Geschenk zonder verpakking OJ?, Sinterklaas in 't nauw De verliefde Sint Nieolaas Pagina 8 DE PRIJSVRAAG Zaterdag 5 December 1953 EEN DIKKE MIST LAG als een donzen deken over het stadje I en vulde de straten met een schemerdonkere waas. De ouderwetse straatlantaarn voor het „Tehuis" deed dappere pogingen de steeds toenemende duisternis met haar geelachtig gaslicht te weerstaan. 'Maar steeds dikker werd de damp, intenser de duisternis in de stille straat, waarin het rumoer van alle dag op dit uur was verstomd. De dikke overgordijnen voor de vensters van het „Tehuis" waren vroeger dan anders dichtgetrokken, niet alleen om het onaantrek kelijke gezicht op de buitenwereld aan het oog te onttrekken, maar ook omdat het de avond van de vijfde December was. Vijf December, het heerlijk i bekende heerlijkheden die uit de avondje met de verrassingen en doos tevoorschijn kwamen. De de surprises voor de kinderen; bewonderende uitroepen waren voor de bewoners van deze niet van de lucht geweest. Dagen- laatste levenshaven een avond lang was die gebeurtenis het ge- van herinneringen, van weemoe- sprek van de dag. Vrouw de dig blije gedachten om het voor-' Bruyn had niets anders kunnen bije. zeggen dan: De oudjes; ze vertellen elkaar! „Die jongen toeh.die malle hoe zij vroeger het Sinterklaas-» jongen van me.... 't Is te erg., feest thuis vierden, over hun kin-| 't Is veel te erg...." deren vertellen ze en over de met Haar tranen druipten neer in liefde en toewijding klaargemaak- de houtwol, waartussen al het te geschenken.' Hun kinderen die moois de verre reis had gemaakt, nu al groot zijn, zelf een gezin In haar dankbrief had ze haar hebben en die nu in de vreemde jongen verweten dat hij haar veel vertoeven. te veel had gestuurd, had ze hem Daarover kan vrouw de Bruyn gevraagd of hij dat nou wel alle- vertellen; die had een zoon in maal kon missen. Zijn antwoord Canada. In 1946 al weggegaan.op het dunne, blauwe luchtpost- Hij maakt het goed, die jongen, papier was dat voor zijn moeder haar enige nog. Twee kinderen nooit iets te veel kon zijn, dat hij heeft ze verloren; Jaap, de oudste sneuvelde op de Grebbeberg in de Meidagen van '40. Haar doch ter verlqor ze tijdens de oorlog voor haar alles zou kunnen mis sen. Verdikkeme, hij had toch maar één moeder. Als een blije verwarmende gloed was het door en alleen Rein, haar jongste bleef haar heengegaan: Er was toch iets voor haar gespaard. Met een stil dat hem aan Holland bond! Toch verdriet, maar met een groot be- z'n oude moeder! grijpen had ze naar zijn enthou- Ieder jaar. met Sinterklaas en siaste verhalen over dat verre, op haar verjaardag waren de vreemde land geluisterd. Canada! Rein wilde naar Canada! „Wat moet ik hier nou begin nen, moeke", had hij met een wanhopig gebaar uitgeroepen. pakjes gekomen en elke keer had de schat van geschenken haar en haar huisgenoten versteld doen staan. Haar Rein werd voor de oude „Hier zijn veel te veel mensen, mensjes een legendarische, rijke Daar ligt een toekomst op me te figuur. Och ia. natuurliik waren wachten. Wat bindt me aan Hol land!?" Als een felle pijn waren die woorden tot haar doorgedrongen. Ja, wat bond zo'n jonge kerel aan Holland? Z'n oude moeder? Zij had niet over zichzelf gerept, angstvallig elke toespeling in die richting vermeden. Integendeel. Ze had hem gesteund bij zijn plannen, geholpen bij alles waar zij haar nulp kon geven. Toen was hij gegaan. Nooit zou ze het ogenblik van het afscheid ver geten. De stille tranen die als vochtige sporen over zijn wan gen kropen en die hij met een driftige beweging met de rug van zijn hand wegveegde. Nog zag ze zijn laatste zwaai bij de hoek van dé straat, nog hoorde ze zijn schorre roep: „Tot weerziens moeder, tot m'n eerste verlof" Het was hem goed gegaan, ge lukkig. Met de regelmaat van de klok waren zijn brieven gekomen. Eerst erg geestdriftig over al dat vreemde, dat onbekende. Later brieven met nauwelijks verholen wanhoop over de grote, onver wachte moeilijkheden die hij on dervond. Hij had gevochten en was ze te boven gekomen; met alle kracht van zijn jonge, sterke lichaam had hij zich langzaam maar zeker een goed bestaan veroverd. Het eerste jaar, zo schreef hij later, dat was het erg ste geweest. Toen was het berg opwaarts gegaan en in het twee de jaar was hij getrouwd met 'n Hollands meisje dat hij daar had leren kennen. Stil en teruggetrokken zat vrouw de Bruyn m haar hoekje bij het raam. Haar huisgenoten keken af en toe meelevend in haar richting en schudden vra gend het hoofd. Steeds opnieuw probeerden ze haar in het gesprek te betrekken, maar hun pogingen werden slechts met een stil knikje, met een onverstaanbaar gemompeld woordje beantwoord. Ze dacht aan haar jongen en aan haar kleinkinderen waarvan 'de fotootjes op tafel voor haar liggen, maar die ze nog nooit had gezien, waarvan ze de stemmetjes nog nimmer had gehoord. Mis schien zou ze ze ook wel nooit zien, nooit horen. Over al die din gen had ze al zo veel gepiekerd. Nu was er iets anders dat haar zo stil maakte. Anders waren zwijgzaamheid en afzijdigheid haar vreemd. Ze voelde wel dat de blikken van de oudjes, haar vrienden en vriendinnen herhaal delijk op haar rusten en zij kon hun gedachten raden. Ze had het willen verzwijgen voor ze, maar dat was door de ouwe Japie Bont onmogelijk gemaakt. Die was de zaal binnen gestapt, met de eeu wige glimlach op zijn rood appel gezichtje en had uitgeroepen: ,En wat heeft die Mien de Bruyn nou weer voor moord dingen uit Canada gekregen? Je boft toch maar als je zon rijke zoon hebt!" Met een ruk hadden alle oud jes hun hoofden in haar richting gedraaid allen met dezelfde vraag in de ogen en zij hadden gezien hoe zij zacht, met moeite een glimlachje forcerend, haar oude grijze hoofdje had geschud. Tranen brandden achter haar ogen, maar manhaftig had zij die teruggedrongen.' „Eh.ohJopie aarzelde even. Nou meid niet getreurd hoor. De post is zeker over tijd met die drukte. Krijg je morgen natuurlijk een extra groot pak. Hè, hè, hè." figuur. Och ja, natuurlijk waren ze wel een beetje jaloers op zo'n kostelijk bezit, maar misgunnen deed niemand het haar. Daarvoor hadden ze te veel op met het blij moedige oude vrouwtje, wier stem zo schel vrolijk kon opklin ken door de zaal en die zo pret tig een mens moed kon inpraten, altijd voor haar medemensen klaar stond. Iedereen had die avond met. haar te doen. Ouwe vrouw Holling, de oudste bewoonster van het Tehuis, half kinds en doof, was het nieuws op de gang toegeschreeuwd. Nu zat ze heel meewarig naar vrouw de Bruyn te kijken. Doorlopend schudde ze het oude hoofd, ter wijl haar murmelende mond on verstaanbare klanken voort bracht. Een poosje was de aandacht voor vrouw de Bruyn vermin derd, dat was toen de kleine, meest zelfgemaakte surprises wa ren uitgedeeld. Maar toen de chocolademelk klokkend en dam pend in de bekers werd geschon ken, chocolademelk met een brok speculaas erbij, toen misten ze allemaal de vrolijke oude stem nog meer dan vroeger op de dag. Ook misten zij de uitheemse en onbekende versnaperingen die uit de „Canadese doos" hadden moe ten komen en waarvan vrouw de Bruyn altijd met gulle hand ronddeelde. Hét ontbreken van die doos en het besef van het stille verdriet Van hun huisgenote drukte de stemming. Gelaten zuchtte vrouw de Bruyn. Nerveus wriemelden haar vingers in en uit elkaar, een handwerkje lag vergeten in haar schoot. „Alle jaren stuurde hij iets, alle jaren en nou.nou had hij het vergeten. Haar vergeten, z'n oude moeder. Och ja, hij had nu een eigen gezin, dat z'n aan dacht, z'n liefde opeiste, dan telt een moeder niet meer mee. Haar plaats in zijn hart was door an deren ingenomen. Gewillig gaf ze zich over aan de opdringende gedachten; somber en verdrietig. Ja, ze werd zo oud, zij had haar plichten vervuld. Ze werd over bodig. Ook als moeder. Ze had niemand meer om voor te zorgen, niemand om te koesteren met haar liefde.Ze was alleen op de wereld.... alleen en.... ver geten Toen, plotseling werd de stilte verscheurd; de bel rinkelt, lang en natuurlijk. Verbaasd gaan de oude, gebogen hoofden omhoog. Wat kan dat zijn op dit late uur? 't Is omdat het Sinterklaasavond is, anders hadden ze allemaal al in bed gelegen. Ze hoorden hoe de vader de deur opende, het rinkelen van de koperen ketting van het nacht slot. Zijn zware stem klonk door tot in de zaal, de woorden kon den ze niet verstaan. Vaag hoor den ze een onbekende mannen stem, de stem van een vrouw. Even stilte, toen, met een doffe bons, viel de zware deur weer in het slot. Stemmen op de gang, vaag en onduidelijk gemompel. Ze hoorden de vader lachen en „ja, ja" zeggen N.ieuwsgierig loerden ze naar de deur. Wat zou dat toch zijn? Bezoek? Dat mag toch niet op zo'n rare tijd. Toen werd de deur geopend van de zaal en „Itte wil naar omaatje!" schal lend klonk een heldere kinder stem in de oude, vermoeide oren. „Waar is mij omaatje nou? Itte zien zo'n heleboel omaatjes!" In de deuropening stond een klein blond meisje, met haar gro te blauwe ogen keek ze naar de gerimpelde gezichten daar voor haar. Achter haar stapte een for se jongeman naar binnen, het kind met zachte drang voor zich uitduwend. Zoekend gingen zijn ogen door de zaal. „Daar! Daar is omaatje, Mieke, daar bij het raam!" Bevend van emotie probeerde vrouw de Bruyn zich van haar stoel te verheffen, maar haar be nen, waarmee ze nog zo dapper kon voortstappen, weigerden dienst. „Rein, jongen!!" Ze kon het niet geloven, niet verwerken dat, wat zij voor haar ogen ziet, dat zoiets waar kan zijn. 't Is natuurlijk een droom. Maar de sterke jonge armpjes die zich toen om haar hals sloegen en die kinderstein die „Omaatje, lieve omaatje. Hier zijn we! in haar oor juichte, nee, die waren te écht voor een droom. 't Was teveel voor vrouw de Bruyn, die kinderarmpjes, warm en innig om haar gerimpeld hals je. Een kind. een schattig meisje dat haar „lieve omaatje noemt, ondanks dat ze elkaar nog nooit hebben gezien. Toen de stoere mannenarmeh van haar zoon, de vertrouwde donkerte Van zijn stem. „Moeke, daar ben ik weer, daar zijn we". Schor van aandoening fluisterde hij haar de woorden toe. „Oh Moeke, ik ben zo blij" Ze knikte maar en probeerde de tranen weg te slikken, geen woord kon ze uitbrengen. Zè zou ze haar jongen wel voor altijd willen vasthouden, maar dat gaat niet. Voor het eerst zag ze haar schoondochter, het jongste klein kind, Petertje, in haar handen. Over het kleine slapende bundel tje kusten ze elkaar, 't Was niet vreemd, 't was of ze elkaar al 'tSB/MïmiJMMmM&MMIiJk Op deze pagina zijn iveer drie verhalen opgenomen, welke in de prijsvraag voor Sint Nicolaas-verhalen voor onze lezers, bekroond zijn. De uitslag van de Jury is elders in dit nummer op genomen. yemimtmemetBSim jaren en jaren kenden, als heel goede vriendinnen. „Omaatje vocht niet langer te gen haar tranen. Ze liet ze vrije lijk de loop, wat kon het haar schelen. Wie zou nu niet moeten huilen? Zelfs de andere oudjes hadden het te kwaad. Hier en daar hoorde je een zacht gesnot ter. Ook ouwe Japie Bont moest zijn neus lang en nadrukkelijk snuiten. Stralend zaten ze bij el kaar in het hoekje bij het raam. Vrouw de Bruyn kon het nog steeds niet helemaal geloven. „O jongen, ben je het nou heus ben je het nou heus?" vroeg ze maar steeds, zonder haar vraag aan iemand speciaal te stellen. „Nou reken maar moeder, of ik het ben", lachte Rein. „Is het geen verrassing?" Of het een verrassing was, t whs allemaal zo overweldigend, zo onverwacht, dat ze niet goed wisten wat ze elkaar moesten zeggen, en er was toch zoveel, zo heel veel te vertellen. Vragend stak ze haar handen uit naar haar schoondochter en toen met haar ogen op de sla pende baby: „Mag ik.... mag ik hem even vasthouden?" „Maar moeke, natuurlijk". Wat deed het haar goed dat ook haar schoondochter het zo ver trouwelijke „moeke" van haar zoon gebruikte. Opeens was het leven weer vol vreugde, weg het verdriet, weg de gedachten van, vergeten te zijn. Vergeten dat ze zich een paar minuten geleden nog zo oud en bijna tachtig voel de. Ze voelde zich zelfs geen twee en zeventig, die ze toch werkelijk telde, nee, ze voelde zich jong, heel jong nog toen het kostbare bundeltje in naar trillênde armen werd gelegd. Tégen haar schoot leunde ae kleine Mieke met hoog rode wangen en wazige slaapoog- jes. Dit 'alles betekende vöor haar het grootste geluk. Mieke, zo noemde haar man haar vroeger ook. „Kom jeben jezijn jullie met verlof, of. „Ja, moeke, met verlof, Vijf maanden blijven we in Holland en dan nemen wij je meé naar huis". Die laatste woorden drongen niet eens tot haar dbor. Ze vond het niet belangrijk, op dit ogen blik. Dit ogenblik waarin ze alles bezat wat zij maar wilde bezitten. Al dat kostbare om haar heen maakte, dat al het andere aan betekenis verloor, niet meer mee telde. Voorzichtig veegde ze mét haar zakdoekje een traan van de zachte b'abywang. Een traan die vah haar gerimpelde gezichtje, dat gloeide van opwinding, op het blanke snoetje Uitéén was ge spat. Een poosje zat ze te genieten van dat wonder op haar schoot, toen hief ze het hoofd op en keek met een verrukte, innig gelukkige blik de kring van oudjes om haar in het rond. „En ik was bang dat ik zou worden vergeten en kijk nou es. Zo'n prachtig Sinterklaasgeschenk heb ik nog nooit gehad' Toen klonk lachend de stem van ouwe Japie Bont: „Ja, een prachtig geschenk, een Godsge schenk, maarzonder verpak king. Den Helder M.S. Op bezoek bij de familie Dig gelmans overkwam Sinterklaas iets ontzettends. Stel U voor: Leo, de oudste van de drie kin deren. weigerde hem brutaal een vriendelijk verzoek en twijfelde nog aan zijn echtheid bovendien. Kon het erger? Kon het? Neen. Naar alle waarschijnlijkheid niet. Geen wonder daarom, dat de grijze bisschop zo niet uit het veld, dan toch uit het lood was geslagen. Eerst na een menigte van urenlange seconden slaagde hij erin, weer te spreken en zijn mooie zeeblauwe ogen met va derlijke warmte op het knielende knaapje, vlak vóór hem. te ves tigen. „Zo", zei hij, en als om de aanwezigen te laten weten, dat dit woord hem in de gegeven omstandigheden wel beviel, liet hij er lispelend op volgen: „Zo, zo!" En toen zag hij moeder Geertje. Ze zat in Vaders Zondagse stoel de heer des huizes kon wegens een of andere noodzake lijke vergadering het „heerlijk avondje" helaas niet meevieren en hield haar verweerde han den voor haar gelaat en zij schokschouderde Had hij haar maar niet ge zien. Sinterklaas toonde plotseling veel belangstelling voor de ebbenhouten zoldering en bracht met opmerkelijke haast zijn wel gevormde handen naar zijn mond: de eerste symptomen van iets, dat onherroeplijk moest ko men. Twee-tienden van een se conde later begon de stevige buik van de hoge bezoeker te schud den als een op hol geslagen sor- teermachine. Bijna op hetzelfde moment bleek de gemoedsbewe ging, waaraan de Sint ongetwij feld ten prooi was. gedeeltelijk dezelfde uitwerking te hebben als een in het water gegooide steen: met verrassende snelheid klom het schudden in halve kringen op naar de borst, de keel en bereik te uiteindelijk de mond. De weg voor het „onherroepe lijke iets" was bereid. Sinterklaas sloeg zijn handen op zijn knieën, grinnikte, lachte en kon weldra niet anders meer dan brullen. En de kinderen maar met grote ronde ogen kij ken en niet begrijpen. En Moednr Geertje maar schokschouderen en haar verweerde handen voor haar gelaat houden. Welk een hoogsternstige situatie! Moest door dit alles het be zoek van de goedheilig man een verschrikkelijk fiasco Worden? Moest Leo dan tóch ervaren, dat zijn kameraadjes gelijk hadden gehad, toen zij die morgen, op weg naar school, hadden be weerd, dat Sinterklaas niet echt meer bestond? Neen. Zeker niet. Althans, niet wét de beproefde bisèchop betrof, want.... Want tussen twee brullen door kreeg hij de inspiratie. De in spiratie voor een even schitte rend als doeltreffend betoog. Nauwelijks waren de lachsalvo's weggestorven als het geluid van een voorbijgaand draaiorgel, of hij Zette zich schrap en begon: „Wel, jongen", zei hij, „je zegt dus, geen liedje te willen zin gen, omdat ik nèt zo'n vals gebit héb en precies dezelfde tand kwijt ben als.... eh.... als je Vader! Kind kind. kind, wat haal ;'i je allemaal in dat kleine kop- ke van jou?! Dat ik van kunsttan- uen en -kiezen gebruik maak is toch normaal ik ben tenslotte geen twee en twintig meer en dat zij op die van je Papa lijken is.toéh óók niets buitengewoons? Hè? Nou. dan! En wat die ont brekende tand betreft de ge wijde spreker knipperde even met z'n ogen Wel eh.... die ben ikeh.... gisteravond, helaas, kwijtgeraakt, toén ik op een te hard gebakken pepernoot beet! Ja! heel gewoon!. Zoiets kan iedereen overkomen. Hè? Juist! Precies! O, zo!" Fier en onverschrokken zat Sinterklaas weer op zijn stoel. Hij voelde zich nu kiplekker en was zelfverzekerder dan ooit. De knaap zou nu wel spoedig zin gen. dacht hij. Z'n redenering was immers, af geweest, vond hij. En tegen dergelijke logica moest de arme jongen het afleggen, meen de hij. Doch de Sint rekende ditmaal buiten de nog altijd bestaande en de nog immer beruchte waard. Het antwoord van de guit was ppnieuw niet het door hem zo fel begeerde liedje. Verre van dat. Het bestond slechts uit één simpele zin. Een zin evenwel, waarvan ieder woord klonk als een revolverschot. „En vanmorgen op school", zei het ventje secuur, „had U al Uw tanden nog!" Pats. Die klap was raak. Wat nu. Sinterklaas? Dat vroeg zich niet slechts een Kinderen zien meer, dan grote mensen vaak denken stralende rekel af, maar ook een nu minder Uitbundige Moeder Geertje vanwege haar nog twee onschuldige dochtertjes. Doch zie: op dit uiterst be langrijke moment toonde Zijne Excellentie, dat hij uit het goede Spaanse hout was gesneden. Niet langer dan een halve seconde dacht hij na. Toen glimlachte hij. En zei: „Dat kan kloppen, kereltje. Ik had vanmorgen op school al m'n tanden nog. Ongetwijfeld. Om de nuchtere reden, dat mijn „andere ik" er recipieerde. Ja! Wat zeg je? Snap je het niet? Maar man neke toch, het is zo eenvoudig, als.... alsnou ja: als witte brood. Mijn coadjutor was daar!" „Uw.wie?", vroeg de kleine deugniet verwonderd. „Mijn coadjutor! „Coadjutor?" „Nèt! Zó is het! Coadjutor! Jaah, dat gaat nog wel iets bo ven je krulleboi. hè? Sinter klaas lachte fijntjes maar dat hindert niet hoor! Als je nog eens groot wordt, begrijp je het, haar ik hoop. vanzelf!" Er kwam geen antwoord meer. De jongen boog zijn hoofd Hii kon niéts meer zeggen. Hij was uitgepraat. Hij voelde zich ver slagen. Dikke tranen glinsterden in zijn grote ogen. Van berouw, dacht Sinterklaas. Van schaamte, meende Moeder.. Van machte loosheid, veronderstelden de twee meisjes. Van angst, wist de knaap. Hij had de Sint im mers niet kunnen ontmaskeren. Hij bestond dus. Zijn kameraden hadden ongelijk En wat zou de wraak van de heilige bisschop zijn? Hij mocht dan in zijn arse naal een enorme hoeveelheid goedgeefsheid hebben, hij zou vast niet straffeloos aan zich la ten twijfelen. De kleine aspirant-detective vergiste zich. Sinterklaas kende, ook nu, geen Wraakgevoelens. Om zijn nog altijd energieke mond speelde een glimlach; een spottende glimlach weliswaar, maar een glimlach niettemin. „En", vroeg hij na enkele voor hem genotvolle ogenblikken, „krijg ik nu mijn liedje?" Dat was alles. Meer niet. Daarmee was hij tevreden. Goeie Sinter klaas! De jongen knikte. Blij. Opge lucht. En het was een gróóts moment, toen hij zijn longen vol zoog en de eerste regel van het schone ontroerende lied „Sin terklaas, goedheilig man" zong. Helaashet blééf bü die eerste regel Want opnieuw kwam er een kink en niet zo'n kleine in de kabel. Nauwelijks had Leo de tweede alinea ingezet, of zijn heldere stem zonk, tot ontstel lende verbazing van zijn toehoor ders. weg als een ongelukkige haas in een moeras. Na nog een zeer zwakjes hoorbaar „Stap pers" was het stil. Vreemd stil. Onheilspellend stil. Stil dus. Toen de Sint eindelijk de broei ende rust verbrak, leek het. als of hij de geluidsgrens over schreed, zo grof en hard klonk zijn anders zo welluidende stem. „Wat scheelt er aan. jongen?", vroeg hij. Geen antwoord. Hij zag de knaap scherp aan, volgde diens blik en .zat als bevro ren. Wanneer hij op dat moment in een Poolharde ijspegel was veranderd, dan had hij zich niet kilkouder kunnen voelen. Met in zijn ogen niets dan grenzeloze verbazing keek de rakker naar.de wérkelijke stappers van Sinterklaas. Stap pers die het kón niet anders aan Vader Diggelmans toebe hoorden. Niet alleen immers wa ren zij bruin en „zaten" er spik kelgaatjes in, maar de linker schoen was met een zwarte veter vastgemaakt „Dus toch!" concludeerde Leo. De Sint derhalve op het aller laatste moment ontmaskerd? „Dat nóóit',, dacht Monseigneur ge prikkeld. Als daad op zijn ge dachten schudde hij alle ijzigheid resoluut van zich af. „Jezelf op winden, Nico!" zweepte hij zich pp. Op hetzelfde moment werden zijn wangen rood als overrijpe tomaten. „Nu je ogen laten blik semen, ouwe jongen!" Eén tel later zag de familie, hoe de kij kers van Sinterklaas gloeiden als vurige kolen. „En nou dónderen! besloot hij. Hij bulderde! „Dat," zei hij en zijn stem deed de ruiten welhaast rinkelen, „gaat te ver, vrindje, véél te ver, als je me aanvoelt. Ja, die schoenen van je vader. Ik heb ze zoeven van je goede Moeder te leen ge kregen, omdat ik in de sneeuw natte voeten had opgelopen. Kwa jongen. Rakker, Rekel. Deugniet. En verder geen praatjes meer! Versta je: géén praatjes, Zingen, zeg ik je. Zingen, of ik maak pepernoten van je. zowaar als ik Sinterklaas heet want op dat ge bied bèn ik niet zo benauwd!" Boem! De rede van de boze Sint sloeg in als een speech van Dominee Zandt in de Tweede Kamer. Moeder zag bleek. De twee meisjes krijtwit. Leo ten slotte had een niet te definiëren kleur op zijn gezicht. Hij beefde. Was doodsbenauwd. Zöng uitein delijk. Zong, alsof zijn jonge veel belovende leven ervan afhing. Zong vijf minuten achter elkaar door Toén was alles weer in orde. De Sint had gezegevierd. Zo was het goed. Het werd nog heel ge zellig in de heerlijk verwarmde kamer Tim droeg een versje voor en Trudi, de jongste, bad een Wèes-Gegroetje. En .de goedheilig man deelde talrijke cadeautjes uit. Ook aan Leo. Pas tegen elf uur nam hij afscheid. Moeder, zoon en dochters bege leidden hem toen naar de deur. Op de drempel Juisterde de eer biedwaardige grijsaard schijn baar ontroerd nog even naar hun afscheidslied Dan strompel de hii. nagestaard door het, op Vader na. volledige gezin, het duister in. „Hij wórdt oud", zei Leo, toen allen in de huiskamer waren te ruggekeerd. „Misschien gaat hij wel gauw dood," merkte Tini bezorgd op. „Dat," bracht Trudi onverwacht in het midden, „geloof ik niet!" Eh?Moeder Geertje Leo en Tini keken haar strak- vragend aan. De jongste spruit Glimlachte ietwat bedroefd. „Heb- en jullie dan niet gezien," zei ze. „dat Sinterklaas een trouwring aan had?!" HENKBROERSEN Die middag wist Sinterklaas niet wat hem over kwam: nadat hij voet aan wal had geizèt en de voorzitter van het plaatselijk ontvangst-comité hem onder luide bijvalsbetuigingen van honderden schoolkinderen met een van opwinding gloeiend hoofd had verwelkomd, voelde de goed-heiligman zich opeens in de knel van twee onstuimige om helzende meisjesarmen. Voor-hij zich kon afvragen wat er zou gaan gebeuren, drukte twee koéle, bieten-rood geverfde lippen zich tegen zijn rechter wang. Toen hij de ogen weer durfde openen stond het mooiste meisje van de stad hem van onder haar ma'ke-up uit toe te glunderen. „Dat is hier zo de gewoonte bij de aankomst van een of andere populaire figuur," lachte de voorzitter en hij duwde de onthutste Sint gauw in het rijtuig voor de traditionele rondgang. Eerst vijf minuten later realiseerde Sinterklaas zich dat hij tussen hagen van juichende, meren deels jeugdige inwoners door reed en daarom be gon hij, na eerst gevoeld te hebben of de mijter nog niet verkreukeld was, maar eens werktuigelijk te wuiven met twee handen ditmaal, want er moesten nog heel wat vriendelijke gebaren worden ingehaald. Naarmate de tocht vorderde, begon de nog steeds niet voor honderd procent geconcentreerde Sint echter milder over het voorval van zojuist te den ken. Goed beschouwd, was hij zelf toch pas 28 jaar en in Spanje hoefde hij dat getal nooit om „Ja, misschien wel Jaap, mis- te draaien, want daar geloofde niemand meer in ;hien", had ze zachtjes geant- Sinterklaas. Hij was daar doodgewoon Willem de woord. ,Ja de post zal te laat zijn". Jopie knikte es. Hij voelde wel dat hij mis was geweest, maar hij kon toch ook niet weten dat ei' nog niets gekomen was. Om zijn figuur te redden verkocht hij nog een paar van zijn grollen. Anders hadden die altijd succes, deze keer echter bleven ze zonder uit werking. Stil in zichzelf monke lend zocht hij een plaatsje bij de kachel. Elk jaar had Rein haar iets ges'tuurd, zelfs in dat eerste moeilijke jaar had hij aan zijn moeder gedacht. Vrouw de Bruyn zou het nooit vergeten: d'at eer ste pakket uit Canada, met al die vreemde postzegels erop en stem pels in een vreemde taal. Ze wist het nog alsof het pas gisteren gebeurd was. Met trillende vin gers had ze aan de touwtjes staan plukken, totdat één Van de man nen met een resoluut gebaar zijn mes pakte en met één haal het touw doorsneed. In een kring stonden de oudjes om haar heen. Ze rekten de halzen om maar niets te missen van al die on- bakker, zonder meer. En danhet was lang geen onaardig kind, dat mooiste meisje van de stad. Wat?, Geen onaardig kind? Man, het was een juweeltje! In Spanje liepen altijd van die zwarten rond, het zag er zwart van. Maar deze Was weer eens wat anders: heur haar was blond als het hooi uit de ruif van zijn schimmel, haar ogen waren zo blauw als de inhoud van het zakje dat zijn moeder altijd boven de wastobbe ledigde, haar wangen waren rose als bloesem (de „Moulin"- rouge die er vanaf geurde was hij allang weer vergeten!) en haar lachende mond-vol-tanden was als een gespleten radijs. Nee, het was lang geen gek kind. Als hij straks zijn ere-ronde achter de rug had, zou hij vast en zeker eens informeren, wie ze was en waar ze woonde. Steeds meer ver langde hij naar de finish, maar het leek alsof de wit-geplulmde paarden, die het koetsje trokken, stram waren van de rheumatiek en de koetsier zijn zweep omhoog haalde alsof het een hijskraan betrof. Het wuiven werd steeds moeizamer en ten slotte liet hij zijn armen maar slap langs zijn flanken bungelen, omdat al dat gejoel op de trot toirs hem geen zier meer interesseerde. Hij vergat zelfs minzaam te lachen. Toen hij deze fout ont dekte („kerel, lach toch bij de gedachte aan hét heerlijk avondje dat je misschien nog wacht!"), stond de koets echter stil: hij was er, hèhè. Bui gend als een knipmes wilde de voorzitter van het ontvangst-comité onze Sint uit zijn rijtuig helpen. Maar indachtig zijn jeugd sprong deze er als een sportkampioen uit, duwde daarbij de goed-bedoe- lende voorzitter-van-midden-vijftig de menigte in en zwaaide joviaal de mijter boven zijn wit- zwarte krullen. De mensen hadden nog nooit zo'n vlotte Sinterklaas gezien. Tussen de tweede en de derde, teug uit het borrelglaasje door vroeg Sinterklaas aan de voor zitter, hoe dat mooiste meisje van de stad wel heette en waar zij woonde. „Ze heet Cynthia Klaassen en ze woont jn de St. Nicolaaslaan, dat is de laan recht tegenover dit café," antwoordde de voorzitter. „Waarom vraagt u dat zo?" „Och, ziet u, eh....", stotterde de Sint vuurrood blozend onder zijn watten, „ik vond het zo'n knappe pres tatie van haar, om zomaar een ouwe ginnegapperd als ik een zoen op z'n rimpelwangen te drukken, dat ik vanavond graag een presentje door haar schoorsteen zou willen smijten." „Dat zal ze vast en zeker op prijs stellen, Sinterklaas," sprak de voorzitter. „Ze woont op nummer I3q." „Dank u, ik za'l het onthouden," lachte de Sint, „misschien kom ik nog wel even persoonlijk door de schoor steen naar beneden zakken." Het zoontje van de kolenman, dat tot nu toe ieder jaar als zwarte Piet had gefungeerd, lag die 5 December-avond zijn bed vol te huilen met tranen als inktmoppen. De Sint had hem er om half zeven reeds in laten stoppen, omdat hij een zakenreis moest ondernemen, had-ie gezegd. Om klokslag acht uur droeg de schimmel zijn baas gewoontegetrouw langs de gevels omhoog. Eenmaal op het dak van St. Nicolaaslaan 13q spoog de Sint zich ééns in de witte handschoenen: „Zo, ouwe jongen, het spul gaat beginnen." De waarde van zijn kostbare gewaad bedenkend, vroeg hij echter eerst aan de schimmel of die eens pools hoogte wilde nemen: „Je kijkt gewoon door de schoorsteen naar beneden, dan voortiit door de ruitjes van de haard en tenslotte weer omhoog. Zit er een aardig meisje met een vol Verwachting kloppend hart, dan geef jé maar een hinnik en ik begin aan de afdaling." De schimmel voerde zijn opdracht feilloos uit. „En....?" vroeg de Sint na het onderzoek. „Ze zit er," sprak de schimmel. „Zei .ze soms nog wat?" informeerde de Sint weer. „Ja, ze zei: nee, nog een jaartje wachten." „Zei ze dat tegen jou, of....?" „Ik weet het niet, baas, misschien wel tegen u." „Hm," kuchte de Sint. „Tja, misschien is het béter dat ik ook nog een jaartje wacht." „Waarom, baas?" vroeg het paard. „Kijk, die kleding van me zit me in de weg. Ik geloof nooit, dat ik met al die textiel aan mijn lijf door die schoorsteen kom." „U kunt het toch pro beren," waagde de viervoeter nog. „Zwijg!" riep de Sint, „en draag me weer naar beneden en regel recht naar Spanje, want ik vernikkel hier van de kou. Als zij een jaar geduld kan hebben, kan ik dat ook. En volgend jaar, volgend jaar.... dan kóm ik door die schoorsteen heen, zowaar als ik Willem heet." Een jaar later werd Sinterklaas op precies de zelfde wijze verwelkomd. Er was nog steeds geen mooier meisje dan Cynthia Klaassen in de stad en de omhelzing was nog inniger dna die waar van hij 363 lonely nights gedroomd had. Na de rondgang nam Sint de voorzitter van het ont vangst-comité even onder vier ogen. „Kerel," sprak de hoge gast, de voorzitter-schouders bekloppend tot al het stof eruit was, „het was weer fantastisch! Ik kan je niet zeggen, hoe ontzettend dankbaar ik je ben voor de overweldigend grootse ontvangst." „Het was niets, het was niets," lachte de voorzitter verlegen. „U doet anderen zo vaak een pleziertje. Ik wou dat ik u nog meer van dienst kon zijn." „Meent u dat?" vroeg de Sint en de sterren sprongen hem in de ogen. „Ja zeker, waarom niet? U aegt maar wat u wenst en u krijgt uw zin. Hebt u misschien nog verlangens, als ik het vragen mag?" ,Ja„" sprak de Sint na een korte aarzeling, „kijk, hm, ziet u eens, hm, de zaak ehde zaak is deze: vorig jaar heb ik beloofd, dat ik bij het mooiste meisje van de stad met een presentje door de schoorsteen zou komen afzakken, maar eerlijk gezegd, durfde ik op het laatste mo ment niet, omdat ik vreesde, dat mijn gewaden zwart zouden Worden van het roet. Nu zou ik me vanavond graag willen rehabiliteren, maar dat kan ik niet zonder uw hulp." „En waaruit moet die hulp bestaan?" vroeg de voorzitter geïnteresseerd. „Uit uw tijdelijke ontferming over alles wat mij uiterlijk zoveel op Sinterklaas doet lijken," zei de Sint, „want als ik enkel in colbert en Manchester broek ben, kan ik nèt door die schoorsteen heen. Wilt u me helpen, meneer dé voorzitter?" „On middellijk, Sint," stemde de voorzitter toe en hij rukte meteen de mijter van het eerbiedwaardige hoofd om de daad bij het woord te voegen. „Als u nu verstandig bent," voegde hij er aan toe, „trekt u meteen al die spullen uit en geeft u ze mij vast mee. Ik zal u na afloop van uw stunt met kleding en al opwachten aan het eind van de St. Nicolaaslaan. Afgesproken?" „Afgesproken," antwoordde de Sint gesmoord onder zijn tenue, want het valt om den drommel niet mee om zo'n vracht gèwaden over je hoofd te krijgen. Wat voelde Sinterklaas zich licht en lenig, toen hij om acht uur met zijn trouwe schimmel bij de schoorsteenpijp van perceel 31q stond. Opnieuw bekroop hem nu echter een lichte angst. „Schim mel," sprak hij, „het zou te gek zijn als ik naar beneden ging en er geen Cynthia te bekennen viel. Daarom vraag ik je, of je net als vorig jaar eerst weer even door schoorsteen en haard wilt zien of ze er is." De schimmel gehoorzaamde van zelfsprekend, maar hij bleef dit keer ongewoon lang en ernstig kijken en bloosde tot in de top pen van zijn hoeven. Opeens hief hij zijn hoofd op, hinnikte eens luidkeels in de richting van de door de bomen schijnende maan en rende over de daken weg. „Wat zag je?" riep de Sint hem nog na. „Een paardestaart! Ze draagt een paarde- staart!" gilde het dier zonder om te kijken, „en een schimmel laat zich niet beledigen!" Minutenlang lachte de verraste Sint om de ontsteltenis van zijn paard, dat hij nooit meer terug zou zien. (Men zegt, dat het nu voor de kolenwagen loopt bij de vader van zwarte Piet.) Maar toen hij zijn voeten koud voelde worden, besefte hij plotseling, dat hij zich nu alleen op de wereld, of liever: alleen op het dak bevond. „Wil lem," mompelde hij bij zichzelf, „nou móet je, of je wilt of niet. Het is bovendien de meest veilige manier om ooit weer de begane grond te be reiken." Hij blies gedurende vijf minuten zijn longen leeg in de schoorsteenpijp, teneinde het uitgaan van de kachel te bewerkstelligen, en wrong zich daarna door de kleine opening. De tocht verliep buiten gewoon langzaam en hij voelde zich steeds zwar ter worden, maar dat gaf niet: beneden wachtte zijn geluk. Inclusief paardenstaart. Haha, die schimmel. Maar hij kon het toch ook best be grijpen. Nog enkele decimeters scheidden hem van de uitgebrande kachel. Een, twee, drieja! Zo, dat was dat. Nu dat beestje nog opzij duwen. Rrrrt, daar schoof de kachel een eind de kamer in. Voor de bewoners van 13q zich hierover konden ver wonderen, zagen zij de Sint-in-civiel de schoor steen uitkomen. En wat zag die Sint? Het mooiste meisje van de stad zat op de sofa, hand-in-hand met een andere Sinterklaas, gekleed in zijn gewaden! En daar stormde warèmpel de voorzitter van het ontvangst-comité op hem af: „Welkom! Welkom op het verlovingsfeest van mijn zoon met Cynthia Klaassen. Eigenlijk zou het al een jaar geleden gevierd worden, maar toen mijn zoon er op de vorige Sinterklaas-avond met haar over sprak, wil de ze liever nog een jaartje wachten." Van schrik kon Sinterklaas geen woord uitbren gen en hield hij zijn presentje voor Cynthia in de binnenzak. Tijdens het handen-drukken met de dol-gelukkige verloofden viel hij flauw. Nadat hij bijgekomen was, nam hij als in een roes drie slokjes likeur en een halve sigaret tot zich. Daarna verdween hij in cje kille avond. Liftend is hij teruggekeerd naarSpanje. Daar heeft hij een Bond tot Afschaffing van Sinterklazen opgericht. Maar het heeft nog steeds niets geholpen. J.v.d.K.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1953 | | pagina 8