KUNSTJES MET DE KAART 6 Iets m'f den -VOOR l.ill!llIUIIISUII!lllllHII8Il!iilil3SlilIIiiS21IIIBfiillS!13iil9ilïllSII8StSSlIM3ailiSS1838Hl§l88IllIÜI3S!Il!lSSIllE:3lllïil23IS2li3U!l3IIi33ISIiSI13l§?l Een rit op leven en dood dat onder de weefaerig lerende edelen diners werden ojgeiischt van twee of drie gangen, waarbij dan iedere gang 'n gerecht of vijftien telde, 't moge waar zijn, dat van het oedienen dezer veelal kostbare spijzen veel werk gemaakt werd, de wijze waarop ze naar binnen gewerkt werden was hyper-eenvoudig. In ménig geval „deed" men niet aan borden voor iederen aanzittende persoo lijk, maar le pelden allen heel genoeglijk uit een ge meenschappelijke schar.l. En dat was nog een heel gunstige uitzondering, want dikwijls genoeg ontbraken ook die le pels en graaiden ieders gewoonlijk minder frissohe! tien geboden in de spijs om te vermeesteren wat te vermeesteren viel! Deze illu3tro methode werd bijv. steeds gewigd dcor de Franscho koningin Anna van Oostenrijk, gemalin van Lodewijk Xm en haar zoon, den Zonnekoning. 't Kwam in die dagen veel meer op do kwantiteit dan op do kwaliteit der spijzen aan en menige kok deed met die wetenschap zijn voordeel. Ieder gerecht wa3 al heel gauw lekker, ab 't maar stevig gekruid was. ,,'t Eteu wordt niet meer in de keu ken, maar in do apotheek bereid," schrijft dan ook verwijtend een schrijver dier dagen* 't Spreekt vanzelf, dat die sterke smaakjes er menigmaal tos die nen moesten den niet meer al te fris- schen smaak van een vleesch- of gevo- geltesoort wat weg te werken!- Van eenige hygiëne aan tafel dusgoon spoor. De eenige eisch, dien men iian- zittenden cavaliers en hun dames stel de, was, dat zo even vooraf hun han den waschten. Anders niet. En al te streng zag men daarop ook niet toe. Ieder had genoeg te doen met het be machtigen van zijn portie spijs en drank. Maar toch, wilde men cavalier zijn in den waren zin des woords, dan moest men aan tafel oenig meesterstukje kun nen volbrengen. Dan moest men de edele kunst van voorsnijden die lang niet eenvoudig was! verstaan, dan moest men kans zien van de spaarzaam- vertegenwoordigde servetten, moo'e fi guren te vouwen en moest men, tot ver maak der schoone dames, grappige din gen kunnen snijden uit appob eu pe ren. Daaruit werdon harden, narren kapjes, kruisjes, kroontjes enz. enz. ge- tooverd. En do jeugdige edelman, die niet origineel genoeg was zelf dergelij ke grapjes te bedenken, kon zijn lee ring halen uit een dor vele handboekje:! die omtrent dit soort van „wellevend heid" het licht zagen. Een geliefd spelletje aan tafel was het „lover-rijmen". Voad iemand n.l. bij gevogelte of wild een levertje bij zijn portie, dan werd dit opgeprikt en van hand tot hand gegeven. Iedere gast moest, wanneer hij do vondst in zijn handen kreeg, daarbij een rijmpje it l'im- provisto uitspreken. Natuurlijk kwam daarbij de grootste onzin en flauwiteit aan den dag, ofschoon ook op dit ge bied „literatuur" bestond, doch do ta- felgenooten, die meestal spoedig 'n ste- vigen dronk haddon, waren al heel snol tevreden Zeer uitgebreide menu's vond men nok nog in do vorige eouw. Zoo heeft een Belgisch blad van onder eeu stapel oude papieren oen menu te voorschijn gehaald van ecu bruiloftsdiner", dat in 1855 te Brussel door eeu gegoedo bur- gerfamilio is gegeven. Ziehier den tekst: Kippensoep Pasteitjes ft Ia financière. Tarbot met ïïollan lsche saus. Ossenhaas ft la Gfoiard Poalande truffee Lamseotelotten niet jonge groenteï Jonge eenden mot doperwtjes Zalmmayonaiso. Ragoai a la ravigotte. Punch glacj au Bhum. KiDijboontjes-champigr.on ero ;ucivcs. Gebraden s krielkippetjes. r Ortolanen. Kreeftonpyramide, Paté de Poio gras, Rijnkreeften. AVcstfaalsche kam, Nougat-pagode. Nesselrode glacé. C assorteerd fruit. Russische room vla it la vanillo. IJs, Dessert, Ananai, en ander fruit. Het kost moeite, zich den staat van verzadiging in te denken van een der gasten, die zich aan alle schotels flink te gooi heeft gedaan. Inleiding. Voor wie zijn gezelschap wil helpen vermaken zullen wij een aantal kunstjes aangeven, met gewone speelkaarten uit te voeren. Eerst eenige algemeene wenken, die ge moet opvol gen om zeker te zijn van succes. a. Zeg nooit vooruit welken toer ge gaat uitvoeren. b. Voer 't zrifde kunstje nooit twee maal achter elkaar uit. tenzij ge bij de herhaling 'n behoorlijk verschillende manier van handelen weet te volgen. c. Komt 't kunstje neer op handig heid, wéés dan handig maar houd u onnoozel is 't kunstje eenvoudig een zaak van berekening en schikking, doe dan Alsof al es op vingervlugheid aankomt. d. Bemantel steeds het middel dat ge gebruikt zooveel mogelijk 't pu bliek moet heel iets anders vermoeden dan de waa-'ieid. I. Neem een spel kaarten en schud ze leg nu op tafel twee stapeltjes, zóó, dat op 'n êene stapeltje zeven kaarten liggen (ge laat dat natuurlijk niet mer ken) terwijl op 't andere stapeltje (dat bi meer öf minder dan zeven kaar ten bevat) een 7 (ruitenzeven b.v.) bovenaan ligt. Ge keert u om en zegt „Laat nu iemand één van de beide sta peltjes aanraken, dan zal ik zeggen wélk stapeltje hij aanraakt." „Klaar," roept iemand. „Hij raakt aan," zegt ge dan, „de.... zeven!" W£Ik van beide stapeltjes men ook aan raakte, ge hebt altijd geljk, want 't eene stapeltje bevat „de zeven" (kaar ten), en boven op 't andere stapeltje Ijfrf Q rP'-nn ^.*r. DE DAPPERE. „Hoe durf je zoo onbeschoft tegen mij te spreken?" vroeg de reusachtige bokser, op wiens buldoggengezicht de toorn alle graden doorliep. „Hoe ik durf?" antwoordde 't kleine magere zwakke ventje, „we', ik heb er nu eens plezier in je de' waarheid te zeggen I Dacht je soms dat ik bang voor je was, grove ellendeling?" De bokser, briesend als een dolle stier, zwaaide zijn vuist als om zijn tegenpartij met één slag gelijkvloers te slaan, en zijn gelaat was blauw, en zijn oogen puilden uit hun kassen. Maar 't dappere kleine ventje ver trok geen spier van zijn gelaat en ver zette geen voet. „Zoo'n zwaar ruw beest als jij moest aan eeu ketting gelegd worden" smaalde hij, „met het oog op de publieke veiligheid'." Toen gebeurde het. De gespierde reus, buiten zichzelf van woede, kon zich niet langer inhouden. Zijn borst zette zich uit, hij hief de rechterhand op, enhing den hoorn op, en belde af. DE STRIK. „Mijnheer," vroeg de straatjongen vertrouwelijk, 'n stompje sigaret voor uitstekend, „hebt u een vlammetje voor me f „Nee," antwoordde de heer, „ik heb geen lucifers." „Koopt u dan een doosje," hernam de jongen, een kistje vol van achter zijn rug te voorschijn halend. De heer kocht een doosje. VERSCHRIKKELIJK. A. 'tMoet verschrikUc'ijk zijn. wan neer eeu zangeres weet d.ut zij haar stem heeft verloren. B. Ja. maar nog verschrikkelijker; als zij het niet weet IN DE VACANTIE-KOLONIE hielden de kinderen een wedstrijd in 't vormen van figuren uit zand. Een knaap had een pracht van een school gebouw gemaakt. De onderwijzer, die als jury optrad, vroeg: „Waarom heb je nu óók niet een meester voor de deur gezet?" „Ik had geen mod Ier meer, meneer," antwoordde de knaap. EEN EXCUUS. Jansen kwam stomdronken uit den trein. Hij werd regelrecht van 't slation naar 't politiebureau gebracht. „Hoe kom je er toe, je zoo te be drinken?" vroeg de inspecteur. „Ik ben in slechtgezelschap geraakt!" stotterde Jansen. „Hoe zoo?" „Ik zat in den trein met drie hee- ren en die waren alle drie geheel onthouder. en toen moest ik de flesch alleen leeg drinken!" DE VONDST. Hansen: „Weet je nog wel dat hor loge, dat ik voor 'n jaar of zes ver loren heb Fransen: „Ja, dat gouden..." „Precies. Weet je nog hoe ik toen overal zocht en 't nergens vond?" „Nou! Wat was je van streek!" „Laat ik nu gisteren 'n oud wit vest aantrekken, dat ik in geen jaren aan heb gehad. en wat denk je dat ik in 't zakje vind?" „Je horloge?" „Nee... een groot gat; dair moet iik 't door verloren hebben!" GEEN REDEN TOT BEZORGDHEID! Zij. O, Henry, 't spijl me zoo! Hij. Wat spiji je zoo, liefste? Zij. Ik heb zooeven ontdekt, dat de poes de koekjes heeft opgegeten, die ik voor jou gebakken had. Hij. Arme poes! Maar je moet je niet al te bezorgd maken, lieve, katten zijn nogal taai, weel je. VERSTROOID. „Dokter, ik wou u eens om raad vragen wegens mijn gezwellen voet." Dokter (druk bezig); „Goed, goed. Hebt u 'm meegebracht KATHEDERBLOEMPJE. Professor „Over den dood van de zen grooten man hangt een sl"ier van geheimzinnigheid, want ook in zijn mémoires heeft hij helaas daarover niet 't minste meegedeeld." DUIDELIJK. Heer „Kunt u mij misschien zeggen, waar het bankgebouw van Schippers en Co. is?" Agent„Jawel u loopt deze straat af, neemt de eerste zijstraat links en dan is u er vlak bij." Heer „Weet u 't nummer niet Agent„Neen. maar dat staat im mers op de deur." 'n MOOIE PLAATS. Mevrouw „En hoe was 't gisteren bij de opvoering van „De Moor van Venetië" Bertha Dienstmeisje enthousiast„Reus achtig Tussc: en twee jonge heeren heb ik gezeten daarvan heeft de een mij de liefde verklaard en de ander den Moor van Venetië 1" DE BRUIDSSCHAT. Jonge echtgenoot, van beroep ober- kellner, op zijn huwelijksdag„U hebt me laten roepen De nieuwe schoonvader, joviaal „Ja.... betalen, Johan!" GEMOEDELIJK. „Zoo zoo, dus jc oudste trouwt met n boekhandelaar?" „Nou ja, eigenlijk is hij antiquair." ZOO'N OOLIJKERD. Een Drentsche boer, die naar Ameri-, ka was gegaan, om rijk te worden liep naar werk te zoeken. Onder het beklimmen van een heuvel bleef hij echter eensklaps stilstaan bij het zien van een landschildpad, die bedaard voort kroop. De boer, die nog nooit .zulk een dier te voren had gezien, riep verbaasd uit„Dat is hier een vreemd land, waar de schildpadden snuifdoo- zen tecen de heuvels opklimmen." SCHERP. A. Zeg eens, amice, ge laat u niet meer bij ons zien, hoe komt dat B. „Om u de waarheid te zeggen, ik ga niet gaarne meer onder de men- schen, ik ben het liefst alleen. A. „Zoo, maar moet ge u dan ie zoo'n slecht gezelschap ophouden NUTTELOOS. „Gij zoudt wel wenschen dat u de gebraden duiven in den mond kwamen vliegen „O neen, ik zou ze weer uitspuwen want ik ben vegetariaan." OVERTROFFEN. Kareltje„Laat dineeren is voor naam. Hoe later hoe deftiger. Wij dineeren om 7 uur." Jantje: „Lat is nog niets, wij eter. altijd eerst den anderen dag." NIEUWSTE METHODE OM LEEU WEN TE VANGEN. Men hangt hammen, worsten en an dere vleescnwaren aan kleine, niet te hoog stijgende luchtballons en brengt die aaar, waar hongerige leeuwen kam peeren. Deze willen, uoor er naar te spr ngen, het vleesch meester worsen daardoor krijgen ze een hevigen aorst, drinken dan van het in de nabijheid m eene tobbe aanwezige water, waarin men een bedwelmend vocht heeft ge daan en zoodra de leeuwen in een toe stand van bedwelming gekomen zijn, worden ze in van luchtgaten voorziene kisten gepakt en dan per stuk tegen 2000 aan menagerieën verkocht. UIT DE KAZERNE. Sergeant (tot een recruut die kunst- schulder is) „Ja, de dienst is niet zoc gemakkelijk, daar is meer aan vast dan aan uwe geëncadreerde vetvlekken. OP HET EXAMEN. Professor der chemie (tot student Bommelmeier, nadat deze onderschei dene vragen met zwijgen heeft*beant woord) „Nu, de chemie schijnt ,u even weinig bekend als mij uw aangezicht." BLOEMENTAAL. Bij een diner wordt een gebraden haas opgedischt, die zeer taai ei» „adellijk" is. Gastvrouw „Nu, dokter, hoe vindt u den haas Dokter „Mevrouw, om u de waar heid te zeggen, het be. Aje heeft.t.e lang geleefd en is te vroeg gestorven." ZEGEPRAAL. Michiel„Je schijnt een geducht gat in je hoofd te hebben gekregen bij de laatste vechtpartij." Hannes „J a, maar Peters kruik ook. TOT STRAF. Mevrouw A.„Koken doet u zei' zeker nooit Mevrouw B. „Toch wel, maar al leen als ik mijn man wil ergeren." GEMOEDELIJK. A. (die met een kwaden kop de ka mer van zijn buurman binnenijlt) „Maar, mijnheer, kan u dan niet ander.' doen dan de ganschen dag piano soe- len B. (rustig) „Ja, ik kan ook op der hóorn blazen." SMAKELIJK ETEN. Een bekend Franseh chirurg, dr. Blob is zijn naam, heeft uitgemaakt, dat de mensc', desnoods van gras en leem alléén zou kun nen leven.... Aarde is minder schadelijk dan alcohol doceert hij. Het is alleen maa. zaak aan den smaak te wennen. IClei-eters geophagisten schijnt de geleerde naam voo. dat soort menschen te zijn, bestonden reed' in de vroegste tijden. In Rusland en Britsct Indië waren bepaalde slrooken grond bekend om hun geneeskrachtige hoedanigheden. Nóg verbazingwekkender dan de med6 cleeting van dr. Blob is het bericht, onlangs door miss Herman van de Michigan Uni versily de wereld ingezonden. Deze dame verklaart, dat de toekom stniensch zijn hon ger zat stillen met een handvol zand, ver mengd met geconcentreerde zonneschijn- cssence, welk mengsel in tabletvorm ge nuttigd Z3l worden. Smakelijk eten, o toekomstmensch! EERSTE JAARGANG O O O ■o Denk toch niet, lezer, dat roover- geschledenissen alleen in de romanti sche Middeleeuwen konden voorkomen, óf tegenwoordig hoogstens nog in het „Wilde Westen", om met de bioscoop programma's te sprekenu voelt u misschien thuis heel veilig bij uw kachel, wanneer gij in winteravonden zoo'n roman leest, of heel rustig in uw fauteuil, als een Cowboy-film u voorbij trilt, en zijt maar heel blij, dat van die roover-aanvallen op den open weg hier slechts tot de heel extra ordinaire zeldzaamheden behooren. En hoeveel van die verhalen zijn dan nog slechts verzinsels 1 Maar wat wij u nu gaan vertellen, is een zuiver ware geschiedenis, die zich zeer nabij onze eigen grenzen afspeelde. Het tooneel was (daarmee blijven we in en stijl van beroemde voorbeelden) ee West-Duitsche landstreek, waar zien, zooals in andere landstreken, eenige steden, en veel dorpen bevinden, en, over mits den goeden bodem, 'een aantal zeer welgestelde groot-grond bezitters. Een van dezen (als u van be paalde namen houdt, laten we hem dan maar zoo lang noemen Graaf van V/aldburg) had kort geleden van een goeden vriend een brief gehad, waarin hem gevraagd werd, of hij diens zoon, die nu nog zijn dienst voor het Rijk volbracht in een Cavallerie-rëgiment, als volontair op zou wdlen nemen, om hem practisch in de hoogere gehei- nu'nvan het landheerschap in tewijden. „Die volontairs zijn anders gewoon- lrk maar nietsdoeners, die zich slechts als logé's beschouwen," meende de door haar echtgenoot in zulk een ge wichtige aangelegenheid geraadpleegde Gravin van Waldburg. Ervaring moest Z) op dit gebied wel hebben, daar zij zelf de dochter was van een landheer, die zich tot levensdoel scheen gesteld te hebben, jaar in jaar uit in de voort durende ergernis te leven, die een aan tal van zulke volontairs bezorgen kan. Graaf van Waldburg kon zi,n vrouw in dezen niet zoo gemakkelijk tegen spreken, omdat hij zelf zijn landheer- schappelijke sporen als zoodanig ver worven had bij haar vader, wiens dochter hij voor ziin menigvuldige domme streken als belooning had mee gekregen naar zijn erfgoed, en die zich daarna reeds met ontelbare nieuwe volontairs omringd had. Ook eenigszins ter eigen rechtvaar diging, voerde hij dus slechts aan, dat jónge menschen nu eenmaal zoo waren, én daar het haar verder ook onverschillig was, schreef hij zijn vriend dat hij dezen zeer gaarne den gevraag- den dienst zou bewijzen. Zoo deed dan ook op zekeren dag Hans von Rheinthal zijn intrede op Waldburg, en al dadelijk legde hij een ijver aan den dag, die den Graaf wel zeer verwonderde, doch, na menige ervaring van de waarheid, dat nieuwe bezems schoon vegen, niet overtuigde. Een van de zaken, die hem een van zijn zwaarste plichten scheen te lijken, was het hof te maken aan de bijna twintigjarige dochter des huizes, op wie hij van af den eersten dag zich doodelijk verliefd gevoelde, en met voorbeeldelooze ijver bleef hij van die taak zich kwijten, welke andere lief hebberij ook, misschien ten gevolge daarvan, verminderen mocht. En na tuurlijk had hij er geen flauw vermoe- aen van, hoe onverschillig het hart zij ner aangebedene voor hem bleef, en hoe men zich soms ten koste van hem vermaakte. Op een namiddag, al na vier uur, toen Hans zich reeds het derde kopje thee door de blanke feeënhandjes had laten inschenken en zijn zesde stuk ge bak begon te verorberen, trad de heer des huizes binnen, en dadelijk bemerk te zijn ega en dochter, dat hij een beetje ontstemd was. „Wat scheelt er aan, papa vroeg de laatste met haar liefste stemmetje, wat den koekverdelgenden leerling in het landheerschap een jaloerschen steek door het hart joeg. „Och," sprak papa geërgerd, „daar krijg ik met de post een bewijs voor een aangeteekenden brief met 10.000 mark, van een graankooper." „Nu, dat is toch niets onaange naams „Integendeel, ik heb het juist mor gen noodig." „Dan begrijp ik er niets van." „Nu, dat is toch zoo duidelijk mo gelijk Ik heb het morgen noodig, en ik heb vandaag absoluut geen gelegen heid meer, het van de post te halen, want ieder oogenblik verwacht ik een vlaskooper, en een knecht kan ik toch niet voor zoo'n som er heen stu ren." „Ja, dat is vervelend," gaf dochter lief toe. Daarbij viel haar blik toevallig op de hand haars vereerders, die juist een bizonder breed gesneden stuk ge bak van den schotel nam, en deze ridderlijke rechterhand (handschoen nummer 9) gaf haar een gedachte in. „O," riep zij, „mijnheer von Reinthal wil zeker wel zoo vriendelijk zijp, voor u naar de stad te rijden, om het geld te halen. Nietwaar, mijnheer von Rheinthal, dien dienst wilt u ons wel bewijzen „Waarde jonkvrouw," riep Hans vurig, maar een beetje onduidelijk, daar hij juist den heelen mond vol ge bak had, „al moest ik den brief uit de hel halen, u hebt maar te vragen 1" „Nu, dat is prachtig," vond Graaf von Waldburg en de genadige jonk vrouw glimlachte. „Ik zal m n paard voor u laten za delen. Bent u k'aar?" Hans kon niet loochenen, dat hij dat. was, en nam met droefenis, zoowel om het gebak als om de gelukkige bezitster der feeënhanden, afscheid. „Rheinthal," riep liem de slotheer nog na, „je bent cavallerist geweest, ik behoef je dus niet te zeggen, dat je het paard niet te heet moet laten loo- pen, nietwaar „Natuurlijk niet," antwoordde Hans, die alle ramen afspiedde, of de blonde fee niet ergens stond, om hem te paard te bewonderen. Tevergeefs echter, want het dierbare beeld neigde nergens uit het venster, óm de eenvoudige re den, dat het juist in de provisiekamer was, om compöte voor het avondeten te halen. Weldra kwam hij in het bosch, waardoor zijn weg voor het grootste gedeelte ging, en menigmaal liet hij zijn paard stapvoets gaan, minder om de vermaning van den Graaf van Wald burg, dan wel om de heerlijke droomen die hem in het stille bosch bevingen. Het begon zoodoende al te scheme ren, toen Hans het stadje- binnen reed, waar het postkantoor was. De herfst dagen begonnen toch al aardig kort te v/orden, daaraan had Hans niet gedacht zoomin als aan den terugweg maar wie denkt ook aan zulke beuzelarijen met zulk een berstensvol hart Nu kwam hij pas tot het bewustzijn, dat hij straks met een groote som gelds op zak nog dien heelen weg terug afleggen moest, en nu.in het donker. Die gedach te maakte een wel een beetje onbehage- lijken indruk op onzen Hans. En lang zamerhand vielen hem alle mogelijke roover-geschiedenissen in, die hij ooit gehoord of gelezen had, maar tot zijn geruststelling bedacht hij, dat toch niemand wist, dat hij zulk een som gelds bij zich hebben zou, en dat hij op zijn weg, die steeds rechtuit liep, niet ver dwalen kon. Toch bleef hij wat onge rust, en nauwkeurig nam hij van nu af ieder op, dien hij tegenkwam. Spoedig kwam hij nu aan het kleine postkantoor van het stadje. Er stond aan een ring vastgebonden, een geza deld paard aan den ingang, een appel schimmel, die met den kop omlaag zeker al van zijn avondvoer stond te droomen. Hans stapte af, zag met trots dat zijn paard in het geheel niet warm was, en bond het zoo ver mogelijk van het vreemde paard vast. In het postkantoor was niemand te zien, dan dicht nabij het loket, waar Hans zich vervoegen moest, een man in jachtcostuum, die iets scheen te schrij ven hij zag er bizonder bleek uit, ofschoon eenigszins door de zon ge bruind, had een pikzwarten kortgesne- den baard en zwarte oogen, die heel onaangenaam stekend den binnen- getredene monsterden. „Die kerel lijkt wel de duivel in le venden lijve," dacht Hans, met een zijdelingschen blik oj vreemdeling. Ondertusschen kwam er een beambte aan het lokqt. „Wat wenscht u „Ik heb opdracht, dezen brief hier af te halen," zei de Hans, terwijl hij zijn bewijs liet zien. „Aangegeven waarde 10.000 Mark een oogenblik, mijnheer." Met het onaangename gevoe', dat iemand hem bespiedde, zag Hans om, doch kon niet anders constateeren, dan dat de vreemde steeds bleef staan schrijven, en zijn voorovergebogen hoofd met den gebogen neus aan den langen hals, gaven hem het uiterlijk van een roofdier. „Tusschen het aangegeven en het werkelijk gewicht is een klein verschil wilt u even den brief openen en zien of de inhoud ook overeenstemt met de aangegeven waarde „Ja zeker," moest Hans toegeven, en hij bemerkte dat de zwarte met fon kelende oogen toezag, wat er aan het loket gebeurde. Een koude rilling ging door Hans' leden, en waarom wist hij niet, maar hij veelde een grooten schrik voor dien vreemde. Hans telde de banknoten en de be ambte telde mee„zeven-, acht-, negen-, tienduizend mark, dat klopt mijnheer." En terwijl hij het geld in zijn portefeuille borg, brak Hans het angstzweet uit, terwijl die man hem steeds maar bleef aanzien. Schijnbaar rustig echter borg hij de portefeuille in zijn borstzak, knoopte zijn jas dicht. en met een korten groet tot den be ambte draaide hij zich om.... en stond oog in oog tegenover den zwarten jager, die naderbij gekomen was, en hem over den schouder moest gezien hebben, terwijl hij het geld wegborg. Was Hans eerst koud geworden on der dien stekenden, duivelschen blik, nu dreigde hij geen adem te kunnen halen van benauwdheid en schrik - maar hij trachtte toch zoo kalm mo gelijk heen te gaan. „Nu asjeblief vlug weg, zonder dal die kerel zien kan, waarheen ik ga," dacht Hans, toen hij de deur achter zich sloot, sprong in den zadel en in draf ging het voort. Spoedig was hij buiten het stadje en op den landweg, die naar het bosct leidde. Maar Hans vond het verstandig, nog maar in draf te blijven rijden, omdat men daarmede, zooals bekend, vlugger voortkomt, dan stapvoets. Bovendien reed het paard nu veel prettiger dan op de heenreis, toen Hans opgemerkt h?d, dat zijn rijdier in draf kolossaal stootte. Doch dat waren zeker maar nukken geweest, want nu liep het prachtig. Hè., draalde daar niet een ander- paard achter hem?.. Hans draaide zich in het zadel om ..Ja, daar kwam no" een ruiter de stad uit.. Dat was toch niet., ja, waarlijk.; het was de zwarte jager uit het postkantoor. Een tweede blik overtuigde Hans ge heel hij was het. En dat hij met geen goede bedcelingen in gestrekten draf hem achterop reed, was gemakke lijk te radenEn Hans had niet het kleinste wapen bij zich. Als de zwarte hem inhaalde, moest hij zich op genade of ongenade overgeven en dan adieu, 10.000 mark „Ik zal me toch niet erom laten doodslaan," was Hans' vaste voor nemen. Zijn sneller tempo scheen den zwarte niet ontgaan te zijn, want ook diens hoefslag klonk nu veel sneller, en als om Hans allen twijfel te ontnemen, klonk, juist toen hij het bosch binnen reed, een luid „halt" achter hem. Inplaats van stil te houden, ging Hans er natuurlijk in nog sneller tempo van door het paard vloog over den weg zoo snel als Hans nooit er van ver wacht had het was alsof het dier het gevaar besefte. Een tweede „halt" vergezeld van eeii duivelschen vloek, klonk nu achter Hans, die hoorde hoe zijn vervolger zijn paard in galop zette. „Nu gaat het op dood of 'leven," dacht Hans, zijn tanden samenklem- mend, en een snelle blik achterwaarts toonde hem den in het halfdonker reuzengroot schiinenden zwarten dui vel aan den ingang van het bosch, en hoe deze dreigend de vuist tegen hem opstak. Ook hij had nu zijn paard in galop laten loopen, maar de afstand scheen hem toch al korter geworden. Een woeste rit om het leven begon er in het halfdonkere woud de vervolger was Hans dicht op de hielen, en riep hem voortdurend wilde bedreigingen toe, maar het paard van den jongeu man was sneller, en verzekerde hem in elk ge^al den reddenden voorsprong. Eindelijk, eindelijk nam het woud, dat hern daarstraks zoo heerlijk ge schenen had, eer: einde, en het grond gebied met het slot van Waldburg lag voor hem..nu moest zijn vervolger

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 12