§-§
&34
(S cy ET'JS
S'-a.S 2
Moppentrommel
i;8l]l3iiaiSlllIBi:ilBiBIllI!lI!a!IIBg551HEaiSiII35I!gB!21IBSiS3!2gaiI8i§ISlISiL:SgH!!IIE!II3SSS!3IIia!13Sg]iiIini!3E:]fiI82S8S19l3aiSIiillIIillI&8SniiBESI
- w>
8 -If -8 2
pj B* Hp
2-3 g§
h "E
a a «i
2
fit
■S 15 .2 o
H CO Q
O^S
£r gg^gi25$g^acjg£j95S59S5H9SGZ5S9B59C75j5Sxff
I BAAS BOVEN BAAS
j»^3^ia^i^c7^infr''ïpnïaisaBiiimqsicïn!eTiiiPiï3gi a
Tom Lisl&r zat in liet hotel Cecil te
Londen en hij dronk er een glas whiskey
Overal om zich heen hoorde hij het
scherpe accent der Amerikanen en onze
Engelschman voelde zich hier in zijn
eigen hoofdstad als een kat in een
vreemd pakhuis, want de meesje per
sonen daar droegsa onmiskenbaar den
stempel, dat zij thuis behoorden aan
de overzijde van den Atlantischen
Oceaan
Ten laatste bleven Tom Lislers's
oogen rusten op een prettig uitziend
hr r, die tegenover hem aan de tafel
zat, en van diens gelaat gleed zijn blik
op zijn hand, waaraan in een ring een
diamant schitterde van het zuiverste
water. De vreemdeling keek Tom
onderzoekend aan en begon na een
oogenblik van aarzeling hem aan te
spreken.
,,'t Is hier heel prettig, zei hij.„| Ik
maak me soms wijs, dat ik in New-York
be"ïn het hotel Waldorf-Astoria bij
voorbeeld," raadde Tom.
„Ja, of in Hcffman-house. Zeg, wilt
u een glaasje met mij drinken Ik
ben heelemaal alleen. Ik ken geen men-
schenziel in Londen."
Tom zei, dat hij wel graag wou, en
spoedig waren zij in een heel interes
sant gesprek gewikkeld.
Montague ^Lundberg was de naam
van zijn nieuwen vriend, en Tom dacht
al heel gauw, dat hij een heel rijk man
moest zijn.
„Zeg eens, jongmensch,_ vroeg de
vreemdeling toen de namiddag bijna
om was, „wat doe je eigenlijk voor den
kost?"
„Op het oogenblik niets antwoordde
Torn Lisier. „Voor enkele weken ben
ik uit Zuid-Afrika teruggekomen. Nu
kijk ik uit naar een baantje.Maar als je
in Zuid-Afrika soldaat ben geweest,
deug je voor niet heel veel meer."
„Om eerlijk te wezen ik houd van je,
indien je mij eens door Londen wilt
leiden, zal ik je honderd dollars geven
en ik hou je bovendien heelemaal vrij.
„Afgesproken," riep Tom uit, heel
verheugd, dat hij een veertien dagen
iang een mooi leventje zou hebben met
nog twee honderd vijftig gulden op den
koop toe.
Tom begon nog dienzelfden avond
zijn functies en bracht mr. Lundberg
naar Empire, Alhambra en al die
plaatsen van pleizier.
De veertien dagen gingen echter gauw
om en Tom zag met leedwezen het
einde der beide weken vol weelde en
pleizier naderen.
Den laatsten avond brachten ze door
in een voornaam restaurant en daar
had Tom een fijn souper besteld en het
tweetal kwam in de vroolijke stemming
van menschen, die lekker gedineerd
hebben en vervolgens een fijne sigaar
hebben opgestoken.
„Wel Tom," begon de heer Lundberg,
terwijl hij gemakkelijk in een stoel ging
zitten, „ik ben je werkelijk heel dank
baar voor de zorg, die je voor mij hebt
genomen en het spijt me alleen, dat het
nu al uit is."
„Gaat u Londen verlaten
„Ja. Ik moet voor een poos naar de
Vereenigde Staten terug. Maar ik heb
hier veel pleizier en het spijt me, dat
de noodzakelijkheid mij wegjaagt. In-
ui .n ik nu maar een volkomen ver
trouwden bode kon krijgen, dan bleef
ik nog wat langer."
,",Wil ik het doen," vroeg Tom haas
tig. „U weet, dat ik niets te doen heb,
ik verdien graag wat."
„Maar 't is een heel kiesche zaak
«n
„Nu, ik ben geen domkop
„En bovendien zal 't misschien ook
een beetje gevaarlijk zijn."
„Dat maakt het voor mij nog be
langwekkender. Beproef het eens met
nuj.
Lundberg keek Tom een poosje on
derzoekend aan, alsof hij ernstig na
dacht, terwijl Tom belangstellend op
zün beslissing wachtte.
i „Kom morgenochtend in het hotel
Cecil, dan zal ik je mijn besluit zeggen.
Ik meet er eerst nog eens over denken,"
zeide de vreemdeling ten laatste.
Tom kwam den volgenden morgen
en vond Lundberg op hem wachten in
de restauratiezaal.
„Ik heb besloten om je te zenden,"
begon hij. „Ik zal je duizend dollars
geven en alle onkosten vrij. Het eenige
wat je te doen hebt, is een pakje te
bezorgen aan dengene, aan wie het
geadresseerd is in het hotel Waldorf-
Astoria."
Schijnt de post daarvoor niet vei
lig genoeg.
„Ik gesf er de voorkeur aan u te
zenden
„Maar ik benzeen dure boodschap
per," zeide Tom.
„Dat dunkt me ook. Maar je bent 't
waard. Gedurende de laatste veertien
dagen heb ik jou leeren kennen en heb
besloten je er mee te belasten. In dit
pakket zit voor een honderd duizend
dollars waarde aan diamanten."
„Hé," riep Tom vol verbazing fit.
Lundberg opende het pakket en
liet Tom een verzameling van schitte
rende steenen zien.
„Ik zal je later meer van zulke zaken
te doen kunnen geven."
„Maar u kunt ze toch per post zenden
en ze laten aanteekenen voor de volle
waarde."
„Wel zeker," antwoordde Lundberg
met een eigenaardigen glimlach. „Maar
zie je, ik ben niet gewoon om de invoer
rechten er op te betalen. Tot nog toe
ben ik daarin altijd heel gelukkig ge
slaagd, maar nu heb ik een briefje van
een vriend gekregen, dat de detectives
hun oog op mij hebben geslagen en
daarom ben ik besloten, jou er nu eens
mee te belasten. Als je gelukkig bent,
kan je op deze wijze meer geld verdie
nen."
Tom dacht even na en sloeg toen toe.
„Ik zal het doen, maar dan moet ik
er twee duizend dollars voor hebben
Dat is 't wel waard," zei hij, Lundberg
aanziende.
„Dat dunkt mij ook," antwoordde
de andere bedaard. „Het is vandaag
Donderdag. Je vertrekt Zaterdag met
de „Etruria". Als je te New-York aan
komt, ga je regelrecht naar het hotel
Waldorf-Astoria, vraagt naar meneer
Benjamin K. Cowper en overhandigt
hem dit pakket. Ik heb hem last gege
ven u de 2000 dollars te betalen. Je
zult me hier vinden als je terugkomt."
Zaterdagmorgen gaf Lundberg hem
dit pakket. „Ik heb het maar in mijn
tasch gedaan," zei hij. „Dat isveiliger.
Bovendien heb ik nog een andere com
missie voor je," vervolgde hij en haalde
uit zijn zak een langwerpigen, smallen
zilveren sigarenkoker. „Dit is een ca
deautje voor Cowper. Draag er goed
zorg voor, want er is een sigaar in van
zes gulden. Het is een gewoonte van ons
om zoo iets naar onze vrienden te
zenden als we buitenslands "zijn. Ver
lies het niet."
Tom Lister was blij, toen hij aan
boord ging. Hij was een oud ervaren
reiziger en maakte dadelijk vrienden
aan boord, vooral met den eersten hof
meester. De mailboot was niet heel vol
en hij was blij, dat hij een hut voor
zich alleen kreeg.
Maar zijn vreugd werd nog grooter,
toen hij merkte, dat een goedgunstig
lot hem een bekoorlijke buurdame aan
tafel had beschoren. Zij was een echt
Amerikaansche schoonheid, slank, blond
met prachtige schitterende oogen. Zij
was heel vrijmoedig en ongedwongen in
den omgang en zij waren al gauw beste
vrienden.
De dagen gingen vlug voorbij en Tom
begon te denken, dat hij een goeden
indruk op de jonge dame had gemaakt
Na het diner gingen zij naar het prome
nadedek, waar Tom reeds een paar
stoelen voor hen beiden had gereed
gezet.
„Tom," zei zij opeens tot hem in een
vertrouwelijke bui, „ik ben zeer be
angst. Ik heb een massa kant en andere
dingen in mijn koffer en ik zou daar
niet gaarne invoerrechten voor betalen.
Zou het wel veilig zijn om die binnen te
smokkelen
„O zeker. Ik heb ook heel wat bij mij,
dat ik niet declareer."
Tom antwoordde dat, zonder eenig
kwaad vermoeden.
„Maar zouden zij onze koffers niet
onderzoeken," vervolgde zij. „De
bladen zeggen, dat de beambten tegen
woordig verschrikkelijk toekijken."
„Dat is zoo," zei Tom. „Daar had
ik n/et aan gedacht."
„Hoe leg jij dat dan toch aan," ging
zij voort met hem te ondervragen.
„Ik draag ze mee in mijn zak," ant
woordde Tom.
„Ik ben bang, dat ik dat niet kan
doen met wat ik heb ik zal mijn kof
fers maar laten onderzoeken," zei de
jongedame lachend.
Toen de boot Sandy-Hook, aan den
ingang der haven van New-York, pas
seerde, begon Tom voor 't eerst zenuw
achtig te worden. Daarna werd gestopt
om den dokter te ontvangen. Later
kwamen de tolbeambten en de passa
giers daalden een voor een in den salon
af om hun declaraties in te vullen.
Daarna kwam het reuzenbeela der
vrijheid in gezicht, men zag verder de
hemelhooge huizen van New-York en
eindelijk stevende de boot langzaam
naar haar steiger.
Ten laatste legde de „Etruria" aan,
de loopbrug werd vastgelegd. Een lange
stroom van menschen kwam aan boord
en de bagage werd in de douaneloods
overgebracht.
Tom ging van wal met de Ameri
kaansche jongedame en bood aan, haar
met haar bagage te helpen. Hij ging
met haar bewijs om er naar te zoeken
toen hij echter terugkwam, merkte hij
tot zijn groote verbazing, dat zij ver
dwenen was. Tom zocht overal naar
haar, maar zonder gevolg en ten laatste
zag hij wel in, dat hij zonder haar
moest gaan. Zijn koffer was spoedig
boven op een vigelante gezet en hij gaf
den koetsier bevel om naar het Waldorf
Astoriahotel te rijden.
Hij had in zijn teleurstelling, dat hij
Maisy miste, haast het pakket in zijn
zak vergeten, nu tastte hij er naar en
voelde, dat hij het nog had. Gelukkig!
Binnen een half uur zou hij twee dui
zend dollars hebben verdiend
Het hotel was vol menschen. Hij
ging naar het kantoor en vroeg naar
den heer Cowper.
„Hij verwacht u en heeft een kamer
voor u besteld. Wees zoo goed in zijn
kamer te gaan."
Tom vond mr. Cowper in diens
kamer en werd met een flinken hand
druk ontvangen.
„Hebt u een goede reis gehad," vroeg
hij de deur sluitend.
„Prachtig. En hier is het pakje,"
zeide Tom en haalde het te voorschijn.
Op hetzelfde oogenblik werd de deur
geopende en een man trad binnen, ver
gezeld door een dame.
„Dat is de man," zei ze heel bedaard
en wees nadr Tom.
„En dat is de aap," zei haar metge
zel, het pakje grijpend. „We hebben
u eindelijk te pakken, vriend," ver
volgde hij met een triumfeerenden blik
op Cowper.
„Het schijnt zoo," antwoordde deze
kalmpjes. De inspecteur der invoer
rechten, want dat was de man, die met
Maisy kwam, opende vlug het pakket
en liet de steenen door z'n vingers
glijden.
„Een mooie vangst. Dat zal u een
aardige stuiver kosten."
„Goeden middag," zei Cowper, en
hij keek naar de deur de inspecteur
met de jonge dame gingen daardoor
weg en Cowper sloot hem daarna.
„Ik ben bang, dat u een beetje onbe
scheiden bent geweest," zeide hij tot
Tom, die daar stond als een beeld van
ellende.
ltOch," zei hij, „ik dacht dat ik
zulke goede vrienden met haar was
„O, zij is een onzer beste detectives.
Voor haar is niets en niemand veilig.
Ik denk, dat zij wel een beetje met u
gespeeld zal hebben."
Dat moest Tom nu wel toegeven
„Ik dacht het wel. Men zal u al van
Cecllhotel hebben gevolgd. De regee
ring geeft nu juist een massa geld uit
voor detectives, want er wordt ont
zaglijk veel gesmokkeld. Wij zullen u
dus maar dit geval niet al te kwalijk
nemen. Hebt u bij geval ook een sigaar
voor mij
Tom haalde den zilveren koker te
voorschijn en gaf dien aan Cowper.
„Uitstekend," hernam deze, opende
den koker, en nam de lange sigaar er
uit, die hij met het oog van een kenne»
bekeek.
„Hier is uw geld," vervolgde hij en
reikte Tom een pakje bankbiljetten
over.
„Maar betaalt u mij toch Dat is te
edelmoedig."
„Volstrekt niet" antwoordde Cowper.
Hij begon het dekblad van de sigaar
af te rollen, maakte die toen aan eenen
kant open, terwijl Tom hem vol
verbazing aankeek. Hij zag uit den
sigaar een aantal prachtige groote dia
manten komen.
„Wat is dat," vroeg Tom.
„Dat zijn echte diamanten."
„En de andere
„Die waren nagemaakt, van glas
daar behoef ik heel weinig invoerrechten
voor te betalen. Zoo zijn die lui bij de
belastingen toch nog gefopt."
Iets uit den
EEN DUIDELIJKE WENK.
Een kellner, die het bedrag der reke
ning van een der gasten' heeft ontvan
gen, legt een gulden op tafel en laat
dezen onder de meest beleefde dank
betuigingen weder in zijn portemonnaie
verdwijnen.
Gast (verwonderd)„Wat beteekent
dat alles
Kellner (vertrouwelijk)„De andere
gasten behoeven immers niet te zien,
dat ik geen fooi van u ontvangen heb.''
DUIDELIJK GENOEG.
Gast in een hotel (tot den huisknecht)
„Hier heb je een fooi voor het poetsen
van mijn schoenen."
Knecht„Dank u, mijnheer, maar
het waren toch twee paar schoenen."
PROEF OP DE SOM.
Bezoeker van een menagerie„De
boa constrictor kan onmogelijk zoo
lang zijn als u op uw aanplakbiljet
opgeeft."
De eigenaar: „Asjeblieft, meneer,
daar heeft u een ellemaatwilt u zelf
even nameten
EEN SLIMME DIEF.
Een dief, die tijdens de afwezigfteid
der klerken op het kantoor hun jassen
had gestolen, liep juist, terwijl hij het
huis verliet, den patroon tegen het
lijf.
„Waar moet dat naar toe?" vroeg
deze.
„O mijnheer," zei de dief, „ik moet
voor uw bedienden even een paar vlek
ken in hun jassen wegmaken."
„Wel, dat treft gelukkig," zei de an
der. „Ik heb in de mijne ook een vlek
gekregen, daar, neem die ook maar
mee."
„Met genoegen," antwoordde de
dief en ginv hee" om niet te^ug +e ko
men.
EEN PRACTISCHE OPLOSSING
Een onderwijzer gelastte zijn leer
lingen een opstel te maken over het
thema „gevolgen der luiheid". Toen
het opstel moest worden ingeleverd,
overhandigde een der leerlingen een
onbeschreven schrijfboek.
WEELDE.
„Wat een onbeschrijfelijk gevoel van
weelde is het, om op je gemak in bed
liggende, je knecht te kunnen bellen."
„Heb je dan een knecht?"
„Neen, maar ik heb een bel.",
NUMMER 17 lste JAARGANG 1921
IIIMIHMIfflffllIHfflHffl'flIlIHHmimmHmHniffllHIiniHIHHMMKnHlIIKMlirffllHIHIHrilfniHJHHIHnimfflilHIHIIlHil
GOUDEN ADELDOM I
n
In een vrijde manteljas gehuld, begaf
Levrault zich naar het park, waar zijn
dochter reeds meer dan een uur
rondwandelde.
Laura voelde zich aanstonds thuis
in deze atmosfeer van luxe en rijkdom,
zij bewoog zich er in, ze leefde er in als
in haar natuurlijk element. Ze had aan
niets anders behoefte dan aan een an
deren naam. De naam Levrault was
voor haar het ezelsvel van de prinses
uit de vertellingen van Perrault. Joli-
bois had met zijn onbescheidenheden
zijn doel ten volle bereikt. Terwijl het
verhaal van de plechtige ontvangst
van den vicomte aan het hof, Levrault
het hoofd op hol had gebracht, had de
geschiedenis van Fernande en Gaspard
de fantasie van het jonge meisje ont
vlamd. Niet dat die fantasie groote en
edele gevoelens bij haar opwekte, in
tegendeel, sinds lang had haar ij delheid
alle goede gevoelens in haar hart ver
stikt. De zuivere liefde van deze twee
zoo plotseling door den dood gescheiden
kinderen en het -noodlottige einde van
Fernande de Chanteplure hadden wei
nig indruk op Laura gemaakt. De on
buigbare trouw van den vicomte prik
kelde haar echter. Het scheen haar
heerlijk toe dezen man zijn belofte te
doen breken en hem tot een trouwelooze
te maken. Geheel den namiddag had
men met spanning op den vicomte
zitten wachten. Hij kwam echter niet,
Laura had driemaal van toilet ver
wisseld. Levrault ging ongeduldig van
het terras naar het hek, van het hek
naar het terras, doch zag niets komen.
Van tijd tot tijd ging hij even naar
binnen, keek in den spiegel en vond dat
hij er fleurig uitzag. Hij sprak zijn be
dienden aan en oefende zich in het aan
nemen eener correcte houding en in het
uitdeelen van bevelen. Ondertusschen
ging de zon onder, zonder dat de vi-
comter geweest was.Levrault was teleur
gesteld en kwaad. In zijn hart was hij
nog steeds een vurig liberaal en niette
genstaande hij de adellijke titels najoeg,
haatte hij de adellijke standen. Alleen
de adel wiens titels niet ouder waren
dan 1830 konden bij hem door den beu
gel. Kort aangebonden als hij was door
het vergeefsche wachten, zwoer hij
zich niet op den kop te laten zitten, en
het vaandel van de nieuwe aristocratie
hoog te houden. Het was waarschijnlijk
de gewoonte bij die kale heeren, die
geen rooien duit bezaten en van honger
stierven in hun vervallen kasteelen,
zoo op zich te laten wachten.
„Maar als ze denken dat ze ons de
wetten kunnen voorschrijven, dan ver
gissen zij zich leelijk, mopperde hij,
zenuwachtig in het vertrek op en neer
gaande, terwijl Laura nonchalant een
melodie van Schubert op de piano
speelde. „Hun rijk is voorbij, ze zijn
er steeds maar op uit goudvischjes te
yangen met het aas van hun magere,
titels."
„Maar vader," onderbrak hem Laura,
haar vingers over het klavier latende
glijden, „de dag is nauwelijks voorbij,
de vicomte zal verhinderd geweest zijn.
Wees gerust, hij zal wel komen."
„Ik heb geen roemrijke voorvade
ren," hernam Levrault „maar ik heb
drie millioen. Met dit geld zal ik zooveel
Boudewijns en Lusignans kunnen koo-
pen als ik wil. Vicomte de Montflanquin
moest weten dat wij, groot-industriëe
len, niet gaarne wachten J ean," riep
hij tot een lakei, „laat inspannen, we
rijden uit."
„Welk rijtuig, mijnheer," vroeg Jean.
,De open calèche met vier paarden."
En zich weer tot zij ne dochter went e e
ging hij voort :„Ik ben nieuwsgierig
waar die fameuze vicomte ergens uit
hangt. Ik zou wel eens langs zijn dui
ventil willen rijden en hem toonen uit
welk hout wij, groot-industriëelen,
gesneden zijn."
„Maar vader, de vicomte is toch in
zijn recht," antwoordde Laura. „Heb
ben we hem niet laten weten dat we
bereid zijn hem op elk uur van den dag
te ontvangen
„De vicomte zou alleen maar een
beetje nauwkeuriger moeten zijn, hij
weet wie ik ben."
Nauwelijks had Levrault zijn zin
voltooid of een lakei kwam Gaston
de Montflanquin aandienen. Laura
stond op, Levrault nam een statige
houding aan...
Als een rukwind kwam de vicomte
binnen. Zooals Jolibois reeds had doen
vermoeden was hij verre van knap, ik
zou zelfs durven zeggen, dat hij leelijk
was. Het kon mogelijk zijn dat hij maar
achtentwintig jaar oud was, maar hij
zag er minstens vijfendertig jaar uit.
Hij was correct gekleed. Een buiten-
landsche ridderorde schitterde in zijn
knoopsgat. Een heele bos medailles
hing breed-uit op zijn vest. Hij was
niet groot, doch tamelijk krachtig ge
bouwd. Er lag over hem een trek van
verdachte aristocratiehet scheen
een soort verloopen sujet, die beter in
Parijs dan in Bretagne zou thuis ge
hoord hebben. Toen hij binnenkwam,
maakte hij drie buigingen. Zich vervol
gens beurtelings tot Levrault en Laura
wendende, zei hij:,,Duizendmaal ver
schooning, mijnheer, mejuffrouw. U
hebt me gewacht en ik ben aan mijn
plichten te kort gekomen. Ik ben ont-
eerd en ik zal het mij nooit vergeven.
Maar ik zweer u, dat ik niet anders heb
gekund. Ik was 's-middags van Mont
flanquin vertrokken en ontmoette op
mijn weg den graaf van Kerlandec.
„Weet ge 't laatste nieuws al," riep hij
me met een stralend gezicht toe, „mijn
heer Levrault is aangekomen."
„Maar gaat u zitten," zei Levrault.
„Een vijfhonderd tal passen verder
werd ik door den ouden ridder de
Barbanpré, een nakomeling van God
fried van Bouillon, aangesproken. „Le
vrault is heden aangekomen," riep hij
op zijn beurt.
„Ik weet het, antwoordde ik, „en
ik ga er juist heen." Ik wilde verder
gaan, maar de oude ridder hield me bij
mijn jas terug, ik kon hem niet genoeg
van u vertellen."
„Zoudt ge geen verfrissching ge
bruiken, mijnheer de vicomte
„Neen, ik dank u. Een eind verder
ontmoette ik de markiezin van Fran-
castel. „Weet ge 't al," zei ze op haar
beurt, „er is over niets anders meer
sprake dan over mijnher de Levrault die
gisterenavond aangekomen is. Hoe
eaarne zou ik hem en ziin dochter
gaan begroeten, wanneer ik morgen
niet naar Parijs moest."
„Mag ik u een glas Cypruswijn aan
bieden, mijnheer de vicomte," vroeg
Levrault weer.
„Neen, ik dank u. Ik zag me ver
plicht meer dan een uur met de mar
kiezin over u te praten en zonder dat
ik het zelf wist, nam ze mij mee naar
haar kasteel om te dineeren. Daar vond
ik den graaf van Kerlandec en ridder
Barbanpré terug. Al dien tijd werd
er over niets anders dan over uwe komst
gesproken. Toen het diner afgeloopen
was, heb ik aanstonds van het gezel
schap afscheid genomen om herwaarts
te komen. En nu ben ik hier beschaamd
en verlegen en stout genoeg om te
durven hopen dat u me zult vergeven."
„Het is niet noodig dat ik u vergeef,
mijnheer de vicomte," zei Levrault,
wiens gramschap plotseling als sneeuw
voor de zon verdwenen was. „Integen
deel, ik moet u er hartelijk voor dan
ken dat u mij met uw bezoek hebt
willen vereeren."
„Sta mij toe," zei Laura op haar
beurt, „dat ik u bedank voor de mooie
bloemen, die u me hebt laten brengen.
Ik heb ze beschouwd als een teeken
van de vriendschap., die we hier in dit
mooie land hopen te ontmoeten."
Bij de eerste woorden van Laura was
het of den vicomte een huivering door
al de ledematen voer. Hij wendde zich
met een ruk naar den kant van het
meisje, liet zijn arm op de leuning van
den stoel rust n, waarin hij plaats ge
nomen had, en staarde haa- als in
extase aan, al, een pelgrim voor een
Madonnabeeld. Laura werd verlegen en
sloeg de oogen neer. Levrault wist niet
wat hij er van moest denken.
„Het is vreemd," zei eindelijk de
vicomte, met zijn hand over zijn voor
hoofd strijkend als iemand die pas
ontwaakt. Dan ging hij voort, zich
geweld aandoende, juist alsof er niets
gebeurd was en alsof hij de verwarring
van het meisje en de verwondering
van Levrault niet bemerkt had :„lk
ben er trotsch op, juffrouw, dat ik
de eerste geweest ben, die u hier in dit
mooie land het welkom heb mogen
toeroepen en hulde aan d schoonheid
heb mogen brengen. Wanneer ik aan
stonds hierheen gekomen ben dan
heb ik niets anders dan mijn plicht
gedaan. Mijn notaris heeft mij ver
schillende malen over u en uw werk ge
sproken. Uw rijkdom zou voor mij niets
beteekenen, wanneer hij niet de vrucht
van uw werk en uw ondernemingsgeest
was. Jolibois heeft mij een groote eer
bewezen door mij uit te kiezen om de
honneurs van de streek waar te nemen
en ik ben er hem oneindig dankbaar
voor."
„En ik ook," antwoordde Levrault.
„Hoewel wij groot-industriëelen gewoon
zijn overal feestelijk ontvangen te
worden, moet ik bekennen, mijnheer
de vicomte, dat mij nooit zulk een
grootsche ontvangst bereid werd als
hier en dat ik nooit zooveel genegen
heid. heb mogen ontvangen."
„Maar mijnheerDat behoeft u
geenszins te verwonderen. Hoewel er
hier en daar nog van die oude dwazen
zijn, die verblind door hiin adellijke
titels, teruggetrokken en op een af
stand van eiken mindere leven, zijn
wii de eersten om met hen den draak
te steken. De oude adel heeft afgedaanj
De tegenwoordige adel neemt alia
talenten en alle beroemdheden in zijn
rangen op. Dat wil zeggen mijnheer,
dat ook u welkom bij ons zult zijn."
„U zult me ongetwijfeld een lijst
van de kasteelen, waar we kennis
kunnen gaan maken, willen opmaken,
mijnheer de vicomte
„En," voegde Laura er bij, „ons
overal vergezellen en tot gids dienen
in dit mooie land
Bij het hooren van Laura's stem
bracht de vicomte zijn hand voor de
tweede maal aan het voorhoofd.
„Ik ben geheel tot uw dienst," ant
woordde hij, zijn ontroering ais met
geweld beheerschende. „Inderdaad, dit
land is prachtig mooi, we zullen het te
zamen doorkruisen. Wanneer u me het
toestaat, zal ik u persoonlijk op eenige
naburige kasteelen voorstellen. Jam
mer dat ik binnen drie weken naar
Parijs moei."
„Naar Parijs," riep Levrault teleur
gesteld uit..
„Zooals u zegt. De groote wereld
heeft voor mij zeer weinig aantrekke
lijkheid, het weinige geld, dat de revo
luties mij gelaten hebben, stelt me
niet in staat de eer van mijn naam in die
wereld hoog te houden. Een vreeselijk
ongeluk heeft mij in den bloei der jaren
getroffen. Ik leef deels uit noodzake
lijkheid, deels uit voorliefde voor de
eenzaamheid, zeer teruggetrokken op
mijn kasteel. Doch er zijn van die ver
plichtingen, waaraan niemand zich
onttrekken kan. Ik heb vanmorgen
een brief van een onzer prinsen ge
kregen, waarin mij gevraagd wordt
naar de wedrennen te Chantilly te
komen. En wat wilt ge, dat men opeen
dergelijke uitnoodiging antwoordt
„Ik zou aanstonds vertrekken," ant
woordde Levrault zonder aarzelen.
„Daarenboven hebben de koning
en de koningin geklaagd over mijn
lange afwezigheid," hernam de vi
comte. „Het is bijna twee jaar geleden
dat ik in de Tuileriën geweest ben.
En de koninklijke familie is voor mij
waarlijk te goed, dan dat ik reden tot
klachten zou geven.
„Ge hebt gelijk, mijnheer de vicomte,
wanneer men goede kennissen heeft,
mag men dezen niet verwaarloozen."
Toen het gesprek over dit onderwerp
in vollen gang was, deed Levrault alle
moeite om het in hetzelfde spoor te
houden. Daarin slaagde hij zonder veel
moeite. De vicomte vertelde van zijn
eerste voorstelling aan het hof en be
vestigde alles vrat Jolibois reeds giste
ren verteld had. Levrault kon hem niet
genoeg vragen stellen. De vicomte was
zeer lang van stof en overpraatte Le
vrault als het ware geheel. Voor hem
was er geen twijfel aan. of de vicomte
kon voor zichzelf alles van het hof
gedaan krijgen. Hij wilde niets, maar
kon alles gedaan krijgen. Levrault luis
terde naar hem als naar een orakel en
berekende reeds in stilte wat al voor-
deeien een dergelijke schoonzoon hem
zou kunnen brengen. Tegelijkertijd
beschouwde hij hem als een brug om
over den afgrond te komen, als een
ladder om tot de hoogste macht op te
klimmen en als een sleutel om hem het
paleis van het Luxembourg te openenj
Somtijds mengde Laura zich even
in aesorek- Teiltans vaunwr aü