o S g >P 3 re C-? S.O ■»§g.CL5.m Eopg o> wgET»>. F B ö'z F-K T3 P oo lO 4- Ï3 o a K3 o' $2 r H-Ec"^> TO 3 3 •£- <3"' O >53 Cl >3 P o 3 O r-t-Cfq rfc P« XB si. XB. ro p ÏO O .ft T3 P a z a s r a 3 Z 5S3 W CE) Z 3 w 3 2 „rn so3.Nn:< 2-> Jq 9- «- re g Z ÏQ s S S-Z Ï?P5? &*JpgSS5JO ■a re 3 3 zs-^O JO a n rp h-t p»-rs^ gÊ-ê-S-g-a.l b B'B 7 S-T3 dï'^n ?r fD CD a S 2 £3-7=1 0 »-t 3 (P N B 3; S-3:b3 ^RR' 3 ZJO O D m 2^iT0>T Z*-< re -y| f-1 Tt P P g-&£-p'!^ a ™f< BiiJn 3 oög.9.a'g »-• W r*f- ss:8-! i 1 r+- VÏ 3. in deze verdrukking den kamp nog willen voortzetten, maar bleek niet opgewassen tegen zijn forschen tegen stander- Evenwel op een oogenblik wist hi dank zijn lenige, magere gestalte zich op te heffen, en gebruik makend' van het eenige middel, dat hem over bleef, zèt.e hij zijn tanden in het gelaat van den verrader, en drukte hem een onuitwischbaar. teeken in het afschuwe lijke gezicht. Razend van pijn en woede liet de lafaard zijn zware vuist als een moker op het hoofd van den knaap neerkomen, die bewusteloos neerstortte. Toen hij uit zijn verdooving ont waakte, was het volle dag. Daar beneden in de richting van Port Arthur klonk een dof gerommel. Een nieuwe aanval werd op de stad ge daan. De knaap richtte zich op en hoewel zijn hoofd dof en zwaar was en hij aan hevige hoofdpijn leed, was hij toch weer vastbesloten zijn zending te ver volgen. Bij het verlaten van deze plaats, die bijna zijn graf geworden was, viel hem een blauw voorwerp in het oog, dat bij den ingang lag een perkament. Hij raapte het op, vouwde het open, maar kon het niet lezen. Er was echter Voor hem geen twijfel aan dat was de pas van den verrader. Een groote vreugde vervulde het hart van den knaap. Dit papier was voor hem een uitkomst, een middel om veilig door de Japansche liniën te geraken. Hij verschafte zich een Chineesch costuum, doorliep het Japansche kamp, speelde den verrader op zijn best, gaf valsche berichten over Port Arthur en beloofde aan generaal Nogi naar Teng- Hoang-Tcheng te gaan om aan gene raal Kouroki berichten te brengen van de belegeringstroepen. En zoo onschuldig zag hij er uit, zoo vol toewijding, dat de Japanners niet het minste wantrouwen in hem hadden. Drie weken waren verloopen, waarin hij gewichtige geheimen ontdekt had, dank zijn buitengewone voorzichtig heid en een onuitputtelijk geduld. Toch was hij vol verlangen zijn tocht naar Liao Jang voort te zetten en aan Kouropatkine de geheime papieren van Stoessel te overhandigen. Helaas 1 de verrader had van zijn bewusteloosheid gebruik gemaakt om hem deze papieren te ontrooven. Dit had Nicolai niet bemerkt. Hoe zou hij ook meenen zulke dingen tkunnen verliezen. Hij zette eindelijk zijn reis voort, steeds in de gedachte, dat zijn papieren nog op 'zijn hart verborgen waren. En zonder het te weten was hij veroordeeld, terwijl de verrader, voor zien van een geroofden talisman, door de Russische troepen ging, door allen als een held en een redder begroet. Ziedaar wat Nicolai verhaalde aan luitenant Birjinsko, die de post commandeerde. Er was zulk een oprechtheid in den toon van den verhaler en zooveel fiere vrijmoedigheid, dat de officier de exe cutie twee uren deed uitstellen om den kolonel, die zich in het kamp van Ta-che-Kiao bevond, rapport te doen en zijn beslissing te vernemen. Een straal van hoop viel in het hart van den knaap, en in zijn gevangenis teruggekeerd, stortte hij een hartelijk gebed. Maar hij zag met moed den dood tegemoet, zonder een traan in zijn oog. Hoewel de luitenant alles aanwend de, om de terechtstelling te niet te doen, was de commandant tot geen rede te brengen en moest het vonnis V ltrokken worden* Voor dat men hem den noodlottigen strik om den hals wierp, hief Nicolai nog eens het hoofd fier omhoog en met een krachtige stem, die in het minst niet trilde, sprak ..hij „Ik heb mijn bloed vergoten voor het vaderland. Ik ben onschuldig. Leve Rusland Het lichaam werd van den grond opgeheven, de beenen slingerden, het oogenblik was daar. Plotseling snelde de luitenant als een krankzinnige op den terechtgestel de toe en hieuw met een enkelen slag van zijn degen het koord door, dat sterk gespannen was. „Houdt op," riep hij tot de verbaasde soldaten. „Houdt op! Wij begaan een misdaad." A A XI. De officier moest wel zeer ernstige redenen gehad hebben om op eigen ge zag deze executie uit te stellen. Het was toch een formeel bevel van den com mandant en in tijd van oorlog denkt men er minder dan ooit aan zulk een bevel te weerstreven. De soldaten zagen den luitenant dan ook aan met een verbazing, die aan wantrouwen grensde. Intusschen had de redder van den jongen held zich over hem heengebo- gen en door krachtig wrijven wekte hij hem op uit het begin van verstik king, door de ophanging bewerkt. „Dank u," zei Nicolai, toen hij de oogen weer opende. „Ik wist wel.dat God het niet zou gedoogen. De officier sprak geen woord, maar ditmaal parelde er een traan in zijn oogen, die echter spoedig gedroogd was. „Breng hem terug in de kasemat," zei'de hij, „geef hem te eten en wacht mijn orders." En terwijl de jonge Souyeff, weer op de been gekomen, met dankbare blikken zijn geheimzinnigen redder nakeek, had deze zijn paard bestegen en was m^. lossen teugel spoorslags weggereden in de richting van Ta Che Kiao. Daar was een groote voorraad krijgsmateriaal en een regiment om de positie te verdedigen, wanneer die een toevlucht moest wezen tegen de aanrukkende Japansche strijdkracht ten. Weldra kreeg hij in het veld de ten ten in het gezicht, die over de vlakte verspreid waren. Luitenant Birjensko galoppeerde te midden daarvan, zonder te zien wat er rondom hem voorviel. Hét doel van zijn rit was de woning .van den kolonel. Daar aangekomen steeg hij af, riep een soldaat om zijn paard vast te houden en ging de tent binnen. Een kwartier later nam de luitenant van zijn chef afscheid en men had de laatste woorden waarmede zij elkander verlieten en hun onderhoud eindigden kunnen hooren „Dus gij meent, dat hij het is „Daar twijfel ik in het minst niet aan, kolonel." „En is hij nog in het kamp „Hij zou blijven tot morgenavond. Ik heb hem gisteren nog gezien en de hand gedrukt." „Nu," besloot de kolonel, „ik geef u volmacht deze zaak op te helderen. Laat mij het resultaat vernemen. De officier salueerde, riep den sol daat, die zijn paard liet heen en weer stappen en zei „Wacht hier een half uur op mij. Toen ging 'hij met snelle schreden naar het midden van het kamp en naderde een tent, grooter dan de vorige. Luidruchtige gesprekken en bijvals kreten deden zich hooren en verkondig den, dat daar binnen een heugelijk feit gevierd, of een pas aangekomen held, een of andere stoutmoedige boodschap per der woestijn gehuldigd werd dies waren er verscheidénen in het Rus sische legerdappere mannen, die dagelijks ongehoorde daden van hel denmoed verrichtten. De militaire overheden waren niet karig met hun bèlooning voor deze held haftige verkenners, deze stoutmoedige avonturiers, die zich niet zelden tot vlak bij het vijandelijk leger waagden. Luitenant Birjensko lichtte het voor hangsel der tent op en trad binnen. Een dozijn onderofficieren en eenige soldaten, die daar bijeen waren, ston den op en salueerden. Te midden van hen zat een man met gelaatstrekken die van geestkracht getuigden, met een krachtige houdin- en stoutmoedigen blik. „Ga zitten, vrienden," sprak de offi cier. Hij naderde den vreemdeling, keek hem een oogenblik aan en sprak op weiluidenden toon „Hebt ge ons nog niet verlaten, dap pere kameraad „Vanavond, luitenant," antwoordde de vreemdeling met een glimlach. „Ik heb haast mijn zending te volbrengen." „Zijt ge hier goed ontvangen," ze Birjensko. Niet beter dan hij verdient, merk te een sergeant op. „Wanneer men ge daan heeft, wat hij heeft volbracht heeft men recht op de bewondering van het geheele leger." „Ge zijt een dappere man," zei de officier met geestdrift. „Het is voor het heilige vaderland,' antwoordde de vreemdeling bescheiden Deze man was den vorigen dag aan gekomen, uitgeput door zijn tocht dwars door het vijandelijke leger heen vervolgd, opgejaagd, aangehouden door Japansche verkenners, was het hem gelukt te ontsnappen. Een geheele week, zoo had hij verteld, had hij in een moeras doorgebracht, halverwege in het water, zonder de minste bewe ging te durven maken, die zijn tegen woordigheid zou verraden hebben. Eindelijk had hij weten te ontvluchten te midden der kogels die in de duister nis op hem werden afgeschoten. „Hij zal wel gedecoreerd worden door Kouropatkine," sprak een der officieren met warmte. „Zoudt ge ons de eer willen aandoen, op de gezondheid van den dappere te drinken," stelde een der omstanders voor, den luitenant een glas wodki toereikende. „Gaarne, mijne vrienden," sprak deze, „dapperheid is een schoone zaak. Op uw toekomstige decoratie, bood schapper," zeide hij, den held scherp aanziende. Vervolgens vroeg hij, nog steeds op welwillenden toon „Met welk wapen heeft men u deze wonde in de wang toegebracht, die nog niet van ouden datum schijnt „Dat herinner ik mij niet. Ik heb er zooveel ontvangen," zei de ontsnapte uit Port Arthur brutaalweg. De luitenant was dichter bij geko men om het ontsierde gelaat van den vreemdeling nauwkeurig te bekijken. „Dat is vreemd Men zou zeggen, dat. het een beet js Hebben de Ja panners u will.en opeten „Neen, luitenant, ge hebt abuis. Ik herinner mij nu, een bajonetsteek in het gezicht gekregen te hebben, die mij bijna een oog kostte. Dat zal het zijn wat gij een beet noemt." „Wel mogelijk," zei Birjensko, „men kan zich vergissen. Maar als ge dezen avond pas gaat vertrekken, kunt ge mij een genoegen doen door mij te vergezellen naar den post La Hou- Tchan, drie werst van hier. Ik zou u willen voorstellen aan mijn soldaten. Het voorbeeld van dapperheid is altijd schoon en bemoedigt jonge mannen, die nog niet in het vuur geweest zijn." De vreemdeling scheen een weinig verlegen. Hij leek niet van compli menten te houden. Evenwel durfde hij niet te weigeren en zij vertrokken. Onderweg vertelde de held van zijn avonturen, maar de officier dacht aan heel andere dingen. Hij peinsde over de geschorste executie, den moord, dien men bijna had begaan. Hoe was hij tot dit snelle besluit ge komen, vanwaar die angst, die hem had aangegrepen Het was omdat plotseling een der bizonderheden uit het verhaal van Nicolai hem had getroffen en in zij^i geest pen snelle combinatie was ont staan, die hem een middel aanwees om de waarheid van het verhaal van den knaap te onderzoeken. Als hij in staat was de proef te nemen dan was de knaap gered en zijn beweerde zending aan nemelijk geworden. En het was om deze proef te nemen dat hij den terechtgestelde zoo onver wacht had bevrijd. Binnen drie kwartier waren de luite nant en zijn metgezel bij den post aan gekomen. DÉ VERMINKTE I (Wordt .vervolgd.) In een der beslissende veldslagen van den zevenjarigen oorlog was Karl von Thilenius, toen een officier van nog geen dertig jaar, die door zijn dapperheid zich meermalen had onderscheiden en daardoor snelle promotie had ge maakt, vreeselijk gewond. Een vijandelijke bom was midden tusschen een rij ammunitiewagens ge vallen en als zij ontplofte zou dit niet alleen een aantal soldaten het leven gekost hebben, maar dan was ook da voorraad buskruit verloren gegaan, die voor de voortzetting van den slag zoo hoognoodig was. Toen had Thilenius den moed en de tegenwoordigheid van geest gehad op het rookende monster toe te springen, had het van den grond opgeraapt en ver weg geslingerd, waar het geen schande kon aanrichten. Op het laatste oogenblik dat hij de bom in zijn handen had, was zij ont ploft. Zijn leven bleef gespaard en zijn ledematen waren niet getroffen, maar het ontploffende kruit had zijn gezicht zóó toegetakeld, dat het, zooals een wondarts later zich uitdrukte, als ver brand katoen er uitzag, toen de ritmees ter, na vele maanden eerst, het hospi taal had kunnen verlaten. De mannelijk schoone officier was een ongeloofelijk leelijk mensch gewor den, wiens vreeselijk misvormd gelaat nauwelijks meer een menschelijk aan gezicht geleek en iedereen afschuw en vrees inboezemde. Geen wonder dat de officier, door zijn gansche leven geteekend, zijn ontslag uit den mili tairen dienst nam en zich terugtrok op een klein landgoed, dat hij kort te vo ren door erfenis had verkregen. Hier hield hij zich in de eenzaamheid verbor gen en kreeg spoedig den naam van een menschenschuwen zonderling. In wer kelijkheid droeg hij zijn hard lot met de gelatenheid en onderwerping van een echt dapper soldaat. Behalve met het beheer van zijn land goed, dat zich langs een klein meer uit strekte, heild hij zich in zijn eenzaam heid bezig met zijn boeken en zijn studie welke arbeid slechts afgewisseld werd door lange wandelingen over zijn be zitting. Zelfs het paardrijden, een zeer geliefkoosde bezigheid, had hij opgege-_ ven, omdat dit hem met de buitenwe reld in aanraking zou gebracht hebben: Op een heerlijk schoonen zomeravond sloeg Karl von Thilenius den zwaren foliant, waarin hij gestudeerd had,dicht, zette zijn steek op, nam zijn stok en be gaf zich naar buiten om zijn gewone avondwandeling te gaan doen. Hij kwam aan het meer en bleef een poos in diepe gedachten aan den oever staan, het oog gevestigd op het groen van elzen en wilgen, die bijna overal het stille water omzoomden. De onder gaande zon wierp haar stralen op zijn afzichtelijk geblakerde en ineenge schrompelde gelaatstrekken. Een arbeidersvrouw, die van het veld huiswaarts keerde met in de eene hand een sikkel en aan de andere een vlasha rig klein meisje, ging met afgewend ge laat voorbij den in gedachten verloren landheer en fluisterde een eerbiedigen groet. „Goeden avond, mijnheer de baron." Het kind zag hem en verborg schrei end het verschrikte gelaat achter de moeder. Thilenius groette vriendelijk terug. Goeden avond, Hanna. Hoe is het met man „Dank- u, mijnheer de baron, hij zal spoedig weer geheel hersteld zijn Schaam je wat, ondeugend nest," sprak zij bestraffend tot het kind, dat maar al aan haar hand trok om weg te komen. „Beknor het kind niet,_ Hanna," sprak Thilenius zacht. „Zij kan het niet helpen, dat zij den zwarten man niet graag ziet." Langzaam zette hij zijn wandeling voort. Hij had zich zoodanig gewend aan de ontzetting en den afschuw, die zijn uiterlijk aan anderen inboezemde, .dat dergelijk» oBtaweting.en de met -irr?r CU CD CU C3_ CTQ CD frl I w* Gï a s» H) [O f O Cu N o B Sijl li i i i i i li i I i i i i i i-fei is ri-sïs i 2 II Mill II I I IS IIS II II IS I-*** I 2ISISII I I §11 l! *2. 8 y r a C/3 S' «1. Os ti» O veel strijd verkregen rust van zijn ge moed niet meer verstoorden. De lieden op zijn landgoed en de boerenarbeiders in de nabijheid hadden hem leeren waar- deeren, dank zij zijn naastenliefde en weldadigheid, doch ook dezen vermeden hem aan te zien zooveel zij konden Toen hij de grens van zijn bezitting naderde, ontwaarde hij tot zijn verba zing op zijn lievelingsbank, die daar tegen een haag geplaatst was, een naar het scheen nog jeugdige dame. Zijn eerste gedachte was, 'zooals altijd in zulke gevallen, om te keeren om een onaangename ontmoeting te vermijden. Het was daarvoor echter reeds te laat. Hij zag den blik van de donkerblauwe oogen der vreemdelinge op zich gericht alsof zij hulp van hem verwachtte en wijl zij waarschijnlijk op zijn grond verdwaald was geraakt, kon hij haar niet goed ontwijken, hij trad dus op haar toe. De jongedame droeg een wit gebloem de japon en ondej; den hoed met bree- den rand zagen de donkerblauwe oogen hem zonder vrees aan. Kort bij haar bleef de ritmeester staan en keek haar vragend aan, terwijl ook haar blik, zonder dat de uitdruk king van haar gelaat veranderde, op hem gevestigd bleef. Zijn hart klopte eensklaps alsof het moest breken. Er was een wonder gebeurd, een wonder, waarom hij in zijn vertwijfeling zoo vaak gesmeekt had toen hij nog streed om gelatenheid en onderwerping in zijn lot. Een jonge en schoone vrouw keek hem glimlachend aan, zonder dat een trek van haar gelaat den afschuw, dien zijn misvormd gelaat haar moest in boezemen, uitdrukte. En deze jonge dame was liefelijker en bekoorlijker dan hij te voren er ooit een gezien had. Terwijl hij nog als ge kluisterd haar in de blauwe oogen keek, vervulde hem een gevoel alsof een liefe lijke betoovering hem voor altijd met halr verbond. „Kunt u mij, als het u belieft,"zeggen begon zij met een volle altstem, die hem als muziek in de ooren klonk, „hoe ik langs den kortsten weg naar het landhuis van mevrouw van Schmettow kan terugkeeren „Met genoegen," antwoordde hij met een beleefde buiging. „U ziet van hier het roode dak door de toppen der boomen schemeren het is nog geen tien minuten gaans hier vandaan Me vrouw Schmettow is mijn naaste buur." „O, dan is u „Ritmeester von Thilenius, om u te dienen." Zij boog glimlachend. „Ik ben Lina von Schmettow en ben pas gisteren bij mijn tante gekomen om haar gezelschap te houden en haar te verplegen." Hij boog zwijgend. Het was hem be kend dat de oude dame reeds jaren bed legerig was. „Ikik moet verkeerd geloopenzijn," ging zij met een allerliefsten glimlach verder.-„Zoudt u zoo goed willen zijn, mij terug te geleiden Haar verzoek bevreemdde hem, of schoon het hem tevens gelukkig maakte. Zij behoefde slechts eenige schreden te doen tot aan de haag, die de grens vormde en vandaar af liep de weg recht op het huis harer tante aan. Intusschen bood hij haar hoffelijk den arm. Zij maakte echter niet de minste aanstal ten om op te staan. „Ik meende nog in den tuin van mijn tante te zijn," ging zij voort, „maar de poort moet opengestaan hebben, zoodat ik zonder het te bemerken op vreemd gebied ben gekomen. Toen ik eensklaps bij den oever kwam en het water hoor de kabbelen, toen werd ik angstig gelukkig kon ik deze bank nog vinden." Met klimmende verbazing hoorde de ritmeester dit verhaal aan en sprak toen zij geëindigd had i „Mejuffrouw moet mij verontschuldigen, maar ik ben niet in staat u te begrijpen." Zij onderbrak hem met een luiden lach. „Hoe dom van mij ik vergat heele- maal u te zeggen, dat ik blind Ben." „Blind I" Als een centenaarsgewicht viel de teleurstelling op hem neer. Nu wist hij waarom zij hem zoo onbe vreesd had aangezien, naar hij meende. Zij ka» de misv«:min^ vaa zjjn gelaat niet zien. Het wonder had dus slechts in zijn verbeelding bestaan. Door zijn ontnuchtering vergat hij in het eerste oogenblik de deelneming uit te drukken, waarvan hij als welopge voed man haar de betuiging schuldig was. Spoedig was hij echter zijn ver warring meester. „Vergeef mij dat ik dit niet aanstonds heb opgemerkt," sprak hij met nog onzekere stem. ,,U draagt deze zware beproeving met be wonderenswaardige kalmte." „Dat ik niet zien kan, is nog geen reden om de wereld met mijn tranen te overstroomen. Men moet van alle dingen het beste weten te vinden en overigens heeft ieder ding ook zijn goe de zijde," ging zij met een schelmsch lachje voort, terwijl zij opstond, de hand op zijn arm legde en zich liet weg leiden. „Als ik niet blind was, zou tante mij om de stoutmoedigheid, waarmee ik kennis maak met nog jonge heeren, geducht beknorren." „U vergist zich, mejuffrouw, ik ben alles behalve jong," sprak hij met een zucht.' „Ik ben al een eind in de dertig." Zijn gezellin trok haar schouders op en lachte. Zij was blijkbaar van een an dere meening. Zooals hij haar nu van ter zijde be schouwde, ontwaarde hij dit dunne, grauwe vlies over de pupillen dér oogen, dat hem eerst ontgaan was. „Hoe kan u echter weten dat het een man was die u naderde," informeer de hij verder. „Ten eerste verrieden u uwe tastende schreden, mat van ouderdom," ant woordde zij met een schelmschen lach. „Men kon die heusch niet met die .van een jong meisje verwarren en dan kwam u tusschen mij en d'e zon te staan en met mijn ééne oog kan ik nog altijd eenigszins licht van schaduw onder scheiden." „Hoe lang lijdt u reeds onder deze zware beproeving „Sedert ruim twee jaren ben ik langzamerhand zwakker van gezicht geworden en de laatste twee maanden zie ik niets meer maar laten wij daar over liever niet spreken," onderbrak zij zelf haar verhaal. „Als u mij beklaagt, moet ik schreien'en ik lach veel liever. Ook zou ik veel vlugger kunnen loopen, als ik daardoor uwe bejaarde voeten^ niet zou vreezen te vermoeien." De ritmeester kleurde. Zij had hem doorzien, want hij had werkelijk zeer langzaam geloopen om zich zijn gezelschap niet zoo spoedig ontrukt te zien. ,,'t Is een warme dag geweest," zei hij. „Daarom liep ik langzaam om u niet te vermoeien en te verhitten." „Uw ridderlijkheid gaat ver," her nam zij. „Wat moet u zich tegenover de dames daarin geoefend hebben om het er zóóver in gebracht te hebben." „Om 's hemels wil," riep hij om zich te verdedigen. „Als u mij zien kon zou u mij van zoo iets niet verdenken. Ik ben een verstooteling onder menschen. Door een kruitontploffing werd mijn ge zicht gruwelijk misvormd en sedert heb ik mij uit de wereld hierheen terugge trokken." Zijn stem beefde en uit haar ant woord klonk eveneens diepe ontroering. „Dan heeft u dus ook den last van het ongeluk te dragen „Als u maar eens kon begrijpen, hoe deze oogenblikken mijn lot verlichten," stamelde hij, door zijn aandoening medegesleept. Zij bloosde, naar hij tot zijn stille vreugde waarnam. „Zijn wij nog ver van het huis mijner tante," vroeg zij. De ritmeester, inwendig beschaamd en verlegen als hij was, antwoordde niet. Veel te spoedig voor hem was de openstaande poort bereikt. Zij gaf hem de hand tot afscheid en hij drukte die innig. „Zal ik u ooit mogen weerzien „Tante is bedlegerig en ontvangt geen bezoek," was het antwoord. „Maar ik kan u wellicht in de toe komst van dienst zijn," hield de rit meester vol, die de oogenblikken van hun samenzijn wilde verlengen. Zij aarzelde met haar antwoord en sprak toen met een verlegen glimlach „Nu, u zoudt nu en dan wel eens kun nen zien of de poort gesloten is. An ders kon ik misschien nog eens regel recht het meer inloopen." Met de grootste zorg en volharding volbracht de ritmeester de ontvangen opdracht. Als een schildwacht be waakte hij de poort en als hij van zijn post den grooten stroohoed gewaar werd, achtte hij zijn moeite reeds vol doende beloond. Eenige dagen later verzocht zij hem de pport te openen en toen wandelde zij aan zijn arm den Veg op en neer. Terwijl deze wandelin gen zich herhaalden, tot groote ont steltenis der voorbijgangers, die in den omtrek woonden, kende de ritmeester spoedig haar gerheelen levensloop. Zij was een weeze, die de beschikking had over een klein vermogen. Tot nog toe had zij bij haar voogd gewoond en na diens dood was zij bij haar tante Schmettow, thans haar eenige bloed verwante, komen inwonen. De ritmeester verheugde zich in het geheim over de ziekte der oude, eer biedwaardige dame, wat niet best over eenkwam met zijn zoo groote naasten liefde. Hij overwoog echter dat zij, als zij niet bedlegerig geweest was, zijn omgang met haar nicht natuurlijk niet zou hebben toegelaten en was deze niet blind geweest, dan zou zij vermoedélijk niet arm in arm met zulk een mensche- lijken vogelverschrikker op den open baren doch gelukkig niet drukken weg gewandeld hebben. Het was hem een geluk in z'n beproe ving zulk een gezellin gevonden te heb ben, terwijl toch iedereen, zelfs de ar men, die weldaden van hem ontvingen, zich met afschuw van hem afkeerden. Haar schoonheid, haar vroolijkheid en eenvoudige geestigheid, het vertrouwen waarmee zij zich aan zijn leiding over gaf, deden langzamerhand bij hem de gedachte rijpen aan de mogelijkheid van een toekomstig geluk. Zij was blind. Zij kon met haar li chamelijke oogen de vreeselijke misvor ming van zijn gelaat nooit zien Had God in de donkere nacht zijner beproe ving haar als een lichtstraal gezonden en haar tot zijn levensgezellin bestemd? Hij durfde aanvankelijk zich niet met deze hoop vleien, uit vrees dat hem een groote teleurstelling wachtte, doch een vertrouwvol 'gebed, waarbij hij als voorheen kalmte en gelatenheid vond, gaf hem moed en kracht'om te blijven hopen. Toen hij op een schoonen morgen voor het eerst sedert verscheidene da gen de blinde weer in den 'tuin zag en zij naar de poort kwam, ontzonk hem echter in eens weer alle moed. Hij zag haar komen, frisch als de schoone morgen, en de gedachte drong zich aan hem op, of het niet een misdaad zou moeten heeten het niets vermoeden de jonge meisje aan zijn ongelukkig lot te binden. Deze gedachte schroefde hem als het ware de keel dicht. Hij was niet in staat te spreken en haar goeden morgen te wenschen. Hij moest zich aan het hek vastgrijpen en de wandel stok ontviel zijn hand en sloeg met den zilveren knop tegen de tralies. Zij hoorde het en lachte gelukkig, ter wijl hij naderbij kwam. „Ha, ik wist wel, dat ik u hier zou vinden," riep zij vroolijk en overmoedig. „Hoe kon u dat weten," vroeg hij. „Omdat het mij zoo vreemd in mijn linkerduim kriebelde En toen hij haar hand drukte, fluisterde zij hem toe ,En omdat mijn hart het mij zeide." Met van geluk schitterende oogen hield hij haar hand in de zijne en fluister de gejaagd: „Juffrouw Lina, zou het mogelijk zijn dat uw hart voor mij ge sproken heeft Tot eenig antwoord drukte zij hem de hand,waarop hij jubelend vervolgde: „Lina, zoudt ge mij het groote geluk willen schenken mijn echtgenoote te worden Toen fluisterde zij bijna on hoorbaar „Ja, dat wil ik, wanneer ik bij mijn blindheid in staat ben u geluk kig te maken." Het jubelde in zijn hart, hij ge voelde een geluk, zooals hij sinds de groote ramp van zijn leven niet meer gekend, nooit gehoopt had. „Lina," ging hij voort, „zou het u nooit berouwen mijne eenzaamheid te k( aeeien en van de wereld verwijderd t»> leven J „Hoe zou dit kunnen bij mijn blind-^ heid Onze liefde zpl ons gelukkig ma.) ken en ons de wereld doen vergeten.'^ Aanvankelijk ging hij in de overmaat) van zijn geluk sprakeloos naast haar voort, doch spoedig verdiepten zij zich in hun plannen voor de toekomst. Al was de ritmeester geen harteloos mensch, toch was het hem niet moge-\ lijk, toen de zieke tante eenige weken later voor goed haar oogen sloot, dai overledene, die hij niet meer danj een paar keeren had bezocht, diep£ te betreuren. En niet lang na hare) teraardebestelling werd een stille hu-> welijksplechtigheid gevierd, waarbijh slechts de hoognoodige getuigen tegen-J woordig waren. Toen begon voor den ritmeester een tijd van zoodanig geluk, dat hij soms> vreesde dat het een droom was en hij plotseling weer in de zwarte werkelijk heid teruggeslingerd zou worden. Lina beantwoordde zijne liefde van, ganscher harte. Nooit wilde zij iets hoo-, ren van de vreeselijke misvorming 'van zijn gezicht. „Ik heb in mijn verbeelding mij een. voorstelling van je gevormd uit den klank van je stem, uit je woorden, uit' je goedheid en trouwe liefde." Het was onder de blijken dezer lief da) dat zij zich met den dag meer ontwikkel de als een huisvrouw, die ondanks haas, blindheid, niet alleen onvermoeid zorg-, de voor zijn welzijn, maar hem ook een. hulp werd in zijn wetenschappelijke studiën. Zoo doorleefden zij in stille huiselijk heid weken en maanden en hun geluk bereikte het toppunt door het vooruit zicht dat hun een kind zou geboren worden. Toch mengde zich een bittere druppel in dezen gelukskelk. De arme blinde kon weemoedig en treurig wor den bij de gedachte, dat zij haar kind nooit zou kunnen zien. Op zekeren avond, toen de ritmeester in de huiskamer zat te lezen, terwijl zijn jonge vrouw met een breiwerk hem ge zelschap hield en de voorjaarsstorm den regen tegen de ruiten deed kletteren, hoorde men eensklaps de honden aan slaan en daarop den hoefslag van een paard. Eenige oogenblikken later werd er geklopt. Verwonderd ging de ritmeester zelf opendoen en zag buiten een vreemde ling, die zijn paard bij den teugel vast hield en tot over de ooren in zijn man tel gehuld was. „Ik vraag beleefd verschooning we gens de stoornis," sprak de vreemdeling, „bij de duisternis verraste mij de regen i en ik vrees, dat ik leelijk verdwaald1 ben. Ik ben dokter Pratt uit Berlijn en' word op het slot Platow verwacht;! waarheen de baron mij ontboden heeft voor een oogoperatie." „Dan zult u het dezen nacht bij ons voor lief moeten nemen, dokter," ant woordde de ritmeester, „want het slot Platow ligt hier nog een heel eind van- daan. Ik verzoek u dus binnen te ko men en heet u welkom." Een knecht bracht het paard in den stal en de ritmeester geleidde zijn laten gast naar de huiskamer. Voor de deur bleef hij echter aarze lend staan. „Vóór u mij bij helder licht ziet, moet ik u er op attent maken dat mijn gelaat zeer misvormd is. Het is niet ieders smaak mij te moeten aankijken." De dokter lachte. „Ik ben chirurgijn te velde geweest," zei hij, „en heb daar heel wat moeten zien, terwijl ik in mijn tegenwoordigen werkkring in het stads ziekenhuis zelf vaak misvorming moet veroorzaken." Zij traden de gezellige huiskamer bin nen, waar de dokter aan de jonge me vrouw werd voorgesteld. De ritmeester schoof een fauteuil bij! den haard, waarin groote blokken hout lagen te branden. In den loop van het g -prek bleek de gast een man van veel-! ;mge kennis en ervaring te zijn. Het ontging den gastheer niet, dat hij do dame des huizes opmerkzaam beschouw-' de. Toen deze het vertrek verliet om eigenhandig een warmen dronk voa#

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1921 | | pagina 7