j Een vrooiijk Kerstverhaal i Het hooge licht. KERSTNACHT. door Sabina-Maria. 3 J •MUMM MWMWW 't W as nog wel 'n goeie veertien dagen .vóór Kerstmis, maar juffrouw Lotje en juffrouw Jansje waren reeds half overstuur door al de beslomme ringen welke dit gewichtigste tijdstip van héél 't jaar voor de welgestelde zusters in reserve hield. Vooral Lotje was van de kook Jansje werd eigen lijk door Lot aangestoken en meege sleept. 't Waren twee bedaagde schoonen, d. w. z. ze behoorden ongetwijfeld tot 't vrouwelijk geslacht doch deden dien naam niet bijster veel eer aan Meer in 't bijzonder weer Lotje. Jans had nog iets ronds en molligs over zich en de gespikkelde haren konden met veel beleid in 'n allergrappigst knoedeltje worden rondgedraaid, maar Lot wassbijzonder slank, buitengewóó,, knokig, en sinds typheuse koortsen haar, enkele jaren terug, den haartooi ontnamen wilde 't niet recht meer met die echt-vrouwelijke gloriedus trok zij kordaat 'n scheiding rechts, sloeg de meest gewillige slierten naar links en liet 't naar achteren met 'n sierlijk-toegespitst puntje uitloopen in 'n geultje van den zwanennek. Wat de zusters verder onderscheidde waren de hoog-opgetrokken wenk brauwen van Lot, die haat 'n eeuwig- zich-verwonderend uitzicht gaven en Jans miste dit versiersel totaal, doch had 'n vriendelijken, breeden mond en Lot plooide haar lippen in maag delijke schuchterheid tot 'n smal rimpelig streepje. De karakters waren eenigszins in overeenstemming met 't uiterlijk en dus kent men de zusters nu wel. Ze woonden bijzonder deftig in 'n fraai huis aan de Oranje-Nassau- laan, met 'n verrukkelijk uitzicht op 't Vondelpark, 'n magnifiek pano rama van vijvers met zwanen, blijde- en treurboomen langs den kant, vroolijke en droomerige huizen rond om, en ze genoten dit dubbel want alles spiegelde zich in 't weerkaatsend water. „Ben je klaar Lot?" roept Jans iewat ongeduldig, „anders wordt 't te Iaat-en als de presidente van,, Kerst- gaven voor behoeftige kleinen" de vergadering geopend heeft gaan de deuren toe Dat is de nieuwste ver ordening van ons reglementKom nou, zus „Mensch ik verwonder me over je Jij maakt me nou altijd zenuwachti ger dan ik ben 't Elastiek van m'n toque-hoed is uitgerektde knoop houdt niet.... en door de kopveer zakt 't ding hardnekkig naar rechts „Waarom zet je ook geen kapotje met keelbanden op „....omdat ik 'r voor bedank als 'n oud wijf rond te loopen snibbig- de de jeugdige vijfenvijftig-jarige haar drie lentes jongere zuster toe. Deze kiest de partij haar in den regel toebedeeld, haalt de schouders op en zwijgt. Na eenig nerveus getrommel met de voile, die óók al 'n onwillige bui toont en 't gewriemel aan de te-lang- toppige, zwartgaren handschoenen is Lotje gereed. ;,Heb je wel alles goed nagezien Jans D'r loopt verdacht volk .rond „Wees gerust, Lotje, de deuren zijn allemaal op slot, de ramen gegren deld en ik heb de sleutels in m'n re ticule 1" „Nou, dat mag 'n wonder heeten Als je nu maar niks vergeten hebt., 'k had 'r beter zelf voor kunnen zor gen Mina-a „Wa-blieft u juffrou-ouw „Vergeet niet de voordeur secuur dicht te houën en laat 't huis vooral niet alleen! Zul je?En géén vrijer in de vestibule asjeblieft.... dót komt niet te pas! Onthou 't „U kunt »'r opaan, juffrouw! Stik, ouwe tangis 't vriendelijk- gefluisterd „slot" in de keuken. Eindelijk gaan de zussen heen Enkele uren later stappen 'n nij dige en 'n nerveuse juffrouw uit de tram aan den Amstelveenschen weg bij het Vondelpark en slaan dan de rich ting in naar de Oranje Nassaulaan. Tot nu toe hing er 'n broeierige at mosfeer van onweer-spellend zwijgen tusschen de zussen, maar bij de Wal- deck-Pyrmontlaan botst Lotje eens klaps tegen 'n haastig-den-hoek-om- slaand .ndividu, de toque-hoed ver liest z'n evenwicht,'n scherpe vrouwe- stem sist„Kijk waar je loopt, vle gel 1" 'n mannelijk-onverschiliig ge luid spot „Blaas je niet op, zussie. je moest 'ns ontijdig barsten 1" en 'n hevig onweer ontlast zich boven 't onschuldig hoofd van Jansje. „Heb ie ooit zulke onbeschofte lammelingen gezien Geen greintje respect hebben ze meer voor 'n vrouw. Waarom is 't hier ook zoo helsch don ker 1 Kon jij dan niet 'ns waarschuwen, Jans je wéét dat 'k slecht zie zonder m'n pince-nez 1 Wat 'n onbeschaam de rekel 1 Ik zal 'm 1" en meer derge lijke steekhoudende gezegden. Jansje zwijgt. „Doe je mond open, of heb je je tong op de vergadering laten liggen Wat 'n albedil die presidente 1 Éérst vit ze dat we over tijd zijn alsof ik 't kan helpen dat 'r horloge altijd vóór is 1 - - en dan wijst ze m'n voor stel van de hand alsof zij alleen de wijsheid in pacht heeft 1Zèg nou toch 'ns wat, Jans „Och Lotje," sust deze 'n beetje onhandig, „had 'r dan ook éérst 'ns met mij over gesproken.... ik had 't je vast afgeraden I Hoe kunnen die schapen nou blijer zijn met 'n kerk boekje dan met hun gewone versna pering 1 Dat krijgen ze immers wel Ais ze^aangenomen^worden De naam van onze vereenlgïng „Kerst gaven voor behoeftige kleinen" zegt toch voldoende dat we met de arm- sten te doen hebben die warme Mee ding en warm voedsel te kort komen „Zoo-oo 1 Jij óók al Natuurlijk 1 Ik kan tegenwoordig m'n biezen wel oprollen 1 'k Zal maar weer zwijgen 1 Jullie wilt tóch alles beter weten Maar nou zal ik je 'ns één ding zeg gen, Jans ik trek me terug 1 En jij ookdót spreekt vanzelf, 'k Laat me niet compromitteeren door zoo'n kale albedil 1 Ze had weer d'r gras groene japon aan 1 Zoo'n burger- jnenschje moest zwart dragen. Maar 'k zal m'n mond wel weer houën, jullie.. Bij gebrek aan adem, gevolgd door 'n hevige hoestbui, zwijgt juffrouw Lotje inderdaad. Jansje heeft de kletterende stortbui opgevangen met 't geduld van 'n martelares. Och 1 Lot meende 't nog zoo kwaad niet 1 Ze had 'n goed hart maar was alleen af en toe 'n beetje zenuwachtig 1 Ze zou wel weer bedaren de bui dreef al over 1 en meer derge lijke verontschuldigingen van haar liefhebbend zusterhart. De dames waren ondertusschen thuis gekomen en Lot zat in 'n leun stoel wat te herstellen van de onder gane emoties, geholpen door de ge duldige Jans en de eeuwige Hoffman- druppels. Mina heeft zich keurig gedragen 1 't Huis stond geen oogenblik alléén. De voordeur was potdicht gebleven, Frits wist 't achterdeurtje al te vin den de vestibule bleef verlaten, 't avondeten staat aanlokkelijk ge reed, de haard verspreidt 'n heerlij ken gloed de arme jongen was óók koud en hongerig geweest 1 en 't ongeloofelijke gebeurdeMina kreeg 'n pluim van juffrouw Lotje.... De stakker was 'r compleet beduusd van en bleef sprakeloos zelfs in de keu ken. Lot was niet te bewegen geweest haar in booze bui geuit voornemen onuitgevöerd te laten en nam ontslag als werkend lid van de vereeniging Kerstgaven voor behoeftige kleinen.' 't Eischt nauwelijks vermelding dat dit vonnis ook Jansje trof en de zus ters hadden toén 'n nieuw plan op touw gezet 't welk tot resultaat had dat verscheidene jonge hartjes popel den van ongeduld en nieuwsgierig verlangen Kerstavond is aangebroken In de hooge, ruime serre praalt 'n kolossale kerstboom, beladen met schitterende versiersels, half-verscho- len lekkernijen en kleine nuttige ge schenken. In de achtersuite staat 'n lange tafel statig-noodigend gereed- pronkend met hagelwit damast en keurig servies. Jansje vond 't je reinste onzin 1 Wat moesten die scha pen nou geïntimideerd met zoo'n pronkerige deftigheid 1 't Bedierf mis schien wel hun eetlust en hun vroo- lijkheid en zéker de mooie spullen! Maar Lotje had beslist van ja! wós 't dan ook eigenlijk geen gekheid nog met je eigen opinie te komen aandra gen Dus't damast glansde in voorname witheid, 't kristal voor de melk 1 flonkerde onder de elec trische lichten als sterrenhemel in helderen nacht bij 'n temperatuur ettelijke graden onder nul, le^en .sfleeuwIgYren op 't rochelend neusgeluid en den damast, t rem kristal en t teer-blank heeten adem van den ontwijder dezer porselein. Zoetjes evenwel bevangt ook hóór de sluimer, flauwer ziet zij rond, fletser wordt haar glans, 'n meelijdende wolk ontplooit de don kere vleugels en omwikkelt haar be schuttend met donzige vacht. Zwaar hangt de nacht over Vondel park en omgeving- 't o'sch nènd porselein peinsde over 't uroze van aardsche vergankelijk heid, de luxe broodjes, de ham en saucis slu merden hun laatsten slaap onder 't sneeuw-blanke crêpe-papier, 't rookvleesch verbleekte van killen schrik en 't kalfsvleeschdril trilde van angst bij 't naderend vonnis in executie. Jansje beziet met weemoedigen blik 't smettelooze en ongerepte dat haar in fiere onschuld tegenglanst en vraagt zich meewarig af of de stakkers zich geen -indigestie zullen eten aan de voor hen zoo ongewone lekkernijen, maar Lotje loopt statig rond, verschikt hier en daar iets dat Jans arrangeerde en drukt haar zus ter op 't hart„zich nou niet zoo te encanailleeren met die kinderen, want dón verloren ze 't besef van 't gewichtige dier buitengewone gebeur tenis in hun leven, werden woelig en vrijen alles moest natuurlijk zoo plechtstatig verloopen als bij damast, kristal en porselein gebruike lijk is, tenminste-ewanneer de lief tallige jonkvrouw Lot aan tafel pre sideerde. Jansje zucht zwaar, prevelt zooiets van „arme schapen" en begint zich n goeie ernst af te vragen of de klei nen misschien niet liever thuis zou den blijven. „Wat zei je daar eigenlijk, Jans doet Lot wantrouwig, „je moest niet zoo binnensmonds praten't staat zoo onwijsEn," beslist ze resu- luut, „nit naar bed 1 't Is bij tienen en morgen weer vroeg dagNee 1" stuift ze eensklaps op, „blijf nou van dat valgordijn af 1 Zie je wel 1 nou trekt 'r 'n schééve plooi in de vitrage 1 Van dien kant hébben we immers geen inkijk 1" ,,'t Is somber weertje geworden, Jans 1" zegt Lot gemoedelijk als zij den anderen morgen 't gordijn op haalt, „wel jammerer hing gis teren zoo'n echte kerstmisstemming in de lucht 1" ,,'t Kan wel weer opklaren Lot 1 Als de wolken strakjes wegtrekken krijgen we 'n lekker zonnetje.... Zoo bar koud is toch ook niks ge daan Jansje schijnt inderdaad van warms te te houden want ze draait zich 'n- 1-kker om tusschen de wol en maakt zich gereed nog 'n uiltje te knappen. „Nee Jans 1" zegt Lot resoluut en schudt haar zuster onzacht door mekaar, „vooruit 1 sta op 1 Nou Mina d'r niet is moeten we zelf aanpakken 't belooft 'n drukken dag te worden. „Ja, ja 1" is 't dommelig antwoord, „maar 't is pas zes uur en 0111 tien uur komen de klei nen al ontbijten 1 Je weet, 't was nou juist m'n lievelingsideetje de stakkers 'ns 'n héélen dag blij te maken Schiet nou op, Jans 1!" Zuchtend voldoet Jansje aan dit bevel. Of zijzelf nu al meent dat 't nog véél te vroeg is, omdat alles toch gereed is behalve de melk en hun eigen ontbijt óók slechts luttel tijd vraagt Lot heeft gesproken Jans moet ge hoorzamen Lotje is al bijna gereed en waarlijk in de beste luim van de wereld 1 Jans vat moed.... misschien zullen de kleinen zich tóch nog amuseeren 1 „Hoe laat zou Mina terug zijn, Lot „Ik heb 'r op 't hart gedrukt vooral niet later dan zeven uur 1 Je kent 't.... als ze dan om acht uur binnen isZe wou nou eenmaal 'ns graag met Frits Kerstnacht vie renJe begrijpt d'r wordt ge smuld eii® gekletstik wilde 'r dat nou wel 'ns gunnenop den dag kunnen we ze moeilijk missen.." Jans knikte toestemmend, maakt nu ook vlug toilet en even later 2 n de zussen druk bezig in de aangren zende matig-verwarmde huiskamer. Lot rakelt 't vuur wat op en Jans maakt aanstalten voor de koffieboel. Als de dames rustig aan tafel zit tend hun goed belegde boterhamme tje verorberen houdt Lot eensklaps de ontbijtvork paalrecht omhoog, fronst de wenkbrauwen en wijl Jans aanstalten maakt te vragen wat 'r aan de hand is snauwt ze onmiddellijk onschuld-sfeer. 'n Leege brandewijnflesch zorg vuldig, en gevuld in 't buffet bewaard voor de miniatuur-slokjes van Lotje als zij de zenuwezinkingskoorts in de kiezen had verklaart 't stevige doorslapen van den betrapten boos wicht maar met véél schudden en stompen, en „hei 1 wor 'ns wakker 1!" komt er beweging in de logge massa. Met vereende politie-krachten wordt de zware vent op z'n zitvlak geheschen doch heeft blijkbaar niet 't minste besef van 't origineele van z'n rust plaats. Wezenlijk, 't is de moeite waard hem daar onder den kerstboom te zien 1 't Breede, plotseling-terugwijkende voorhoofd, met de vanaf den neuswor tel boogvormig oploopende diepe rim pels, de lange, loome leden boven de bolle oogen, de korte, breede, iets- wippende neus, 't vierkante van de kaak met de hangwangen, de korte bovenlip die 'n paar scherpe snij tanden laat doorschemeren en de korte, breede af-staande ooren plus de kwaadaardige uitdrukking, vech tend tegen lodderigen slaap, dit alles geeft hem 't voorkomen van '11 nijdi- *gen buldog die zich verveelt. Als hij zelf niet de grootste portie verorberd had zou men geen veiliger wachter bij de kerstgaven voor be hoeftige kleinen kunnen plaatsen dan deez' vraatzuchtigen waakhond die z'n geslacht zoozeer in miscrediet bracht. Maar 't lieve dier had blijkbaar geen andere bedoeling dan honger en dorst te stillen, want hoe zorgvuldig Lot ook alles natelde er werd louter eet bare waar. vermist, en buiten de feest tafel,bestond de verdere schade slechts uit 'n ingedrukten spiegelruit,de ge scheurde kanten gordijnen en 't open gebroken buffet. De diverse inspecteurs loozen dus 'n zucht van verlichting over de be trekkelijk geringe schade en met bij geroepen hulp wordt de ontrouwe waakhond weggesleept Als de kleine rechthebbenden later hun entree maken is de tafel meer in overeenstemming met hun kinder lijke gewoonten, zijn de gapingen zoo goed mogelijk aangevuld, heeft Lot iets van haar statigheid ingeboet, Jansje wat meer vrijheid van bewegen en vroolijk-trippelende voetjes rond den kerstboom, blij gesnap en heldere jonge stemmetjes vormen 'n wellui dend slotaccoord op de solo daar straks onder den feestboom gezongen. i Vredig zweeft de nacht over Von delpark "en omgeving Groen-blauw maanlicht-Ioover be- droomd de Oranje-Nassóulaan en wik kelt 't huis der beide zusters in fan tastische gepeinzen. Ernstig blikken de sterren naar omlaag maar 't maan tje heeft 'n speelsche bu;, verschuilt zich af en toe achter 'n statig-drijvend wolkje en tracht 'n schaterlach te bedwingen volstrekt niet passend in die sluimerende pracht. Dan echter gluurt ze weer oolijk om 'n hoekje, werpt 'n onbescheiden blik op de kerst gaven voor behoeftige kleinen en knip- „Zwijg dan toch 'ns 1Hóór" je niks Ik niet 1" doet Jans verbaasd- ongerust, „maar Stil dan 'ns even!.... Hoor je nou nog niks „Als jij je m „Sstt 1" bestraft de verontwaar digde Lot, „Hoor je 't nu Jans knijpt de lippen stijf opeen en luistert enkele oogenblikken in gespannen aandacht. Een bange schijn begint in haar goedige oogen te lichten en met véél nadruk beweegt zij nu haar hoofd in op en neergaande richtingen. 'n Vreemd geluid dat 'n flauwe overeenkomst heeft met 't naderend rommelen van den donder schijnt beneden uit de serre te komen Even hangt angstig-drukkende stil te.... In hernieuwde kracht komt onweer dichter en nu vliegen dé zusters overeind maar sluipen toch instinctief op hun teentjes de trap af naar de voorsuite, openen behoedzaam de deur en wachten met luisterend- opgeheven wijsvinger op 'n stouteren aanval Fel-crescendeerend dreigt 'n lang- uitgehaald snorkend-rommelen Geen twijfel meer 1! 't Ronkend geluid van 'n kerel in loodzwaren slaap bezoedelt dë jonkvrouwelijke woning Jansje zijgt machteloos ineen op de meest-nabijë zetel maar de kordate Lot rent naar de telephoon en licht den geluidopvanger van de haken. Even later houdt haar scherpe stem n zakelijk betoog met de naaste poli tiepost, rythmisch geaccompagneerd door 't lieflijk gesnurk van haar part ner in de serre. Spoedig verschijnen 'n paar pootige agenten, Mina arriveert bijna gelijk tijdig, en gerustgesteld door 't stevig mannelijk geleide, trekt men in op tocht naar de achtersuite. 'n Nijdige blik smijt eensklaps helle electrische stralen over de kerstgave voor behoeftige kleinen, 'n duo van vrouwelijk gillen weerklinkt, solo van mannelijk ronken valt in, én mis schien voor 't éérst in haar leven Lotje blijft sprakeloos.... Pilaar-recht,* als wijlen haar zouten voorgangster,aanschouwt zij de vree- selijke verwoesting. De met zooveel zorg opgebouwde feesttafel is tot 'n volslagen ruïne ineengestort. 't Maagdelijk damast is besmeurd, 't rein kristal bezoedeld, 't broos por selein bezwekenMet akelige ga pingen grijnzen de broodjes en vleesch- waren naar de slachtingen onder hen aangericht.... Onder den lieflijken kerstboom, met z'n gracieuse slin geringen van kleurige serpentines en fonkelende siersels, ligt 'n kerel als 'n omgewaaide bonkige knotwilg en de kleine, nuttige geschenken sidde- Door de ruwgekalk'te woonkamer van de besneeuwde berghut zweefde de zoete, heilige geur van den Kerst nacht de geur van kruidige dennetjes. In bonte warreling lagen denne takken op den ongelijken vloer en prijkten in groote aarden kruiken op de ruwe tafel, waarop naast een on- oogelijk kruisbeeld twee knetterende kaarsen stonden te branden. Over de tafel-was een grijs linnen gespreid en daarop glinsterde een bloe- semwit kleedje. In't midden daarvan lag fonkelend de gouden Pyxis, die de Heer in broodsgedaante omsloot. Reeds een uur was het Goddelijk kind aanwezig stil en vreedzaam op het witte kleedje en wachtte. Want de oude Joop lag bewusteloos neer in verwarde koortsdroomen. In den heiligen nacht bij het feeste lijk lichten der sterren was hij vol van innerlijk geluk afgedaald naar het donkere dal om de metten bij te wo nen. Toen hij het besneeuwde dorp, waar juist de Kerstklokken begonnen te zingen, bereikte, had hem een hevige siddering overvallen en was hij in elkaar gezakt. Zoo vonden hem eeni- ge boeren en droegen hem naar huis terug. Sindsdien was zijn bewustzijn zelden en telkens slechts kort terug gekeerd. Aan het hoofdeinde van het bed zat biddend de grijze bergpastoor en wierp van tijd tot'tijd een onderzoe kenden blik op het bleeke, strakke gelaat van den zieke/P De oude koster was in den tegen- overliggenden hoek op een bankje gaan zitten en liet de afgesleten kralen van den rozenkrans door de magere vingers glijden. Én voor het beeld der Moeder Gods van Altötting zat de eenige dochter van den Alpenherder geknield te schreien. „Kind," zegt opeens zachtkens de pastoor, „kind, als het ochtend wordt, zal het bewustzijn wel terugkeeren, schrei niet, als men naar het vaderland gaat, naar het Kerstkind, moet men niet klagen. Wij komen allen van zoo ver en moeten allen langs zoo'n verren weg, dat het heimwee ons zou be vangen...» Neen, neen, niet schrei en!" En weer is het stil in de herdershut. Door de vensterruiten dringt lang zaam de klare morgengloed binnen. De jonge dag rijst boven de bergen uit. Zij schiet vurige von ken in de steerien harten der berg reuzen en bevocht met glanzende droppels hun door den storm verkorven gezicht. Stralende linten vlecht hij hun in de verwaaide, half onder sneeuw bedolven, rotsige haarvlechten, en om hun doorgegroefde voorhoofd windt hij gouden diademen. Laaiend vuur ontsteekt hij op den hoogsten bergtrans, die als in granieten schaal het reine offer der eeuwige sneeuw hoog ten hemel heft. De tnen- schen van het dal noemen tfat het' hooge licht. Een gloeiende vonk werpt de jonge dag ginds op de glanzende sneeuw. En de witte toppen vlammen op en laaien hoog ten hemel. Het is een stra len en schitteren als van louter goud. De menschen in de hut zien het wonderbare schouwspel en vouwen de handen. „Het hooge licht", murmelt ontroerd de pastoor. Dit woord dringt in het oor van den stervenden Alpenherder. „Het hooge licht," zucht hij opeens als in een droom. En na een poos slaat hij de donkere oogen op. Zijn'stralende blik gaat rechtuit naar het venster, waardoor het hooge licht in zijn -mor- genpracht naar binnen dringt. En zijn oogen worden groot en wijd als aanschouwen zij een visioen. Als in diepe godsvrucht fluistert hij :„Het hooge licht Kind 1, wat was dat heerlijk mooi 1 De hooge top had een glanzende wolkenkap en het golfde daaronder uit als witte sneeuw het wijde dal in. En plots ging de lichtende wolkensluier, weg en ik zag daarboven een Groote en Machtige zitten, en de berg was zijn troon. Maar zijn gelaat zag ik niet. Het was één groot licht, het hooge licht. En de herder zwijgt. Ademlooze stilte heerscht in het kamertje. Ih de verte hoort men den schrillen schreeuw van een valk en het zacht gesuis van den bergstroom, die onder sneeuw en ijs zijn weg zoekt naar het dal. „Iets grootsch, iets schoons, het hooge Licht was het, het hooge Licht," herhaalt zacht de- stervende. „En kindlief, terwijl ik bleef staren, werd het Licht altijd kleiner en kleiner, tot het een stipje was. En toen kwam het den berg af, langzaam en plechtig. En het kwam in onze hut en toen zag ik het was een kind het Kind. En het Kind is hier." De stem van den ouden herder breekt plotseling af. En onophoudelijk paarlen groote tranen over de wangen van zijn dochter, en de oogen van den koster glanzen vochtig. „Ja Joop" zegt met bevende stem thans de geestelijke :„het Kind is hier, het Kerstkind." Bij deze woorden ontwaakt de herder-uit zijn visioen. „De pastoor," lispelt hij en met on vaste hand strijkt hij over het voor hoofd. En dan glijdt er een groote innige vreugde over zijn gerimpeld gelaat. „Pastoor," zegt hij „ik wil biechten en dan komt het Kind tot mij." Eenige oogenblikken zijn de Pastoor en Joop alleen. Als de geestelijke de deur weer open doet en de dochter van den her der en den koster binnenroept, ligt Joop stralend van geluk op het ar moedig bed. Vol verlangen ritht hij de oogen op de gouden Pyxis, die de heilige Hostie omsluit. „Kindje Jezus, kom tot mij 1' fluistert hij vurig en vol innigheid. Diep ontroerd neemt de Pastoor de H. Hostie uit het gouden omhulsel en legt ze op zijn stervende lippen. En de oude Joop is stil, heel stil. Na een poos richt hij zich plotseling op, glimlacht en fluistert :„Mijn doch ter, schrei niet, ik ga met het Kind naar het Hooge, naar het eeuwige licht." Hij breidt de armen uit, zinkt terug en ademt zacht zijn kinderziel uit. En boven de hut weerklinkt de vreug dekreet van een valk, die hoog ten hemel stijgt, de zon tegemoet. Ock in de koude, donkere kerk van Naon was de heilige Kerstnacht neer gestreken. Een klein dennetje, hier en daar nog bestrooid met blinkende natuursneeuwvlokken, stond op het hoogaltaar. Als eenig siersel brandden twee kleine kaarsen aan het boompje. Hun onzeker licht ging omhoog naar het groote metalen kruis, dat heel alleen op het leege altaar was achtergebleven. Sprakeloos strekte de Zaligmaker de moedige Verlossershanden uit en zijn Goddelijke blik ging diep in het zwarte schip der kerk. Daar lagen in het donker de gewon de soldaten. De z'achte lichtschijn van de twee kleine Kerstkaarsjes drong in hun wijd-geopende oogen. Geen hunner had nog ooit met twee sitTrnele kaarsjes den Kerstnacht ge- v' r En toch wierpen deze twee kleine licnijes zooveel vreugdevonken in de soldatenharten en ontstaken zooveel vreugde paarlenin hun oogen, dat de smart op dit oogenblik geen macht op gemartelde lichamen scheen te hebben. In de middengang van de kerk ging de ziekenzuster heen en weer. Telkens als zij voorbij het altaar kwam wierp zij een langen blik op het flikkerende boompje en op het kruisbeeld daar achter en even gleed dan een glimlach over haar moe en gegroefd gelaat. Met hernieuwde kracht richtte de in elkaar gedoken gestalte zich dan weer en ging dapper de lange gang door. Toen zij midden onder de gewonden stond, die droomend in de Kerstlichtjes keken, hief ze met haar zachte stem het heilige lied van Kerstmis aan en nu juichte en jubelde het omhoog, trots leed en pijn, naar de donkere gewelven der kerk :„Stille nacht, hei- iigeTnacht De eerste strofe van het lied was juist ten einde. Daar drong van voren een kreet tot het oor der zuster door. In het schijnsel de» kerstkaar*j« lag een nog zeer jong soldaat in dood. strijd. Een granaat had hem beide beeneo weggerukt. Zijn half gebroken blik ging naar het|kerstboompje en vandaar oinhooi naar het kruis. Het was, als straalde er licht uit de oogen van den Godmensch, God delijk licht, dat de ziel van den soldaat doordringt tot in de meest verborgen hoeken. „Zuster, Zuster," prevelt de gewonde, nu zij bij hem komt, ;,is dat waar met het Kerstkind en met Hem daar boven aan het kruis De zuster buigt zich tot hem neer. „Het is waar," zegt zij eenvoudig. „Dan is Hij ook voor mij gestor ven," fluistert hij bewogen en bedekt met beide handen zijn vaal gezicht. Opeens slaat hij zijn handen terug, zijn brekende blik gaat doordringend omhoog naar het kruis. Dan strekt hij er beide armen naar uit. Ik wil Hen? liefhebben," zegt hij met uitdoovende stem. De gewonden achter in het schip van de-kerk weten niet, wat daar voor geschiedt. Vol geluk zingen ze d« tweede strofe van het Kerstlied. En er straalt iets van den glans van hel hemelsch Kerstfeest rondom de zuster en.... den doode, die bij de woorden van het lied „Christus, de Redder is daar" ii heengegaan. Nauwelijks is de tweede strofe weg gestorven, of plotseling snerpt eer sissend geluid door de lucht, een ont zettend gekraak 1 Glassplinters, ge broken pannen, kalk en steenen vlie gen wild door de kerk. De lichtjes aan den Kerstboom zijn uitgedoofd. Voor aan het altaar is alles donker. Men ziet den Kerstboom en het krui? niet meer. Wie evèn kan, vlucht naar buiten. De anderen kermen en kreunen en schreeuwen. „Zuster, er wordt geschoten op ons, naar buiten 1 We willen naar buiten 1" Maar deze antwoordt niet. Zij gaat op den tast naar het Altaar en met bevende hand ontsteekt ze opnieuw de kaarsjes van den Kerstboom. Angstig kijken de soldaten haar aan. Zij maakt een onnavolgbaar gebaar naar het kruis, dat door den schemer dei kaarsen weer opglanzend zich hoog in het donker gewelf verheft en glimlachend legt ze den wijsvinger op de lippen. En de gewonden worden rustig. Vooraan naast het kruis in het schijnsel der kerstkaarsen blijft de zuster staan. Vandaar geeft zij de toegesnelde artsen kalm haa wenken om de gewonden uit het bedreigde Godshuis te brengen. Zij ove~ziet en leidt alles. Bange doodsang t drukt een ieder. Nu branden de kaarsjes zoo droevig, het dennetje en het kruis er achter kijken zoo ernstig het donkere midden schip in. En alweer dat s ssen en sner pen in de lucht 1 Een gekraak. Het gewelf in het koor is doorge slagen. Een zware steen bonst neer op de zuster, die zwaar gewond bij het altaar ligt. Zij werkt zich op. Moeizaam met heldenhanden, zet zij het kruis en het dennetje op het altaar, en steekt de Kerstkaarsjes nogmaals aan. En naast het kruis staat rechtop de zuster. Zij bemerkt, dat het bloed haar langs den rug afdruppelt. Maar dat deert haar niet. Zij zingt. De laatste strofe van het lied 1 Stille nacht, heilige nacht 1 De soldaten hooren haar zachte stem. Zij worden stil, ademloos stil. Zij zien, hoe de zuster stralend als een profetes omhoog wijst naar het kruis. En het kruis licht op in bovenaard- schen glans. En weer nadert het in de lucht als een verderfbrengend onweer. Maar de zuster zingt door en all betooverd luisteren de gewonden en staren als verrukt naar het kruis, dat hun tegenstraalt in zijn eeuwig licht. Opeens.... een ontzettende slag! Nog een zachte toeroep der zuster 1 „We gaan naar het eeuwig Kerst feest 1" Donderend stort het gewelf neer. Als van verre klinkt een laatste kreet. Dan doodsche stilte. Dat is de eeuwige Kerstnacht van Naon. Zij reed, in heur mantel gedoken, 'Verkleumd door het winter-kil oord, Hij leidde behoedzaam 'en zwijgend. Het traag-stappend ezeltje voort En toen z' aan een stalletje kwamen Waar 't vee zich bij noodweer ver stak, Toen sprak hijkom laat ons hier rus ten, De stad heeft voor armen geen dak. Zij knielde op den rotsigen bodem 'Verzonken in hemelsch gebed Des Vaders Geest heeft haar om sluierd 1 Zij baarde Gods Zoon, onverlet. Ze legde Hem in eene kribbe. De wind blies met ijslijk gekarm. De kussen der Moed r, ze dekten Het bibberend Kindje niet warm. En overal lagen de menschen In somberen sluimer ter neer. O, wereld, hoe kunt ge dus slapen Hier schreit Uw Verlosser en Heef,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1921 | | pagina 10