J
ml
IJ
■VOOR
DE SPION VAN DEN TSAAR
B
ra -
B
ra
fi (fl ft fi
rti-
1
-
c cc
ft
ft
bi
ft
ft
Ij
DE SLUWE YANKEE
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIISIIIIfira]IIIflllllllllI!HailH!il&nBI9S9EgI!i;:iBSISI599IIgI§EIllBISBSga!fI!Ii"lI!BE!8lgK3!ra<IIi5II!L'lllIinr'1I!!i:!IIIII]linilIil
c i
5" - W
ê^"2
"<5 c ui
.2 2
ti J
CU>5
co
09
ca
s
c«
ca
co
en
09
CO
(0
O)
e
09
09
UJ
o ;B ,a
e) te S ;B
■°--S8.-€? 1
c -3 A -
'I 38 i *3
V c -2 X 0 rt
v .2 *3
■c
o
s
o
;*5» tJ5
c/3
co
w 9
C n r,
-2§
00 3 "3
o °s ft
g"
JS
-■«-r
s
t3
T
M T7
•g .2 x
g -8
1/3 -c
S5 b fl-
ft 9 .5
S -B
f
S
2 -ë I
-ft fl
f- o
.52 c 15 o
o n
j*
r|
«2
s o
-* -atf
33
fl 2
I
*9 "a>
-ft
9 tc O
.5. S.-e 6C
i C 1
ft op
9 o
s c
.22
'S
P.
- i Sa
-S N
'S
:S» -S N -
0) C
t v
*fl >"fl "§5
9 -ft, cs
O 00 c
O .E' 9.
O "g
g
ft tc S
9
4 s
a s
ft 3,
•fi u
o ft tl
.s
'S
S e
-J5
M
■s 5
8> 's .8
t
9 9
'3
c O E-
9 9
C 33
9
ft' fl
tc 3 S
3 S
O 9
2
o c
C 9
-ft
-* r~
9 u CJ C
-
S -2 C c
O V
a 12
- 9 5
C ft -o
2 -* r>
2 c
G -ö -o
c
9 p C
to r
•- c Q, 9
tj M -
I
- p! u u X
«1
N
w
u. 9 'O op
C *0-
9
O 9
N 00
a,l P
to fe
to j,
g h.B
ft
p
ïf -ft ft .52
•ft
:5"
C x>.
9 ;-r» 9
3-
c -ft
a
•E
c
S
tó "ft
O
r»
ft s
1J
f
O O
<>,Q ft g
'O ^3 'ft -
'9
9
a ft 5*
ft 9
t5 5? 15 T:.*
w 33
S'g
8 S
2 S .-S 3
3
1
ft r>
I
S
a R '5
9
"ft ft
•1 9
9 tó
i, "s J
-ET
c
c
O ft
i-< ro
t.
I s
1.5^-
•O
"i
3 "2
"O ft
Sf
ft 9 3 C
2
V3 rt 9
Op
ft "T
XI ft
r-
9 9
ff JÉ
gal
3 11
O :p'
ft «J
r
00
ft
op O
33
c :£p
SB S
Ct. to
9 C^-
N C
37
I
x c
X
•c ft a-
I
Si. s5
O O rt m<C 2
O 5 2 i=T x
■3 't-S
F ft ft
x' -ft
*-< ft
-
O v>
O (3 -
>~i tk 'r*
N
s c
sj c
ft 9
"ft
s s s -g
w 33 t;
w 9
ft 00
I fe
ft I
S
tC "33
ft
t- -
c
F
S g f -°
-a n c
1 B "O B
S q
9
Cm
.S c:
K -
•a y
33 33
ft
I ft c ft 9
s3>'i^-s
ift» 15 Sf
9
"p C, B -
9 a
9 o
s
9
ft
x ft
.u
X
E*!
J ft
X5
2
s
s r
vil
t
s >-
o
2 S
g
a I e
«■2 g SS
N!Kgg£ll
C «C b g
(O er» cj -t-
S g - a s
O- S
en
ts
E
■gi
i
9
O
sr^u5 li.2
S" i
III
c 4
.ft ft to
*"*t g. gf Ss-a'£
;H>N 5).fl a pE V ÏC*
S So--
'I I|f"
s 00 CS P.
9XÏ?
•U V
tS o S ra
j- N cj rynX
i £Ê?js
wendQe ffij zicfi. tot
Vervolgens
Nicolai
„Koerier van den Tsaar," sprak hij,
„held, wiens naam onsterfelijk ver
dient te blijven, Nicolai Souyeff, Port
Arthur, uw dierbare vaderstad dankt
u voor uw moed. Zij is trotsch op u
Bij het kruis, u door generaal Kouro
patkine op de dappere borst gehec*ht,
voeg ik, gouverneur dezer vesting,
een tweede onderscheiding, even goed
verdiend in de gevaren, die ge hebt
doorstaan."
Een geweldige uitbarsting van ge
juich weerklonk over het plein.
Evenals te Liao Yang zag Nicolai
zich het voorwerp van een algemeene
schitterende ovatie. Alleen hij voelde
nu op zich rusten den blik uit de geluk-
stralende oogen zijner moeder. Maar in
zijn hart was iets gebroken. Cecile, de
kleine heldhaftige zuster, de vriendin
zijner onbezorgde kinderjaren, die
heldin, zoo zacht en toch zoo sterk,
had in haar graf de schoonste zijner
droomen medegenomen.
Het scheen hem, dat zijn jeugd voor
bij was en dat hij, verouderd voor
zijn tijd door de geweldige taak, die
hij had Volbracht, geen ster meer zag,
die schitterde in zijn hart als zij.
Het was voorbij. Cecile rustte in het
groote kerkhof, dat telkens weer ge
opend werd voor de slachtoffers van
den dag. Zij rustte gewikkeld in de
plooien van de vlag, die zij als haar
eigen vaderlandsche kleuren had be
mind.
„Nicolai," sprak de generaal, terwijl
hij de hand legde op het blonde hoofd
van den kleinen held, „je hebt het aan
je vaderland wel verdiend, wat wensch
je, dat ik voor je doe
Toen hief de knaap het hoofd op,
met een gevoel van grootsche fierheid
zijn oog schitterde van zijn geliefd
ideaal, zijn hoofd was vervuld met
een enkele gedachte en zijn hart van
een vurig verlangen. Hij strekte de
hand uit naar de wallen, naar den
vijand, naar het tooneel van zooveel
heldhaftigen strijd en bloedige avontu
ren en sprak
„Generaal, wat ik wensch Dat is.
te vertrekken, naar benedenvoor
altijd koerier van den Tsaar. Het is,
nogmaals en nogmaals, midden door
de gevaren, de geheimen van mijn land
te brengen, verborgen op mijn hart.
Het is strijden, lijden, mij opofferen,
soldaat zijn, vallen als het moet en,
wanneer God het zal willen, sterven,
gelijk Cecile, den dood der dapperen
voor de bevrijding van het heilige
Vaderland
EINDE.
Op zekeren dag, in den tijd toen in
Noord-Amerika de spoorwegen nog
tot de zeldzaamheden behoorden,
zat een talrijk gezelschap in de dili
gence, die dienst deed tusschen Phi
ladelphia en Baltimore. „Mijnhee-
ren," zei een der reizigers, nadat men
een eindweegs afgelegd, en over ver
schillende onderwerpen gesproken had,
daar ge voor de eerste maal deze
streek bezoekt en ik reeds verschei
dene malen dezen weg ben langs ge
komen, wil ik u, in uw aller belang,
een goeden raad geven. Aan het eerst
volgende station zal u, zooals het heet,
de gelegenheid worden gegeven het
middagmaal te gebruiken. In het lo
gement zult ge ook inderdaad eene
gedekte tafel vinden. Wacnt u ech
ter, wat ik u bidden mag, daaraan
plaats te nemen, want nauwelijks
zult ge een bord soep hebben genut
tigd, of de cunducteur zal binnenko
men om u uit te noodigen weder in
te stappen en dan zult ge de keus heb
ben tusschen het beëindigen van uw
diner met verlies.van de door u betaal
de vracht en een dag overblijven
in het logement, of het voortzetten
van uw reis zonder het genot van het
geld dat ge voor uw diner zult hebben
te betalen." „Dat zou ik wel eens
willen zien antwoordde een Yankee.
'Qle tegenover aen spreser was geze
ten. „Ik geef u de verzekering dat
het is, zooals ik u zeg ik zelf heb
eenmaal leergeld betaald, en ik ben
meermalen getuigde geweest hoe an
deren op deze wijs door den waard
werden afgezet." „Dat zal niet
gebeuren." En wat zijn overbuur
ook zeide, de Yankee bleef onverzet
telijk, en eindigde met op' zoo stellige
wijze de verzekering te geven, dat
hij aan het bewuste station zou di-
neeren en „de waarde van zijn geld
zou hebben" dat zijne hardnekkig
heid invloed uitoefende op de ziens
wijze van zijne medereizigers en al
len, de raadgëvër alleen uitgezonderd,
zich met de grootste gerustheid aan
de veelbesproken tafel plaatsten. Maar
de soep, die hun werd voorgezet, was
kokend heet, en nog waren hunne bor
den niet half geledigd of reeds schet
terde de hoone van ii»n conducteur,
die het sein gaf, dat ersche paarden
waren aangespannen en dat de dili
gence gereed was om te vertrekken.
De reizigers maakten een beweging
om op te staanmaar de Yankee
bleef zoo rustig zitten eten, terwijl
hij tusschen zijn tanden mompelde
„Ik moet de waarde van mijn geld
hebben" dat het gezelschap zijn
voorbeeld volgde en voortat. Doch
nauwelijks had men den lepel aan den
mond gebracht of de conducteur trad
binnen en verzocht den heeren onmid
dellijk weder in te stappen, wanneer
zij niet wilden hebben, dat de dili
gence zonder hen wegreed. Nu spron
gen allen op, betaalden haastig het
niet genuttigde diner, en stegen prut
telende in het rijtuig, waar de man,
die hen gewaarschuwd had, dood op
zijn gemak een hoentje zat te peuze
len. De Yankee zag hen bedalrd
na en at voort, en toen de waard
hem opmerkzaam maakte, dat hij
geen oogenblik had te verliezen, want
dat de conducteur reeds den bok be
klom, haalde hij de schouders op en
antwoordde: „Ik moet de waarde
van mijn geld hebben." De diligence
reed wegde Yankee glimlachte
en at voort. Toen hij van alle scho
tels ruimschoots het zijne had genut
tigd, riep hij den waard. „Nu moest
ge mij," zeide hij, „nog een kom zuren
room1 en een paar beschuiten geven.
De waard ging weg om de beschuiten
te krijgen, terwijl hij zijn bediende
naar de boerderij zond om den room
te halen. „Zoo, zoo, dat is goed,"
zei de Yankee, toen het gevraagde
■voor hem werd neergezet, „maar nu
zou ik ook nog wel een lepel willen
hebben, want ik kan den room toch
niet met mijn handen eten."-
„Een lepel Wat is dat Waar
is al het tafelzilver gebleven Wat
weet ge er van Maar straks heeft
het hier in overvloed gelegen."
„O, straks, straks was er ook een
heel gezelschap met mij aan tafel
maar dat is in de grootste haast ver
trokken."
„Wat, zoudt ge denken, dat zij
het zilver hebben medegenomen?"
„Dat durf ik niet te beweren; maar
het gebeurt wel eens meer, dat de
bedrieger bedrogen wordt.
Het einde van den volzin werd
niet eens door den waard gehoord,
want deze liep haastig naar den stal,
beval een postiljon te paard te tij
gen, de diligence na te rijden en den
conducteur te gelasten naar het loge
ment terug te keeren. „Het is geluk
kig," zei hij, de zaal weder binnen
tredende, tot den Yankee'die bezig
was zijne beschuiten in den room te
brokkelen, „dat de diligence bij mij
thuis behoort, nu zal ik mijn zilver
wel terug krijgen."
Toen de wagen opnieuw voor de
deur stilhield, opende de waard drif
tig het portier, maar voordat hij een
woord kon spreken, legde de Yankee
de hand op zijn schouder en zei
,Als ge uw zilver zoekt, kijk dan
maar in de koffiekan, daar heb ik
het ingestoken." Goeden dag,
heeren," liet hij er op volgen, terwijl
hij in de diligence plaats-nam, „ik
heb de waarde van miin geld gehad."
Uit den Moppentrommel
NUMMER 15 EERSTE JAARGANG 1921
ENFANT TERRIBLE'.
Luitenant (tot een jonge dame):
Ik maak u mijn compliment over uw
fraaie tanden, mejuffrouw."
Kleine broeder„Niet waar, Marie
die hébben papa ook veel geld gekost."
SARCASTISCH.
Zij„En deze haas hebt ge weikelijk
zelf geschoten
Hij (een dilettant jager die zijn jacht
buit gewoonlijk bij aen poelier koopt)
„Ja, zeer zeker."
Zij „Nu, dan heeft die haas stellig
gedachten van zelfmoord gehad, dat
hij zich heeft laten doodschieten."
VREEMDE WOORDEN.
Bij een rechterlijk verhoor uitheem-
sche woorden te gebruiken, brengt
beklaagde en getuigen niet zelden in
d-> gro tste verlegenheid, en zou zelfs
onder zekere omstandigheden gevaar
lijk kunnen zijn, omdat het aanleiding
geeft dat zij den rechter verkeerd ver
staan. Zoo ondervroeg onlangs te Mun
ster een jong-advocaat een getuige als
Igt
„Getuige, door welke combinatie
komt gij tot het resultaat dat gij dezen
persoon de daad imputeert
De getuige bewaa't het stilzwijgen
in zichtbare v rlegenheid.
„De man verstaat dat niet," zegt
een ander lid van de rechtbank. Wil
ik hem maar eens ondervragen
Zeg eens," richt hij het woord tot
den getuige, „hoe kan je me zeggen dat
die het juist gedaan heeft
Wel," was fluks het antwoord,
omdat ik 't zelf heb gezien."
Nu had de man het begrepen 1
HIJ MAAKT ZIJN WERK AF.
„Dokter," vraagt een patiënt, „is
het werkelijk waar dat er veel men-
schen levend begraven worden
Dokter „Wel mogelijk, ma ,r 't is
met een van mijn patiënten nog nooit
gebeurd."
EEN TYPE VAN BELEEFDHEID.
Aan den eisch, dien de Hertog De
Morny stelde om een beleefd man te
zijn, is niet gemakkelijk te voldoen.
x„Een beleefd man," zeide hij, „is
iemand, die met belangstelling luistert
naar iets, waar hij alles van weet,
als het hem verteld wordt door iemand,
die er niet. van weet."
NAÏEVE TWIJFEL.
Jonge vrouw „Zal ik nu het dichten
laten of het koken Mijn goede
man meent het koken Wat zou
hij daarmee bedoelen
GOED BEDACHT.
Zij„Beste man, koop mij toch
eens een paar nieuwe handschoenen."
Hij„Waarom Gij wilt toch uw
fraaie handen nie. verbergen."
BITTERE BEKENTENIS.
Dief (toen hij reeds voor de tiende
maal bij het stelen wordt earresteerd)
„Hm, hm, ik geloof, dat ik miin beroep
heb gemi.t."
VOOR DE BALIE.
Rechter (tot de beide aanklagers)
„De kastelein van „de Zon" bekent,
dat hij u beiden ezeh heeft genoemd.
Daarom wordt hij gestraft met vijf
gulden boete."
Een der aanklagers „Dat is te wei
nig, mijnheer de rechter, dat is maar
twee gulden vijftig cents voor iederen
ezel."
VOORZICHTIG.
Patient. Nu ben ik immers weer zoo
goed als gezond, nietwaar dokter
Geneesheer. Ja, gewis.
Patient. Mag ik dan uwe rekening
hebben
Geneesheer. Hm, daarvoor is u nog
niet sterk genoeg, mijnheer.
DE HOOFDZAAK.
Kastelein (tot den kelderknecht) J
„Hebben we nog Niersteiner in voor
raad
Knecht„Neen, maar wel etiketten"
HET SPREEKUUR. f
Heer. Is de dokter thuis A
Dienstbode. Neen, hij is zoo even
uitgegaan.
Heer. Wanneer kan ik hem dan
spreken
Dienstbode. Van 4 tot 5 uur is het
zijn spreekuur, dan kan u hem onge
stoord spreken, want dan is er geen
mensch hier.
NIET BEDOELD.
Dichter. Het hindert immers uw
vader niet als ik u mijne gedichten
voorlees
Zoon. O volstrekt niet.
Dichter (na eenigen tijd). Hé, uw
vader slaapt.
Zoon. Ja, ge hebt ook een beetje te
luid voorgelezen.
BLUF.
Een der jongeren van de moderne
schilderschool zeide tegen een kunst
broeder Ik heb eens een „Gezicht
aan den Noordpool" geschilderd, waar
in ik de natuur zoo getrouw heb nage
bootst, dat mijn thermometer, wan
neer ik hem op mijn schildersezel zette,
van 20 graden tot onder nul daalde.
Dat is nog niet erg, zei de andere;
ik heb het portret van mijn groot
vader geschilderd, zóó sprekend en
zóó vol leven, dat ik zijn gezicht twee
maal in de week moest laten scheren.
GERUSTSTELLEND.
Een blinde bedelaar heeft een bordje
om zijn hals hangen, waarop geschre
ven staat„Schaam u niet maar een
cent te geven ik kan het toch niet
zien".
BAAS BOVEN BAAS.
Een Gasconjer sneed op van de
sterke toeren van een acrobaat, die
36 meter hoog zonder balanceerstok
op het koord danste.
Jongens, zei er een uit het gehoor,
het is sterk, en ik zou het bijna niet
gelooven, als gij het niet verteldet, en
als ik niet zelf nog iets sterkers had
gezien een koorddanser n.l. die 3P
M., boven den beganen grond werkte.
Hij had wel is waar een balanceer
stok, maar geen koord
TANDEN KRIJGEN.
Ik heb je mama in een paar dagen
niet gezienis ze op reis
Neen, mama moet thuis bliiven?
ze krijgt tanden.
SLUW.'
Zij. Beste Karei, als je morgen naar
de stad gaat, zou je dan een lapje
blauwe zijde voor mij willen meebren
gen
Hij. Met alle pleizier, maar hoe groot
moet dat lapje zijn
Zij. Nu, ongeveer twintig el.
OOK EENE VERONTSCHUL
DIGING.
Rechter. Gij wordt beschuldigd uw
buurman een schoft te hebben ge-
heeten. Hebt ge iets te uwer veront
schuldiging te zeggen
Beschuldigde. Ja, en wel dat ik hem
vroeger ook al meermalen zoo heb ge
noemd en dat hij dit vroeger nooit
kwalijk heeft genomen.
HET BEWIJS.
Oom (tot zijn neef, den student).
En hoe houdt zich het gouden hor
loge, dat ik u verleden jaar heb ge
schonken
Neef. O, uitstekend, oom, ik krijg
er in den lommerd nog altijd evenveel
op.
DE HUISKAMER
iüiiiimiiniiiiiiiiiinimiiiniiniiiiiiiuiiiiniiiinm8mimiiiniiiii8Uiiiniiiiimniiiiinmi[iM8iiM!iiiiiHmgmuimMi!iiimiiiiiii
eooooo «««m qooqqqoqoqoo
o
O
4
VIII
Wie kon hier te midden van het Ja-
pansche leger deze tonen doen hooren
Wie had den moed dit te laten hooren
aan de Nippons, die het toejuichten
zonder het te kennen, dit vaderlandsch
lied der belegerden? Hij, de kleine held,
neuriede de woorden, de fiere woorden,
die een ontembaren moed ademden
Ge kunt onze wallen nemen
j Ge kunt nooit onze harten ver-
7 meesteren.
De stoutmoedige muzikant, die deze
regels aan de echo prijs gaf, was een
kind, een meisje. Nicolai zag haar,
maar niet duidelijk. Hij onderscheidde
haar blauwe japon met wijde gele
mouwen en zijden ceintuur, die nauw
om haar middel sloot. Het was een
jonge Chineesche. Voorzichtig het hooi
ter zijde schuivende, kon de jonge
Souyeff haar mager gelaat over de
guitaar gebogen zien.
Daar stond zij vlak bij hem, leunende
op het wiel van de kar. En met haar
nachtegaalstem zong zij heerlijke tril
lers zonder woorden. Waarom?
Plotseling doorliep hem weer een
rilling, maar nu van ontroering. Hij
kon nauwelijks een kreet van verras-
sing en vreugde inhouden. Hij had de
«kleine zangeres herkend, 't Was een
tweede trekvogel aan de kooi ont
snapt evenals hij, een ander held
haftig kind een vaderlandslievend hart,
dat medegesleept door hetzelfde ideaal,
zich in het gevaar had gestort, den
dood braveerende om het vaderland
nuttig te zijn
De jeugdige heldin, die het wonder
lijke toeval op zijn weg had gevoerd,
was.... Cécile, de kleine Franpaise,
zijn vriendinnetje van Port Arthur.
XV.
Nu was het plein verlaten wegens
de geweldige hitte die in de stad heersch-
te. De voorraadkarren waren langs
een muur in de brandende zon geplaatst
Nicolai leed vreeselijk van de ver-
stikkende hitte in het broeiende hooi
Zijn gedachten waren evenwel geheel
vervuld van Cecile. Ja, zij was het wel
hij had haar duidelijk herkend in het
jogenblik, dat hij haar gelaat had kun
nen zien, zij was het. het dappere
meisje, wier heldhaftig karakter hij
kende Het was haar dus gelukt
ioor welke middelen - de linie te over
schrijden en in Chineesche kleeder
lracht tot in het J apansche kamp door
te dringen. Zoo klein, zoo aardig, zoo
.tunstig verkleed als zij wa,s, wie zou
:n haar een spion vermoeden
Meer nog dan door honger, dorst,
hitte of vermoeienis werd Nicolai ge
kweld door het vurig verlangen om
ie weten, wat er gebeurd was. En dan
,iet was immers Port Arthur, de geliefde
vaderstad, waaraan zij hem herinnerde
Het was ook de herinnering aan zijn
moeder,, die zoo had moeten treuren en
tfeenen.
De avond viel en nog warrelden de
gedachten door zijn verhit brein. De
nacht, dat was voor hem de bevrüdine,
het oogenblik waarvan hij gebruik
moest maken om te ontsnappen, om,
het koste wat het wilde, zich op weg te
begeven en ondanks alles de vesting
te bereiken, die zich nog steeds tegen
den vijand staande hield.
Langzaam viel de duisternis, zij be
dekte alles met haar zwarten sluier
en omgaf de stad zoowel als het veld.
Een nacht zonder maan, gunstig voor
een ontsnapping. De koerier van den
Tsaar verwijderde voorzichtig het hooi,
dat hem van de vrije lucht scheidde.
Maar daar klonken voetstappen.
Zou het ongeluk hem nu weer vervol
gen Het was een schildwacht, die met
langzame, afgepaste schreden naderde,
bij de kar stil stond en met den rug
tegen het wiel ging leunen vlak bij de
opening, waardoor Nicolai meende zijn
vrijheid te herkrijgen. Een rilling van
ongeduld overviel hem, maar zijn
onverzettelijke wil deed hem een spoe
dig besluit nemen, het eenig mogelijke.
Want hij moest dezen nacht tot eiken
prijs zijn schuilplaats verlaten, die
hem tot een hel geworden was.
Hij zocht in zijn zak en haalde er
een klein voorwerp uit, fijn als een ju
weel. Het was het geschenk van me
vrouw Stoessel, het aardige, maar vree-
selijke wapen, waarvan hij steeds met
afschrik zich bediende, maar dat op dit
oogenblik noodzakelijk was. Zonder
eenig gerucht stak nij het instrument
in het hooi om het geluid van den knal
te dempen, en mikte op het hoofd van
den soldaat, die in een onverschillige
gemakkelijke houding tegen de kar
leunde.
„Opdat het ineens gedaan zij," mom
pelde de knaap, „en hij geen geluid
meer geeft."
Paf een korte, doffe knal, een ge
smoorde zucht, de val van een lichaam
op den kant van het wiel en de door
tocht was vrij.
„Mijn God, vergeef mij," mompelde
Nicolai, terwijl hij zijn hoofd door de
opening stak.
Hij was buitende zuivere lucht,
die hij inademde, deed zijn longen
zwellenhij voelde zich herleven en
men zou gemeend hebben, dat hij ont
waakt was uit een boozen droom, waar
in het is, alsof een loodzwaar gewicht
op de borst drukt. Het was donker,
de schreden van enkele schildwachten
kon hij in de verte hooren. Waarheen
nu Hij liep op goed geluk een duistere
vlakte in, dat was het open veld. In de
verte op een minder donkere plaats
zag hij eenige hooge dichte boomen.
Plotseling bemerkte hij een schaduw
-vlak bij hem, een kleine, slanke gestal
te, die den stap versnelde en het op een
loopen zette. Hij, die zelf zooveel te
vreezen had, deed dus een ander nog
erger verschrikken 1 Hij zette de vluch
tende gestalte na, bereikte haar en
greep ze bij den arm, een kleinen ma-
geren arm. De gedaante worstelde
zonder een kreet te laten.
Nicolai, wiens oogen aan de duister
nis gewend waren, onderscheidde ee-
nitfszins de kleeding en herkende de
kleine zangeres, zijn vriendin „Cecile." 1
„Cecile," fluisterde hij.
Op dat woord richtte het kind zich
op en strekte de handen uit naar den
vriend, wiens stem zij herkend had.
„Nicolai," riep zij. „Is het mogelijk
Jij, Nicolai? Wat een wonder, hoe
kom je hier?"
„En jij mijn dappere vriendin, jij
ook aan Rusland toegewijd Ik
heb je dezen morgen gezien, ik heb het
krijgslied gehoord, ik heb de woorden
meegeneuried, het prachtige refrein
„Ge kunt onze wallen nemen.
Ge zult nooit onze harten
vermeesteren".
„Heb je mij gezien," riep het meisje.
„Heb je me gehoord O, Nicolai, 't is
of ik droom! Zeg, je bent het toch wel,
van Liao Yang teruggekeerd?"
j a," antwoordde de koerier van den
Tsaar op gedempten toon, „ja, van
Liao Yang, met het kruis van St
Qeorge."
„Het kruisDertien jaarO, wat
een geluk en wat een roem voor je
mama
De beide kinderen vergaten alles
de vermoeidheid, de gevaren, alles, om
te spreken over het eenige ideaal van
hun leven, hun eenig doel, de verdedi
ging van het Russische vaderland.
Rondom hem was het veld eenzaam
en verlaten. Alleen de stemmen der
natuur, de harmonieuse geluiden van
den helderen nacht zongen de hymne
van den vrede te midden van de door
den oorlog verwoeste velden. De vluch
telingen richtten hun schreden naar
een dicht kreupelbosch, dat zich als
een donkere vlek tegen den hemel af-
teekende. En daar, beschermd door
volslagen duisternis, het hart vol van
hun roemrijke zending en hun stout
moedige droomen, vertelden zij elkan
der de avonturen, die hun tochten
hadden gekenmerkt.
„Waar ga je heen," vroeg de jonge
held.
„Ik keer terug naar Port-Arthur,
om te vertellen, wat ik gehoord en
gezien heb," verklaarde Cecile.
„En ben je niet herkend, dappere
zus Heeft je vermomming geen arg
waan gewekt?"
„Ik ga immers door voor een Chi
neesche en in het heele J apansche
kamp noemde men mij „de stomme."
Ik heb nergens een woord gesproken
Spreken zou geweest zijn mij verraden.
Ik heb mij bepaald tot het neuriën
mijner liederen. Ik lachte altijd en de
soldaten hadden medelijden met mij
en wierpen mij geldstukken toe. En zoo
heb ik mij op de hoogte kunnen stellen
van hun positiën. Als een schildwacht
mij wilde wegjagen, was er meestal
wel een officier, die mij een wenk gai
door te loopen met een gezicht alsof
hij tot den schildwacht wilde zeggen:
„Wat kan men te vreezen hebben van
zulk een kleine bedelaarster En
zoo heb ik rondgezien met open oogen.
Ik wist niets van den oorlog, maar ik
heb het geleerd en wat ik niet begreep,
heeft mijn Fransche hart, aan Rusland
toegewijd, mij doen raden. Maar jij,
Nicolai, hoe heb je mij kunnen zien
Dan moet je je verscholen hebben.''
De koerier van den Tsaar verhaalde
in het kort de vreemde lotgevallen van
zijn reis van den nacht vanvertrek tot
op dezen gelukkigen avond waarop de
Voorzienigheid hen elkaar deed ont
moeten.
„Mijn moederVertel mij van mijn
moeder 1" smeekte de kleine held.
„Je moeder schreit voortdurend,
maar zij is trotsch op je en mevrouw
Stoessel komt haar troosten."
„Hoopt ze mij nog weer te zien
„Ja, ze zei me dikwijls, dat bra va
kinderen zooals jij niet kunnen ster
ven."
„O," zuchtte de knaap, „dat de
Hemel haar wensch vervulle. Maar
hoeveel gevaren nog 1 We zijn in het
brandpunt. Hoe nader wij komen, hoe
dichter de liniën zijn en de vesting, die
zij tot eiken prijs willen innemen.'
„God zal ons beschermen," sprak
het jonge meisje.
„En wie heeft jou ingegeven je le
ven te gaan wagen
„De boodschapper van den Tsaar,'J
fluisterde zij, de hand van haar reis
gezel vattende. „Rusland is bondge
noot van Frankrijkwij zijn dus dub
bel bondgenooten. Wanneer Rusland
heldhaftig is, moet Frankrijk het ook
zijn."
„Je hebt een moedig hart. Cecilel'3
„Niet meer dan jij 1"
„Maar hoe ben je buiten de vesting
gekomen
„Lange schans no. 5, midden op
den dag en nog wel zingende. De Rus-
siiche schildwachten waren ver
wittigd. De voorposten der Japanners
hielden mij voor een onnoozele. hk
lachte voortdurend, met teekens aan
duidende, dat ik niet spreken konj
Toen heb ik het kamp doorkruist,
op mijn guitaar spelende en de liede
ren neuriënde, die ik van buiten kendej
Men verzamelde zich om mij heen
het was een afleiding voor soldaten en
officieren."
„En was je niet bang
„Bang," riep Cecile. „Ha, Nicolai,
hoe kun je dat zeggen, jij, de dap
perste der dapperen Bang, ik Toen
ik geheel alleen, te midden van kanon
nen en troepen op marsch, dacht aan
de gevaren, die mij omringden, als
een kleine vogel te midden van den
storm, toen heb ik tot mij zelf gezegd,
dat het zoet moest zijn te sterven voor
een heilige zaak als de onze. Kijk, Ni
colai," ging zij vol geestdrift voort,
„als wij altijd hadden geleefd in vrede,
zouden wij nooit gelegenheid gehad
hebben den moed te toonen, waartoo
wij in staat zijn, terwijl deze oorlog
ons grooter heeft gemaakt. Terwijl
hij onze harten deed samenkrimpen
heeft hij den heldenmoed in ons ont
stoken. God heeft van ons deze da
den van offervaardigheid gewild. Dat
Zijn wil geschiedde
Nicolai zweeg. Diepe zuchten ont
welden aan zijn borst, als de uitdruk
king van een lijden, sterker dan zijn
wil.
„Ben je ziek," vroeg het jonge meis
je.
„Cecile," fluisterde Nicolai met een
bijna brekende stem. „Heb je brood?"
„Brood! Ja.... in mijn zak....
Hier Ach, arme jongen, heb je hon
ger
„Ik heb in drie dagen niet gegeten!"1
Hij greep het stuk brood, dat zij
hem toereikte en sprak, na iets ge
geten te hebben
„Dank je, zusje, o dank je. Ja, do
-
fff?'-.