
maar één moeder. Als een blije
verwarmende gloed was het door
en alleen Rein, haar jongste bleef haar heengegaan: Er was toch iets
voor haar gespaard. Met een stil dat hem aan Holland bond! Toch
verdriet, maar met een groot be- z'n oude moeder!
grijpen had ze naar zijn enthou- Ieder jaar. met Sinterklaas en
siaste verhalen over dat verre, op haar verjaardag waren de
vreemde land geluisterd. Canada!
Rein wilde naar Canada!
„Wat moet ik hier nou begin
nen, moeke", had hij met een
wanhopig gebaar uitgeroepen.
pakjes gekomen en elke keer had
de schat van geschenken haar en
haar huisgenoten versteld doen
staan.
Haar Rein werd voor de oude
„Hier zijn veel te veel mensen, mensjes een legendarische, rijke
Daar ligt een toekomst op me te figuur. Och ia. natuurliik waren
wachten. Wat bindt me aan Hol
land!?"
Als een felle pijn waren die
woorden tot haar doorgedrongen.
Ja, wat bond zo'n jonge kerel
aan Holland? Z'n oude moeder?
Zij had niet over zichzelf gerept,
angstvallig elke toespeling in die
richting vermeden. Integendeel.
Ze had hem gesteund bij zijn
plannen, geholpen bij alles waar
zij haar nulp kon geven. Toen
was hij gegaan. Nooit zou ze het
ogenblik van het afscheid ver
geten. De stille tranen die als
vochtige sporen over zijn wan
gen kropen en die hij met een
driftige beweging met de rug van
zijn hand wegveegde. Nog zag ze
zijn laatste zwaai bij de hoek van
dé straat, nog hoorde ze zijn
schorre roep: „Tot weerziens
moeder, tot m'n eerste verlof"
Het was hem goed gegaan, ge
lukkig. Met de regelmaat van de
klok waren zijn brieven gekomen.
Eerst erg geestdriftig over al dat
vreemde, dat onbekende. Later
brieven met nauwelijks verholen
wanhoop over de grote, onver
wachte moeilijkheden die hij on
dervond. Hij had gevochten en
was ze te boven gekomen; met
alle kracht van zijn jonge, sterke
lichaam had hij zich langzaam
maar zeker een goed bestaan
veroverd. Het eerste jaar, zo
schreef hij later, dat was het erg
ste geweest. Toen was het berg
opwaarts gegaan en in het twee
de jaar was hij getrouwd met 'n
Hollands meisje dat hij daar had
leren kennen.
Stil en teruggetrokken zat
vrouw de Bruyn m haar hoekje
bij het raam. Haar huisgenoten
keken af en toe meelevend in
haar richting en schudden vra
gend het hoofd.
Steeds opnieuw probeerden ze
haar in het gesprek te betrekken,
maar hun pogingen werden
slechts met een stil knikje, met
een onverstaanbaar gemompeld
woordje beantwoord.
Ze dacht aan haar jongen en
aan haar kleinkinderen waarvan
'de fotootjes op tafel voor haar
liggen, maar die ze nog nooit had
gezien, waarvan ze de stemmetjes
nog nimmer had gehoord. Mis
schien zou ze ze ook wel nooit
zien, nooit horen. Over al die din
gen had ze al zo veel gepiekerd.
Nu was er iets anders dat haar
zo stil maakte. Anders waren
zwijgzaamheid en afzijdigheid
haar vreemd. Ze voelde wel dat
de blikken van de oudjes, haar
vrienden en vriendinnen herhaal
delijk op haar rusten en zij kon
hun gedachten raden. Ze had het
willen verzwijgen voor ze, maar
dat was door de ouwe Japie Bont
onmogelijk gemaakt. Die was de
zaal binnen gestapt, met de eeu
wige glimlach op zijn rood appel
gezichtje en had uitgeroepen:
,En wat heeft die Mien de
Bruyn nou weer voor moord
dingen uit Canada gekregen? Je
boft toch maar als je zon rijke
zoon hebt!"
Met een ruk hadden alle oud
jes hun hoofden in haar richting
gedraaid allen met dezelfde
vraag in de ogen en zij hadden
gezien hoe zij zacht, met moeite
een glimlachje forcerend, haar
oude grijze hoofdje had geschud.
Tranen brandden achter haar
ogen, maar manhaftig had zij die
teruggedrongen.'
„Eh.ohJopie aarzelde
even. Nou meid niet getreurd
hoor. De post is zeker over tijd
met die drukte. Krijg je morgen
natuurlijk een extra groot pak.
Hè, hè, hè."
figuur. Och ja, natuurlijk waren
ze wel een beetje jaloers op zo'n
kostelijk bezit, maar misgunnen
deed niemand het haar. Daarvoor
hadden ze te veel op met het blij
moedige oude vrouwtje, wier
stem zo schel vrolijk kon opklin
ken door de zaal en die zo pret
tig een mens moed kon inpraten,
altijd voor haar medemensen
klaar stond. Iedereen had die
avond met. haar te doen.
Ouwe vrouw Holling, de oudste
bewoonster van het Tehuis, half
kinds en doof, was het nieuws op
de gang toegeschreeuwd. Nu zat
ze heel meewarig naar vrouw de
Bruyn te kijken. Doorlopend
schudde ze het oude hoofd, ter
wijl haar murmelende mond on
verstaanbare klanken voort
bracht.
Een poosje was de aandacht
voor vrouw de Bruyn vermin
derd, dat was toen de kleine,
meest zelfgemaakte surprises wa
ren uitgedeeld. Maar toen de
chocolademelk klokkend en dam
pend in de bekers werd geschon
ken, chocolademelk met een brok
speculaas erbij, toen misten ze
allemaal de vrolijke oude stem
nog meer dan vroeger op de dag.
Ook misten zij de uitheemse en
onbekende versnaperingen die uit
de „Canadese doos" hadden moe
ten komen en waarvan vrouw
de Bruyn altijd met gulle hand
ronddeelde. Hét ontbreken van die
doos en het besef van het stille
verdriet Van hun huisgenote
drukte de stemming.
Gelaten zuchtte vrouw de
Bruyn. Nerveus wriemelden haar
vingers in en uit elkaar, een
handwerkje lag vergeten in haar
schoot.
„Alle jaren stuurde hij iets,
alle jaren en nou.nou had
hij het vergeten. Haar vergeten,
z'n oude moeder. Och ja, hij had
nu een eigen gezin, dat z'n aan
dacht, z'n liefde opeiste, dan telt
een moeder niet meer mee. Haar
plaats in zijn hart was door an
deren ingenomen. Gewillig gaf
ze zich over aan de opdringende
gedachten; somber en verdrietig.
Ja, ze werd zo oud, zij had haar
plichten vervuld. Ze werd over
bodig. Ook als moeder. Ze had
niemand meer om voor te zorgen,
niemand om te koesteren met
haar liefde.Ze was alleen op
de wereld.... alleen en.... ver
geten
Toen, plotseling werd de stilte
verscheurd; de bel rinkelt, lang
en natuurlijk. Verbaasd gaan de
oude, gebogen hoofden omhoog.
Wat kan dat zijn op dit late uur?
't Is omdat het Sinterklaasavond
is, anders hadden ze allemaal al
in bed gelegen.
Ze hoorden hoe de vader de
deur opende, het rinkelen van de
koperen ketting van het nacht
slot. Zijn zware stem klonk door
tot in de zaal, de woorden kon
den ze niet verstaan. Vaag hoor
den ze een onbekende mannen
stem, de stem van een vrouw.
Even stilte, toen, met een doffe
bons, viel de zware deur weer in
het slot. Stemmen op de gang,
vaag en onduidelijk gemompel.
Ze hoorden de vader lachen en
„ja, ja" zeggen N.ieuwsgierig
loerden ze naar de deur. Wat zou
dat toch zijn? Bezoek? Dat mag
toch niet op zo'n rare tijd. Toen
werd de deur geopend van de
zaal en
„Itte wil naar omaatje!" schal
lend klonk een heldere kinder
stem in de oude, vermoeide oren.
„Waar is mij omaatje nou? Itte
zien zo'n heleboel omaatjes!"
In de deuropening stond een
klein blond meisje, met haar gro
te blauwe ogen keek ze naar de
gerimpelde gezichten daar voor
haar. Achter haar stapte een for
se jongeman naar binnen, het
kind met zachte drang voor zich
uitduwend. Zoekend gingen zijn
ogen door de zaal.
„Daar! Daar is omaatje, Mieke,
daar bij het raam!"
Bevend van emotie probeerde
vrouw de Bruyn zich van haar
stoel te verheffen, maar haar be
nen, waarmee ze nog zo dapper
kon voortstappen, weigerden
dienst.
„Rein, jongen!!"
Ze kon het niet geloven, niet
verwerken dat, wat zij voor haar
ogen ziet, dat zoiets waar kan
zijn. 't Is natuurlijk een droom.
Maar de sterke jonge armpjes die
zich toen om haar hals sloegen
en die kinderstein die „Omaatje,
lieve omaatje. Hier zijn we! in
haar oor juichte, nee, die waren
te écht voor een droom.
't Was teveel voor vrouw de
Bruyn, die kinderarmpjes, warm
en innig om haar gerimpeld hals
je. Een kind. een schattig meisje
dat haar „lieve omaatje noemt,
ondanks dat ze elkaar nog nooit
hebben gezien. Toen de stoere
mannenarmeh van haar zoon, de
vertrouwde donkerte Van zijn
stem.
„Moeke, daar ben ik weer, daar
zijn we". Schor van aandoening
fluisterde hij haar de woorden
toe. „Oh Moeke, ik ben zo blij"
Ze knikte maar en probeerde
de tranen weg te slikken, geen
woord kon ze uitbrengen. Zè zou
ze haar jongen wel voor altijd
willen vasthouden, maar dat gaat
niet. Voor het eerst zag ze haar
schoondochter, het jongste klein
kind, Petertje, in haar handen.
Over het kleine slapende bundel
tje kusten ze elkaar, 't Was niet
vreemd, 't was of ze elkaar al
'tSB/MïmiJMMmM&MMIiJk
Op deze pagina zijn iveer
drie verhalen opgenomen,
welke in de prijsvraag voor
Sint Nicolaas-verhalen voor
onze lezers, bekroond zijn.
De uitslag van de Jury is
elders in dit nummer op
genomen.
yemimtmemetBSim
jaren en jaren kenden, als heel
goede vriendinnen.
„Omaatje vocht niet langer te
gen haar tranen. Ze liet ze vrije
lijk de loop, wat kon het haar
schelen. Wie zou nu niet moeten
huilen? Zelfs de andere oudjes
hadden het te kwaad. Hier en
daar hoorde je een zacht gesnot
ter. Ook ouwe Japie Bont moest
zijn neus lang en nadrukkelijk
snuiten. Stralend zaten ze bij el
kaar in het hoekje bij het raam.
Vrouw de Bruyn kon het nog
steeds niet helemaal geloven.
„O jongen, ben je het nou heus
ben je het nou heus?" vroeg
ze maar steeds, zonder haar vraag
aan iemand speciaal te stellen.
„Nou reken maar moeder, of
ik het ben", lachte Rein. „Is het
geen verrassing?"
Of het een verrassing was, t
whs allemaal zo overweldigend,
zo onverwacht, dat ze niet goed
wisten wat ze elkaar moesten
zeggen, en er was toch zoveel,
zo heel veel te vertellen.
Vragend stak ze haar handen
uit naar haar schoondochter en
toen met haar ogen op de sla
pende baby: „Mag ik.... mag ik
hem even vasthouden?"
„Maar moeke, natuurlijk".
Wat deed het haar goed dat ook
haar schoondochter het zo ver
trouwelijke „moeke" van haar
zoon gebruikte. Opeens was het
leven weer vol vreugde, weg het
verdriet, weg de gedachten van,
vergeten te zijn. Vergeten dat ze
zich een paar minuten geleden
nog zo oud en bijna tachtig voel
de. Ze voelde zich zelfs geen twee
en zeventig, die ze toch werkelijk
telde, nee, ze voelde zich jong,
heel jong nog toen het kostbare
bundeltje in naar trillênde armen
werd gelegd. Tégen haar schoot
leunde ae kleine Mieke met hoog
rode wangen en wazige slaapoog-
jes. Dit 'alles betekende vöor haar
het grootste geluk. Mieke, zo
noemde haar man haar vroeger
ook.
„Kom jeben jezijn
jullie met verlof, of.
„Ja, moeke, met verlof, Vijf
maanden blijven we in Holland
en dan nemen wij je meé
naar huis".
Die laatste woorden drongen
niet eens tot haar dbor. Ze vond
het niet belangrijk, op dit ogen
blik. Dit ogenblik waarin ze alles
bezat wat zij maar wilde bezitten.
Al dat kostbare om haar heen
maakte, dat al het andere aan
betekenis verloor, niet meer mee
telde. Voorzichtig veegde ze mét
haar zakdoekje een traan van de
zachte b'abywang. Een traan die
vah haar gerimpelde gezichtje,
dat gloeide van opwinding, op het
blanke snoetje Uitéén was ge
spat.
Een poosje zat ze te genieten
van dat wonder op haar schoot,
toen hief ze het hoofd op en keek
met een verrukte, innig gelukkige
blik de kring van oudjes om haar
in het rond.
„En ik was bang dat ik zou
worden vergeten en kijk nou es.
Zo'n prachtig Sinterklaasgeschenk
heb ik nog nooit gehad'
Toen klonk lachend de stem
van ouwe Japie Bont: „Ja, een
prachtig geschenk, een Godsge
schenk, maarzonder verpak
king.
Den Helder M.S.
Op bezoek bij de familie Dig
gelmans overkwam Sinterklaas
iets ontzettends. Stel U voor:
Leo, de oudste van de drie kin
deren. weigerde hem brutaal een
vriendelijk verzoek en twijfelde
nog aan zijn echtheid bovendien.
Kon het erger? Kon het? Neen.
Naar alle waarschijnlijkheid niet.
Geen wonder daarom, dat de
grijze bisschop zo niet uit het
veld, dan toch uit het lood was
geslagen. Eerst na een menigte
van urenlange seconden slaagde
hij erin, weer te spreken en zijn
mooie zeeblauwe ogen met va
derlijke warmte op het knielende
knaapje, vlak vóór hem. te ves
tigen. „Zo", zei hij, en als om de
aanwezigen te laten weten, dat
dit woord hem in de gegeven
omstandigheden wel beviel, liet
hij er lispelend op volgen: „Zo,
zo!"
En toen zag hij moeder
Geertje.
Ze zat in Vaders Zondagse
stoel de heer des huizes kon
wegens een of andere noodzake
lijke vergadering het „heerlijk
avondje" helaas niet meevieren
en hield haar verweerde han
den voor haar gelaat en zij
schokschouderde
Had hij haar maar niet ge
zien.
Sinterklaas toonde plotseling
veel belangstelling voor de
ebbenhouten zoldering en bracht
met opmerkelijke haast zijn wel
gevormde handen naar zijn
mond: de eerste symptomen van
iets, dat onherroeplijk moest ko
men. Twee-tienden van een se
conde later begon de stevige buik
van de hoge bezoeker te schud
den als een op hol geslagen sor-
teermachine. Bijna op hetzelfde
moment bleek de gemoedsbewe
ging, waaraan de Sint ongetwij
feld ten prooi was. gedeeltelijk
dezelfde uitwerking te hebben als
een in het water gegooide steen:
met verrassende snelheid klom
het schudden in halve kringen op
naar de borst, de keel en bereik
te uiteindelijk de mond.
De weg voor het „onherroepe
lijke iets" was bereid.
Sinterklaas sloeg zijn handen
op zijn knieën, grinnikte, lachte
en kon weldra niet anders meer
dan brullen. En de kinderen
maar met grote ronde ogen kij
ken en niet begrijpen. En Moednr
Geertje maar schokschouderen en
haar verweerde handen
voor haar gelaat houden. Welk
een hoogsternstige situatie!
Moest door dit alles het be
zoek van de goedheilig man een
verschrikkelijk fiasco Worden?
Moest Leo dan tóch ervaren, dat
zijn kameraadjes gelijk hadden
gehad, toen zij die morgen, op
weg naar school, hadden be
weerd, dat Sinterklaas niet echt
meer bestond? Neen. Zeker niet.
Althans, niet wét de beproefde
bisèchop betrof, want....
Want tussen twee brullen door
kreeg hij de inspiratie. De in
spiratie voor een even schitte
rend als doeltreffend betoog.
Nauwelijks waren de lachsalvo's
weggestorven als het geluid van
een voorbijgaand draaiorgel, of
hij Zette zich schrap en begon:
„Wel, jongen", zei hij, „je zegt
dus, geen liedje te willen zin
gen, omdat ik nèt zo'n vals gebit
héb en precies dezelfde tand
kwijt ben als.... eh.... als je
Vader! Kind kind. kind, wat haal
;'i je allemaal in dat kleine kop-
ke van jou?! Dat ik van kunsttan-
uen en -kiezen gebruik maak is
toch normaal ik ben tenslotte
geen twee en twintig meer en
dat zij op die van je Papa lijken
is.toéh óók niets buitengewoons?
Hè? Nou. dan! En wat die ont
brekende tand betreft de ge
wijde spreker knipperde even
met z'n ogen Wel eh.... die
ben ikeh.... gisteravond,
helaas, kwijtgeraakt, toén ik op
een te hard gebakken pepernoot
beet! Ja! heel gewoon!. Zoiets kan
iedereen overkomen. Hè? Juist!
Precies! O, zo!"
Fier en onverschrokken zat
Sinterklaas weer op zijn stoel. Hij
voelde zich nu kiplekker en was
zelfverzekerder dan ooit. De
knaap zou nu wel spoedig zin
gen. dacht hij. Z'n redenering was
immers, af geweest, vond hij. En
tegen dergelijke logica moest de
arme jongen het afleggen, meen
de hij.
Doch de Sint rekende ditmaal
buiten de nog altijd bestaande en
de nog immer beruchte waard.
Het antwoord van de guit was
ppnieuw niet het door hem zo
fel begeerde liedje. Verre van
dat. Het bestond slechts uit één
simpele zin. Een zin evenwel,
waarvan ieder woord klonk als
een revolverschot.
„En vanmorgen op school", zei
het ventje secuur, „had U al Uw
tanden nog!"
Pats. Die klap was raak. Wat
nu. Sinterklaas?
Dat vroeg zich niet slechts een
Kinderen zien meer,
dan grote mensen
vaak denken
stralende rekel af, maar ook een
nu minder Uitbundige Moeder
Geertje vanwege haar nog
twee onschuldige dochtertjes.
Doch zie: op dit uiterst be
langrijke moment toonde Zijne
Excellentie, dat hij uit het goede
Spaanse hout was gesneden. Niet
langer dan een halve seconde
dacht hij na. Toen glimlachte
hij. En zei:
„Dat kan kloppen, kereltje. Ik
had vanmorgen op school al m'n
tanden nog. Ongetwijfeld. Om de
nuchtere reden, dat mijn „andere
ik" er recipieerde. Ja! Wat zeg
je? Snap je het niet? Maar man
neke toch, het is zo eenvoudig,
als.... alsnou ja: als witte
brood. Mijn coadjutor was daar!"
„Uw.wie?", vroeg de kleine
deugniet verwonderd.
„Mijn coadjutor!
„Coadjutor?"
„Nèt! Zó is het! Coadjutor!
Jaah, dat gaat nog wel iets bo
ven je krulleboi. hè? Sinter
klaas lachte fijntjes maar dat
hindert niet hoor! Als je nog
eens groot wordt, begrijp je het,
haar ik hoop. vanzelf!"
Er kwam geen antwoord meer.
De jongen boog zijn hoofd Hii
kon niéts meer zeggen. Hij was
uitgepraat. Hij voelde zich ver
slagen. Dikke tranen glinsterden
in zijn grote ogen. Van berouw,
dacht Sinterklaas. Van schaamte,
meende Moeder.. Van machte
loosheid, veronderstelden de
twee meisjes. Van angst, wist
de knaap. Hij had de Sint im
mers niet kunnen ontmaskeren.
Hij bestond dus. Zijn kameraden
hadden ongelijk En wat zou de
wraak van de heilige bisschop
zijn? Hij mocht dan in zijn arse
naal een enorme hoeveelheid
goedgeefsheid hebben, hij zou
vast niet straffeloos aan zich la
ten twijfelen.
De kleine aspirant-detective
vergiste zich.
Sinterklaas kende, ook nu, geen
Wraakgevoelens. Om zijn nog
altijd energieke mond speelde
een glimlach; een spottende
glimlach weliswaar, maar een
glimlach niettemin.
„En", vroeg hij na enkele voor
hem genotvolle ogenblikken,
„krijg ik nu mijn liedje?" Dat
was alles. Meer niet. Daarmee
was hij tevreden. Goeie Sinter
klaas!
De jongen knikte. Blij. Opge
lucht. En het was een gróóts
moment, toen hij zijn longen vol
zoog en de eerste regel van het
schone ontroerende lied „Sin
terklaas, goedheilig man" zong.
Helaashet blééf bü die
eerste regel
Want opnieuw kwam er een
kink en niet zo'n kleine in
de kabel. Nauwelijks had Leo de
tweede alinea ingezet, of zijn
heldere stem zonk, tot ontstel
lende verbazing van zijn toehoor
ders. weg als een ongelukkige
haas in een moeras. Na nog een
zeer zwakjes hoorbaar „Stap
pers" was het stil. Vreemd stil.
Onheilspellend stil. Stil dus.
Toen de Sint eindelijk de broei
ende rust verbrak, leek het. als
of hij de geluidsgrens over
schreed, zo grof en hard klonk
zijn anders zo welluidende stem.
„Wat scheelt er aan. jongen?",
vroeg hij. Geen antwoord. Hij
zag de knaap scherp aan, volgde
diens blik en .zat als bevro
ren. Wanneer hij op dat moment
in een Poolharde ijspegel was
veranderd, dan had hij zich niet
kilkouder kunnen voelen.
Met in zijn ogen niets dan
grenzeloze verbazing keek de
rakker naar.de wérkelijke
stappers van Sinterklaas. Stap
pers die het kón niet anders
aan Vader Diggelmans toebe
hoorden. Niet alleen immers wa
ren zij bruin en „zaten" er spik
kelgaatjes in, maar de linker
schoen was met een zwarte veter
vastgemaakt
„Dus toch!" concludeerde Leo.
De Sint derhalve op het aller
laatste moment ontmaskerd? „Dat
nóóit',, dacht Monseigneur ge
prikkeld. Als daad op zijn ge
dachten schudde hij alle ijzigheid
resoluut van zich af. „Jezelf op
winden, Nico!" zweepte hij zich
pp. Op hetzelfde moment werden
zijn wangen rood als overrijpe
tomaten. „Nu je ogen laten blik
semen, ouwe jongen!" Eén tel
later zag de familie, hoe de kij
kers van Sinterklaas gloeiden als
vurige kolen. „En nou dónderen!
besloot hij. Hij bulderde!
„Dat," zei hij en zijn stem deed
de ruiten welhaast rinkelen, „gaat
te ver, vrindje, véél te ver, als je
me aanvoelt. Ja, die schoenen
van je vader. Ik heb ze zoeven
van je goede Moeder te leen ge
kregen, omdat ik in de sneeuw
natte voeten had opgelopen. Kwa
jongen. Rakker, Rekel. Deugniet.
En verder geen praatjes meer!
Versta je: géén praatjes, Zingen,
zeg ik je. Zingen, of ik maak
pepernoten van je. zowaar als ik
Sinterklaas heet want op dat ge
bied bèn ik niet zo benauwd!"
Boem! De rede van de boze
Sint sloeg in als een speech van
Dominee Zandt in de Tweede
Kamer. Moeder zag bleek. De
twee meisjes krijtwit. Leo ten
slotte had een niet te definiëren
kleur op zijn gezicht. Hij beefde.
Was doodsbenauwd. Zöng uitein
delijk. Zong, alsof zijn jonge veel
belovende leven ervan afhing.
Zong vijf minuten achter elkaar
door
Toén was alles weer in orde.
De Sint had gezegevierd. Zo was
het goed. Het werd nog heel ge
zellig in de heerlijk verwarmde
kamer Tim droeg een versje
voor en Trudi, de jongste,
bad een Wèes-Gegroetje. En .de
goedheilig man deelde talrijke
cadeautjes uit. Ook aan Leo. Pas
tegen elf uur nam hij afscheid.
Moeder, zoon en dochters bege
leidden hem toen naar de deur.
Op de drempel Juisterde de eer
biedwaardige grijsaard schijn
baar ontroerd nog even naar
hun afscheidslied Dan strompel
de hii. nagestaard door het, op
Vader na. volledige gezin, het
duister in.
„Hij wórdt oud", zei Leo, toen
allen in de huiskamer waren te
ruggekeerd.
„Misschien gaat hij wel gauw
dood," merkte Tini bezorgd op.
„Dat," bracht Trudi onverwacht
in het midden, „geloof ik niet!"
Eh?Moeder Geertje
Leo en Tini keken haar strak-
vragend aan. De jongste spruit
Glimlachte ietwat bedroefd. „Heb-
en jullie dan niet gezien," zei ze.
„dat Sinterklaas een trouwring
aan had?!"
HENKBROERSEN
Die middag wist Sinterklaas niet wat hem over
kwam: nadat hij voet aan wal had geizèt en
de voorzitter van het plaatselijk ontvangst-comité
hem onder luide bijvalsbetuigingen van honderden
schoolkinderen met een van opwinding gloeiend
hoofd had verwelkomd, voelde de goed-heiligman
zich opeens in de knel van twee onstuimige om
helzende meisjesarmen. Voor-hij zich kon afvragen
wat er zou gaan gebeuren, drukte twee koéle,
bieten-rood geverfde lippen zich tegen zijn rechter
wang. Toen hij de ogen weer durfde openen
stond het mooiste meisje van de stad hem van
onder haar ma'ke-up uit toe te glunderen. „Dat is
hier zo de gewoonte bij de aankomst van een of
andere populaire figuur," lachte de voorzitter en
hij duwde de onthutste Sint gauw in het rijtuig
voor de traditionele rondgang.
Eerst vijf minuten later realiseerde Sinterklaas
zich dat hij tussen hagen van juichende, meren
deels jeugdige inwoners door reed en daarom be
gon hij, na eerst gevoeld te hebben of de mijter
nog niet verkreukeld was, maar eens werktuigelijk
te wuiven met twee handen ditmaal, want er
moesten nog heel wat vriendelijke gebaren worden
ingehaald.
Naarmate de tocht vorderde, begon de nog steeds
niet voor honderd procent geconcentreerde Sint
echter milder over het voorval van zojuist te den
ken. Goed beschouwd, was hij zelf toch pas 28
jaar en in Spanje hoefde hij dat getal nooit om
„Ja, misschien wel Jaap, mis- te draaien, want daar geloofde niemand meer in
;hien", had ze zachtjes geant- Sinterklaas. Hij was daar doodgewoon Willem de
woord. ,Ja de post zal te laat
zijn".
Jopie knikte es. Hij voelde wel
dat hij mis was geweest, maar hij
kon toch ook niet weten dat ei'
nog niets gekomen was. Om zijn
figuur te redden verkocht hij nog
een paar van zijn grollen. Anders
hadden die altijd succes, deze
keer echter bleven ze zonder uit
werking. Stil in zichzelf monke
lend zocht hij een plaatsje bij de
kachel.
Elk jaar had Rein haar iets
ges'tuurd, zelfs in dat eerste
moeilijke jaar had hij aan zijn
moeder gedacht. Vrouw de Bruyn
zou het nooit vergeten: d'at eer
ste pakket uit Canada, met al die
vreemde postzegels erop en stem
pels in een vreemde taal. Ze wist
het nog alsof het pas gisteren
gebeurd was. Met trillende vin
gers had ze aan de touwtjes staan
plukken, totdat één Van de man
nen met een resoluut gebaar zijn
mes pakte en met één haal het
touw doorsneed. In een kring
stonden de oudjes om haar heen.
Ze rekten de halzen om maar
niets te missen van al die on-
bakker, zonder meer. En danhet was lang
geen onaardig kind, dat mooiste meisje van de
stad. Wat?, Geen onaardig kind? Man, het was een
juweeltje! In Spanje liepen altijd van die zwarten
rond, het zag er zwart van. Maar deze Was weer
eens wat anders: heur haar was blond als het hooi
uit de ruif van zijn schimmel, haar ogen waren
zo blauw als de inhoud van het zakje dat zijn
moeder altijd boven de wastobbe ledigde, haar
wangen waren rose als bloesem (de „Moulin"-
rouge die er vanaf geurde was hij allang weer
vergeten!) en haar lachende mond-vol-tanden was
als een gespleten radijs. Nee, het was lang geen
gek kind. Als hij straks zijn ere-ronde achter de
rug had, zou hij vast en zeker eens informeren,
wie ze was en waar ze woonde. Steeds meer ver
langde hij naar de finish, maar het leek alsof de
wit-geplulmde paarden, die het koetsje trokken,
stram waren van de rheumatiek en de koetsier
zijn zweep omhoog haalde alsof het een hijskraan
betrof. Het wuiven werd steeds moeizamer en ten
slotte liet hij zijn armen maar slap langs zijn
flanken bungelen, omdat al dat gejoel op de trot
toirs hem geen zier meer interesseerde. Hij vergat
zelfs minzaam te lachen. Toen hij deze fout ont
dekte („kerel, lach toch bij de gedachte aan hét
heerlijk avondje dat je misschien nog wacht!"),
stond de koets echter stil: hij was er, hèhè. Bui
gend als een knipmes wilde de voorzitter van het
ontvangst-comité onze Sint uit zijn rijtuig helpen.
Maar indachtig zijn jeugd sprong deze er als een
sportkampioen uit, duwde daarbij de goed-bedoe-
lende voorzitter-van-midden-vijftig de menigte in
en zwaaide joviaal de mijter boven zijn wit-
zwarte krullen. De mensen hadden nog nooit zo'n
vlotte Sinterklaas gezien.
Tussen de tweede en de derde, teug uit het
borrelglaasje door vroeg Sinterklaas aan de voor
zitter, hoe dat mooiste meisje van de stad wel
heette en waar zij woonde. „Ze heet Cynthia
Klaassen en ze woont jn de St. Nicolaaslaan, dat
is de laan recht tegenover dit café," antwoordde
de voorzitter. „Waarom vraagt u dat zo?" „Och,
ziet u, eh....", stotterde de Sint vuurrood blozend
onder zijn watten, „ik vond het zo'n knappe pres
tatie van haar, om zomaar een ouwe ginnegapperd
als ik een zoen op z'n rimpelwangen te drukken,
dat ik vanavond graag een presentje door haar
schoorsteen zou willen smijten." „Dat zal ze vast
en zeker op prijs stellen, Sinterklaas," sprak de
voorzitter. „Ze woont op nummer I3q." „Dank u,
ik za'l het onthouden," lachte de Sint, „misschien
kom ik nog wel even persoonlijk door de schoor
steen naar beneden zakken."
Het zoontje van de kolenman, dat tot nu toe
ieder jaar als zwarte Piet had gefungeerd, lag
die 5 December-avond zijn bed vol te huilen met
tranen als inktmoppen. De Sint had hem er om
half zeven reeds in laten stoppen, omdat hij een
zakenreis moest ondernemen, had-ie gezegd.
Om klokslag acht uur droeg de schimmel zijn
baas gewoontegetrouw langs de gevels omhoog.
Eenmaal op het dak van St. Nicolaaslaan 13q
spoog de Sint zich ééns in de witte handschoenen:
„Zo, ouwe jongen, het spul gaat beginnen." De
waarde van zijn kostbare gewaad bedenkend, vroeg
hij echter eerst aan de schimmel of die eens pools
hoogte wilde nemen: „Je kijkt gewoon door de
schoorsteen naar beneden, dan voortiit door de
ruitjes van de haard en tenslotte weer omhoog.
Zit er een aardig meisje met een vol Verwachting
kloppend hart, dan geef jé maar een hinnik en
ik begin aan de afdaling." De schimmel voerde
zijn opdracht feilloos uit. „En....?" vroeg de Sint
na het onderzoek. „Ze zit er," sprak de schimmel.
„Zei .ze soms nog wat?" informeerde de Sint weer.
„Ja, ze zei: nee, nog een jaartje wachten." „Zei
ze dat tegen jou, of....?" „Ik weet het niet, baas,
misschien wel tegen u." „Hm," kuchte de Sint.
„Tja, misschien is het béter dat ik ook nog een
jaartje wacht." „Waarom, baas?" vroeg het paard.
„Kijk, die kleding van me zit me in de weg. Ik
geloof nooit, dat ik met al die textiel aan mijn lijf
door die schoorsteen kom." „U kunt het toch pro
beren," waagde de viervoeter nog. „Zwijg!" riep
de Sint, „en draag me weer naar beneden en regel
recht naar Spanje, want ik vernikkel hier van de
kou. Als zij een jaar geduld kan hebben, kan ik
dat ook. En volgend jaar, volgend jaar.... dan
kóm ik door die schoorsteen heen, zowaar als ik
Willem heet."
Een jaar later werd Sinterklaas op precies de
zelfde wijze verwelkomd. Er was nog steeds geen
mooier meisje dan Cynthia Klaassen in de stad
en de omhelzing was nog inniger dna die waar
van hij 363 lonely nights gedroomd had. Na de
rondgang nam Sint de voorzitter van het ont
vangst-comité even onder vier ogen. „Kerel," sprak
de hoge gast, de voorzitter-schouders bekloppend
tot al het stof eruit was, „het was weer fantastisch!
Ik kan je niet zeggen, hoe ontzettend dankbaar ik
je ben voor de overweldigend grootse ontvangst."
„Het was niets, het was niets," lachte de voorzitter
verlegen. „U doet anderen zo vaak een pleziertje.
Ik wou dat ik u nog meer van dienst kon zijn."
„Meent u dat?" vroeg de Sint en de sterren
sprongen hem in de ogen. „Ja zeker, waarom
niet? U aegt maar wat u wenst en u krijgt uw
zin. Hebt u misschien nog verlangens, als ik het
vragen mag?" ,Ja„" sprak de Sint na een korte
aarzeling, „kijk, hm, ziet u eens, hm, de zaak
ehde zaak is deze: vorig jaar heb ik beloofd,
dat ik bij het mooiste meisje van de stad met een
presentje door de schoorsteen zou komen afzakken,
maar eerlijk gezegd, durfde ik op het laatste mo
ment niet, omdat ik vreesde, dat mijn gewaden
zwart zouden Worden van het roet. Nu zou ik me
vanavond graag willen rehabiliteren, maar dat kan
ik niet zonder uw hulp." „En waaruit moet die
hulp bestaan?" vroeg de voorzitter geïnteresseerd.
„Uit uw tijdelijke ontferming over alles wat mij
uiterlijk zoveel op Sinterklaas doet lijken," zei de
Sint, „want als ik enkel in colbert en Manchester
broek ben, kan ik nèt door die schoorsteen heen.
Wilt u me helpen, meneer dé voorzitter?" „On
middellijk, Sint," stemde de voorzitter toe en hij
rukte meteen de mijter van het eerbiedwaardige
hoofd om de daad bij het woord te voegen. „Als
u nu verstandig bent," voegde hij er aan toe,
„trekt u meteen al die spullen uit en geeft u ze
mij vast mee. Ik zal u na afloop van uw stunt met
kleding en al opwachten aan het eind van de
St. Nicolaaslaan. Afgesproken?" „Afgesproken,"
antwoordde de Sint gesmoord onder zijn tenue,
want het valt om den drommel niet mee om zo'n
vracht gèwaden over je hoofd te krijgen.
Wat voelde Sinterklaas zich licht en lenig, toen
hij om acht uur met zijn trouwe schimmel bij de
schoorsteenpijp van perceel 31q stond. Opnieuw
bekroop hem nu echter een lichte angst. „Schim
mel," sprak hij, „het zou te gek zijn als ik naar
beneden ging en er geen Cynthia te bekennen
viel. Daarom vraag ik je, of je net als vorig jaar
eerst weer even door schoorsteen en haard wilt
zien of ze er is." De schimmel gehoorzaamde van
zelfsprekend, maar hij bleef dit keer ongewoon
lang en ernstig kijken en bloosde tot in de top
pen van zijn hoeven. Opeens hief hij zijn hoofd
op, hinnikte eens luidkeels in de richting van de
door de bomen schijnende maan en rende over
de daken weg. „Wat zag je?" riep de Sint hem
nog na. „Een paardestaart! Ze draagt een paarde-
staart!" gilde het dier zonder om te kijken, „en
een schimmel laat zich niet beledigen!"
Minutenlang lachte de verraste Sint om de
ontsteltenis van zijn paard, dat hij nooit meer
terug zou zien. (Men zegt, dat het nu voor de
kolenwagen loopt bij de vader van zwarte Piet.)
Maar toen hij zijn voeten koud voelde worden,
besefte hij plotseling, dat hij zich nu alleen op de
wereld, of liever: alleen op het dak bevond. „Wil
lem," mompelde hij bij zichzelf, „nou móet je, of
je wilt of niet. Het is bovendien de meest veilige
manier om ooit weer de begane grond te be
reiken."
Hij blies gedurende vijf minuten zijn longen leeg
in de schoorsteenpijp, teneinde het uitgaan van de
kachel te bewerkstelligen, en wrong zich daarna
door de kleine opening. De tocht verliep buiten
gewoon langzaam en hij voelde zich steeds zwar
ter worden, maar dat gaf niet: beneden wachtte
zijn geluk. Inclusief paardenstaart. Haha, die
schimmel. Maar hij kon het toch ook best be
grijpen.
Nog enkele decimeters scheidden hem van de
uitgebrande kachel. Een, twee, drieja! Zo,
dat was dat. Nu dat beestje nog opzij duwen. Rrrrt,
daar schoof de kachel een eind de kamer in. Voor
de bewoners van 13q zich hierover konden ver
wonderen, zagen zij de Sint-in-civiel de schoor
steen uitkomen.
En wat zag die Sint? Het mooiste meisje van
de stad zat op de sofa, hand-in-hand met een
andere Sinterklaas, gekleed in zijn gewaden!
En daar stormde warèmpel de voorzitter van het
ontvangst-comité op hem af: „Welkom! Welkom
op het verlovingsfeest van mijn zoon met Cynthia
Klaassen. Eigenlijk zou het al een jaar geleden
gevierd worden, maar toen mijn zoon er op de
vorige Sinterklaas-avond met haar over sprak, wil
de ze liever nog een jaartje wachten."
Van schrik kon Sinterklaas geen woord uitbren
gen en hield hij zijn presentje voor Cynthia in
de binnenzak. Tijdens het handen-drukken met de
dol-gelukkige verloofden viel hij flauw. Nadat hij
bijgekomen was, nam hij als in een roes drie
slokjes likeur en een halve sigaret tot zich. Daarna
verdween hij in cje kille avond. Liftend is hij
teruggekeerd naarSpanje. Daar heeft hij een
Bond tot Afschaffing van Sinterklazen opgericht.
Maar het heeft nog steeds niets geholpen. J.v.d.K.