ih
z
ft
1
33
^3
S
a p
'5rRs
Mfs§
&aS,
vk
O n> >-*
O A jCrn
%n o S2
S JS?r
se? o. rn
'•S^ON
SSiJni
JU£l -
i= £T w w w o W
llil.^p|
s-CiS."1 0 K-,>Z
PJ Cl >3^ T"
PWON dtoZÜ
c Ort-7r;
pre/} iTTo O d
i Z4^ 3
ru p p fiT ru
^rq 3
^•m- 3
1-. O I
P^'P
c=
ft O- rï>
"B.P
9-P-
P N
o2
TQ
"O nj
ru rp -5 m
p 3 3 c/)c/)n
CL --' *- -
P H O 3
ISOOgM
«Si. CL.
J»
1»
js rass
gSfogO
p'S'Sg
3 P- n' 5
sa.?? 3
ft,S'9ï s
ft o p'
3 -dq
O ^rr
Sl5
n> £f 5-
f+-
7<9
n?
3
ro
Eft-
u.
=s
r^T 3 1—1
n> 2J en
N 2 M ff
S"§
ü-oil
3 O 79
Z5.S.3
y C/)
H g< W
n m 5
c^o
s;«|
-si
5TZ
n> p g
fig. 2. s
i
- 9,f5 0
t3 1 L
p. o M ro
o &•-<- Cf:
O CP O
-. a erg
P-Q 3-
A «L l.
U'S
O
W8 „?l
p| i
13.
5'
.99
p
et-
ft>
CP
W p
p
rp
sE
f» S ft
ft 3 2.
g wë'
i'^s
ft
p
ro 3
IS,
Ëf^'
O (Z>
N S'B P Q
«fsrElür? ^.s
ra tf
i
ft»
S'-3
f3 3
£o03
en§
c;cg'
i*
3
ST
3I
B' e
o ro
09
fP H_(
3 K
co gj
P* M
f«
er p
h ff
w
s p
ff 5
BC
p
p. HH
ft c.
p g.
I
n
=r
'(3
co
b
3
'B
O
CL
O OP
Hj O
H4 -4
CO
^3
có
p
3
Oi
ïaB
Wl-
I I I I 11 M I I I 00 I I II -S I N I I I
Io£ J
.ir*
U K>
II *3 I I
ii siff^.S li i li iHJ i iili^/i o "ssi ■sS
5^ t«~ 3T- ro" <o~ m" 5*o
■■Mi
spTak,huiverde de vicomte, wendde
zich naar haar om en staarde haar als
in extase aan. Laura was wel een beetj
verwonderd over het zonderlinge effect
dat haar stem op den laatste der Mont
flanquins maakte. Ook Levrault hac
het opgemerkt, maar durfde de reden
er van niet te vragen.
Op het aandringen van Gaspar.,
was het jonge meisje aan de piano gaan
zitten. Gaspard was een en al bewon
dering en juichte elk stuk- met luid
ruchtig handgeklap toe, juist alsof hij
cp het balcon van het Theatre-ltalien
gezeten had.
Na eenige schitterende fantasiën
uitgevoerd te hebben, zong Laura een
der mooiste melodiën van Reber. Zij
had een zeer mooie stem, die echter
door haar pretentieuse aanmatiging
bedorven werd. Toen zij de romance
geëindigd had, bemerkte zij, dat de
vicomte achterover in zijn leunstoel
leunde, onbeweeglijk, de oogen hemel
waarts gericht.
„Mijnheer de vicomte," zei eindelijk
Levrault, die niet wist wat hij er van
denken moest, „het schijnt'dat dit lied
diepen indruk op u gemaakt heeft."
„Verschooning, o verschooning," riep
Gaspard, plotseling opspringende. „Me
juffrouw uwe stem ontroert mij en
brengt mij zooveel zoete herinneringen
in het geheugen. Staat u me toe, dat
ik het zeg Het is niet alleen u, die ik
zie, wanneer u spreekt, maar een aan
biddelijk schepsel, dat als een rookwolk
aan me voorbijgegaan is en dat eeuwig
in mijn- hart zal blijven voortleven. Zij
had niet alleen dezelfde stem, maar
ook dezelfde gelaatstrekken als u. Ik
hoor haar, wanneer u spreekt, ik zie
haar, wanneer ik u zie."
„Wat zegt u daar, mijnheer de vi
comte," antwoordde Levrault met
trotsche voldoening, „mijn dochter
zou gelijkenis hebben met mejuffrouw
de Chanteplure
„Ik hoor wel," hernam de vicomte
„dat Jolibois u het geheim van mijn
smart heeft meegedeeld. Nu, ik zal er
hem geen verwijt van maken. Ja mijn
heer, juffrouw de Chantiplure geleek
sprekend op uw dochter. Dezelfde
trekken, dezelfde stembuigingen, het-
zslfd# ovale gelaat, dezelfde oogen,
dezelfde haren. Het eenige verschil dat
ik bemerk is de neus. Fernande hac
een minder zuiver en fijnbesneden
neus."
„Juffrouw de Chanteplure is wel op
een ongelukkige wijze om het leven
gekomen," zei Levrault op deelnemen-
den toon.
„O mijnheerdeed Gaspard
met een wanhopig gebaar.
„Mijnheer de vicomte," zei Laura,
die het allesbehalve onplpizierig vonc
op de dochter van een markies te ge
lijken, „het spijt mij ten zeerste dat
mijn tegenwoordigheid zulke droevige
herinneringen in u wakker roept."
Gaspard antwoordde niet, maar wierp
zoo'n innigen diepen blik op het meisje,
dat het geen antwoord noodig had.
Het gesprek kreeg toen een andert
richting.
De vicomte had de goede eigenschap,
dat hij zich tamelijk vlug van zijn
droeve herinneringen kon losmaken
Wanneer hij het noodlottig ongeluk
van Fernande aan 't vertellen was, zoi
men gedacht hebben dat hem niets
anders meer overbleef dan zich ergen:
in een klooster op te sluiten. Vijf mi
nuten later sprak hij echter weer even
luchtig en vroolijkover allerleionbedui
dende zaken als ooit. Hij had beslis
eenopgewekten, scherpen geest, in zijn
manieren was iets vleiends, dat fijn
gevoelige menschen niet zou hebben
kunnen bedriegen, doch waardoor de
minder ingewijden zich gemakkelijk
lieten verleiden. Hij slaagde er in het
gezelschap voor zich in te nemen en zijn
leelijkheid te doen vergeten. Hij sprak
over adellijke families van den omtrek
en gaf te kennen dat de meest adellijke
families op het oogenblik niet thuis
waren. Er bleven er echter nog vol
doende over om mee in aangename
relatie te komen. Dc Kerlandecs en dc
Barbanprés behoefden voor geen en
kele familie onder te doen.
Het was intusschen al laat geworden
-n Levrault bood den vicomte aan hem
in een rijtuig met vier paarden naar
uuis te brengen. Gaspard antwoordde
-chter dat hij zou terugkeeren zooals
nij gekomen was en, een blik werpende
-.p het jonge meisje, voegde hij er bij
dat hij in de stille eenzaamheid der
natuur zijn hart tot bedaren wilde
Drengen.
Levrault drong toen met langer aan,
maar wilde volstrekt hebben dat Mont-
flanquin vóór zijn vertrek eerst nog
zijn kasteel, zijn stallen en zijn honden
zou bezichtigen. Gaspard had van den
goeden klank van zijn naam gesproken,
Levrault zou over den klank van zijn
millioensn spreken, „Vergeet niet mor
gen op La Trélade te komen dineeren.
ik stam wel niet af van een Godfried
van Bouillon, maar ik zal u bewijzen
uat mijn tafel er niet minder rijk om
gedekt zal zijn."
Gaspard maakte een buiging voor
Laura, drukte Levrault hartelijk de
rand en nam afscheid zeggende, dat hij
inds den dood van juffrouw de Chante
plure zelfs aan het hof zoo'n aange-
namen avond niet meer had doorge
bracht.
„Hoe vind je hem," vroeg Levrault
aan zijn dochter, toen ze alleen in den
alon waren
„Heel leelijk," antwoordde Laura
zonder omwegen.
„Knap is hij niet," zei Levrault,
„maar ik geloof, dat je gauw aan zijn
gelaat gewoon wordt. Op het eerste
gezicht valt hij niet mee, dat is waar,
maar als men hem wat meer gezien
heeft, zal die eerste slechte indruk spoe
dig verdwijnen. Vooral is het een fijne
geest, hij heeft prachtige manieren en
iets bevalligs in,zijn houding. Het valt
niet te ontkennen dat het zeer vereerend
is dergelijke menschen in zijn huis te
mogen ontvangen."
Levrault kon zich niet verhelen dat
Bretagne een geheel ander land was,
dan hij het zich voorgesteld had. De
kasteelen rondom La Trélade waren
nalf tot puin vergaan, de muren waren
met allerlei slinger- en woekerplanten
begroeid en in de torens woonden
spreeuwen en uilen. Levrault had met
verbazing vernomen dat de meeste
families uitgestorven waren en dat hij
er dus niet aan denken moest hen in
zijn salons te kunnen begroeten.
Hij woonde nu ongeveer twee maan
den op La Trélade en van al de adellijke
families die naar het zeggen van J olibois
zijn salons als het ware zouden be
stormen had hij er nog maar drie zien
opdagen: den vicomte de Montflanquin,
den graaf van Kerlandec en ridder de
Barbanpré. Wat de njet zooveel ge
schetter aangekondigde feesten betreft,
de groot-industriëel had buiten zijn
huis zelfs nog geen glas water gedron
ken. De graaf van Kerlandec bevonc
zich ten opzichte van Gaspard in den
zelfden toestand als Jolibois ook hem
was Gaspard eenige duizendtallen fres.
schuldig. Hij was een vijand van de
bourgeoisie en had de gelegenheid met
beide handen aangegrepen om zich ten
koste van .een rij kgeworden dwazen
burger te vermaken. Daar hij zelf geen
paarden en rijtuigen had, kwamen hem
ie van Levrault uitstekend te pas.
Ridder de Barbanpré beschouwde
.ichzelf inderdaad als een afstammeling
/an Godfried van Bouillon. Het was
en oude, zeereenvoudige, zeer arme en
:eer gulzige man, die voor een goeo
iner heel zijn stamboom opgeofieri
:ou hebben. Het had Levrault weinig
moeite gekost hem tot vriend te krijgen.
De ridder was dikwijls op La Trélade
jp bezoek. Het mooiste was, dat men
er hem nooit zag heengaan na het diner
en nooit er van zag terugkomen vóór
het diner. Levrault was wel bij eenige
door Gaspard aangewezen families
gaan kennis maken, doch in geen en
kele familie had men wonder boven
wonder 'n enkelen huwbaren jongeman
aangetroffen. Levrault had mooi zijn
rijkdom nog meer uit te stallen alleen
Montflanquin. Barbanpré, Kerlandec
•varen en bleven zijn gasten. En van
deze drie was Montflanquin de meest
ge. ouwe: bij troostte Levrault voor
al zijn ontgoochelingen zooveel in zijn
vermogen lag. Na drie weken had Gas
pard te kennen gegeven, dat hij niet
naar Chantilly ging. De wedrennen
waren tot in het herfstseizoen uitge
steld. Gaspard was niet meer van La
Trélade weg te slaan. Hij kwam 's-mor-
gens in de vroegte en ging des avonds
laat heen. Levrault was voor hem een
speeltuig geworden. Hij regelde alles
en richtte alles in. Er gebeurde niets,
of hij had er de hand in. Eiken avonó
maakte hij het programma voor de
uitstapjes van den volgenden dag op
Aan alle partijtjes en alle wandelingen
nam hij deel. Hij was als het ware de
schaduw van Levrault geworden. En
het moet tot zijn eer gezegd worden
hij had er een handje van om La Tré
lade vol beweging, vol leven en vol
gerucht te brengen. Hij gaf Levrault
les in de rijkunst, vertelde hem allerlei
geschiedenissen van het hof, overlaadde
hem met vleierijen en moedigde al
zijn dwaasheden aan. Voor Laura had
hij een mooi paard gedresseerd, dat
voor haar knielde en haar overal als een
lam volgde. Eiken dag verzon hij iets
nieuws. Zoo had hij zich eindelijk on
misbaar weten te maken.
Levrault meende, dat hij den vogel
gevangen had en hield zich betrekkelijk
weinig meer met zijn teleurstellingen
bezig. Hij was immers alleen naar Bre
tagne gekomen om een schoonzoon te
vinden, die hem den weg naar de eere-
posten en de hofkringen zou open
stellen. Dien schoonzoon had hij thans
gevonden. Gaspard was er als het ware
voor geknipt, hij bracht een hoogadel-
lijken naam mee voor Laura en een
ongekenden invloed voor hem zelf.
Ongelukkig scheen Gaspard echter aan
dit oor doof te zijn. Alle zucht naar
rijkdom en eer was hem vreemd en hij
sprak met groote voorliefde over zijn
armoede in zijn oogen was alle rijkdom
nietswaardig en vergankelijk. Behalve
een zware zucht, die er somtijds uit
zijn borst opsteeg en gewijd scheen
te zijn aan de nagedachtenis van juf
frouw de Chanteplure, duidden iets
aan dat hij verliefd op Laura was.
Telkens wanneer de gelegenheid zich
voordeed, herhaalde hij zijn verklaring,
dat hij nooit zou trouwen. Soms wan
hoopte Levrault, dat hij hem in zijn
netten zou kunnen vangen hij was
zelf de visch en meende visscher te
zijn. Daarbij kwam nog dat de graaf
de Kerlandec en ridder de Barbanpré
de verdiensten van Montflanquin zoo
veel mogelijk ophemelden. Beiden
hadden er immers het grootste belang
bij dat Laura me. Mon ftanquin zou
trouwen. Terwijl Levrault met het uur
ongeduldiger werd, begon Laura meer
smaak in haar spel met Gaspard te
krijgen. Met liefde zou de vicomte haar
nooit hebben kunnen vangen, maar
ze kon niet verdragen dat hij zoo on
verschillig was. Wanneer de vicomte
haar hand had gevraagd, zou ze die
hoogstwaarschijnlijk geweigerd hebben,
maar het ergerde haar, dat hij telkens
herhaalde.dat hij nooit zou trouwen
Zij had hem niet lief, ze kon hem nau
welijks uitstaan, doch ze was jaloerscl:
op het meisje, dat hij bemind had
Plotseling kwam er echter een zicht
bare verandering in de houding van
Gaspard. Hij werd opvallend stil, op
zijn gelaat kwam een droeve trek, zijn
jogen stonden droomend in hun kassen
Hij geraakte in verwarring in tegen
woordigheid van Laura en men kon
het hem duidelijk aanzien, dat de her
innering aan Fernande de Chanteplun
afgedaan had. Hij sprak niet meer van
haar. Er was over hem een som' en
melancholische stemming gekomen. Aan
tafel at, of d onk hij haast niet meer.
Deze verandering, ontging Levrault
niet. De vicomte had zich nog niet
du delijk verklaard, maar men kon uit
alles opmaken dat hij tot over de ooren
verliefd was.
Levrault was buiten zichzelf van
vreugde. Eindelijk zouden zijn wen-
schen vervuld worden Aan het geluk
van zijn dochter dacht deze uitstekende
vader niet. De belangeloosheid van
Montflanquin, zijn minachting voor
allen rijkdom, ziin liefde voor de ar
moede, waren voor Levrauit zou veel
teekenen dat alle bijbedoelingen aan
hem vreemd waren en dat hij aan Gas
pard in verband met het huwelijkscon
tract een gemakkelijke zou hebben.
Levrault wenschte zichzelf geluk dat hij
Je hand had gelegd op een schoonzoon,
jie terzelfdertijd ontelbare goede hoe
danigheden bezat en goedkoop was.
Toen Laura bemerkte, dat ze bemind
werd, was haar ijdelheid voldaan. Ze
vermeide zich in haar triomf en dacht
niet meer aan Gaspard.
„Men moet de zaken eerst wat op
haar beloop laten," zei ze tot haai
vader die reeds aanstonds over trouwer
begon te praten. „We hebben nog geen
enkel afdoend bewijs, dat de vicomte
van plan is mijn hand te vragen en
wanneer hij het wel van plan zou zijn,
dan moeten we eerst de kat eens uit den
boom kijken. Het is toch niet mogelijk
dat de vicomte de eenige goede partij
van Bretagne is."
„Maar wat bezielt je," antwoordde
Levrault, die dit aarzelen van zijn doch
ter niet begreep. „Een afstammeling
van Boudewijn en de Lusignans Denk
je wezenlijk dat er nog beter partijen
kunnen bestaan We hebben toch alle
kasteelen van den om rek bezocht en
tenzij je met graaf de Kerlandec of
ridder de Barbanpré zou willen trou
wen zou ik niet weten waar er nog
een geschikte partij te vinden is."
„We moeten nog wat wachten,"
zei Laura. „We behoeven ons niet te
haasten. Gaspard heeft immers zelf
gezegd, dat de voornaamste families
op het oogenblik niet thuis zijn. Als
we nog wat geduld hebben, zullen we
nog met andere families kennis kunnen
maken."
„Ik vind, dat je erg lastig bent kind
E:n illustre naam, een groote invloed
en een niet minder groote liefde. Joli-
bosis had gelijk, die Montflanquin is
van heel ouden adel. Hem zal men ten
minste niet kunnen beschuldigen, dat
hij op ons geld loerde. Ik heb "hem dik
wijls aandachtig beschouwd, zonder
dat hij het vermoedde en ik weet wat
er in zijn binnenste omgaat. Hij had
gezworen trouw aan de ongelukkige
Chanteplure te blijven, maar toen hij u
ontmoe,t had, begon die trouw te wan
kelen. Hoe hij er zich ook tegen ver
zette, hoe hij er ook tegen vocht, hij
kon zijn groote liefde voor u niet mees
ter worden. Het is uit ware liefde dat
hij met je wil trouwen en ik begrijp niet
wat je nog meer zou kunnen ver
langen. Tracht maar eens iets beters te
vinden. Ik wensch het van harte, maar
je zult er nooit in slagen."
Er was iets in deze woorden dat alles
behalve onaangenaam in de ooren van
Laura klonk. Zooals we reeds gezegd
hebben, was zij geen romannetjes
meisje. Ze had een nuchteren kijk op de
zaken en beschouwde het huwelijk meer
als een ruilhandel. Het deed haar in-
us .chen zeer aangenaam aan, dat ze
bemind werd. Van haar vriendinnen
op het pensionaat had ze dikwijls moe
ten hooren, dat ze wellicht ergens een
verloopen adellijk persoon zou ont
moeten, die haar om haar geld zou
willen trouwen. Ze kon zich hun nijd
voorstellen, wanneer ze zouden ver?
nemen, dat een man van hoogei r 'oj
haar uit liefde gehuwd had. Wa tê
iefde en de belangeloosheid van ^en
vicomte stonden boven alle verr-n-
king.Laura begreep, dat er moeilijk een
e ere a tij zou te vinden zijn. Gaspard
■vas niet itnap en zij beminde hem niet.
Doch dit kon haar weinig schelen. Het
;peet haar alleen dat Gaspard slechts
vicomte was, ze zou liever een markies
gehad hebben.
Langzamerhand gingen de dagen en
weken voorbij, doch de voorname fa
milies, die nog altijd afwezig waren,
■schenen geen haast te hebben om terug
te keeren.
Tevergeefs reed hij de wegen op met
zijn met vier paarden bespannen calèch'
tevergeefs stuurde hij zijn bedienden
met de paarden en honden in all
richtingen op wandel, tevergeefs stald#
hij zijn rijkdom uit, het bleven altijo
iezelfde personen, die op La Tréladf
kwamen. Laura eindigde dus met tor
te geven aan den raad van Levrault.
Men wachtte alleen nog maar op de
officiëele aanvraag. Te oordeelen naar
de verliefde woorden en blikken, zou
Gaspard niet lang meer op zich laten
wachten. Allen waren met vreugde
vervuld en bij mijn weten zijn erin
geen enkel verhaal zooveel gelukkige.
Personen geweest als in dit. Binnen
weinige dagen zou Levrault in het land
van belofte aankomen. Laura zag zich
reeds in gedachten aan het hof. Gaspare
had slechts zijn hand uit te steken naar
de millioenen.
Jolibois meende reeds zijn tachtig
duizend francs terug te krijgen. Graaf
de Kerlandec rekende reeds vast op
z'n centen. Ridder de Barbanpré dacht
aan de lekkere spijzen van de bruiloft.
Galaor leefde in de hoop dat de vi
comte hem eindelijk zijn achterstallig
loon zou kunnen uitbetalen. Zoo ston
den de zaken, toen een onverwacht in
cident verandering in den loop der
gebeurtenissen kwam brengen.
Op zekeren morgen was Laura met
een dienaar te paard uitgereden. Het
was de eerste maal, dat ze zonder haar
vader, of de Montflanquin uitreed.
Gaspard had er in den beginne op aan
gedrongen om mee te rijden, doch Le
vrault had hem teruggehouden, omdat
hij een en 'ander met hem wilde be
spreken. Gaspard had slechts toegege
ven, nadat Laura hem verzekerd had,
dat ze in de richting van Clisson zou
rijden en vooral moest opppassen niét
naar Tiffauge te rijden, waar de streek
onveilig was.
Aanvankelijk had Laura den raad
van Gaspard opgevolgd, doch op 't
laatst begonnen haar de al te bekende
wegen te vervelen. Ze verliet dus den
noofdweg en reed in galop door een
iicht eikenbosch, dat een ware doolhof
was van dichtbegroeide lanen en wegen.
Na eenigen tijd in snelle vaart doorge
reden te hebben, bemerkte zij, dat ze
niet meer door Germain gevolgd werd.
De bediende had haar waarschijnlijk
uit het oog verloren. Het jonge meisje
maakte zich geen oogenblik ongerust,
integendeel, deze onverwachte vrijheid
deed haar goed. Ze liet haar paard
loopen, waar het loopen wilde. Het
landschap was hier allerprachtigst en
Laura voelde voor de eerste maal een
schoonheidsgevoel over haar komen.
Ze vergat hare millioenen en haar
adellijken Gaspard. Ze zag alleen de
korenvelden golven, ze hoorde de vo
gels zingen en ademde de sterke geuren
van de veldgewassen in. Toen ze na
eenigen tijd terug naar La Trélade
wilde rijden, kwam ze tot de ontdekking
dat ze den weg niet meer kon terug
vinden. Ze doolde tusschen een oceaan
van houtgewas en heide Ten slotte
meende ze een binnenweg te herkennen,
die haar door Gaspard als gevaarlijk
was aangewezen. Men noemde dien
weg „Duivelsweg" Het vorig jaar
was er een koewachter, die een der ont
vluchte koeien wilde achtervolgen, in
verzeild geraakt, zonder ooit terug te
keeren. Laura wilde den weg vermijden
toen zij plotseling een klein meisje op
bloote voeten met een koe uit den weg
zag komen.
„Heet de weg waaruit je komt niet
D ivelsweg. kleintje," riep zij het
meisje toe.
„Duivelsweg," deed het kleine dinj
verbaasd, „wel neen, die weg is hiei
in 't land niet bnkend."
„Hoezoo, heb je nooit over den dui
ve'sweg hooren spreken,' vroeg Laura
verwonderd.
„Ja, ik heb er wel van gehoord door
Mijnheer pastoor, maar gezien heb ik
hem nooit."
„Maar je weet toen even goed als ik
dat dit een gevaarlijke weg is, dat hij
door moerassen loopt en gevaarlijk is
Verleden jaar is er nog een koeiendrijver
omgekomen."
„Dat is niet waar," riep de kleine,
„deze weg is even veilig als de weg naar
Nantes."
„En waar gaat hij dan heen
„Naar onze boerderij en naar het
kasteel van La Rochelandier."
Bij deze woorden snelde het meisje
heen achter haar koe, die in het struik I „Wat," riep de markiezin, „u is de
gewas gekropen was. dochter van den rijken industrieel,
Laura zocht tevergeefs het verband die op La Trélade is komen wonen
te vinden tusschen de woorden van
het meisje en die van Gaspard. Dit
kasteel zou hoogstwaarschijnlijk even
als de kasteelen van Tiffauge, Montagne
en Clisson niet anders dan een puinhoop
zijn, anders zou Gaspard hen wel in de
gelegenheid gesteld hebben in relatie
met de kasteelbewoners te komen.
Het kasteel moest beslist onbewoond
zijn. Maar waarom had Gaspard dien
weg als gevaarlijk aangeduid, wanneer
het niet zoo was Waarom noemde hij
dien weg den duivelsweg
Na eenige oogenblikken nagedacht
te hebben, reed Laura in galop den
weg inv
■IV.
Eenigen tijd had het meisje snel
voortgereden, toen zij in een smalle
vallei kwam en stil hield voor een oud
kasteel, dat er niettegenstaanden den
vervallen toestand nog zeer goed on
derhouden uitzag. De natuur had de
wonden, die de tijd in de muren ge
slagen, met groen en bloemen bedekt.
De klimop kroop tot aan den toren tegen
de muren op. Een bordes van tien
trappen gaf toegang tot het portaal.
De omtrek zag er onverzorgd en wild
uit. Fabrieken waren hier niet te be
kennen. De Sèvre weerspiegelde alleen
het groen dat aan beide oevers weel
derig opschoot. Het dal scheen verlaten
en het kasteel onbewoond. Niets verried
dat er binnen levende wezens aanwezig
waren, geen geluid was er te hooren,
geen rookwolkje klom er boven het
dak ten hemel. Door de open poort
■kon men het gras tusschen de steenen
van de binnenplaats zien opschieten.
Wanneer dit kasteel niet onbewoond
was, moest het in elk geval toebehooren
aan een van de families, die nog afwezip
waren. Maar waarom had de vicomte
den weg naar dit kasteel gevaarlek
genoemd? Waarom was de naam Roche
landier nog nooit over zijn lippen ge.
komen Onwillekeurig maakte Laura
een vergelijking tusschen het arm
zalige kasteel Montflanquin en de ma-
jestueuse steenmassa, die hier voor
haar oogen oprees.
Laura was van haar paard gestapt
en haar amazonenrok even op
lichtend, was ze aarzelend naar binnen
gegaan om het wapen boven de deur
beter te kunnen bekijken. Het zien
van een wapen had haar geheel de
prachtige omgeving doen vergeten. Ze
wilde teruggaan, toen er plotseling een
dame op het bordes verscheen. Laura
wilde wegvluchten, doch de edele kas-
teelvrouwe liet er haar den tijd niet
toe.
„Ik hoop, juffrouw," zei ze met een
vriendelijk glimlachje, „dat mijn te.
genwoordigheid u geen vrees inboe
zemt. Ik zou het mij nooit vergeven,
wanneer ik zooveel schoonheid en lief
talligheid door mijn optreden moest
verdrijven."
„Mevrouw," stamelde Laura rood
als een kalkoen, „gelieve mij te ver
ontschuldigen, ik wist niet dat dit
kasteel bewoond was."
„Dan is u wel erg gestraft voor uw
■nbezonnenheid en is u thans mijn
gevangene. U zult niet weigeren een
logenblik bij de markiezin La Roche-
'andler uit te rusten."
Bij deze woorden reikte de markiezin
haar blanke hand aan het jonge meisje
om haar naar binnen te trekken.
Laura was in den derden hemel en
liet zich gewillig leiden. Ze kwamen in
een grooten salon, waarin weliswaar
geen weelde heerschte, doch waar de
sporen van vroegeren rijkdom nog
duidelijk zichtbaar waren. Boven d
deuren prijkten schilderingen van Wat-
teau, Lancret en Boucher. De breede
schoorsteen was in wit marmer. Op de
muurtapisserieën hingen in zware lijs
ten de familieportretten.
Toen ze binnen waren, zei Laura, dat
haar naam Laura Levrault was en ver
telde uitvoerig hoe het gekomen was
dat ze hier aangeland was.
Men heeft mij dikwijls over uw vader
gesproken en het is mij bekend.dat hij
talrijke familiën in den omtrek is gaan
bezoeken. Ik had steeds gehoopt dat
Rochelandier ook de eer zou gehad
hebben. En het heeft me gespeten dat
djt niet het geval geweest is."
„Mijn vader is minder schuldig dan u
denken zoudt, 'markiezin. Wij zijn
hier als vreemdelingen gekomen en
degehe, die zich er mee belast heeft ons
met de verschillende adellijke families
in relatie te brengen, heeft ons nooit
over La Rochelandier gesproken. Zoo
lang we nu op La Trélade wonen werd
het woord La Rochelandier niet uitge
sproken. Nauwelijks een uur geleden
heb ik het voor de eerste maal gehoord.
Ongetwijfeld moet de Montflanquin
niet geweten hebben dat jl terug in het
land is, anders
„Pardon juffrouw," onderbrak haar
de markiezin, „heet de persoon, die
zich belast heeft met uwe belangen,
misschien
„Vicomte de Montflanquin ia, me
vrouw."
„Dan begrijp ik best, dat we .uw
vader nog niet gezien hebben. En als
mijnheer Levrault nergens anders ge
weest is dan in de huizen, die de vi
comte aangeduid heeft, dan moet je
wel een eenzaam leven leiden."
„Om u de waarheid te zeggen, me
vrouw, inderdaad— in de drie maanden,
die we nu op La Trélade wonen, hebben
we niemand anders leeren kennen dan
de Montflanquin, ridder de Barbranpré
en graaf de Kerlandec."
Bij deze woorden barstte de markie
zin in zulk een hartelijken lach uit, dat
ze zich niet kon bedwingen en zich
achterover in haar fauteuil liet vallen.
Laura wist niet welke houding aan te
nemen.
„Duizendmaal verschooning, juf
frouw," zei ze eindelijk, „dat ik zoo heb
moeten lachen. Dat gebeurt me zoo
somtijds, doch ik zal opppassen dat
het geen tweede maal voorkomt. Beloof
me echter dat u den adel van ons mooie
Bretagne niet zult beoordeelen naar de
drie menschen die u me daar opnoemt."
„Maar mevrouw, vicomte de Mont
flanquin heeft ons toch gezegd, dat de
Kerlandecs en de Barbanprés voor
geen enkele familie behoeven onder
te doen. Ik wist niet anders, dan dat
vicomte de Montflanquin met de twee
anderen de bloem van den adel ver
tegenwoordigde."
„Laat ons over wat anders spreken,'
antwoordde de markiezin,1 die zich
nauwelijks kon bedwingen, „anders
begin ik weer te lachen, en behalve dat
het niet te pas komt, doet het me ook
geen goed."
Daarop gaf ze een andere richting
aan het gesprek. Laura, die tegelijker
tijd wantrouwend en nieuwsgierig was
geworden, probeerde meermalen het
gesprek weër op den vicomte te brengen
doch de markiezin was er niet toe te
bewegen. Ze overlaadde het jonge
meisje met beleefdheden en voorko
mendheden en toonde haar haar groote
goedheid. Er lag over deze vrouw iets
aristocratisch, iets oud-adellijks, dat
haar aangeboren scheen. Een dienaar
had een schaal met vruchten binnen
gebracht en de markiezin bediende de
jonge amazone met zooveel gratie
lat Laura er van ontroerde. Daarra
maakten zij te zamen een wandeling
door het park, waarin een artistieke
wanorde heerschte. Niets herinnerde
hier aan de weelde en den rijkdom van
La Trélade, alles zag er arm en verlaten
uit. Doch voor het mooie wapenschild
boven de deur, voor de oude familie
portretten en de vervallen torens zou
Laura gaarne La Trélade, met Barban
pré, Kerlandec en Montflanquin op
den koop toe hebben willen afstaan.
De uren waren heengesneld. Laura
stond op om afscheid re nemen.
„U zult terugkomen, nietwaar,"
vroeg de markiezin met een lieve stem
„Zeker, mevrouw, mijn vader zal
onverwijld kennis met u komen maken
en u komen bedanken voor de vrien
delijke ontvangst, die ik hier genoten
heb."
„Zeg aan uw vader dat hij een heel
beminnelijke dochter heeft. Ik had van
zijn rijkdom hooren spreken, maar Ik
wist niet dat hij zoo'n schat van een
dochter had. Maar u mag niet alleen
naar La Trélade terugkeeren, de weg is
niet gemakkelijk en u zoudt kunnen
verdwalen. Wacht tot mijn zoon thuis
is, Gaston zal u met genoegen naar
huis brengen."
Tot hiertoe had de markiezin nog
niet over haar zoon gesproken. Bij deze
onverwachte onthulling voelde Laura,
dat ze beefde. Een weinig later kwam
er een jongeman in vollen galop de
binnenplaats opgereden en den salon
binnengetreden. Zijn gelaat had een
zachte en fiere uitdrukking. Zijn voor
hoofd verried, dat hij een schrander
verstand bezat. Hij was groot en slank
en kon ongeveer vijfentwintig Jaar
oud zijn. Hoewel hij nog in de lente des
levens was, lag er iets droevigs in zijn
blikken. Laura begreep eindelijk hoe
de praatjes van Montflanquin moesten
uitgelegd worden. De geheimen van
den duivelsweg werden voor haar
plotseling helder belicht. Gaston blaakte
een buiging voor het jonge meisje en
kuste eerbiedig de hand zijner moederj
„Gaston," ze i de markiezin, „het
zal wel niet in je gedachten opgeko
men zijn dat je hier bij je thuiskomst
zoo'n mooie bloem tusschen je oude
muren aan zou treffen. Juffrouw
Levrault zou gaarne hebben dat je
haar huiswaarts bracht. Aio je mijn
heer Levrault ziet, moet je hem mijn
groeten doen."
Gaston, die de fierheid van zijn
moeder kende, wierp een nieuwsgieri
gen blik op haar. Zich aanstonds her
stellende, antwoordde hij. „Ik ben tot
uw dienst, juffrouw. Mijn paard staat
nog gezadeld en we kunnen vertrekken
zoodra u dit wenscht."
Laura deed al haar best om te be-
toogen dat het niet noodig was, doch
de markiezin drong dermate aan, dat
zij toe moest geven. Gaston had uit
beleefdheid niet aangedrongen. De
markiezin vergezelde hen tot aan de
binnenplaats, volgde hen met de
oogen en ging pas binnen toen ze uit
het oog verdwenen waren.
Wanneer een dichter de twee zij aan
zij over den weg had zien voorbijrijden,
zou hij zeker uitgeroepen hebben Wat
een gelukkig paartje i Nochtans was
dit niet het geval. Noch de knapheid,
noch de elegante houding van den
jongen La Rochelandier konden Laura
bekoren. Het eenige wat haar flatteerde
was, dat hij markies was. Ze zag wel
dat Gaston jonger en knapper was dan
Gaspard de Montflanquin, maar vóór
alles was Gaston een markies en Gas
pard maar een eenvoudige vicomte.Welk
een gebeurtenis, met een markies thuis
te komen. En welk een donderslag zou
het voor Gaspard zijn 1 Reeds op voor
hand vermeide ze zich in zijn verbazing
en zijn minachting. Laura zou het hem
nooit vergeven dat hij een markies aan
haar oogen had willen onttrekken.
Gaston op zijn beurt dacht onwille
keurig aan de millioenen van Levrault,
Wanneer Laura,even als hij arm geweesi
was, zou hij ongetwijfeld aanstonds
oogen gehad hebben voor de knapheid
en de lieftalligheid van het jonge meisje.
Zijn houding tegenover Laura was koud
en fier Terwijl zij in hem alleen den
markies zag, zag hij in haar alleen de
dochter van den millionnair. Na dit
alles behoeft het niet meer gezegd te
worden dat het gesprek tusschen Laura
en Gaston allesbehalve belangwekkend
was.
Laura sprak van haar relaties met
de dochters van den hoogsten adel<
Haar vroegere pensionaatgenooten, die
zij verwachtte, waren nu haar beste
vriendinnen.geworden
(Wordt vervolgd.?