i GOUD EN ADELDOM J tttLKXI s-'li ÜSItïSS IFh „Hoor eens hier, zusje," zei de oud ste, „ik heb alleen maar willen zeggen dat je er verkeerd aan doet, je jong hartje zoo gauw open te stellen voor den eersten den besten jongen man met een goed uiterlijk. Wat weet je nu eigenlijk van hem? Hij is blijkbaar 'n degelijke fatsoenlijke jongen en natuurlijk geen onontwikkelde, anders was hij geen verlofsofficier. Maar méér weet je ook niet, te weinig althans, om zoo openlijk met hem ingenomen te zijn. Zijn optreden kon wel wat meer door dacht wezen hij maakt op mij soms dn indruk dat hij op 'n avontuur uit is. En wat is zijn maatschappelijke posi tie „C-unst, wie denkt daar nu zoo gauw aan ,,'n Verstandig meisje natuurlijk. Gesteld dat je werkelijk van hem ging houden, dan was 't toch beter eerst te weten of pa hem accepteeren zou Ma'ar jij met je negentien jaren Och kindje, ik zou maar gauw gaan ilapen en droom vannacht maar niet te veel van den luitenant...." 't Blonde kopje der jongste zuster lag reeds lang met gesloten oogen op 't kussen, toen Bets nog wakker zat te peinzen, met de handen gevouwen in haar schoot en 'n zachten glimlach op haar lief gezicht 't Regiment had 't dorp weer verla ten en zich verspreid over de uitge strekte heide, waar de groote slag ge leverd werd. De zon gloeide in 'n strakken hemel en de roodgebrande soldatenkoppen waren vuil van stof en zweet. De manschappen verlangden naar 't slot der zware manoeuvres- dagen en toen eindelijk over de paarse vlakte 't signaal weerklonk, dat het staken der oefeningen verkondigde, kwam op menig bedrukt gezicht de opgewekte lach terug. Dien nacht bleef 't regiment op de heide kampeeren en den volgenden morgen zou de terugtocht naar de gar nizoensplaats worden aanvaard. In 't dorp waar zij ingekwartierd waren ge weest, zouden de troepen een dag en een nacht overblijven om uit te rusten van de geleden vermoeienis en krachten te verzamelen voor den komenden langen marsch. Lang uitgestrekt in de zachte heide, die nog warm afstraalde den gloed van den zon-heeten dag, lag luitenant Merk- hof en naast hem zat zijn oppasser. „Ben je blij, Dolf, dat het er op *it „Ja..M ofschoon.... de manoeu vres zijn me dezen keer wel meegevallen. „En 't oppassersschap „Is me goed bekomen." „Wil je rooken, Dólf „Asjeblieft, luitenant." Ze zwegen een poos en van Bergen Iceek op naar den wijden sterrenhemel. ,,'n Nacht om te droomen en te dich ten." „Droomen kan ik wel," zuchtte de Jonge officier, „maar het dichten moet ik aan jou overlaten, 'k Zou anders graag 'n vers maken." „Op dit heerlijk firmament 7' „Neen, op 'n lief jong meisje." „Van „HuizeWelvaren" misschien „Ja, o, 'n schat, zeg Jij als oppasser %ad geen gelegenheid kennis met de dames te maken dat komt er van als je geen militairist wilt zijn. Jij zat Schoenen te poetsen in de schuur en ik had de voldoening 'n wit voetje te krijgen bij de lieve burgemeesters dochter. Je hebt ze natuurlijk ook ge zien „Ja, gesproken zelfs." „Misschien kwam ze je 'n kop kof fie brengen Ze voelt veel voor den minderen man Arme kerelWat denk je van haar?" ,,'t Beste, 't Schijnt me 'n heel aardig meisje toe. Aardig is eigenlijk geen woord voor haar. Zij is lieftallig, doch haar bekoorlijkheid komt meer uit de diepte, 't Is 'n afspiegeling van haar mooi, innerlijk leven...." „Goeie genade, Dolf, wat heb jij al 'n diepgaande studie van haar gemaakt Maar je hebt gelijk. In 't eerst lijkt ze wat gewoontjes, maar later peil je de tigenliike diepte en dan wordt alles weer overheerscht door haar gezonde vroolijkheid. En mooi, kolossaal mooi, hè „Nou, wat dat betreft..... ze is lief, maar geen schoonheid." „Kerel, hoe kun je 't zeggen 1 Ik dweep met goüd-blond „En ze is donker?!" Luitenant Merkhof keek zijn oppas ser even verbouwereerd aan. Toen klonk zijn lach luid over de heide. „Flauwe vent, ik bedoel natuurlijk de jongste De oudste Heere, ik had soms net 'n gevoel alsof ze mijn tante was. Ik vind ze totaal ongenietbaar." „O!...." Van Bergen volgde met peinzenden blik den rook van zijn sigaar, 't Was heerlijk op de heide. Na de hitte van den wolkeloozen zomerdag was de avond 'n milde verkwikking. Vanuit de verte klonk zacht de muziek der regimentskapel, die de manschappen op 'n concert onthaalde. Boven hem flonkerde 't uitspansel met zijn tal- looze, vriendelijke lampjes.... „Zeg Henri „Ja, Dolf?" „Dat is nog 'n heel jong meisje." „Negentien." „Maak er geen gekheid mee, kerel. Dat zou 'k hoogst onverantwoordelijk vinden, 't Is 'n brave familie. Ik heb weinig respect voor dergelijke avontuur tjes. 'n Menschenhart is 'n te kostbaar ding, om er onnadenkend mee te spelen. En flirt, bahDaar moet een man van eer niet aan meedoen." „Hoho, zedenmeester; wie zegt, dat ik gekheid maak Integendeel, 't is ernst, hoor Ik ben vast van plan als we op „Welvaren" komen wij worden er weer ingekwartierd met den ouden heer te praten." „Zoo.... 't zou 'n aardig slot zijn van de manoeuvres. Tenminsteals je den slag won.'k Ga 'n eindje wande len." „Liever alleen Ga je 'n gedicht maken? Gelukkige kerel, 'k wou dat 'k ook artiest was 1" 6 „Nou, dat noem ik met de deur in huis vallen Overigenskijk 's hier, jongeman, daar zijn bezwaren, overwegende bezwaren." Luitenant Merkhof keek 'n weinig bedrukt in 't gelaat van den burge meester. De oude heer zag er niet zeer tegemoetkomend uit. De kleine, don kere oogen in 't groote, gladgeschoren gezicht met vele plooien, keken zoo doordringend en om de dunne lippen speelde 'n bijna spottend laohje. D"V zou toch geen blauwtje voor 'm opzit ten 'n Mooie boel De heer Breeland liep met de handen op den rug door den stijf-deftig gemeu- bileerden salon en ging voort op 'n ge- moedelijk-overtuigenden toon, als sprak hij tot de raadsleden zijner ge meente „Ik zeg bezwaren. Op de eer ste plaats zijt gij en mijn dochter nog erg jong. Een-en-twintig, nietwaar Te jong, mijn vriend, werkelijk te jong. In mijn tijd maakten wij eerst carrière en dan zagen wij uit naar 'n meisje." „Pardon „Ik althans deed dat. U bent student in de rechten, op 't oogenblik reserve officier dus zoolang de mobilisatie duurt ligt uwe studie stil en daarna zullen er nog eenige jaren voorbijgaan, eer u in de praktijk bent..Voelt u, voelt u wel U bent van goeden huize, zeker, zeker, en uw persoon, voor zoove ik u ken 'k zou natuurlijk nog moger. informeeren bevalt mij óók we! maar, zooals ik zei, uw beider jeugt in verband met uw positie is 'n over wegend bezwaar. Regina is pas negen tien jaar, 'n onervaren meisje, 'n kind,, mag ik wel zeggen neen, waarde heer, voorloopig kan ik als vader mijn toestemming tot 'n verloving nog niet geven." Luitenant Merkhof frommelde ner veus zijn handschoenen. ,,'t Is 'n tegenslag, mijnheer, werke lijk.... ik had gehoopt, dat u uw toe stemming niet zoudt weigeren, 't Zal ook mejuffrouw uw dochter aanpakken, 't zal haar geen goed doen, 't zal „Kom, kom, mijn beste luitenant, laten we 't geval niet dramatisch ma ken. Ik heb werkelijk nog niet de over tuiging, dat hier sprake is van 'n ernstige genegenheid...." „Mijnheer 1" „Vrind, blijf zitten en wind u niet op. 'n Officier moet zijn koelbloedig heid kunnen bewaren ook in moeilijke strategische momenten, ook als hij verplicht is te retireeren. Laten we dit nu eens overleggenwanneer hier, zooals u denkt, een werkelijke liefde in 't spel is, dan zult gij beiden u wel 'n offer willen getroosten om uw doel te bereiken. U moet geduld oefenen en intusschen trachten u 'n behoorlijke po sitie te verwerven. Ik zal u graag nog eens in mijn huis zien en 't zal mij 'n eer zijn kennis te mogen maken met uwe familie, maar van 'n verloving kan niets komen, vóór uw maatschap pelijke vooruitzichten vasteren vorm hebben aangenomen. Even^goède vrien den dus entot later 1" Toen luitenant Merkhof de kamer had verlaten, keek de burgemeester den tuin in met 'n ontevreden trek op zijn gezic.ht. Dat kwam van die manoeuvres en inkwartiering'n Mooie uniform en 'n knap uiterlijk waren voldoende om 'n jong meisje 't hoofd op hol tebren- gen. 't Zou wel weer overgaan t Zat niet diep bij Regien, ze was nog zoo n kind en over veertien dagen zou ze dien onbeduidenden jonkman vergeten zijn. Kinderspel 1 Hij zou wel moeten oppassen met dat levendig ding.... Neen, dan Bets. Dat was 'n meisje, waar je op bouwen kon. Zéér ont wikkeld, 'n uitstekend karakter, echt godsdienstig en bovendien 'n puike huishoudster. Zoo gauw als Regien zich liet inpalmen door dien mooien luite nant, zoo koel bleef Bets voor derge lijke dingen..Ze had den jongeman nog wel eens terechtgewezen met haar opmerkingen. Geestig, fijn 1 Bets zou zich zoo gemakkelijk niet laten verove ren. Als die eenmaal haar keuze deed, zou ze haar verstand gebruiken en een hoogstaand man kiezen Kijk, daar liep ze in den tuin. Ze was niet zoo mooi als blonde Regien, maar in haar wit japonnetje was ze toch 'n bevallig meisje. Ze had zeker iets te bestellen aan den oppasser van luitenant Merkhof, dat ze daar zoo samen stonden te praten. Maar wat was dat Gaf zij hem nu 'n band Waar was dat goed voor Je neemt toch geen afscheid van 'n op passer, omdat je zijn officier in kwar tier hebt gehad? Alle goede geesten, •wat had dat kind een kleur En daar, waarachtig, ze plukte 'n bloem en stak 't ding op de borst van dien schoen poetser De jonge kerel pakte allebei d'r handen en hield ze vast óók 1 Neen maar, dat was daar 'n mooie geschie denis Daar moest hij bij wezen Driftig stapte de heer Breeland naar buiten op 't tweetal toe „Bets, kind, wat bezielt jou? En jij, man, maak dat je wegkomt, ga schoenen poetsen 1" Ze waren niet eens geschrokken, maar begonnen hartelijk te lachen. Breeland balde de vuisten, keek eerst zijn blozende dochter toornig aan en richtte zich dan in volle lengte op te genover den infamen soldaat, om hem eens flink de waarheid te zeggen. Maar eer hij zoo ver was, begon de jon geman „Mijnheer Breeland, ik heb cennis gemaakt met mejuffrouw uw dochter en een ernstige liefde voor laar opgevat, die gelukkig beant- voord wordt. Ik ben zoo vrij u beleefd Dm haar hand te vragen." „Jij?U?Wat, wat betee- kent dat De oppasser reikte den burgemeester zijn kaartje over en deze las Adolf van Bergen, Doctor in de Letteren. Rood van opwinding staarde Bree land den jonkman aan. „Heb ik goed? Van Bergen, Dr. van Bergen, onze begaafde letterkun dige Bent u de zoon van Mr. J an van Bergen? Ja? Waarachtig, dat doet me plezier 1 Uw vader en ik zijn nog oude studie-makkers 1" Hartelijk schudde hij den soldaat de hand. „Jonge, jonge, hoe is 't mogelijk, bent u Dr. van Bergen 1" „Ja, en u zoudt overigens nog kun nen informeèren," glimlachte de jonge man. „Maar ik kèn u en uw familie ken ik uitstekend. Maar u begrijpt dat ik niet denken kondie gewone uni form, en dan dat oppassersbaantje.. Daar steekt zeker iets achter, dat moet je me vertellen. Kom nu gauw mee naar binnen. Bets, kind, ik wensch je alvast geluk. Waarlijk, meid, ik wist wel dat jij 'n goede keus zoudt doen." Opgewonden pratend liep de oude heer voor het paar uit. Maar bij de veranda bleef hij eensklaps staan met de hand nadenkend aan de kin. „Ja, dat is 'n vervelende geschiede nis. Ik heb zooeven luitenant Merkhof 'n blauwtje laten loopen. Hij kwam om Regina. Lieve hemel, ze zijn nog zoo jong, allebei en dat was dan ook mijn bezwaar. Merkhof Hjkt me anders wel 'n nette vent toenu juist niet iemand die uitblinkt, maar.... zoo'n man zou mijn jongste misschien ook niet wenschen Dat is nu 'n onpret tig geval voor Regina en mijn gast „Als -u 't goed vindt," zei van Ber gen, „zoek ik mijn vriend Merkhof even op. 'k Zal wel een pleister op de wonde leggen met uwe verzekering, dat 't geen absolute afwijzing is geweest. Als Bets nu 'tzelfde wil doen bij Regina dan kunnen we straks toch nog 'n pret tige stemming in huis hebben." Den volgenden morgen rukte 't regiment weer 't dorp uit. Aan 't hek der burgemeesterswoning stonden twee lieftallige jonge dames en wuifden met haarzakdoekjes den vertrekkenden mi litairen 'n vaarwel toe. Luitenant Merkhof keek zijn oppasser aan en er kwam toch 'n vleugje afgunst in hem op, toen hij de blijde schittering in de oogen van zijn vriend zag. „Wij hebben ons avontuur gehad, Dolf. Maar jij gaat met den buit naar huis en ik „Geduld," lachte de ander. „Mis schien kun jij 't zelfde zeggen, als je wéér eens op manoeuvres bent 1" ifjjbiiii.lj{llHHlllll'.«üLljlJJ•llliü».JÜHittilölte!!ü!!!l!ÜÜÜüjft VI Op 't zelfde oogenblik ging de deur open en kwam er een elegant jong- mensch binnen, die met Gaston n rij— toertje zou maken. Gaston, die niet be greep, waarom zijn schoonvader zoo veel gewicht aan deze kwestie hechtte, verontschuldigde zich en ging heen. Levrault bleef geheel ontdaan, b eek en sprakeloos achter. Toen hij de deur dicht hoorde vallen, stond hij als werktuiglijk op en ging aan het ven ster staan. Hij zag zijn schoonzoon, fier op zijn paard gezeten, met zijn rijzweep groeten. Levrault was in twee sprongen bi] het vertrek van de markiezin. Ze was juist heengegaan. Hij vroeg om zijn rijtuig, maar de markiezin was er mee weg. Nu eerst begreep hij, waarom zij een mar- kiezenkroontje op het rijtuig had laten schilderen hij begreep alles. Wat er in hem omging, is te begrijpen en behoeft niet gezegd te worden Men had met hem den draak gesto ken, hem schandelijk bedrogen. Hij was niet meer te houden en ging te voet in de richting der Tuilerieën. Hij had gedacht dat de drukte en het leven op de straten zijn toorn wel zou den hebben bedaard, doch daarin ver giste hij zich. Hoe verder hij doorliep, hoe hooger zijn woede steeg, het scheen hem toe dat alle menschen die hem voorbijgingen hem uitlachten, alle voorbijgangers, die hij in zijn zenuwach tige opgewondenheid aanstiet, schenen hem met een spottend glimlachje aan te kijken. Bij de Tuilerieën werd het nog erger. N jm. «W V jC&Kh jdL. 0L ■ff 7* fa rt n 3. o- S"ö B ~L 5 3' stS e-s s CL 11Q* B S. a S - I— iv r— «is! fTgi - ÉL 9? .jm y m SV w TJ m t De zon deed haar klaterend licht op de vensters van het gebouw vallen, dat schitterend de stralen weerkaatste. Leunend tegen de Arius en Pietè-groep keek Levrault naar het geweldige ka steel, dat in het schelle zonnelicht een feestelijk aanzien had en vroeg zich af of de deuren van dit paleis voor hem wel ooit zouden opengaan en of hij ver oordeeld was nooit een voet over den drmpel der breede deuren te zetten. Ondanks de waarschuwingen van Jo- libois was hij uit het wespennest van de Montflanquin in het addernest der markiezin aangeland. Nadat hij daar een uur gestaan had, begaf hij zich huiswaarts. De Markiezin zou nu wel thuis zijn. Toen hij terug kwam, bij zijn woning zag hij tot zijn groote verbazing in gouden letters boven zijn deur staan „Hotel La Rochelan- dier 1" Dat was de druppel, die de boorde volle maat deed overloopen. Levrault snelde naar het vertrek der markiezin die juist thuis gekomen was. Ongeveer op hetzelfde uur verliet Gaston het Bois de Boulogne. Eerst had hij zooals we reeds zeiden weinig acht geslagen op de woorden van zijn schoonvader.Hij had het onder houd niet ernstig opgenomen. Hoe kon hij ook aannemen dat zijn moeder een dergelijke belofte gedaan had Naar mate hij echter meer over de zaak na dacht en zich de vleiende houding zijner moeder tegenover Levrault en zijn doch ter voor den geest riep, begon hij in te zien dat de zaak ernstiger diende op gevat te worden dan hij aanvankelijk gedaan had. Meermalen had het hem ge ërgerd, wanneer zijn moeder de dwaas heid en de ij delheid van Levrault aan 't exploiteeren was. Hij voelde dat daar in iets beleedigends. voor zijn familie lag. Thans herinnerde hij zich ook dui delijk hoe nadrukkelijk Laura hem tel kens gevraagd had, naar het hof te gaan. Daar moest iets meer achter steken. Er viel plotseling een helder licht op al hetgeen er in het hotel La Rochelan- dier broeiende was. Gaston voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Ten prooi aan een vreeselijken twijfel en zijn onge duld niet langer kunnende bedwingen, gaf hij zijn paard de sporen en snelde naar Parijs, om van de markiezin de vol le waarheid te vernemen. XII. Toen de markiezin Levrault zag bin nenkomen, begreep ze aanstonds dat de poppen aan 't dansen waren en dat hij haar rekenschap kwam vragen. Zij was er op voorbereid.,,Markiezin," zei Le vrault zonder omwegen, „ik verlang van u te weten, of gij u in mijn huis be vindt, of ik in het uwe, of het hotel dat wij bewonen, hotel Levrault heet ofwel hotel La Rochelandier „Ge stelt me daar een zonderlinge vraag," antwoordde de markiezin, zon der haar tegenwoordigheid van geest te verliezen. „Ik begrijp niet goed wat ge wilt zeggen." „Dan zal ik duidelijker zijn, markie zin. Ik lees daar juist boven de deur het opschrift„Hotel La Rochelandier." „Welnu, mijnheer. „Welnu, mevrouw." „Is het dat wat u boos maakt," ant woordde de markiezin, met haar vleieri ge stem, die ze plotseling weer had terug gevonden. „Dat is toch heel eenvoudig. Het kasteel La Rochelandier heet nu ■mmers Levrault. Door den naam van onze familie boven de deur van uw ho tel te zetten, heb ik gemeend 'i hoogst aangenaam te zijn. Daarin heb ik .slechts een middel gezien, om de banden die ons verbinden, nauwer toe te halen.' „Zoo, dus ben ik u daarvoor dank baarheid verschuldigd Dus is het aan mij u te bedanken „Tusschen ons kan er dat weet ge evengoed als ik over dankbaarheid geen sprake zijn. Al wat ik voor u gedaan heb, heb ik met genoegen gedaan. Weldra zult ge naar ik hoop, boven uw deur kunnen lezen „Hotel Levrault La Roche an- landier." Ik heb er den zegelbewaarder over gesproken en ik meen u te kunnen verzekeren, dat het u toegestaan zal worden den naam van uw schoonzoon aan den uwen toe te voegen." „Mijn naam alleen, markiezin, is mij voldoen de," antwoordde Levrault, het hoofd trotsch achterover werpende. „Ik heb geen blazoen, mijn voorvaderen heb ben niet aan de kruistochten deelge nomen, doch door mijn werk en door mijn genie heb ik mijn land verrijkt. Overigens heeft het opschrift boven de deur weinig beteekenis. Maar ge regeert hier als de absolute meesteres, markie- zin." „Is dat bedoeld als een verwijt, mijn heer „Het is de waarheid. Wie noodigt de gasten uit, die dagelijks aan mijn tafel neerzitten Wie vult hier mijn sa lons Is het niet uw gril, uw luim „Beste vriend, ge zijt ondankbaar," hernam de markiezin met een honing zoete stem. „Wat verlangdet ge dan van mij, toen ge mij bij u riept Ik leefde tevreden op mijn kasteel in de eenzame vallei. Al'een om uwentwil le ben ik in de wereld teruggekomen. Voor u alleen heb ik mijn groote voor liefde voor de eenzaamheid opgeofferd. Sinds drie maanden leef ik te midden van de volle schittering van het Parij- sche leven, alleen om u te behagen. Al- een uw geluk, alleen de roem van uw huis heeft mij steeds voor oogen ge staan. Waarover hebt ge u thans te be klagen Heb ik de bloem van den adel niet in uw huis binnengehaald „Voorwaar, markiezin, .ik moet be kennen, dat uwe partij ruimschootsin mijn salons vertegenwoordigd is, maar waar blijft mijne partij. Waar blijft de burgerij Sta ik niet alleen met mijne gedachten Op La Trélade spraakt ge over de vereeniging van den adel met de burgerij. Men is er aardig mee bez g En de taal die uw ^gasten hier durven voeren is er wel toe geschikt om onze plannen in de hand te werken." „Vergeet niet, dat in de uitvoering onzer plannen ieder van ons zijn taak had. Mijn deel'is geëindigd Het uwe begint pas. Ik heb me alleen belast met den adel, ik geloof wel, dat ik woord ge houden heb. Thans is het aan u de bur gerij uit te noodigen. Er is immers nie mand, die het u belet. Wanneer ge thans uw taak ter harte neemt, dan zal uwe droom spoedig verwezenlijkt worden." „Welnu, markiezin," zei Levrault, recht op zijn doel afgaande, „wanneer ge wezenlijk verlangt dat onze droom, werkelijkheid wordt, waarom geeft uw zoon dan het voorbeeld der verzoening niet Waarop wacht hij om zich vóór de tegenwoordige dynastie te verkla ren „Mijn zoon is vrij in die zaken. Waar lijk, ik zal er hem niet van terughouden maar, zooals ge wel zult begrijpen, mag ik hem er niet toe dwingen." „Maar hebt ge zelf niet gezegd, dat het zijn vast voorgenomen plan was J a, dat meende ik althans en dat heb ik u ook gezegd." „O, meendet gij het, markiezin," riep Levrault, zich met moeite bedwingende „doch afgaande op uwe woorden kon ik niet anders denken, dan dat ge er zeker van waart en rekende ik er vast op." „Ik heb er mijn eerewoord niet op gegeven. Doch waarom zoozeer op dit punt aangedrongen. Welk groot belang hecht ge aan dit feit „Waarom Welk belang Dat weet ge evengoed als ik, markiezin." „Maar kunt ge dan nog een.ge'ukki- ger leven wenschen dan ge nu hebt Wat ontbreekt er aan uw geluk Om ringd door een familie die u liefheeft, leeft ge voortdurend in onafgebroken feestroes. In de lente kunt ge in Bretag- ne op het kasteel Levrault gaan wonen. Met uw rijkdom zoudt ge de verstrooide eigendommen van de Rochelandiers weer kunnen terugkoopen en op land bouwkundig gebied zoudt ge evenveel tot stand kunnen brengen, als op in- dustriëel gebied." „Zoo spraakt ge niet op La Trélade. Daar zaagt ge in mij een toekomstig staatsman. Mijn plaats was op het spreekgestoelte der Kamers. Ge stondt er verbaasd over, dat een man als ik, zich op den achtergrond hield, terwijl er zooveel onbeduidender tot de hoogste rangen opklommen. Ge keurdet het' doel dat mij naar Bretagne had ge bracht goed." „Welnu," zei de markiezin, „wan neer ge dan absoluut aan het geluk vaarwel wilt zeggen, wanneer ge zooeer- zuchtig zijt en wanneer ge zoo op mijn zoon rekent, richt u dan tot mijn zoon. Hij alleen kan u antwoorden." Bij deze woorden stond Levrault b eek van kwaadheid op. „Markiezin, ge hebt me bedrogen. Vandaag nog heb ik uw zoon gesproken en hem de kwestie duidelijk onder de oogen gebracht. Het plan dat hij naar uw zeggen gehad zou hebben, is hem volkomen, vreemd. Ge kent evengoed zijn opinies als hij zelf. Ik weet nu wat uwe mooie woorden waard zijn. Ge ver- gingt van verveling op uw vervallen kasteel. Om uw huis weer in zijn ouden luister te herstellen, om opnieuw in de wereld te kunnen verschijnen, zijt ge niet teruggeschrikt om mij door allerlei slinksche middelen te verleiden. Ik haat uwe partij en heb uwe kasteel altijd veracht. Wanneer ge mij niet verzekerd hadt, dat uw zoon mijn partij zou volgen, dan had ik hem nooit mijn doch ter en het derde gedeelte van mijn for tuin gegeven. Ik vertrouwde op uwe rechtschapenheid, maar ge hebt mij op een onwaardige wijze bedrogen." Terwijl Levrault deze woorden uit sprak, was Gaston binnengekomen en stond bewegingloos, bleek en stom in de deur. De markiezin wilde antwoor den, maar toen ze haar zoon bemerkte, hield ze zich in. „Moeder," zei Gaston op kouden toon, „ik begrijp alles, ge hebt misbruik gemaakt van mijn naam. Het ware hon derdmaal beter geweest in armoede voort te leven en door eigen krachten ons fortuin terug te winnen. Ge hebt een koop gesloten, dien ik niet getee- kend heb, maar dien ik zal nakomen." En zich tot Levrault wendende „Wees gerust, mijnheer, wij zullen naar het hof gaan." Meteen ging Gaston heen, de markie zin als aan den grond genageld achter latende. Levrault was dronken van ge luk. XIII. Acht dagen later was Laura volop bezig met de voorbereidingen voor dea.s. voor stelling aan het hof. Ook Levrault had zich'n prachtigcostuumbesteld.Hij had zich voorgenomen zich in korte broek en degen met stalen greep aan zijn zijde voor te stellen. De koninklijke familie was zwaar door een sterfgeval getroffen en Gaston wachtte het einde van den rouwtijd af om zich naar het hof -te be geven. Tevergeefs had de markiezin hem met vervloeking gedreigd, hij bleef doof voor haar woorden. Voelende dat ze in haar eigen netten gevangen zat, had ze zich ziedend van toorn in hare vertrekken terug getrokken en nam zelfs niet meer deel aan de gemeenschappelijke maaltij den. Het vroeger zoo druk bezochte hotel Levrault was geheel uitgestor ven en verlaten. De groot-industriëel was buiten zichzelve van vreugde Hij stak de hand reeds uit naar het pairschap van Frankrijk en naar zijn titel van graaf. Eiken dag werkte hij aan de samenstelling van zijn wapen. Hij woonde de Kamerzittingen thans niet meer als een gewoon nieuwsgie rige bij, maar als een acteur, die eerst naar zijn collega's gaat luisteren, om met de zeden en gewoonten van het huis vertrouwd te geraken. Hij had reeds een plaats gekozen. In zijn ver beelding stond hij op de plaats der sprekers, hij beoordeelde hun redevoe ringen en wanneer de toejuichingen losbraken, dan was hij ontroerd en groette sopis links en rechts, als om te bedanken, 's Nachts droomde hij, dat hij op de sprekerstribune stond en een rede uitsprak die door een tot in de uiterste hoeken bezette zaal in de grootste spanning werd aanhoord. De banken der ministers lachten hem te gen. Hij keerde naar zijn plaats terug, overal warme handdrukken uitdee- lende. Op zekeren nacht kwam zijn door een heisch lawaai wakker gewen?- e n huisknecht verschr'kt in zijn slaap, a mer gestormd en zag hem recht in zijn bed zitten, met de armen slaande en met breede gebaren roepende „Ik vraag het woord voor een per soonlijk feit." Geen minuut had hij op den dag nog vrij. Eiken morgen declameerde hij eenige bladzijden van Mirabeau. Voordat hij naar het Luxem bourg ging, wandelde hij eenigen tijd op en neer voor het kasteel der Tuile rieën en bestudeerde het gebouw met de grootste aandacht. Bij de pas sage du Caroussel stapte hij uit zijn rijtuig en liet het langs de andere zijde weer vóórkomen hij wi e telkens te voet door de passage wandelen om u3 groote trap naar de zaal der maar schalken te kunnen bewonderen. Nog eenige dagen, zoo dacht hij, en ook ik zal deze trap, die door zooveel ba- roemde mannen beklommen is, ba treden. Eindelijk ben ik dan aan mijn doel gekomen. Wat al moeilijkheden heb ik moeten overwinnenWelk een triomf heeft mijn genie behaaldl Eindelijk zal ik dus de positie vero veren, die mij toekomt. Hij zag ook in den geest de woede van de markiezin! Zijn geluk was echter niet volmaakt! Hij dacht aan Timoleon, zijn reeds lang gestorven zoon, en betreurde dat met hem het geslacht der graven Le- vraults zou uitsterven. Laura was niet minder verheugd dan haar vader. Het hof was de droom van haar jeugd ge weest. Daar wilde zij haar oude vrien dinnen, die haar in het pensionaat zoo met hun minachting hadden ver nederd, terugzien. In de salons derj Tuilerieën wilde zij zich wreken. Int haar overwinningsroes nam zij nauwe-, lijks nog notitie van Gaston. Toen Gaston haar zijn besluit had medege deeld, had zij als een klein kind in d« handen geklapt, terwijl haar man met' een sombere woede op haar neerzag en haar verweet dat ze het groote offeff dat hij daarvoor brengen moest, niet begreep. Hij beschuldigde haar in 'tj geheim op den naam der Rochela»-, diers te hebben gespeculeerd. Zoo waren dus de rollen omgekeerd^ Hoe meer de groote dag naderde, hosi prikkelbaarder Gaston werd. Hij kooj zijn schoonvader niet meer zien, de- tegenwoordigheid van zijn vrouw wa» hem ondragelijk, de blijdschap va» Laura maakte hem woedend. Hij ver-' wenschte de dwaasheid van Levrault^ de ijdelheid van diens dochter en hjj veroordeelde zijn eigen zwakheid, dia van hem een willoos speeltuig in da' handen van zijn heerschzuchtige moa-l der maakte. De kleermaker had da! laatste hand aan het gala-costuum' van Levrault gelegd. Op zekeren mow gen toen hij wakker werd, zag hij heti op een fauteuil hangen, met de kort», broek van wit cachemir, alles bekroond! met een degen met ijzeren greep, scheo- de van chagrijnleereneenmetzwane»-) dons gevoerde steek. Hij kon niet aaai de bekoring weerstaan om zijn pak: te passen en sprong uit het bed. Da toekomstige wetgever beschouwd» zich langer dan een uur voor een kost baren spiegel en kon zichzelf niet ge*1 noeg bewonderen. Zijn kamerdienaar [bracht juist op een zilveren schotel zijn krant binnen. Levrault ging vlak voor den spiegel zitten en keek vluch tig de krant door. Den vorigen dag had hij hooren praten over eenige rel letjes. die er te Parijs zouden uitge broken zijn, doch waaraan hij niet het minste gewicht gehecht had. Hij las wel, dat de relletjes grooteren omvang aannamen, maar hij haalde de schou ders er over op en eindigde zijn lectuu» zelfs niet. Hij was zoo tevreden over zijn nieuw costuum dat hij het de» heelen dag aan hield. Hij wandeld» met de handen op den rug door all» vertrekken van het hotel en streelde, zich behaaglijk de kin wanneer hij zij» beeld in verschillende spiegels tegelijk! weerkaatst zag. Des avonds deed hij zijn gewoon pakje weer a-n en ging zelf op verkenning uit in de stratel van Parijs. Op de boulevards zag hij de troepen voorbijtrekken, die zich terug naar de kazerne begaven. Vo hetoverigs was alles even kalm, v Y'" f' V v - V

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1921 | | pagina 7