J ml IJ ■VOOR DE SPION VAN DEN TSAAR B ra - B ra fi (fl ft fi rti- 1 - c cc ft ft bi ft ft Ij DE SLUWE YANKEE IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIISIIIIfira]IIIflllllllllI!HailH!il&nBI9S9EgI!i;:iBSISI599IIgI§EIllBISBSga!fI!Ii"lI!BE!8lgK3!ra<IIi5II!L'lllIinr'1I!!i:!IIIII]linilIil c i 5" - W ê^"2 "<5 c ui .2 2 ti J CU>5 co 09 ca s c« ca co en 09 CO (0 O) e 09 09 UJ o ;B ,a e) te S ;B ■°--S8.-€? 1 c -3 A - 'I 38 i *3 V c -2 X 0 rt v .2 *3 ■c o s o ;*5» tJ5 c/3 co w 9 C n r, -2§ 00 3 "3 o °s ft g" JS -■«-r s t3 T M T7 •g .2 x g -8 1/3 -c S5 b fl- ft 9 .5 S -B f S 2 -ë I -ft fl f- o .52 c 15 o o n j* r| «2 s o -* -atf 33 fl 2 I *9 "a> -ft 9 tc O .5. S.-e 6C i C 1 ft op 9 o s c .22 'S P. - i Sa -S N 'S :S» -S N - 0) C t v *fl >"fl "§5 9 -ft, cs O 00 c O .E' 9. O "g g ft tc S 9 4 s a s ft 3, •fi u o ft tl .s 'S S e -J5 M ■s 5 8> 's .8 t 9 9 '3 c O E- 9 9 C 33 9 ft' fl tc 3 S 3 S O 9 2 o c C 9 -ft -* r~ 9 u CJ C - S -2 C c O V a 12 - 9 5 C ft -o 2 -* r> 2 c G -ö -o c 9 p C to r •- c Q, 9 tj M - I - p! u u X «1 N w u. 9 'O op C *0- 9 O 9 N 00 a,l P to fe to j, g h.B ft p ïf -ft ft .52 •ft :5" C x>. 9 ;-r» 9 3- c -ft a •E c S tó "ft O r» ft s 1J f O O <>,Q ft g 'O ^3 'ft - '9 9 a ft 5* ft 9 t5 5? 15 T:.* w 33 S'g 8 S 2 S .-S 3 3 1 ft r> I S a R '5 9 "ft ft •1 9 9 tó i, "s J -ET c c O ft i-< ro t. I s 1.5^- •O "i 3 "2 "O ft Sf ft 9 3 C 2 V3 rt 9 Op ft "T XI ft r- 9 9 ff JÉ gal 3 11 O :p' ft «J r 00 ft op O 33 c :£p SB S Ct. to 9 C^- N C 37 I x c X •c ft a- I Si. s5 O O rt m<C 2 O 5 2 i=T x ■3 't-S F ft ft x' -ft *-< ft - O v> O (3 - >~i tk 'r* N s c sj c ft 9 "ft s s s -g w 33 t; w 9 ft 00 I fe ft I S tC "33 ft t- - c F S g f -° -a n c 1 B "O B S q 9 Cm .S c: K - •a y 33 33 ft I ft c ft 9 s3>'i^-s ift» 15 Sf 9 "p C, B - 9 a 9 o s 9 ft x ft .u X E*! J ft X5 2 s s r vil t s >- o 2 S g a I e «■2 g SS N!Kgg£ll C «C b g (O er» cj -t- S g - a s O- S en ts E ■gi i 9 O sr^u5 li.2 S" i III c 4 .ft ft to *"*t g. gf Ss-a'£ ;H>N 5).fl a pE V ÏC* S So-- 'I I|f" s 00 CS P. 9XÏ? •U V tS o S ra j- N cj rynX i £Ê?js wendQe ffij zicfi. tot Vervolgens Nicolai „Koerier van den Tsaar," sprak hij, „held, wiens naam onsterfelijk ver dient te blijven, Nicolai Souyeff, Port Arthur, uw dierbare vaderstad dankt u voor uw moed. Zij is trotsch op u Bij het kruis, u door generaal Kouro patkine op de dappere borst gehec*ht, voeg ik, gouverneur dezer vesting, een tweede onderscheiding, even goed verdiend in de gevaren, die ge hebt doorstaan." Een geweldige uitbarsting van ge juich weerklonk over het plein. Evenals te Liao Yang zag Nicolai zich het voorwerp van een algemeene schitterende ovatie. Alleen hij voelde nu op zich rusten den blik uit de geluk- stralende oogen zijner moeder. Maar in zijn hart was iets gebroken. Cecile, de kleine heldhaftige zuster, de vriendin zijner onbezorgde kinderjaren, die heldin, zoo zacht en toch zoo sterk, had in haar graf de schoonste zijner droomen medegenomen. Het scheen hem, dat zijn jeugd voor bij was en dat hij, verouderd voor zijn tijd door de geweldige taak, die hij had Volbracht, geen ster meer zag, die schitterde in zijn hart als zij. Het was voorbij. Cecile rustte in het groote kerkhof, dat telkens weer ge opend werd voor de slachtoffers van den dag. Zij rustte gewikkeld in de plooien van de vlag, die zij als haar eigen vaderlandsche kleuren had be mind. „Nicolai," sprak de generaal, terwijl hij de hand legde op het blonde hoofd van den kleinen held, „je hebt het aan je vaderland wel verdiend, wat wensch je, dat ik voor je doe Toen hief de knaap het hoofd op, met een gevoel van grootsche fierheid zijn oog schitterde van zijn geliefd ideaal, zijn hoofd was vervuld met een enkele gedachte en zijn hart van een vurig verlangen. Hij strekte de hand uit naar de wallen, naar den vijand, naar het tooneel van zooveel heldhaftigen strijd en bloedige avontu ren en sprak „Generaal, wat ik wensch Dat is. te vertrekken, naar benedenvoor altijd koerier van den Tsaar. Het is, nogmaals en nogmaals, midden door de gevaren, de geheimen van mijn land te brengen, verborgen op mijn hart. Het is strijden, lijden, mij opofferen, soldaat zijn, vallen als het moet en, wanneer God het zal willen, sterven, gelijk Cecile, den dood der dapperen voor de bevrijding van het heilige Vaderland EINDE. Op zekeren dag, in den tijd toen in Noord-Amerika de spoorwegen nog tot de zeldzaamheden behoorden, zat een talrijk gezelschap in de dili gence, die dienst deed tusschen Phi ladelphia en Baltimore. „Mijnhee- ren," zei een der reizigers, nadat men een eindweegs afgelegd, en over ver schillende onderwerpen gesproken had, daar ge voor de eerste maal deze streek bezoekt en ik reeds verschei dene malen dezen weg ben langs ge komen, wil ik u, in uw aller belang, een goeden raad geven. Aan het eerst volgende station zal u, zooals het heet, de gelegenheid worden gegeven het middagmaal te gebruiken. In het lo gement zult ge ook inderdaad eene gedekte tafel vinden. Wacnt u ech ter, wat ik u bidden mag, daaraan plaats te nemen, want nauwelijks zult ge een bord soep hebben genut tigd, of de cunducteur zal binnenko men om u uit te noodigen weder in te stappen en dan zult ge de keus heb ben tusschen het beëindigen van uw diner met verlies.van de door u betaal de vracht en een dag overblijven in het logement, of het voortzetten van uw reis zonder het genot van het geld dat ge voor uw diner zult hebben te betalen." „Dat zou ik wel eens willen zien antwoordde een Yankee. 'Qle tegenover aen spreser was geze ten. „Ik geef u de verzekering dat het is, zooals ik u zeg ik zelf heb eenmaal leergeld betaald, en ik ben meermalen getuigde geweest hoe an deren op deze wijs door den waard werden afgezet." „Dat zal niet gebeuren." En wat zijn overbuur ook zeide, de Yankee bleef onverzet telijk, en eindigde met op' zoo stellige wijze de verzekering te geven, dat hij aan het bewuste station zou di- neeren en „de waarde van zijn geld zou hebben" dat zijne hardnekkig heid invloed uitoefende op de ziens wijze van zijne medereizigers en al len, de raadgëvër alleen uitgezonderd, zich met de grootste gerustheid aan de veelbesproken tafel plaatsten. Maar de soep, die hun werd voorgezet, was kokend heet, en nog waren hunne bor den niet half geledigd of reeds schet terde de hoone van ii»n conducteur, die het sein gaf, dat ersche paarden waren aangespannen en dat de dili gence gereed was om te vertrekken. De reizigers maakten een beweging om op te staanmaar de Yankee bleef zoo rustig zitten eten, terwijl hij tusschen zijn tanden mompelde „Ik moet de waarde van mijn geld hebben" dat het gezelschap zijn voorbeeld volgde en voortat. Doch nauwelijks had men den lepel aan den mond gebracht of de conducteur trad binnen en verzocht den heeren onmid dellijk weder in te stappen, wanneer zij niet wilden hebben, dat de dili gence zonder hen wegreed. Nu spron gen allen op, betaalden haastig het niet genuttigde diner, en stegen prut telende in het rijtuig, waar de man, die hen gewaarschuwd had, dood op zijn gemak een hoentje zat te peuze len. De Yankee zag hen bedalrd na en at voort, en toen de waard hem opmerkzaam maakte, dat hij geen oogenblik had te verliezen, want dat de conducteur reeds den bok be klom, haalde hij de schouders op en antwoordde: „Ik moet de waarde van mijn geld hebben." De diligence reed wegde Yankee glimlachte en at voort. Toen hij van alle scho tels ruimschoots het zijne had genut tigd, riep hij den waard. „Nu moest ge mij," zeide hij, „nog een kom zuren room1 en een paar beschuiten geven. De waard ging weg om de beschuiten te krijgen, terwijl hij zijn bediende naar de boerderij zond om den room te halen. „Zoo, zoo, dat is goed," zei de Yankee, toen het gevraagde ■voor hem werd neergezet, „maar nu zou ik ook nog wel een lepel willen hebben, want ik kan den room toch niet met mijn handen eten."- „Een lepel Wat is dat Waar is al het tafelzilver gebleven Wat weet ge er van Maar straks heeft het hier in overvloed gelegen." „O, straks, straks was er ook een heel gezelschap met mij aan tafel maar dat is in de grootste haast ver trokken." „Wat, zoudt ge denken, dat zij het zilver hebben medegenomen?" „Dat durf ik niet te beweren; maar het gebeurt wel eens meer, dat de bedrieger bedrogen wordt. Het einde van den volzin werd niet eens door den waard gehoord, want deze liep haastig naar den stal, beval een postiljon te paard te tij gen, de diligence na te rijden en den conducteur te gelasten naar het loge ment terug te keeren. „Het is geluk kig," zei hij, de zaal weder binnen tredende, tot den Yankee'die bezig was zijne beschuiten in den room te brokkelen, „dat de diligence bij mij thuis behoort, nu zal ik mijn zilver wel terug krijgen." Toen de wagen opnieuw voor de deur stilhield, opende de waard drif tig het portier, maar voordat hij een woord kon spreken, legde de Yankee de hand op zijn schouder en zei ,Als ge uw zilver zoekt, kijk dan maar in de koffiekan, daar heb ik het ingestoken." Goeden dag, heeren," liet hij er op volgen, terwijl hij in de diligence plaats-nam, „ik heb de waarde van miin geld gehad." Uit den Moppentrommel NUMMER 15 EERSTE JAARGANG 1921 ENFANT TERRIBLE'. Luitenant (tot een jonge dame): Ik maak u mijn compliment over uw fraaie tanden, mejuffrouw." Kleine broeder„Niet waar, Marie die hébben papa ook veel geld gekost." SARCASTISCH. Zij„En deze haas hebt ge weikelijk zelf geschoten Hij (een dilettant jager die zijn jacht buit gewoonlijk bij aen poelier koopt) „Ja, zeer zeker." Zij „Nu, dan heeft die haas stellig gedachten van zelfmoord gehad, dat hij zich heeft laten doodschieten." VREEMDE WOORDEN. Bij een rechterlijk verhoor uitheem- sche woorden te gebruiken, brengt beklaagde en getuigen niet zelden in d-> gro tste verlegenheid, en zou zelfs onder zekere omstandigheden gevaar lijk kunnen zijn, omdat het aanleiding geeft dat zij den rechter verkeerd ver staan. Zoo ondervroeg onlangs te Mun ster een jong-advocaat een getuige als Igt „Getuige, door welke combinatie komt gij tot het resultaat dat gij dezen persoon de daad imputeert De getuige bewaa't het stilzwijgen in zichtbare v rlegenheid. „De man verstaat dat niet," zegt een ander lid van de rechtbank. Wil ik hem maar eens ondervragen Zeg eens," richt hij het woord tot den getuige, „hoe kan je me zeggen dat die het juist gedaan heeft Wel," was fluks het antwoord, omdat ik 't zelf heb gezien." Nu had de man het begrepen 1 HIJ MAAKT ZIJN WERK AF. „Dokter," vraagt een patiënt, „is het werkelijk waar dat er veel men- schen levend begraven worden Dokter „Wel mogelijk, ma ,r 't is met een van mijn patiënten nog nooit gebeurd." EEN TYPE VAN BELEEFDHEID. Aan den eisch, dien de Hertog De Morny stelde om een beleefd man te zijn, is niet gemakkelijk te voldoen. x„Een beleefd man," zeide hij, „is iemand, die met belangstelling luistert naar iets, waar hij alles van weet, als het hem verteld wordt door iemand, die er niet. van weet." NAÏEVE TWIJFEL. Jonge vrouw „Zal ik nu het dichten laten of het koken Mijn goede man meent het koken Wat zou hij daarmee bedoelen GOED BEDACHT. Zij„Beste man, koop mij toch eens een paar nieuwe handschoenen." Hij„Waarom Gij wilt toch uw fraaie handen nie. verbergen." BITTERE BEKENTENIS. Dief (toen hij reeds voor de tiende maal bij het stelen wordt earresteerd) „Hm, hm, ik geloof, dat ik miin beroep heb gemi.t." VOOR DE BALIE. Rechter (tot de beide aanklagers) „De kastelein van „de Zon" bekent, dat hij u beiden ezeh heeft genoemd. Daarom wordt hij gestraft met vijf gulden boete." Een der aanklagers „Dat is te wei nig, mijnheer de rechter, dat is maar twee gulden vijftig cents voor iederen ezel." VOORZICHTIG. Patient. Nu ben ik immers weer zoo goed als gezond, nietwaar dokter Geneesheer. Ja, gewis. Patient. Mag ik dan uwe rekening hebben Geneesheer. Hm, daarvoor is u nog niet sterk genoeg, mijnheer. DE HOOFDZAAK. Kastelein (tot den kelderknecht) J „Hebben we nog Niersteiner in voor raad Knecht„Neen, maar wel etiketten" HET SPREEKUUR. f Heer. Is de dokter thuis A Dienstbode. Neen, hij is zoo even uitgegaan. Heer. Wanneer kan ik hem dan spreken Dienstbode. Van 4 tot 5 uur is het zijn spreekuur, dan kan u hem onge stoord spreken, want dan is er geen mensch hier. NIET BEDOELD. Dichter. Het hindert immers uw vader niet als ik u mijne gedichten voorlees Zoon. O volstrekt niet. Dichter (na eenigen tijd). Hé, uw vader slaapt. Zoon. Ja, ge hebt ook een beetje te luid voorgelezen. BLUF. Een der jongeren van de moderne schilderschool zeide tegen een kunst broeder Ik heb eens een „Gezicht aan den Noordpool" geschilderd, waar in ik de natuur zoo getrouw heb nage bootst, dat mijn thermometer, wan neer ik hem op mijn schildersezel zette, van 20 graden tot onder nul daalde. Dat is nog niet erg, zei de andere; ik heb het portret van mijn groot vader geschilderd, zóó sprekend en zóó vol leven, dat ik zijn gezicht twee maal in de week moest laten scheren. GERUSTSTELLEND. Een blinde bedelaar heeft een bordje om zijn hals hangen, waarop geschre ven staat„Schaam u niet maar een cent te geven ik kan het toch niet zien". BAAS BOVEN BAAS. Een Gasconjer sneed op van de sterke toeren van een acrobaat, die 36 meter hoog zonder balanceerstok op het koord danste. Jongens, zei er een uit het gehoor, het is sterk, en ik zou het bijna niet gelooven, als gij het niet verteldet, en als ik niet zelf nog iets sterkers had gezien een koorddanser n.l. die 3P M., boven den beganen grond werkte. Hij had wel is waar een balanceer stok, maar geen koord TANDEN KRIJGEN. Ik heb je mama in een paar dagen niet gezienis ze op reis Neen, mama moet thuis bliiven? ze krijgt tanden. SLUW.' Zij. Beste Karei, als je morgen naar de stad gaat, zou je dan een lapje blauwe zijde voor mij willen meebren gen Hij. Met alle pleizier, maar hoe groot moet dat lapje zijn Zij. Nu, ongeveer twintig el. OOK EENE VERONTSCHUL DIGING. Rechter. Gij wordt beschuldigd uw buurman een schoft te hebben ge- heeten. Hebt ge iets te uwer veront schuldiging te zeggen Beschuldigde. Ja, en wel dat ik hem vroeger ook al meermalen zoo heb ge noemd en dat hij dit vroeger nooit kwalijk heeft genomen. HET BEWIJS. Oom (tot zijn neef, den student). En hoe houdt zich het gouden hor loge, dat ik u verleden jaar heb ge schonken Neef. O, uitstekend, oom, ik krijg er in den lommerd nog altijd evenveel op. DE HUISKAMER iüiiiimiiniiiiiiiiiinimiiiniiniiiiiiiuiiiiniiiinm8mimiiiniiiii8Uiiiniiiiimniiiiinmi[iM8iiM!iiiiiHmgmuimMi!iiimiiiiiii eooooo «««m qooqqqoqoqoo o O 4 VIII Wie kon hier te midden van het Ja- pansche leger deze tonen doen hooren Wie had den moed dit te laten hooren aan de Nippons, die het toejuichten zonder het te kennen, dit vaderlandsch lied der belegerden? Hij, de kleine held, neuriede de woorden, de fiere woorden, die een ontembaren moed ademden Ge kunt onze wallen nemen j Ge kunt nooit onze harten ver- 7 meesteren. De stoutmoedige muzikant, die deze regels aan de echo prijs gaf, was een kind, een meisje. Nicolai zag haar, maar niet duidelijk. Hij onderscheidde haar blauwe japon met wijde gele mouwen en zijden ceintuur, die nauw om haar middel sloot. Het was een jonge Chineesche. Voorzichtig het hooi ter zijde schuivende, kon de jonge Souyeff haar mager gelaat over de guitaar gebogen zien. Daar stond zij vlak bij hem, leunende op het wiel van de kar. En met haar nachtegaalstem zong zij heerlijke tril lers zonder woorden. Waarom? Plotseling doorliep hem weer een rilling, maar nu van ontroering. Hij kon nauwelijks een kreet van verras- sing en vreugde inhouden. Hij had de «kleine zangeres herkend, 't Was een tweede trekvogel aan de kooi ont snapt evenals hij, een ander held haftig kind een vaderlandslievend hart, dat medegesleept door hetzelfde ideaal, zich in het gevaar had gestort, den dood braveerende om het vaderland nuttig te zijn De jeugdige heldin, die het wonder lijke toeval op zijn weg had gevoerd, was.... Cécile, de kleine Franpaise, zijn vriendinnetje van Port Arthur. XV. Nu was het plein verlaten wegens de geweldige hitte die in de stad heersch- te. De voorraadkarren waren langs een muur in de brandende zon geplaatst Nicolai leed vreeselijk van de ver- stikkende hitte in het broeiende hooi Zijn gedachten waren evenwel geheel vervuld van Cecile. Ja, zij was het wel hij had haar duidelijk herkend in het jogenblik, dat hij haar gelaat had kun nen zien, zij was het. het dappere meisje, wier heldhaftig karakter hij kende Het was haar dus gelukt ioor welke middelen - de linie te over schrijden en in Chineesche kleeder lracht tot in het J apansche kamp door te dringen. Zoo klein, zoo aardig, zoo .tunstig verkleed als zij wa,s, wie zou :n haar een spion vermoeden Meer nog dan door honger, dorst, hitte of vermoeienis werd Nicolai ge kweld door het vurig verlangen om ie weten, wat er gebeurd was. En dan ,iet was immers Port Arthur, de geliefde vaderstad, waaraan zij hem herinnerde Het was ook de herinnering aan zijn moeder,, die zoo had moeten treuren en tfeenen. De avond viel en nog warrelden de gedachten door zijn verhit brein. De nacht, dat was voor hem de bevrüdine, het oogenblik waarvan hij gebruik moest maken om te ontsnappen, om, het koste wat het wilde, zich op weg te begeven en ondanks alles de vesting te bereiken, die zich nog steeds tegen den vijand staande hield. Langzaam viel de duisternis, zij be dekte alles met haar zwarten sluier en omgaf de stad zoowel als het veld. Een nacht zonder maan, gunstig voor een ontsnapping. De koerier van den Tsaar verwijderde voorzichtig het hooi, dat hem van de vrije lucht scheidde. Maar daar klonken voetstappen. Zou het ongeluk hem nu weer vervol gen Het was een schildwacht, die met langzame, afgepaste schreden naderde, bij de kar stil stond en met den rug tegen het wiel ging leunen vlak bij de opening, waardoor Nicolai meende zijn vrijheid te herkrijgen. Een rilling van ongeduld overviel hem, maar zijn onverzettelijke wil deed hem een spoe dig besluit nemen, het eenig mogelijke. Want hij moest dezen nacht tot eiken prijs zijn schuilplaats verlaten, die hem tot een hel geworden was. Hij zocht in zijn zak en haalde er een klein voorwerp uit, fijn als een ju weel. Het was het geschenk van me vrouw Stoessel, het aardige, maar vree- selijke wapen, waarvan hij steeds met afschrik zich bediende, maar dat op dit oogenblik noodzakelijk was. Zonder eenig gerucht stak nij het instrument in het hooi om het geluid van den knal te dempen, en mikte op het hoofd van den soldaat, die in een onverschillige gemakkelijke houding tegen de kar leunde. „Opdat het ineens gedaan zij," mom pelde de knaap, „en hij geen geluid meer geeft." Paf een korte, doffe knal, een ge smoorde zucht, de val van een lichaam op den kant van het wiel en de door tocht was vrij. „Mijn God, vergeef mij," mompelde Nicolai, terwijl hij zijn hoofd door de opening stak. Hij was buitende zuivere lucht, die hij inademde, deed zijn longen zwellenhij voelde zich herleven en men zou gemeend hebben, dat hij ont waakt was uit een boozen droom, waar in het is, alsof een loodzwaar gewicht op de borst drukt. Het was donker, de schreden van enkele schildwachten kon hij in de verte hooren. Waarheen nu Hij liep op goed geluk een duistere vlakte in, dat was het open veld. In de verte op een minder donkere plaats zag hij eenige hooge dichte boomen. Plotseling bemerkte hij een schaduw -vlak bij hem, een kleine, slanke gestal te, die den stap versnelde en het op een loopen zette. Hij, die zelf zooveel te vreezen had, deed dus een ander nog erger verschrikken 1 Hij zette de vluch tende gestalte na, bereikte haar en greep ze bij den arm, een kleinen ma- geren arm. De gedaante worstelde zonder een kreet te laten. Nicolai, wiens oogen aan de duister nis gewend waren, onderscheidde ee- nitfszins de kleeding en herkende de kleine zangeres, zijn vriendin „Cecile." 1 „Cecile," fluisterde hij. Op dat woord richtte het kind zich op en strekte de handen uit naar den vriend, wiens stem zij herkend had. „Nicolai," riep zij. „Is het mogelijk Jij, Nicolai? Wat een wonder, hoe kom je hier?" „En jij mijn dappere vriendin, jij ook aan Rusland toegewijd Ik heb je dezen morgen gezien, ik heb het krijgslied gehoord, ik heb de woorden meegeneuried, het prachtige refrein „Ge kunt onze wallen nemen. Ge zult nooit onze harten vermeesteren". „Heb je mij gezien," riep het meisje. „Heb je me gehoord O, Nicolai, 't is of ik droom! Zeg, je bent het toch wel, van Liao Yang teruggekeerd?" j a," antwoordde de koerier van den Tsaar op gedempten toon, „ja, van Liao Yang, met het kruis van St Qeorge." „Het kruisDertien jaarO, wat een geluk en wat een roem voor je mama De beide kinderen vergaten alles de vermoeidheid, de gevaren, alles, om te spreken over het eenige ideaal van hun leven, hun eenig doel, de verdedi ging van het Russische vaderland. Rondom hem was het veld eenzaam en verlaten. Alleen de stemmen der natuur, de harmonieuse geluiden van den helderen nacht zongen de hymne van den vrede te midden van de door den oorlog verwoeste velden. De vluch telingen richtten hun schreden naar een dicht kreupelbosch, dat zich als een donkere vlek tegen den hemel af- teekende. En daar, beschermd door volslagen duisternis, het hart vol van hun roemrijke zending en hun stout moedige droomen, vertelden zij elkan der de avonturen, die hun tochten hadden gekenmerkt. „Waar ga je heen," vroeg de jonge held. „Ik keer terug naar Port-Arthur, om te vertellen, wat ik gehoord en gezien heb," verklaarde Cecile. „En ben je niet herkend, dappere zus Heeft je vermomming geen arg waan gewekt?" „Ik ga immers door voor een Chi neesche en in het heele J apansche kamp noemde men mij „de stomme." Ik heb nergens een woord gesproken Spreken zou geweest zijn mij verraden. Ik heb mij bepaald tot het neuriën mijner liederen. Ik lachte altijd en de soldaten hadden medelijden met mij en wierpen mij geldstukken toe. En zoo heb ik mij op de hoogte kunnen stellen van hun positiën. Als een schildwacht mij wilde wegjagen, was er meestal wel een officier, die mij een wenk gai door te loopen met een gezicht alsof hij tot den schildwacht wilde zeggen: „Wat kan men te vreezen hebben van zulk een kleine bedelaarster En zoo heb ik rondgezien met open oogen. Ik wist niets van den oorlog, maar ik heb het geleerd en wat ik niet begreep, heeft mijn Fransche hart, aan Rusland toegewijd, mij doen raden. Maar jij, Nicolai, hoe heb je mij kunnen zien Dan moet je je verscholen hebben.'' De koerier van den Tsaar verhaalde in het kort de vreemde lotgevallen van zijn reis van den nacht vanvertrek tot op dezen gelukkigen avond waarop de Voorzienigheid hen elkaar deed ont moeten. „Mijn moederVertel mij van mijn moeder 1" smeekte de kleine held. „Je moeder schreit voortdurend, maar zij is trotsch op je en mevrouw Stoessel komt haar troosten." „Hoopt ze mij nog weer te zien „Ja, ze zei me dikwijls, dat bra va kinderen zooals jij niet kunnen ster ven." „O," zuchtte de knaap, „dat de Hemel haar wensch vervulle. Maar hoeveel gevaren nog 1 We zijn in het brandpunt. Hoe nader wij komen, hoe dichter de liniën zijn en de vesting, die zij tot eiken prijs willen innemen.' „God zal ons beschermen," sprak het jonge meisje. „En wie heeft jou ingegeven je le ven te gaan wagen „De boodschapper van den Tsaar,'J fluisterde zij, de hand van haar reis gezel vattende. „Rusland is bondge noot van Frankrijkwij zijn dus dub bel bondgenooten. Wanneer Rusland heldhaftig is, moet Frankrijk het ook zijn." „Je hebt een moedig hart. Cecilel'3 „Niet meer dan jij 1" „Maar hoe ben je buiten de vesting gekomen „Lange schans no. 5, midden op den dag en nog wel zingende. De Rus- siiche schildwachten waren ver wittigd. De voorposten der Japanners hielden mij voor een onnoozele. hk lachte voortdurend, met teekens aan duidende, dat ik niet spreken konj Toen heb ik het kamp doorkruist, op mijn guitaar spelende en de liede ren neuriënde, die ik van buiten kendej Men verzamelde zich om mij heen het was een afleiding voor soldaten en officieren." „En was je niet bang „Bang," riep Cecile. „Ha, Nicolai, hoe kun je dat zeggen, jij, de dap perste der dapperen Bang, ik Toen ik geheel alleen, te midden van kanon nen en troepen op marsch, dacht aan de gevaren, die mij omringden, als een kleine vogel te midden van den storm, toen heb ik tot mij zelf gezegd, dat het zoet moest zijn te sterven voor een heilige zaak als de onze. Kijk, Ni colai," ging zij vol geestdrift voort, „als wij altijd hadden geleefd in vrede, zouden wij nooit gelegenheid gehad hebben den moed te toonen, waartoo wij in staat zijn, terwijl deze oorlog ons grooter heeft gemaakt. Terwijl hij onze harten deed samenkrimpen heeft hij den heldenmoed in ons ont stoken. God heeft van ons deze da den van offervaardigheid gewild. Dat Zijn wil geschiedde Nicolai zweeg. Diepe zuchten ont welden aan zijn borst, als de uitdruk king van een lijden, sterker dan zijn wil. „Ben je ziek," vroeg het jonge meis je. „Cecile," fluisterde Nicolai met een bijna brekende stem. „Heb je brood?" „Brood! Ja.... in mijn zak.... Hier Ach, arme jongen, heb je hon ger „Ik heb in drie dagen niet gegeten!"1 Hij greep het stuk brood, dat zij hem toereikte en sprak, na iets ge geten te hebben „Dank je, zusje, o dank je. Ja, do - fff?'-.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1921 | | pagina 8