§-§ &34 (S cy ET'JS S'-a.S 2 Moppentrommel i;8l]l3iiaiSlllIBi:ilBiBIllI!lI!a!IIBg551HEaiSiII35I!gB!21IBSiS3!2gaiI8i§ISlISiL:SgH!!IIE!II3SSS!3IIia!13Sg]iiIini!3E:]fiI82S8S19l3aiSIiillIIillI&8SniiBESI - w> 8 -If -8 2 pj B* Hp 2-3 g§ h "E a a «i 2 fit ■S 15 .2 o H CO Q O^S £r gg^gi25$g^acjg£j95S59S5H9SGZ5S9B59C75j5Sxff I BAAS BOVEN BAAS j»^3^ia^i^c7^infr''ïpnïaisaBiiimqsicïn!eTiiiPiï3gi a Tom Lisl&r zat in liet hotel Cecil te Londen en hij dronk er een glas whiskey Overal om zich heen hoorde hij het scherpe accent der Amerikanen en onze Engelschman voelde zich hier in zijn eigen hoofdstad als een kat in een vreemd pakhuis, want de meesje per sonen daar droegsa onmiskenbaar den stempel, dat zij thuis behoorden aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan Ten laatste bleven Tom Lislers's oogen rusten op een prettig uitziend hr r, die tegenover hem aan de tafel zat, en van diens gelaat gleed zijn blik op zijn hand, waaraan in een ring een diamant schitterde van het zuiverste water. De vreemdeling keek Tom onderzoekend aan en begon na een oogenblik van aarzeling hem aan te spreken. ,,'t Is hier heel prettig, zei hij.„| Ik maak me soms wijs, dat ik in New-York be"ïn het hotel Waldorf-Astoria bij voorbeeld," raadde Tom. „Ja, of in Hcffman-house. Zeg, wilt u een glaasje met mij drinken Ik ben heelemaal alleen. Ik ken geen men- schenziel in Londen." Tom zei, dat hij wel graag wou, en spoedig waren zij in een heel interes sant gesprek gewikkeld. Montague ^Lundberg was de naam van zijn nieuwen vriend, en Tom dacht al heel gauw, dat hij een heel rijk man moest zijn. „Zeg eens, jongmensch,_ vroeg de vreemdeling toen de namiddag bijna om was, „wat doe je eigenlijk voor den kost?" „Op het oogenblik niets antwoordde Torn Lisier. „Voor enkele weken ben ik uit Zuid-Afrika teruggekomen. Nu kijk ik uit naar een baantje.Maar als je in Zuid-Afrika soldaat ben geweest, deug je voor niet heel veel meer." „Om eerlijk te wezen ik houd van je, indien je mij eens door Londen wilt leiden, zal ik je honderd dollars geven en ik hou je bovendien heelemaal vrij. „Afgesproken," riep Tom uit, heel verheugd, dat hij een veertien dagen iang een mooi leventje zou hebben met nog twee honderd vijftig gulden op den koop toe. Tom begon nog dienzelfden avond zijn functies en bracht mr. Lundberg naar Empire, Alhambra en al die plaatsen van pleizier. De veertien dagen gingen echter gauw om en Tom zag met leedwezen het einde der beide weken vol weelde en pleizier naderen. Den laatsten avond brachten ze door in een voornaam restaurant en daar had Tom een fijn souper besteld en het tweetal kwam in de vroolijke stemming van menschen, die lekker gedineerd hebben en vervolgens een fijne sigaar hebben opgestoken. „Wel Tom," begon de heer Lundberg, terwijl hij gemakkelijk in een stoel ging zitten, „ik ben je werkelijk heel dank baar voor de zorg, die je voor mij hebt genomen en het spijt me alleen, dat het nu al uit is." „Gaat u Londen verlaten „Ja. Ik moet voor een poos naar de Vereenigde Staten terug. Maar ik heb hier veel pleizier en het spijt me, dat de noodzakelijkheid mij wegjaagt. In- ui .n ik nu maar een volkomen ver trouwden bode kon krijgen, dan bleef ik nog wat langer." ,",Wil ik het doen," vroeg Tom haas tig. „U weet, dat ik niets te doen heb, ik verdien graag wat." „Maar 't is een heel kiesche zaak «n „Nu, ik ben geen domkop „En bovendien zal 't misschien ook een beetje gevaarlijk zijn." „Dat maakt het voor mij nog be langwekkender. Beproef het eens met nuj. Lundberg keek Tom een poosje on derzoekend aan, alsof hij ernstig na dacht, terwijl Tom belangstellend op zün beslissing wachtte. i „Kom morgenochtend in het hotel Cecil, dan zal ik je mijn besluit zeggen. Ik meet er eerst nog eens over denken," zeide de vreemdeling ten laatste. Tom kwam den volgenden morgen en vond Lundberg op hem wachten in de restauratiezaal. „Ik heb besloten om je te zenden," begon hij. „Ik zal je duizend dollars geven en alle onkosten vrij. Het eenige wat je te doen hebt, is een pakje te bezorgen aan dengene, aan wie het geadresseerd is in het hotel Waldorf- Astoria." Schijnt de post daarvoor niet vei lig genoeg. „Ik gesf er de voorkeur aan u te zenden „Maar ik benzeen dure boodschap per," zeide Tom. „Dat dunkt me ook. Maar je bent 't waard. Gedurende de laatste veertien dagen heb ik jou leeren kennen en heb besloten je er mee te belasten. In dit pakket zit voor een honderd duizend dollars waarde aan diamanten." „Hé," riep Tom vol verbazing fit. Lundberg opende het pakket en liet Tom een verzameling van schitte rende steenen zien. „Ik zal je later meer van zulke zaken te doen kunnen geven." „Maar u kunt ze toch per post zenden en ze laten aanteekenen voor de volle waarde." „Wel zeker," antwoordde Lundberg met een eigenaardigen glimlach. „Maar zie je, ik ben niet gewoon om de invoer rechten er op te betalen. Tot nog toe ben ik daarin altijd heel gelukkig ge slaagd, maar nu heb ik een briefje van een vriend gekregen, dat de detectives hun oog op mij hebben geslagen en daarom ben ik besloten, jou er nu eens mee te belasten. Als je gelukkig bent, kan je op deze wijze meer geld verdie nen." Tom dacht even na en sloeg toen toe. „Ik zal het doen, maar dan moet ik er twee duizend dollars voor hebben Dat is 't wel waard," zei hij, Lundberg aanziende. „Dat dunkt mij ook," antwoordde de andere bedaard. „Het is vandaag Donderdag. Je vertrekt Zaterdag met de „Etruria". Als je te New-York aan komt, ga je regelrecht naar het hotel Waldorf-Astoria, vraagt naar meneer Benjamin K. Cowper en overhandigt hem dit pakket. Ik heb hem last gege ven u de 2000 dollars te betalen. Je zult me hier vinden als je terugkomt." Zaterdagmorgen gaf Lundberg hem dit pakket. „Ik heb het maar in mijn tasch gedaan," zei hij. „Dat isveiliger. Bovendien heb ik nog een andere com missie voor je," vervolgde hij en haalde uit zijn zak een langwerpigen, smallen zilveren sigarenkoker. „Dit is een ca deautje voor Cowper. Draag er goed zorg voor, want er is een sigaar in van zes gulden. Het is een gewoonte van ons om zoo iets naar onze vrienden te zenden als we buitenslands "zijn. Ver lies het niet." Tom Lister was blij, toen hij aan boord ging. Hij was een oud ervaren reiziger en maakte dadelijk vrienden aan boord, vooral met den eersten hof meester. De mailboot was niet heel vol en hij was blij, dat hij een hut voor zich alleen kreeg. Maar zijn vreugd werd nog grooter, toen hij merkte, dat een goedgunstig lot hem een bekoorlijke buurdame aan tafel had beschoren. Zij was een echt Amerikaansche schoonheid, slank, blond met prachtige schitterende oogen. Zij was heel vrijmoedig en ongedwongen in den omgang en zij waren al gauw beste vrienden. De dagen gingen vlug voorbij en Tom begon te denken, dat hij een goeden indruk op de jonge dame had gemaakt Na het diner gingen zij naar het prome nadedek, waar Tom reeds een paar stoelen voor hen beiden had gereed gezet. „Tom," zei zij opeens tot hem in een vertrouwelijke bui, „ik ben zeer be angst. Ik heb een massa kant en andere dingen in mijn koffer en ik zou daar niet gaarne invoerrechten voor betalen. Zou het wel veilig zijn om die binnen te smokkelen „O zeker. Ik heb ook heel wat bij mij, dat ik niet declareer." Tom antwoordde dat, zonder eenig kwaad vermoeden. „Maar zouden zij onze koffers niet onderzoeken," vervolgde zij. „De bladen zeggen, dat de beambten tegen woordig verschrikkelijk toekijken." „Dat is zoo," zei Tom. „Daar had ik n/et aan gedacht." „Hoe leg jij dat dan toch aan," ging zij voort met hem te ondervragen. „Ik draag ze mee in mijn zak," ant woordde Tom. „Ik ben bang, dat ik dat niet kan doen met wat ik heb ik zal mijn kof fers maar laten onderzoeken," zei de jongedame lachend. Toen de boot Sandy-Hook, aan den ingang der haven van New-York, pas seerde, begon Tom voor 't eerst zenuw achtig te worden. Daarna werd gestopt om den dokter te ontvangen. Later kwamen de tolbeambten en de passa giers daalden een voor een in den salon af om hun declaraties in te vullen. Daarna kwam het reuzenbeela der vrijheid in gezicht, men zag verder de hemelhooge huizen van New-York en eindelijk stevende de boot langzaam naar haar steiger. Ten laatste legde de „Etruria" aan, de loopbrug werd vastgelegd. Een lange stroom van menschen kwam aan boord en de bagage werd in de douaneloods overgebracht. Tom ging van wal met de Ameri kaansche jongedame en bood aan, haar met haar bagage te helpen. Hij ging met haar bewijs om er naar te zoeken toen hij echter terugkwam, merkte hij tot zijn groote verbazing, dat zij ver dwenen was. Tom zocht overal naar haar, maar zonder gevolg en ten laatste zag hij wel in, dat hij zonder haar moest gaan. Zijn koffer was spoedig boven op een vigelante gezet en hij gaf den koetsier bevel om naar het Waldorf Astoriahotel te rijden. Hij had in zijn teleurstelling, dat hij Maisy miste, haast het pakket in zijn zak vergeten, nu tastte hij er naar en voelde, dat hij het nog had. Gelukkig! Binnen een half uur zou hij twee dui zend dollars hebben verdiend Het hotel was vol menschen. Hij ging naar het kantoor en vroeg naar den heer Cowper. „Hij verwacht u en heeft een kamer voor u besteld. Wees zoo goed in zijn kamer te gaan." Tom vond mr. Cowper in diens kamer en werd met een flinken hand druk ontvangen. „Hebt u een goede reis gehad," vroeg hij de deur sluitend. „Prachtig. En hier is het pakje," zeide Tom en haalde het te voorschijn. Op hetzelfde oogenblik werd de deur geopende en een man trad binnen, ver gezeld door een dame. „Dat is de man," zei ze heel bedaard en wees nadr Tom. „En dat is de aap," zei haar metge zel, het pakje grijpend. „We hebben u eindelijk te pakken, vriend," ver volgde hij met een triumfeerenden blik op Cowper. „Het schijnt zoo," antwoordde deze kalmpjes. De inspecteur der invoer rechten, want dat was de man, die met Maisy kwam, opende vlug het pakket en liet de steenen door z'n vingers glijden. „Een mooie vangst. Dat zal u een aardige stuiver kosten." „Goeden middag," zei Cowper, en hij keek naar de deur de inspecteur met de jonge dame gingen daardoor weg en Cowper sloot hem daarna. „Ik ben bang, dat u een beetje onbe scheiden bent geweest," zeide hij tot Tom, die daar stond als een beeld van ellende. ltOch," zei hij, „ik dacht dat ik zulke goede vrienden met haar was „O, zij is een onzer beste detectives. Voor haar is niets en niemand veilig. Ik denk, dat zij wel een beetje met u gespeeld zal hebben." Dat moest Tom nu wel toegeven „Ik dacht het wel. Men zal u al van Cecllhotel hebben gevolgd. De regee ring geeft nu juist een massa geld uit voor detectives, want er wordt ont zaglijk veel gesmokkeld. Wij zullen u dus maar dit geval niet al te kwalijk nemen. Hebt u bij geval ook een sigaar voor mij Tom haalde den zilveren koker te voorschijn en gaf dien aan Cowper. „Uitstekend," hernam deze, opende den koker, en nam de lange sigaar er uit, die hij met het oog van een kenne» bekeek. „Hier is uw geld," vervolgde hij en reikte Tom een pakje bankbiljetten over. „Maar betaalt u mij toch Dat is te edelmoedig." „Volstrekt niet" antwoordde Cowper. Hij begon het dekblad van de sigaar af te rollen, maakte die toen aan eenen kant open, terwijl Tom hem vol verbazing aankeek. Hij zag uit den sigaar een aantal prachtige groote dia manten komen. „Wat is dat," vroeg Tom. „Dat zijn echte diamanten." „En de andere „Die waren nagemaakt, van glas daar behoef ik heel weinig invoerrechten voor te betalen. Zoo zijn die lui bij de belastingen toch nog gefopt." Iets uit den EEN DUIDELIJKE WENK. Een kellner, die het bedrag der reke ning van een der gasten' heeft ontvan gen, legt een gulden op tafel en laat dezen onder de meest beleefde dank betuigingen weder in zijn portemonnaie verdwijnen. Gast (verwonderd)„Wat beteekent dat alles Kellner (vertrouwelijk)„De andere gasten behoeven immers niet te zien, dat ik geen fooi van u ontvangen heb.'' DUIDELIJK GENOEG. Gast in een hotel (tot den huisknecht) „Hier heb je een fooi voor het poetsen van mijn schoenen." Knecht„Dank u, mijnheer, maar het waren toch twee paar schoenen." PROEF OP DE SOM. Bezoeker van een menagerie„De boa constrictor kan onmogelijk zoo lang zijn als u op uw aanplakbiljet opgeeft." De eigenaar: „Asjeblieft, meneer, daar heeft u een ellemaatwilt u zelf even nameten EEN SLIMME DIEF. Een dief, die tijdens de afwezigfteid der klerken op het kantoor hun jassen had gestolen, liep juist, terwijl hij het huis verliet, den patroon tegen het lijf. „Waar moet dat naar toe?" vroeg deze. „O mijnheer," zei de dief, „ik moet voor uw bedienden even een paar vlek ken in hun jassen wegmaken." „Wel, dat treft gelukkig," zei de an der. „Ik heb in de mijne ook een vlek gekregen, daar, neem die ook maar mee." „Met genoegen," antwoordde de dief en ginv hee" om niet te^ug +e ko men. EEN PRACTISCHE OPLOSSING Een onderwijzer gelastte zijn leer lingen een opstel te maken over het thema „gevolgen der luiheid". Toen het opstel moest worden ingeleverd, overhandigde een der leerlingen een onbeschreven schrijfboek. WEELDE. „Wat een onbeschrijfelijk gevoel van weelde is het, om op je gemak in bed liggende, je knecht te kunnen bellen." „Heb je dan een knecht?" „Neen, maar ik heb een bel.", NUMMER 17 lste JAARGANG 1921 IIIMIHMIfflffllIHfflHffl'flIlIHHmimmHmHniffllHIiniHIHHMMKnHlIIKMlirffllHIHIHrilfniHJHHIHnimfflilHIHIIlHil GOUDEN ADELDOM I n In een vrijde manteljas gehuld, begaf Levrault zich naar het park, waar zijn dochter reeds meer dan een uur rondwandelde. Laura voelde zich aanstonds thuis in deze atmosfeer van luxe en rijkdom, zij bewoog zich er in, ze leefde er in als in haar natuurlijk element. Ze had aan niets anders behoefte dan aan een an deren naam. De naam Levrault was voor haar het ezelsvel van de prinses uit de vertellingen van Perrault. Joli- bois had met zijn onbescheidenheden zijn doel ten volle bereikt. Terwijl het verhaal van de plechtige ontvangst van den vicomte aan het hof, Levrault het hoofd op hol had gebracht, had de geschiedenis van Fernande en Gaspard de fantasie van het jonge meisje ont vlamd. Niet dat die fantasie groote en edele gevoelens bij haar opwekte, in tegendeel, sinds lang had haar ij delheid alle goede gevoelens in haar hart ver stikt. De zuivere liefde van deze twee zoo plotseling door den dood gescheiden kinderen en het -noodlottige einde van Fernande de Chanteplure hadden wei nig indruk op Laura gemaakt. De on buigbare trouw van den vicomte prik kelde haar echter. Het scheen haar heerlijk toe dezen man zijn belofte te doen breken en hem tot een trouwelooze te maken. Geheel den namiddag had men met spanning op den vicomte zitten wachten. Hij kwam echter niet, Laura had driemaal van toilet ver wisseld. Levrault ging ongeduldig van het terras naar het hek, van het hek naar het terras, doch zag niets komen. Van tijd tot tijd ging hij even naar binnen, keek in den spiegel en vond dat hij er fleurig uitzag. Hij sprak zijn be dienden aan en oefende zich in het aan nemen eener correcte houding en in het uitdeelen van bevelen. Ondertusschen ging de zon onder, zonder dat de vi- comter geweest was.Levrault was teleur gesteld en kwaad. In zijn hart was hij nog steeds een vurig liberaal en niette genstaande hij de adellijke titels najoeg, haatte hij de adellijke standen. Alleen de adel wiens titels niet ouder waren dan 1830 konden bij hem door den beu gel. Kort aangebonden als hij was door het vergeefsche wachten, zwoer hij zich niet op den kop te laten zitten, en het vaandel van de nieuwe aristocratie hoog te houden. Het was waarschijnlijk de gewoonte bij die kale heeren, die geen rooien duit bezaten en van honger stierven in hun vervallen kasteelen, zoo op zich te laten wachten. „Maar als ze denken dat ze ons de wetten kunnen voorschrijven, dan ver gissen zij zich leelijk, mopperde hij, zenuwachtig in het vertrek op en neer gaande, terwijl Laura nonchalant een melodie van Schubert op de piano speelde. „Hun rijk is voorbij, ze zijn er steeds maar op uit goudvischjes te yangen met het aas van hun magere, titels." „Maar vader," onderbrak hem Laura, haar vingers over het klavier latende glijden, „de dag is nauwelijks voorbij, de vicomte zal verhinderd geweest zijn. Wees gerust, hij zal wel komen." „Ik heb geen roemrijke voorvade ren," hernam Levrault „maar ik heb drie millioen. Met dit geld zal ik zooveel Boudewijns en Lusignans kunnen koo- pen als ik wil. Vicomte de Montflanquin moest weten dat wij, groot-industriëe len, niet gaarne wachten J ean," riep hij tot een lakei, „laat inspannen, we rijden uit." „Welk rijtuig, mijnheer," vroeg Jean. ,De open calèche met vier paarden." En zich weer tot zij ne dochter went e e ging hij voort :„Ik ben nieuwsgierig waar die fameuze vicomte ergens uit hangt. Ik zou wel eens langs zijn dui ventil willen rijden en hem toonen uit welk hout wij, groot-industriëelen, gesneden zijn." „Maar vader, de vicomte is toch in zijn recht," antwoordde Laura. „Heb ben we hem niet laten weten dat we bereid zijn hem op elk uur van den dag te ontvangen „De vicomte zou alleen maar een beetje nauwkeuriger moeten zijn, hij weet wie ik ben." Nauwelijks had Levrault zijn zin voltooid of een lakei kwam Gaston de Montflanquin aandienen. Laura stond op, Levrault nam een statige houding aan... Als een rukwind kwam de vicomte binnen. Zooals Jolibois reeds had doen vermoeden was hij verre van knap, ik zou zelfs durven zeggen, dat hij leelijk was. Het kon mogelijk zijn dat hij maar achtentwintig jaar oud was, maar hij zag er minstens vijfendertig jaar uit. Hij was correct gekleed. Een buiten- landsche ridderorde schitterde in zijn knoopsgat. Een heele bos medailles hing breed-uit op zijn vest. Hij was niet groot, doch tamelijk krachtig ge bouwd. Er lag over hem een trek van verdachte aristocratiehet scheen een soort verloopen sujet, die beter in Parijs dan in Bretagne zou thuis ge hoord hebben. Toen hij binnenkwam, maakte hij drie buigingen. Zich vervol gens beurtelings tot Levrault en Laura wendende, zei hij:,,Duizendmaal ver schooning, mijnheer, mejuffrouw. U hebt me gewacht en ik ben aan mijn plichten te kort gekomen. Ik ben ont- eerd en ik zal het mij nooit vergeven. Maar ik zweer u, dat ik niet anders heb gekund. Ik was 's-middags van Mont flanquin vertrokken en ontmoette op mijn weg den graaf van Kerlandec. „Weet ge 't laatste nieuws al," riep hij me met een stralend gezicht toe, „mijn heer Levrault is aangekomen." „Maar gaat u zitten," zei Levrault. „Een vijfhonderd tal passen verder werd ik door den ouden ridder de Barbanpré, een nakomeling van God fried van Bouillon, aangesproken. „Le vrault is heden aangekomen," riep hij op zijn beurt. „Ik weet het, antwoordde ik, „en ik ga er juist heen." Ik wilde verder gaan, maar de oude ridder hield me bij mijn jas terug, ik kon hem niet genoeg van u vertellen." „Zoudt ge geen verfrissching ge bruiken, mijnheer de vicomte „Neen, ik dank u. Een eind verder ontmoette ik de markiezin van Fran- castel. „Weet ge 't al," zei ze op haar beurt, „er is over niets anders meer sprake dan over mijnher de Levrault die gisterenavond aangekomen is. Hoe eaarne zou ik hem en ziin dochter gaan begroeten, wanneer ik morgen niet naar Parijs moest." „Mag ik u een glas Cypruswijn aan bieden, mijnheer de vicomte," vroeg Levrault weer. „Neen, ik dank u. Ik zag me ver plicht meer dan een uur met de mar kiezin over u te praten en zonder dat ik het zelf wist, nam ze mij mee naar haar kasteel om te dineeren. Daar vond ik den graaf van Kerlandec en ridder Barbanpré terug. Al dien tijd werd er over niets anders dan over uwe komst gesproken. Toen het diner afgeloopen was, heb ik aanstonds van het gezel schap afscheid genomen om herwaarts te komen. En nu ben ik hier beschaamd en verlegen en stout genoeg om te durven hopen dat u me zult vergeven." „Het is niet noodig dat ik u vergeef, mijnheer de vicomte," zei Levrault, wiens gramschap plotseling als sneeuw voor de zon verdwenen was. „Integen deel, ik moet u er hartelijk voor dan ken dat u mij met uw bezoek hebt willen vereeren." „Sta mij toe," zei Laura op haar beurt, „dat ik u bedank voor de mooie bloemen, die u me hebt laten brengen. Ik heb ze beschouwd als een teeken van de vriendschap., die we hier in dit mooie land hopen te ontmoeten." Bij de eerste woorden van Laura was het of den vicomte een huivering door al de ledematen voer. Hij wendde zich met een ruk naar den kant van het meisje, liet zijn arm op de leuning van den stoel rust n, waarin hij plaats ge nomen had, en staarde haa- als in extase aan, al, een pelgrim voor een Madonnabeeld. Laura werd verlegen en sloeg de oogen neer. Levrault wist niet wat hij er van moest denken. „Het is vreemd," zei eindelijk de vicomte, met zijn hand over zijn voor hoofd strijkend als iemand die pas ontwaakt. Dan ging hij voort, zich geweld aandoende, juist alsof er niets gebeurd was en alsof hij de verwarring van het meisje en de verwondering van Levrault niet bemerkt had :„lk ben er trotsch op, juffrouw, dat ik de eerste geweest ben, die u hier in dit mooie land het welkom heb mogen toeroepen en hulde aan d schoonheid heb mogen brengen. Wanneer ik aan stonds hierheen gekomen ben dan heb ik niets anders dan mijn plicht gedaan. Mijn notaris heeft mij ver schillende malen over u en uw werk ge sproken. Uw rijkdom zou voor mij niets beteekenen, wanneer hij niet de vrucht van uw werk en uw ondernemingsgeest was. Jolibois heeft mij een groote eer bewezen door mij uit te kiezen om de honneurs van de streek waar te nemen en ik ben er hem oneindig dankbaar voor." „En ik ook," antwoordde Levrault. „Hoewel wij groot-industriëelen gewoon zijn overal feestelijk ontvangen te worden, moet ik bekennen, mijnheer de vicomte, dat mij nooit zulk een grootsche ontvangst bereid werd als hier en dat ik nooit zooveel genegen heid. heb mogen ontvangen." „Maar mijnheerDat behoeft u geenszins te verwonderen. Hoewel er hier en daar nog van die oude dwazen zijn, die verblind door hiin adellijke titels, teruggetrokken en op een af stand van eiken mindere leven, zijn wii de eersten om met hen den draak te steken. De oude adel heeft afgedaanj De tegenwoordige adel neemt alia talenten en alle beroemdheden in zijn rangen op. Dat wil zeggen mijnheer, dat ook u welkom bij ons zult zijn." „U zult me ongetwijfeld een lijst van de kasteelen, waar we kennis kunnen gaan maken, willen opmaken, mijnheer de vicomte „En," voegde Laura er bij, „ons overal vergezellen en tot gids dienen in dit mooie land Bij het hooren van Laura's stem bracht de vicomte zijn hand voor de tweede maal aan het voorhoofd. „Ik ben geheel tot uw dienst," ant woordde hij, zijn ontroering ais met geweld beheerschende. „Inderdaad, dit land is prachtig mooi, we zullen het te zamen doorkruisen. Wanneer u me het toestaat, zal ik u persoonlijk op eenige naburige kasteelen voorstellen. Jam mer dat ik binnen drie weken naar Parijs moei." „Naar Parijs," riep Levrault teleur gesteld uit.. „Zooals u zegt. De groote wereld heeft voor mij zeer weinig aantrekke lijkheid, het weinige geld, dat de revo luties mij gelaten hebben, stelt me niet in staat de eer van mijn naam in die wereld hoog te houden. Een vreeselijk ongeluk heeft mij in den bloei der jaren getroffen. Ik leef deels uit noodzake lijkheid, deels uit voorliefde voor de eenzaamheid, zeer teruggetrokken op mijn kasteel. Doch er zijn van die ver plichtingen, waaraan niemand zich onttrekken kan. Ik heb vanmorgen een brief van een onzer prinsen ge kregen, waarin mij gevraagd wordt naar de wedrennen te Chantilly te komen. En wat wilt ge, dat men opeen dergelijke uitnoodiging antwoordt „Ik zou aanstonds vertrekken," ant woordde Levrault zonder aarzelen. „Daarenboven hebben de koning en de koningin geklaagd over mijn lange afwezigheid," hernam de vi comte. „Het is bijna twee jaar geleden dat ik in de Tuileriën geweest ben. En de koninklijke familie is voor mij waarlijk te goed, dan dat ik reden tot klachten zou geven. „Ge hebt gelijk, mijnheer de vicomte, wanneer men goede kennissen heeft, mag men dezen niet verwaarloozen." Toen het gesprek over dit onderwerp in vollen gang was, deed Levrault alle moeite om het in hetzelfde spoor te houden. Daarin slaagde hij zonder veel moeite. De vicomte vertelde van zijn eerste voorstelling aan het hof en be vestigde alles vrat Jolibois reeds giste ren verteld had. Levrault kon hem niet genoeg vragen stellen. De vicomte was zeer lang van stof en overpraatte Le vrault als het ware geheel. Voor hem was er geen twijfel aan. of de vicomte kon voor zichzelf alles van het hof gedaan krijgen. Hij wilde niets, maar kon alles gedaan krijgen. Levrault luis terde naar hem als naar een orakel en berekende reeds in stilte wat al voor- deeien een dergelijke schoonzoon hem zou kunnen brengen. Tegelijkertijd beschouwde hij hem als een brug om over den afgrond te komen, als een ladder om tot de hoogste macht op te klimmen en als een sleutel om hem het paleis van het Luxembourg te openenj Somtijds mengde Laura zich even in aesorek- Teiltans vaunwr aü

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1921 | | pagina 8