o
S
g
>P
3
re C-? S.O
■»§g.CL5.m
Eopg o>
wgET»>. F
B
ö'z F-K
T3
P
oo
lO
4-
Ï3
o
a
K3
o'
$2
r
H-Ec"^>
TO 3 3 •£-
<3"'
O
>53 Cl
>3
P o 3
O
r-t-Cfq rfc P«
XB si. XB.
ro
p
ÏO
O
.ft
T3
P
a
z
a
s
r
a 3
Z 5S3
W CE)
Z 3
w 3 2 „rn
so3.Nn:<
2->
Jq 9- «- re g Z
ÏQ s S S-Z
Ï?P5?
&*JpgSS5JO
■a re 3 3 zs-^O
JO
a
n rp h-t p»-rs^
gÊ-ê-S-g-a.l
b B'B 7 S-T3
dï'^n
?r
fD
CD
a
S 2
£3-7=1 0
»-t 3
(P N B 3;
S-3:b3
^RR'
3 ZJO
O
D
m
2^iT0>T
Z*-< re -y| f-1
Tt P P
g-&£-p'!^
a ™f< BiiJn
3 oög.9.a'g
»-• W r*f-
ss:8-!
i 1 r+- VÏ 3.
in deze verdrukking den kamp nog
willen voortzetten, maar bleek niet
opgewassen tegen zijn forschen tegen
stander-
Evenwel op een oogenblik wist hi
dank zijn lenige, magere gestalte
zich op te heffen, en gebruik makend'
van het eenige middel, dat hem over
bleef, zèt.e hij zijn tanden in het gelaat
van den verrader, en drukte hem een
onuitwischbaar. teeken in het afschuwe
lijke gezicht.
Razend van pijn en woede liet de
lafaard zijn zware vuist als een moker
op het hoofd van den knaap neerkomen,
die bewusteloos neerstortte.
Toen hij uit zijn verdooving ont
waakte, was het volle dag.
Daar beneden in de richting van
Port Arthur klonk een dof gerommel.
Een nieuwe aanval werd op de stad ge
daan.
De knaap richtte zich op en hoewel
zijn hoofd dof en zwaar was en hij aan
hevige hoofdpijn leed, was hij toch
weer vastbesloten zijn zending te ver
volgen.
Bij het verlaten van deze plaats,
die bijna zijn graf geworden was, viel
hem een blauw voorwerp in het oog,
dat bij den ingang lag een perkament.
Hij raapte het op, vouwde het open,
maar kon het niet lezen. Er was echter
Voor hem geen twijfel aan dat was de
pas van den verrader. Een groote
vreugde vervulde het hart van den
knaap. Dit papier was voor hem een
uitkomst, een middel om veilig door de
Japansche liniën te geraken.
Hij verschafte zich een Chineesch
costuum, doorliep het Japansche kamp,
speelde den verrader op zijn best, gaf
valsche berichten over Port Arthur en
beloofde aan generaal Nogi naar Teng-
Hoang-Tcheng te gaan om aan gene
raal Kouroki berichten te brengen van
de belegeringstroepen.
En zoo onschuldig zag hij er uit,
zoo vol toewijding, dat de Japanners
niet het minste wantrouwen in hem
hadden.
Drie weken waren verloopen, waarin
hij gewichtige geheimen ontdekt had,
dank zijn buitengewone voorzichtig
heid en een onuitputtelijk geduld.
Toch was hij vol verlangen zijn tocht
naar Liao Jang voort te zetten en aan
Kouropatkine de geheime papieren
van Stoessel te overhandigen.
Helaas 1 de verrader had van zijn
bewusteloosheid gebruik gemaakt om
hem deze papieren te ontrooven. Dit
had Nicolai niet bemerkt. Hoe zou hij
ook meenen zulke dingen tkunnen
verliezen. Hij zette eindelijk zijn reis
voort, steeds in de gedachte, dat zijn
papieren nog op 'zijn hart verborgen
waren. En zonder het te weten was hij
veroordeeld, terwijl de verrader, voor
zien van een geroofden talisman, door
de Russische troepen ging, door allen
als een held en een redder begroet.
Ziedaar wat Nicolai verhaalde aan
luitenant Birjinsko, die de post
commandeerde.
Er was zulk een oprechtheid in den
toon van den verhaler en zooveel fiere
vrijmoedigheid, dat de officier de exe
cutie twee uren deed uitstellen om den
kolonel, die zich in het kamp van
Ta-che-Kiao bevond, rapport te doen
en zijn beslissing te vernemen.
Een straal van hoop viel in het hart
van den knaap, en in zijn gevangenis
teruggekeerd, stortte hij een hartelijk
gebed. Maar hij zag met moed den dood
tegemoet, zonder een traan in zijn oog.
Hoewel de luitenant alles aanwend
de, om de terechtstelling te niet te
doen, was de commandant tot geen
rede te brengen en moest het vonnis
V ltrokken worden*
Voor dat men hem den noodlottigen
strik om den hals wierp, hief Nicolai
nog eens het hoofd fier omhoog en met
een krachtige stem, die in het minst
niet trilde, sprak ..hij
„Ik heb mijn bloed vergoten voor
het vaderland. Ik ben onschuldig.
Leve Rusland
Het lichaam werd van den grond
opgeheven, de beenen slingerden,
het oogenblik was daar.
Plotseling snelde de luitenant als
een krankzinnige op den terechtgestel
de toe en hieuw met een enkelen slag
van zijn degen het koord door, dat sterk
gespannen was.
„Houdt op," riep hij tot de verbaasde
soldaten. „Houdt op! Wij begaan een
misdaad."
A A
XI.
De officier moest wel zeer ernstige
redenen gehad hebben om op eigen ge
zag deze executie uit te stellen. Het
was toch een formeel bevel van den com
mandant en in tijd van oorlog denkt
men er minder dan ooit aan zulk een
bevel te weerstreven.
De soldaten zagen den luitenant dan
ook aan met een verbazing, die aan
wantrouwen grensde.
Intusschen had de redder van den
jongen held zich over hem heengebo-
gen en door krachtig wrijven wekte
hij hem op uit het begin van verstik
king, door de ophanging bewerkt.
„Dank u," zei Nicolai, toen hij de
oogen weer opende. „Ik wist wel.dat
God het niet zou gedoogen.
De officier sprak geen woord, maar
ditmaal parelde er een traan in zijn
oogen, die echter spoedig gedroogd was.
„Breng hem terug in de kasemat,"
zei'de hij, „geef hem te eten en wacht
mijn orders."
En terwijl de jonge Souyeff, weer
op de been gekomen, met dankbare
blikken zijn geheimzinnigen redder
nakeek, had deze zijn paard bestegen
en was m^. lossen teugel spoorslags
weggereden in de richting van Ta Che
Kiao. Daar was een groote voorraad
krijgsmateriaal en een regiment om
de positie te verdedigen, wanneer die
een toevlucht moest wezen tegen de
aanrukkende Japansche strijdkracht
ten.
Weldra kreeg hij in het veld de ten
ten in het gezicht, die over de vlakte
verspreid waren.
Luitenant Birjensko galoppeerde te
midden daarvan, zonder te zien wat er
rondom hem voorviel. Hét doel van zijn
rit was de woning .van den kolonel.
Daar aangekomen steeg hij af, riep een
soldaat om zijn paard vast te houden
en ging de tent binnen.
Een kwartier later nam de luitenant
van zijn chef afscheid en men had de
laatste woorden waarmede zij elkander
verlieten en hun onderhoud eindigden
kunnen hooren
„Dus gij meent, dat hij het is
„Daar twijfel ik in het minst niet
aan, kolonel."
„En is hij nog in het kamp
„Hij zou blijven tot morgenavond.
Ik heb hem gisteren nog gezien en de
hand gedrukt."
„Nu," besloot de kolonel, „ik geef
u volmacht deze zaak op te helderen.
Laat mij het resultaat vernemen.
De officier salueerde, riep den sol
daat, die zijn paard liet heen en weer
stappen en zei
„Wacht hier een half uur op mij.
Toen ging 'hij met snelle schreden
naar het midden van het kamp en
naderde een tent, grooter dan de vorige.
Luidruchtige gesprekken en bijvals
kreten deden zich hooren en verkondig
den, dat daar binnen een heugelijk feit
gevierd, of een pas aangekomen held,
een of andere stoutmoedige boodschap
per der woestijn gehuldigd werd dies
waren er verscheidénen in het Rus
sische legerdappere mannen, die
dagelijks ongehoorde daden van hel
denmoed verrichtten.
De militaire overheden waren niet
karig met hun bèlooning voor deze held
haftige verkenners, deze stoutmoedige
avonturiers, die zich niet zelden tot
vlak bij het vijandelijk leger waagden.
Luitenant Birjensko lichtte het voor
hangsel der tent op en trad binnen.
Een dozijn onderofficieren en eenige
soldaten, die daar bijeen waren, ston
den op en salueerden.
Te midden van hen zat een man
met gelaatstrekken die van geestkracht
getuigden, met een krachtige houdin-
en stoutmoedigen blik.
„Ga zitten, vrienden," sprak de offi
cier.
Hij naderde den vreemdeling, keek
hem een oogenblik aan en sprak op
weiluidenden toon
„Hebt ge ons nog niet verlaten, dap
pere kameraad
„Vanavond, luitenant," antwoordde
de vreemdeling met een glimlach. „Ik
heb haast mijn zending te volbrengen."
„Zijt ge hier goed ontvangen," ze
Birjensko.
Niet beter dan hij verdient, merk
te een sergeant op. „Wanneer men ge
daan heeft, wat hij heeft volbracht
heeft men recht op de bewondering
van het geheele leger."
„Ge zijt een dappere man," zei de
officier met geestdrift.
„Het is voor het heilige vaderland,'
antwoordde de vreemdeling bescheiden
Deze man was den vorigen dag aan
gekomen, uitgeput door zijn tocht
dwars door het vijandelijke leger heen
vervolgd, opgejaagd, aangehouden door
Japansche verkenners, was het hem
gelukt te ontsnappen. Een geheele
week, zoo had hij verteld, had hij in
een moeras doorgebracht, halverwege
in het water, zonder de minste bewe
ging te durven maken, die zijn tegen
woordigheid zou verraden hebben.
Eindelijk had hij weten te ontvluchten
te midden der kogels die in de duister
nis op hem werden afgeschoten.
„Hij zal wel gedecoreerd worden
door Kouropatkine," sprak een der
officieren met warmte.
„Zoudt ge ons de eer willen aandoen,
op de gezondheid van den dappere
te drinken," stelde een der omstanders
voor, den luitenant een glas wodki
toereikende.
„Gaarne, mijne vrienden," sprak
deze, „dapperheid is een schoone zaak.
Op uw toekomstige decoratie, bood
schapper," zeide hij, den held scherp
aanziende.
Vervolgens vroeg hij, nog steeds op
welwillenden toon
„Met welk wapen heeft men u deze
wonde in de wang toegebracht, die
nog niet van ouden datum schijnt
„Dat herinner ik mij niet. Ik heb er
zooveel ontvangen," zei de ontsnapte
uit Port Arthur brutaalweg.
De luitenant was dichter bij geko
men om het ontsierde gelaat van den
vreemdeling nauwkeurig te bekijken.
„Dat is vreemd Men zou zeggen,
dat. het een beet js Hebben de Ja
panners u will.en opeten
„Neen, luitenant, ge hebt abuis.
Ik herinner mij nu, een bajonetsteek
in het gezicht gekregen te hebben, die
mij bijna een oog kostte. Dat zal het
zijn wat gij een beet noemt."
„Wel mogelijk," zei Birjensko,
„men kan zich vergissen. Maar als
ge dezen avond pas gaat vertrekken,
kunt ge mij een genoegen doen door mij
te vergezellen naar den post La Hou-
Tchan, drie werst van hier. Ik zou u
willen voorstellen aan mijn soldaten.
Het voorbeeld van dapperheid is altijd
schoon en bemoedigt jonge mannen,
die nog niet in het vuur geweest zijn."
De vreemdeling scheen een weinig
verlegen. Hij leek niet van compli
menten te houden. Evenwel durfde hij
niet te weigeren en zij vertrokken.
Onderweg vertelde de held van zijn
avonturen, maar de officier dacht aan
heel andere dingen. Hij peinsde over
de geschorste executie, den moord,
dien men bijna had begaan.
Hoe was hij tot dit snelle besluit ge
komen, vanwaar die angst, die hem had
aangegrepen
Het was omdat plotseling een der
bizonderheden uit het verhaal van
Nicolai hem had getroffen en in zij^i
geest pen snelle combinatie was ont
staan, die hem een middel aanwees om
de waarheid van het verhaal van den
knaap te onderzoeken. Als hij in staat
was de proef te nemen dan was de knaap
gered en zijn beweerde zending aan
nemelijk geworden.
En het was om deze proef te nemen
dat hij den terechtgestelde zoo onver
wacht had bevrijd.
Binnen drie kwartier waren de luite
nant en zijn metgezel bij den post aan
gekomen.
DÉ VERMINKTE I
(Wordt .vervolgd.)
In een der beslissende veldslagen van
den zevenjarigen oorlog was Karl von
Thilenius, toen een officier van nog geen
dertig jaar, die door zijn dapperheid
zich meermalen had onderscheiden
en daardoor snelle promotie had ge
maakt, vreeselijk gewond.
Een vijandelijke bom was midden
tusschen een rij ammunitiewagens ge
vallen en als zij ontplofte zou dit niet
alleen een aantal soldaten het leven
gekost hebben, maar dan was ook da
voorraad buskruit verloren gegaan, die
voor de voortzetting van den slag zoo
hoognoodig was. Toen had Thilenius
den moed en de tegenwoordigheid van
geest gehad op het rookende monster
toe te springen, had het van den grond
opgeraapt en ver weg geslingerd, waar
het geen schande kon aanrichten.
Op het laatste oogenblik dat hij de
bom in zijn handen had, was zij ont
ploft. Zijn leven bleef gespaard en zijn
ledematen waren niet getroffen, maar
het ontploffende kruit had zijn gezicht
zóó toegetakeld, dat het, zooals een
wondarts later zich uitdrukte, als ver
brand katoen er uitzag, toen de ritmees
ter, na vele maanden eerst, het hospi
taal had kunnen verlaten.
De mannelijk schoone officier was
een ongeloofelijk leelijk mensch gewor
den, wiens vreeselijk misvormd gelaat
nauwelijks meer een menschelijk aan
gezicht geleek en iedereen afschuw en
vrees inboezemde. Geen wonder dat
de officier, door zijn gansche leven
geteekend, zijn ontslag uit den mili
tairen dienst nam en zich terugtrok op
een klein landgoed, dat hij kort te vo
ren door erfenis had verkregen. Hier
hield hij zich in de eenzaamheid verbor
gen en kreeg spoedig den naam van een
menschenschuwen zonderling. In wer
kelijkheid droeg hij zijn hard lot met de
gelatenheid en onderwerping van een
echt dapper soldaat.
Behalve met het beheer van zijn land
goed, dat zich langs een klein meer uit
strekte, heild hij zich in zijn eenzaam
heid bezig met zijn boeken en zijn studie
welke arbeid slechts afgewisseld werd
door lange wandelingen over zijn be
zitting. Zelfs het paardrijden, een zeer
geliefkoosde bezigheid, had hij opgege-_
ven, omdat dit hem met de buitenwe
reld in aanraking zou gebracht hebben:
Op een heerlijk schoonen zomeravond
sloeg Karl von Thilenius den zwaren
foliant, waarin hij gestudeerd had,dicht,
zette zijn steek op, nam zijn stok en be
gaf zich naar buiten om zijn gewone
avondwandeling te gaan doen.
Hij kwam aan het meer en bleef een
poos in diepe gedachten aan den oever
staan, het oog gevestigd op het groen
van elzen en wilgen, die bijna overal
het stille water omzoomden. De onder
gaande zon wierp haar stralen op zijn
afzichtelijk geblakerde en ineenge
schrompelde gelaatstrekken.
Een arbeidersvrouw, die van het veld
huiswaarts keerde met in de eene hand
een sikkel en aan de andere een vlasha
rig klein meisje, ging met afgewend ge
laat voorbij den in gedachten verloren
landheer en fluisterde een eerbiedigen
groet. „Goeden avond, mijnheer de
baron."
Het kind zag hem en verborg schrei
end het verschrikte gelaat achter de
moeder.
Thilenius groette vriendelijk terug.
Goeden avond, Hanna. Hoe is het met
man
„Dank- u, mijnheer de baron, hij zal
spoedig weer geheel hersteld zijn
Schaam je wat, ondeugend nest," sprak
zij bestraffend tot het kind, dat maar
al aan haar hand trok om weg te komen.
„Beknor het kind niet,_ Hanna,"
sprak Thilenius zacht. „Zij kan het
niet helpen, dat zij den zwarten man
niet graag ziet."
Langzaam zette hij zijn wandeling
voort. Hij had zich zoodanig gewend
aan de ontzetting en den afschuw, die
zijn uiterlijk aan anderen inboezemde,
.dat dergelijk» oBtaweting.en de met
-irr?r
CU CD
CU C3_
CTQ
CD
frl
I w* Gï a
s» H) [O f O
Cu N o B
Sijl
li i i i i i li i I i i i i i i-fei is ri-sïs i 2
II Mill II I I IS IIS II II IS I-*** I 2ISISII I I §11 l!
*2.
8
y
r a
C/3
S'
«1.
Os
ti»
O
veel strijd verkregen rust van zijn ge
moed niet meer verstoorden. De lieden
op zijn landgoed en de boerenarbeiders
in de nabijheid hadden hem leeren waar-
deeren, dank zij zijn naastenliefde en
weldadigheid, doch ook dezen vermeden
hem aan te zien zooveel zij konden
Toen hij de grens van zijn bezitting
naderde, ontwaarde hij tot zijn verba
zing op zijn lievelingsbank, die daar
tegen een haag geplaatst was, een
naar het scheen nog jeugdige dame.
Zijn eerste gedachte was, 'zooals
altijd in zulke gevallen, om te keeren
om een onaangename ontmoeting te
vermijden. Het was daarvoor echter
reeds te laat. Hij zag den blik van de
donkerblauwe oogen der vreemdelinge
op zich gericht alsof zij hulp van hem
verwachtte en wijl zij waarschijnlijk
op zijn grond verdwaald was geraakt,
kon hij haar niet goed ontwijken, hij
trad dus op haar toe.
De jongedame droeg een wit gebloem
de japon en ondej; den hoed met bree-
den rand zagen de donkerblauwe oogen
hem zonder vrees aan.
Kort bij haar bleef de ritmeester
staan en keek haar vragend aan, terwijl
ook haar blik, zonder dat de uitdruk
king van haar gelaat veranderde, op
hem gevestigd bleef. Zijn hart klopte
eensklaps alsof het moest breken. Er
was een wonder gebeurd, een wonder,
waarom hij in zijn vertwijfeling zoo
vaak gesmeekt had toen hij nog streed
om gelatenheid en onderwerping in zijn
lot. Een jonge en schoone vrouw keek
hem glimlachend aan, zonder dat een
trek van haar gelaat den afschuw, dien
zijn misvormd gelaat haar moest in
boezemen, uitdrukte.
En deze jonge dame was liefelijker
en bekoorlijker dan hij te voren er ooit
een gezien had. Terwijl hij nog als ge
kluisterd haar in de blauwe oogen keek,
vervulde hem een gevoel alsof een liefe
lijke betoovering hem voor altijd met
halr verbond.
„Kunt u mij, als het u belieft,"zeggen
begon zij met een volle altstem, die
hem als muziek in de ooren klonk, „hoe
ik langs den kortsten weg naar het
landhuis van mevrouw van Schmettow
kan terugkeeren
„Met genoegen," antwoordde hij
met een beleefde buiging. „U ziet van
hier het roode dak door de toppen der
boomen schemeren het is nog geen
tien minuten gaans hier vandaan Me
vrouw Schmettow is mijn naaste buur."
„O, dan is u
„Ritmeester von Thilenius, om u te
dienen."
Zij boog glimlachend. „Ik ben Lina
von Schmettow en ben pas gisteren bij
mijn tante gekomen om haar gezelschap
te houden en haar te verplegen."
Hij boog zwijgend. Het was hem be
kend dat de oude dame reeds jaren bed
legerig was.
„Ikik moet verkeerd geloopenzijn,"
ging zij met een allerliefsten glimlach
verder.-„Zoudt u zoo goed willen zijn,
mij terug te geleiden
Haar verzoek bevreemdde hem, of
schoon het hem tevens gelukkig maakte.
Zij behoefde slechts eenige schreden te
doen tot aan de haag, die de grens
vormde en vandaar af liep de weg recht
op het huis harer tante aan. Intusschen
bood hij haar hoffelijk den arm. Zij
maakte echter niet de minste aanstal
ten om op te staan.
„Ik meende nog in den tuin van mijn
tante te zijn," ging zij voort, „maar de
poort moet opengestaan hebben, zoodat
ik zonder het te bemerken op vreemd
gebied ben gekomen. Toen ik eensklaps
bij den oever kwam en het water hoor
de kabbelen, toen werd ik angstig
gelukkig kon ik deze bank nog vinden."
Met klimmende verbazing hoorde de
ritmeester dit verhaal aan en sprak toen
zij geëindigd had i „Mejuffrouw moet
mij verontschuldigen, maar ik ben niet
in staat u te begrijpen."
Zij onderbrak hem met een luiden
lach. „Hoe dom van mij ik vergat heele-
maal u te zeggen, dat ik blind Ben."
„Blind I" Als een centenaarsgewicht
viel de teleurstelling op hem neer. Nu
wist hij waarom zij hem zoo onbe
vreesd had aangezien, naar hij meende.
Zij ka» de misv«:min^ vaa zjjn gelaat
niet zien. Het wonder had dus slechts
in zijn verbeelding bestaan.
Door zijn ontnuchtering vergat hij
in het eerste oogenblik de deelneming
uit te drukken, waarvan hij als welopge
voed man haar de betuiging schuldig
was. Spoedig was hij echter zijn ver
warring meester. „Vergeef mij dat ik
dit niet aanstonds heb opgemerkt,"
sprak hij met nog onzekere stem. ,,U
draagt deze zware beproeving met be
wonderenswaardige kalmte."
„Dat ik niet zien kan, is nog geen
reden om de wereld met mijn tranen
te overstroomen. Men moet van alle
dingen het beste weten te vinden en
overigens heeft ieder ding ook zijn goe
de zijde," ging zij met een schelmsch
lachje voort, terwijl zij opstond, de
hand op zijn arm legde en zich liet weg
leiden. „Als ik niet blind was, zou tante
mij om de stoutmoedigheid, waarmee
ik kennis maak met nog jonge heeren,
geducht beknorren."
„U vergist zich, mejuffrouw, ik ben
alles behalve jong," sprak hij met een
zucht.' „Ik ben al een eind in de dertig."
Zijn gezellin trok haar schouders op
en lachte. Zij was blijkbaar van een an
dere meening.
Zooals hij haar nu van ter zijde be
schouwde, ontwaarde hij dit dunne,
grauwe vlies over de pupillen dér oogen,
dat hem eerst ontgaan was.
„Hoe kan u echter weten dat het
een man was die u naderde," informeer
de hij verder.
„Ten eerste verrieden u uwe tastende
schreden, mat van ouderdom," ant
woordde zij met een schelmschen lach.
„Men kon die heusch niet met die .van
een jong meisje verwarren en dan
kwam u tusschen mij en d'e zon te staan
en met mijn ééne oog kan ik nog altijd
eenigszins licht van schaduw onder
scheiden."
„Hoe lang lijdt u reeds onder deze
zware beproeving
„Sedert ruim twee jaren ben ik
langzamerhand zwakker van gezicht
geworden en de laatste twee maanden
zie ik niets meer maar laten wij daar
over liever niet spreken," onderbrak zij
zelf haar verhaal. „Als u mij beklaagt,
moet ik schreien'en ik lach veel liever.
Ook zou ik veel vlugger kunnen loopen,
als ik daardoor uwe bejaarde voeten^
niet zou vreezen te vermoeien."
De ritmeester kleurde. Zij had hem
doorzien, want hij had werkelijk zeer
langzaam geloopen om zich zijn
gezelschap niet zoo spoedig ontrukt te
zien.
,,'t Is een warme dag geweest," zei
hij. „Daarom liep ik langzaam om u niet
te vermoeien en te verhitten."
„Uw ridderlijkheid gaat ver," her
nam zij. „Wat moet u zich tegenover
de dames daarin geoefend hebben om
het er zóóver in gebracht te hebben."
„Om 's hemels wil," riep hij om zich
te verdedigen. „Als u mij zien kon zou u
mij van zoo iets niet verdenken. Ik
ben een verstooteling onder menschen.
Door een kruitontploffing werd mijn ge
zicht gruwelijk misvormd en sedert heb
ik mij uit de wereld hierheen terugge
trokken."
Zijn stem beefde en uit haar ant
woord klonk eveneens diepe ontroering.
„Dan heeft u dus ook den last van
het ongeluk te dragen
„Als u maar eens kon begrijpen, hoe
deze oogenblikken mijn lot verlichten,"
stamelde hij, door zijn aandoening
medegesleept.
Zij bloosde, naar hij tot zijn stille
vreugde waarnam.
„Zijn wij nog ver van het huis mijner
tante," vroeg zij.
De ritmeester, inwendig beschaamd
en verlegen als hij was, antwoordde
niet. Veel te spoedig voor hem was de
openstaande poort bereikt. Zij gaf
hem de hand tot afscheid en hij drukte
die innig.
„Zal ik u ooit mogen weerzien
„Tante is bedlegerig en ontvangt geen
bezoek," was het antwoord.
„Maar ik kan u wellicht in de toe
komst van dienst zijn," hield de rit
meester vol, die de oogenblikken van
hun samenzijn wilde verlengen.
Zij aarzelde met haar antwoord en
sprak toen met een verlegen glimlach
„Nu, u zoudt nu en dan wel eens kun
nen zien of de poort gesloten is. An
ders kon ik misschien nog eens regel
recht het meer inloopen."
Met de grootste zorg en volharding
volbracht de ritmeester de ontvangen
opdracht. Als een schildwacht be
waakte hij de poort en als hij van zijn
post den grooten stroohoed gewaar
werd, achtte hij zijn moeite reeds vol
doende beloond. Eenige dagen later
verzocht zij hem de pport te openen en
toen wandelde zij aan zijn arm den
Veg op en neer. Terwijl deze wandelin
gen zich herhaalden, tot groote ont
steltenis der voorbijgangers, die in den
omtrek woonden, kende de ritmeester
spoedig haar gerheelen levensloop. Zij
was een weeze, die de beschikking had
over een klein vermogen. Tot nog toe
had zij bij haar voogd gewoond en na
diens dood was zij bij haar tante
Schmettow, thans haar eenige bloed
verwante, komen inwonen.
De ritmeester verheugde zich in het
geheim over de ziekte der oude, eer
biedwaardige dame, wat niet best over
eenkwam met zijn zoo groote naasten
liefde. Hij overwoog echter dat zij, als
zij niet bedlegerig geweest was, zijn
omgang met haar nicht natuurlijk niet
zou hebben toegelaten en was deze niet
blind geweest, dan zou zij vermoedélijk
niet arm in arm met zulk een mensche-
lijken vogelverschrikker op den open
baren doch gelukkig niet drukken weg
gewandeld hebben.
Het was hem een geluk in z'n beproe
ving zulk een gezellin gevonden te heb
ben, terwijl toch iedereen, zelfs de ar
men, die weldaden van hem ontvingen,
zich met afschuw van hem afkeerden.
Haar schoonheid, haar vroolijkheid en
eenvoudige geestigheid, het vertrouwen
waarmee zij zich aan zijn leiding over
gaf, deden langzamerhand bij hem de
gedachte rijpen aan de mogelijkheid van
een toekomstig geluk.
Zij was blind. Zij kon met haar li
chamelijke oogen de vreeselijke misvor
ming van zijn gelaat nooit zien Had
God in de donkere nacht zijner beproe
ving haar als een lichtstraal gezonden
en haar tot zijn levensgezellin bestemd?
Hij durfde aanvankelijk zich niet met
deze hoop vleien, uit vrees dat hem een
groote teleurstelling wachtte, doch een
vertrouwvol 'gebed, waarbij hij als
voorheen kalmte en gelatenheid vond,
gaf hem moed en kracht'om te blijven
hopen.
Toen hij op een schoonen morgen
voor het eerst sedert verscheidene da
gen de blinde weer in den 'tuin zag en
zij naar de poort kwam, ontzonk hem
echter in eens weer alle moed. Hij zag
haar komen, frisch als de schoone
morgen, en de gedachte drong zich
aan hem op, of het niet een misdaad
zou moeten heeten het niets vermoeden
de jonge meisje aan zijn ongelukkig
lot te binden. Deze gedachte schroefde
hem als het ware de keel dicht. Hij was
niet in staat te spreken en haar goeden
morgen te wenschen. Hij moest zich
aan het hek vastgrijpen en de wandel
stok ontviel zijn hand en sloeg met den
zilveren knop tegen de tralies.
Zij hoorde het en lachte gelukkig, ter
wijl hij naderbij kwam. „Ha, ik wist
wel, dat ik u hier zou vinden," riep
zij vroolijk en overmoedig.
„Hoe kon u dat weten," vroeg hij.
„Omdat het mij zoo vreemd in mijn
linkerduim kriebelde En toen hij haar
hand drukte, fluisterde zij hem toe
,En omdat mijn hart het mij zeide."
Met van geluk schitterende oogen
hield hij haar hand in de zijne en fluister
de gejaagd: „Juffrouw Lina, zou het
mogelijk zijn dat uw hart voor mij ge
sproken heeft
Tot eenig antwoord drukte zij hem
de hand,waarop hij jubelend vervolgde:
„Lina, zoudt ge mij het groote geluk
willen schenken mijn echtgenoote te
worden Toen fluisterde zij bijna on
hoorbaar „Ja, dat wil ik, wanneer ik
bij mijn blindheid in staat ben u geluk
kig te maken."
Het jubelde in zijn hart, hij ge
voelde een geluk, zooals hij sinds de
groote ramp van zijn leven niet meer
gekend, nooit gehoopt had.
„Lina," ging hij voort, „zou het u
nooit berouwen mijne eenzaamheid te
k(
aeeien en van de wereld verwijderd t»>
leven J
„Hoe zou dit kunnen bij mijn blind-^
heid Onze liefde zpl ons gelukkig ma.)
ken en ons de wereld doen vergeten.'^
Aanvankelijk ging hij in de overmaat)
van zijn geluk sprakeloos naast haar
voort, doch spoedig verdiepten zij zich
in hun plannen voor de toekomst.
Al was de ritmeester geen harteloos
mensch, toch was het hem niet moge-\
lijk, toen de zieke tante eenige weken
later voor goed haar oogen sloot, dai
overledene, die hij niet meer danj
een paar keeren had bezocht, diep£
te betreuren. En niet lang na hare)
teraardebestelling werd een stille hu->
welijksplechtigheid gevierd, waarbijh
slechts de hoognoodige getuigen tegen-J
woordig waren.
Toen begon voor den ritmeester een
tijd van zoodanig geluk, dat hij soms>
vreesde dat het een droom was en hij
plotseling weer in de zwarte werkelijk
heid teruggeslingerd zou worden.
Lina beantwoordde zijne liefde van,
ganscher harte. Nooit wilde zij iets hoo-,
ren van de vreeselijke misvorming 'van
zijn gezicht.
„Ik heb in mijn verbeelding mij een.
voorstelling van je gevormd uit den
klank van je stem, uit je woorden, uit'
je goedheid en trouwe liefde."
Het was onder de blijken dezer lief da)
dat zij zich met den dag meer ontwikkel
de als een huisvrouw, die ondanks haas,
blindheid, niet alleen onvermoeid zorg-,
de voor zijn welzijn, maar hem ook een.
hulp werd in zijn wetenschappelijke
studiën.
Zoo doorleefden zij in stille huiselijk
heid weken en maanden en hun geluk
bereikte het toppunt door het vooruit
zicht dat hun een kind zou geboren
worden. Toch mengde zich een bittere
druppel in dezen gelukskelk. De arme
blinde kon weemoedig en treurig wor
den bij de gedachte, dat zij haar kind
nooit zou kunnen zien.
Op zekeren avond, toen de ritmeester
in de huiskamer zat te lezen, terwijl zijn
jonge vrouw met een breiwerk hem ge
zelschap hield en de voorjaarsstorm den
regen tegen de ruiten deed kletteren,
hoorde men eensklaps de honden aan
slaan en daarop den hoefslag van een
paard.
Eenige oogenblikken later werd er
geklopt.
Verwonderd ging de ritmeester zelf
opendoen en zag buiten een vreemde
ling, die zijn paard bij den teugel vast
hield en tot over de ooren in zijn man
tel gehuld was.
„Ik vraag beleefd verschooning we
gens de stoornis," sprak de vreemdeling,
„bij de duisternis verraste mij de regen i
en ik vrees, dat ik leelijk verdwaald1
ben. Ik ben dokter Pratt uit Berlijn en'
word op het slot Platow verwacht;!
waarheen de baron mij ontboden heeft
voor een oogoperatie."
„Dan zult u het dezen nacht bij ons
voor lief moeten nemen, dokter," ant
woordde de ritmeester, „want het slot
Platow ligt hier nog een heel eind van-
daan. Ik verzoek u dus binnen te ko
men en heet u welkom."
Een knecht bracht het paard in den
stal en de ritmeester geleidde zijn
laten gast naar de huiskamer.
Voor de deur bleef hij echter aarze
lend staan.
„Vóór u mij bij helder licht ziet, moet
ik u er op attent maken dat mijn gelaat
zeer misvormd is. Het is niet ieders
smaak mij te moeten aankijken."
De dokter lachte. „Ik ben chirurgijn
te velde geweest," zei hij, „en heb daar
heel wat moeten zien, terwijl ik in mijn
tegenwoordigen werkkring in het stads
ziekenhuis zelf vaak misvorming moet
veroorzaken."
Zij traden de gezellige huiskamer bin
nen, waar de dokter aan de jonge me
vrouw werd voorgesteld.
De ritmeester schoof een fauteuil bij!
den haard, waarin groote blokken hout
lagen te branden. In den loop van het
g -prek bleek de gast een man van veel-!
;mge kennis en ervaring te zijn. Het
ontging den gastheer niet, dat hij do
dame des huizes opmerkzaam beschouw-'
de. Toen deze het vertrek verliet om
eigenhandig een warmen dronk voa#