i Hlïi slachtoffer BUITENLAND. „OLM EN EER IJK BLIJVEN". Abonnementsprijs: Per kwartaal voor Alkmaarf 2. Voor buiien Alkmaarf 2 85 Met Gei lustreerd Zondagsblad 0 60 f hooper. Advertentieprijs; Van 1—5 regels f 125 elke regel meer f 0 25; Reclame^ per regel f 0.75; Rubriek „Vraag en aanbod" bij voon uitbetaling per plaatsing f 0.60 Aan al a abonné's wordt op aanvrage gratis een polis verstrekt, welke hen verzekert tegen ongevallen tot een bedrag van f 500,—, f 400,—, f 200,—, f 100,—, f 60,—, f 35,—, f 15,— -:o:- Onder bovenstaanden verstandig- v (rui all en den titel schreef de Zeer Eerw. heer J. 0. van der Loos, Pastoor te Uitgeest, een artikel naar aanleiding van de stichting der Nieuwe Katholie ke Partij, welk artikel Z.Eerw. ons ter plaatsing aanbood. Hoewel wjj ons niet ontveinzen kun nen, dat enkele tiraden in dit artikel en per slot van •rekening de eind-strek king van het stuk wèl aanleiding kun nen zijn tot verwondering en bevreem ding, hebben wij geen oogenblik ge aarzeld, onzen lezers het artikel in ex- fenso vóór te leggen. En wèl, omdat het ons alsnog een zeer welkome gelegenheid bieden zou, om ook onzerzijds nog eens op de Ktrechtsche vergadering der Cranen- burghianen en het daarin genomen besluit terug te komen. Laten wij thans het eerst het woord aan den Z.Eerw. heer van der Loos: „Sinds enkele dagen is het bestaan van de Nieuwe Katholieke Staats partij een feit geworden. Met groote meerderheid werd op de vergadering te Utrecht het besluit genomen, om eigen lijsten in te leveren; en toen dat besluit gevallen was, steeg uit den boezem der vergadering een uitbundig gejuich omhoog; 't was, als werd een zware last van het hart gewenteld. De toekomst zal lee- re.n, of de algemeene bond van kies- vereenigjngen met zijne steile hou ding, of de Nieuwe Katholieke Staats partij met haar voortvarendheid voor het welzijn van land en godsdienst een prijzens- oi een lakenswaar dige daad heeft gesteld. Beide par tijen hebben gehandeld naar de eer lijke overtuiging van hun geweten. Thans, bij dezen stand van zaken, zoude ik zeer bescheiden tot de lezers van dit Dagblad, en tot allen, die belangstellen in het openbare politieke leven onder de Katholie ken: tot hen allen wenschte ik zeer bescheiden te zeggen: blijft kalm en eerlijk, en will u een tweede maal bedenken, voor ge, ten halve misschien op de hoogte, uwe wape nen van het woord of van de pen gaat richten tegen uw eigen broeders en zusters in Christus. Bestaat daar gevaar voor? Ja, wis en drie. Dat gevaar of beter de werkelijkheid openbaarde zjch ter stond, toen het in den lande rucht baar werd, dat velen onder ons, Katholieken, eene andere richting we'hschtcn in te slaan in de alge meene politiek. Wat deed het toch pijnlijk aan, toen te Utrecht uittrek sels gegeven werden van dag- en weekbladen, waarin op de meest on- heusche wijze, lomp en plomp, een groot gedeelte onzer Katholieke be volking werd te lijf gegaan! De uit latingen van het vakblacj ^st. Chris- toftél'' legen den Heer van Crauen- burgh en diens geslacht waren in derdaad schandelijk. Dat zet kwaad bioed; dat wekt verbittering onder kinderen van eenzelfde huisgezin. Dat gevaar openbaarde zich bij den verslaggever van „De Volks krant"; een dagblad, dat mij zeer sympathiek is, om de even knappe als eerlijke wijze, waarop het zijne lezers pleegt voor te lichten. Maar bier in de vergadering zelf te Utrecht verloor de verslaggever zijn evenwicht, en kantelde naar de zijde der ongerechtigheid, zooals.dat nog kort geleden een verslaggever te Limmen en te Heilo overkomen is. Zeo lees ik in De Volkskrant" van 8 April j.l. „Wat in de vergade ring van gisteren bij de sprekers der meerderheid en der minderheid zoo sterk opviel, was de slechte gezindheid ten aanzien der Katho lieke arbeiders; de geweldige toejui chingen, het langdurig gehoon, als de houding der arbeiders ter sprake kwam, waren daarvan al te duide lijke aanwijzigen." Welnu, deze me- dedeeüng is geheel onjuist en doet bij dén Katholieken arbeider ten on rechte de meening post vatten, als werd te Utrecht bel heillooze vuur van den klassestrijd aangeblazen. Gevaar voor strijd in hetzelfde huisgezin is niet denkbeeldig, indien door sommige heetgebakerde bestu ren van plaatselijke kiesverenigin gen sprekers or spreeksters worden udgenoodigd,1 die een wenk of in opdracht krijgen, bij hunne uiteen zetting van den algemeenen polities ken toestand, de Nieuwe Katholieke Staatspartij eens ter dege te striemen. Tot dezulken zeg ik: weestkalmen bovenal: weest eerlijk, en beziet op poijtiek terrein de toestanden, zoo als die inderdaad zijn. „De sociale politiek onzer re ee- ring aldus de Heer Cranenburgh ie. Utrecht is neergelegd in wetten en verordeningen, uitgebreider en strenger dan in welk land ter wereld ook zij doodt werklust en energie, bevordert werkloosheid en ongebon denheid werkt verkwisting in de hand houdt de productie tegen - laat door een duur corps ambtena ren jmproductieven (onvruchtbaren) arbeid verrichten teert het nati onaal vermogen op voert de be lastingen op en maakt niet alleen een bloeiende industrie onmogelijk, maar drukt dit zoodanig in een keurslijf van wettelijke gebods- en verbodsbepalingen, dat de ernstig ste gevolgen ook ten nadeele van de arbeiders daarvan te wachten staan. „Gaat de sociale politiek in deze richiing door, dan snelt ons land met rassche 'schreden zijn onder gang te gemoet." Wie is het met deze gulden woor den van den Heer Cranenburgh niet eens? 't Is noodig, hoog noodig, dat eene andere richting in de poli tiek wordt ingeslagen. Die richting valt niet te verwachten *an de af tredende Kamerleden; zij hebben medegeholpen tol de ernstige ma laise, waaronder de maatschappij ge drukt gaat. Ofschoon zij wis-en, dal de belastingbiljetten der burgers tot eene ondragelijke hoogte waren op gevoerd, gingen zij, hoonlachend legen den Heer Braat, die er zich legen verzet had er eenparig toe over, hun eigen salaris als Ka merlid met 2000 gulden 's jaars te verhoogen! Is de belofte van deze aftredende Kamerleden veronder steld, dat zij haar willen afleggen om voortaan mei 's lands financiën bezuiniging te betrachten, in ernst te nemen en daarop vertrouwend te bouwen' De wijze, waarop zij hun rangnummer op de candidatenlijsi bevochten hebben de goeden niet te na gesproken was van dien aard, dal velen hunner meer aan goedbezoi'digde baantjesjagerij, dan wn ernstige volksvertegenwoordi ging denken deden. En tot dat be derf, tot die politieke inzinking, heeft hel bestuur van den algemeenen bond, hebben vele besturen van de riikskieakiiitgen jammer genoeg net hunne bijgedragen. Is 't niet teekenend, dat bijvoorbeeld het kring bestuur van Den HelderHaarlem, indien opheldering wordt gevraagd naar de wiize, waarop het politiek advies werd samengesteld, een diep stilzwijgen blijft bewaren? Kunnen hunne handelingen het volle daglicht niet verdragen; en moeten duizen den kiezers, met begrip en kennis, tot oordeelen bevoegd, het zich Ja- ten welgevallen, als onwetenden, als stemvee, onder het hooghartig geluid van enkelen ter slembus te worden gedreven En ai zou men er voor te vinden zijn,, zijne stem op no. 1 uit te brengen van de candidaten- liist, dan neemt het niet weg, dat eerbied gevraagd wordt voor hel be zwaar van anderen, die vermeenen, dat men. dopr den eersten candidaat te stemmen, tevens steun verleent aan de andere candidaten, waaron der er zi.in, aan wie, voor geeen prijs ter wereld, de behartiging der be langen van kerk en maatschappij mag worden toevertrouwd. Voor de zulken is het inderdaad eene uit komst, dat zij niet, tegen hun ge weten, noch op de offieieele lijst der Katholieken, noch op die der .liberalen behoeven te stemmen, maar met neeier harte bun steun kunnen Reven aan de personen der candida- ten-tijsten, welke de Nieuwe Katho lieke Staatspartij straks zal inleve ren. Zoo wordt eene groote massa van stemmen voor de Katholieke partij gered, welke andes jammerlijk zouden verloren gaan. Eene' massa, welke op 25 tot 3Q procent wordt gerekend. Alzoo. kiesgerechtigden van deze Provincie, blijft kalm, blijft eerlijk, en vermijdt allen broedertwist. Aan hen, die vermeenen, dat eene andere richting, dan de thans gevolgde, in de politiek moet worden ingeslagen, dat meer zekerheid moet verkregen worden van bezuiniging, opdat het gansche land niet ten onder ga: wel nu: laat een ieder vrijheid in zijne keuze, mils zijne keuze zich bepale tot een der kalholieke lijsten, welke straks wie weet nog onderling verbonden bet aanzijn zuilen geven aan eene krachtige zoo Wat gelai als gehalte betreft Ka tholieke Staatspartij. Wij zullen in ons commentaar den hooggeaebten schrijver op den voet volgen: Na geconstateerd te hebben, dat te Utrecht het besluit genomen werd om met eigen candidatenlijsten uit te ko men, waarvan het natuurlijk gevolg was, dat tevens gesticht werd een „Nieuwe Katholieke Partij", vermeldt de eerw. schrijver, blijkbaar met de vreugde der instemming, dat „een uit bundig gejuich" uit de vergadering opsteeg op dat moment: ,,'t was, als werd een zware last van het hart ge wenteld." Wel is waar worden wij in onzekerheid gelaten, of de Bond van Kiesvereenigingen in de toekomst zal blijken met zijn steile houding, een prijzens-. of een lakenswaardige daad te hebben gesteld, óf dat de Nieuwe Katholieke partij met haar voortvarend heid, enz enz., doch de terminolo gie (vooral het gecursiveerde) zegt ons ten aanzien van 's schrijvers meening genoeg: de Bond van Kiesvereenigingen was „steil" van houding'; de .„Nieuwe Katholieke Party" is „voortvarend". De beteekenis van deze terminologie wordt niet weggevaagd door de betui ging, dat beide partijen „naar de eer lijke overtuiging van haar geweten" gehandeld zouden hebben. 't Is duidelijk, wat de ZeerEerw. schrijver zeggen wil: een „steile houding" toch Is iets verkeerds, „voortvarendheid" is iets goeds. Ergo Nu hebben ook wij en wellicht méér van nabjj, méér „in de sfeer" dan de Eerw. schrijver het „uitbundig gejuich" der Utrechtsche voorstem mers vernomen, doch de-heer van der Loos mag gelooven, dat wij aldoor „kalm en eerlijk" gebleven zijn wij hebben een zóó optimistischen en zóó edelaardigen indruk van het gejuich niet kunnen erlangen na het zeer ern stige hoor en wederhoor tijdens den duur der vergadering. Op ons maakte na alles, wat er gesproken was, en vooral na alles, wat wij, ook door de kerkelijke overheid, over de heerlijke en noodzakelijke een heid onzer in Christus, èn in kapitaal én in arbeid éêne Katholieke Staats partij hadden hooren leeraren, en wat w;j als bij intuitie steeds geweten heb ben, als onze diepste overtuiging op ons maakte het gejuich een heel anderen indruk: het gejuich leek ons een overmoe dige dans op een vulkaan, een dans als b.v. heden ten dage in Weenen ge danst wordt: een dans op de.... el lende van land en volk, een dans van begoocheling, waarbij men door licht zinnig ge-wals en getrippel het nood lot denkt wég te dansen, dat daardoor echter juist steeds méér en steeds snéller nadert.... Het gejuich.... Doch, laten we niet verder van „juichen" gewagen, als er voor de ve len, die ook economisch katholiek wil len zijn, slechts reden is tot groote droefenis. De Eerw. schrijver beklaagt zich over enkele onheusche pers-uitlatingen (misschien terecht: wij zijn niet ver antwoordelijk voor wat er allemaal ge schreven werd en nog wordt), doch wij vragen in gemoede: als he# recht van onheusche behandeling bestond, wie zou daartoe dan het meest recht hebben? De werkgever, die te Utrecht zijn eigenbelang op den voorgrond stelde, óf de Katholieke pers, die ook in deze omstandigheden toont, het algemeen katholiek belang boven alles te stel len? Mag de katholieke pers het niet ten sterkste laken, als naar haar „kalme en eerlijke" overtuiging een groep egoistisehe dissidenten bezig is de Katholieke eenheid te verstoren, het algemeen belang achter te stellen bij het eigen belang en ten slotte mét haar eigen ruiten ook de ruiten van héél den werkgevenden stand in te gooien? Zóó. dat ten slotte alleen de „tegen partij" (alle werknemers gezamenlijk) met óngebroken ruiten zal zitten? Waar zóó ontzettend groote belan gen op het spel staan, daar kan men het een of andere redactie niet kwalijk nemen, wanneer zij, het gevaar inzien de. het kind bij den naam noemt en misschien in „voortvarendheid" eens ietwat te vèr gaat. Zij, die hij de hedendaagsche bewe ging onbewogen willen blijven, toonerr' dat zij den ernst van het oogenblik niet inzien, ófdat zij wel gaarne de opstandige Cranenburghianen (of liever de Swanianen) hun heilloozen ar beid zien volvoeren. Wat betreft de geciteerde uitlating van de „Volkskrant": wij onderschrij ven ten volle, wat dit blad als zijn in druk van de Utrechtsche vergadering weergaf: een arbeidersvijandige stemming inderdaad, déze heeft te Utrecht over- heerscht; 't is mogelijk, dat zulks in verslagen niet duidelijk genoeg tot uiting komt; wij voor ons kunnen er in alle kalmte en eerlijkheid van getuigen! Inderdaad is te Utrecht het vuur van den klassenstrijd aangeblazen. Want, welke Andere beteekenis heeft het, wanneer te Utrecht werkgevers bijeenkomen om buiten organisatorisch verband (dus ook zonder de stem van den arbeider te doen klinken) een nieuwe R. K. Werkgeverspartij in het leven te roepen, welke den arbeider zal moeten terugdringen uit het recht, waarin men hem eenmaal (vooral in 1918) erkende? Wij hooren het den heer F. Wierdels bij gelegenheid van het eerste bedryfs- radencongres nóg zeggen: „men moet niet denken, dat men den arbeider een gunst bewijst, wanneer men afstand doet van wederrechtelijk toegeëigende privilegie's'T M.a.w.: wat men, in 1918 den arbei der gaf, dat was hem vóór dien tijd ontstolen gebleven! En nu wil men daarop terugkomen, zonder in één partij te zitten met den arbeidersafgevaardigdel Nu wil men, volgens oud-liberaal systeem, ieder in eigen partij zÜu eco nomisch voordeel laten zoeken: den arbeider in de abnormaal-ongunstige, den werkgever in de abnormaal-gun- stige positie. Is dat geen klassenstrijd? Wat is klassenstrijd dan wèl? 't Kan waar zijn, dat er sinds 1918 noodzakelijk, doch onbewust eenigszins éénzijdige sociale politiek betracht is door de regeering, althans zéker in de oogen van hen, die een „af stand" van de weleer „wederrechtelijk toegeëigende privilege's" als een gunst aan de arbeiders beschouwen, doch wélke regeering had in de af- geloopen jaren ons land béter kunnen bestieren? 't Is o! zoo gemakkelijk, in ontstem ming critiek te oefenen, doch.... wie had het béter gedaan? ,,'t Is noodig, hoognoodig, dat eerie andere richting in de politiek wordt ingeslagen", 't is de regeering, die deze noodzakelijkheid heeft ingezien en daarnaar gehandeld, vóórdat de heer van der £oos zijn artikel schreef, vóórdat ook notaris van Cranenburgh te elfder ure voor het voetlicht kwam. Komt de regeering en met haór natuurlijk ook onze Kamerclub niet terug op den strikken 8-urendag? Willen onze Róomsche Kamerleden niet in de richting van bescherming der eigen industrie? Willen in onze Kamerclub de werkgevers en werkne mers in ware solidariteit niet onder handelen over kwestie's, welke de le vensbelangen van patroons en arbei ders béide raken? Wil men van beide zijden niet geven en nemen? Is men blind voor het feit, „dat het zóó niet langer kan?" De nieuw-toegevoegde artikelen in ons nieuw staatsprogram-ontwerp ge tuigen wèl van het tegendeell Naar onzen smaak is 't ietwat on gemotiveerd „scherp", den kamerleden te verwijten, dat zij „het eigen salaris" van 3000 op 5000 hielpen brengen Hoe kan een Kamerlid, indien aan alle verplichtingen en stand-eischen voldaan wordt, met zijn gezin rondko men van3000?; een beroep op deze „salaris"-verhoogmg lijkt ons ietwat demagogisch. Op het bezwaar van den Eerw. schrij ver tegen de gestie der rijkskieskrin gen meenen wij hier niets meer in het midden te moeten brengen. Een en ander is in ons blad reeds zeer duidelijk belicht. En voorts: als men bezwaar heeft tegen het pol. advies, dan behóeft men het toch niet te stemmen! Het verwondert ons, dat de Zeer Eerw. schrijver absoluut niet gewaag^ ^EU ILL ET OM „Ja, ja," zei Eendenbek met een ongeduldig gebaar, „maar als 't u hetzelfde is, zullen wij er onder 't eten eens over spreken. Ik val flauw van den honger en mijn kameraad ook." DERDE DEEL. I. TWINTIG JAA-R LATER. Bijna twintig jaar zijn verstreken, in een sierlijk en gezellig gemeubi leerd vertrek van een fraai huis in een der nieuwe wijken van Parijs zitten twee dames een jong lieftallig meisje van oygeveer achttien, en een vrouw Van raim veertig, die, hoewel de lok ken remls grijzen, toch nog de onmis- k-whare teekenen draagt van vroe- *«re schoonheid. Het jonge meisje i' lief gekleed en hare gezellin draagt ^e strengere kleed ij van een onder wijzeres of gezelschapsdame. Terwijl eerstgenoemde bezig is met het schilderen van een ruiker, die voor haar staat, schijnt de laatste nauw lettend die bezigheid te volgen, iets wat niet overbodig is, want het meisje geeft voortdurend blijken van afge trokkenheid en eene niet te miskennen onhandigheid. Plotseling schuift ze het tafeltje achteruit, gooit het pen seel neer en laat zich met een mis moedig gebaar achterover in haar stoel vallen. „Hat gaat vandaag niet," roept zij uit, „ik geef 't op De vrouw in liet donkere gewaad beziet even het schilderstukje, waar aan het jonge meisje bezig is. ,,'t Is zoo," zegt zij, ,,'t schijnt niet verder te komen. Wat scheelt u toch vandaag, juffrouw Jeanne „Ik weet 't niet, maar ik gevoel mij zoo mistroostig, bedrukt." „Waarom „Dat weet ik niet." „Gij zijt jong, rijk, hebt een lief uiterlijk en...." „O zie ik er lief uit „Heel lief, werkelijk, en 't Is niet om u te vleien, dat ik 't zeg." „Wat geeft 't of ik er lief uitzie, als toch niemand naar mij kjjkt?"' „En wie doet dat dan niet Jeanne antwoordde niet.Waarschijn lijk school daarachter een geneim. De teekenmeesteres ging voort„Gij zijt eenige dochter, en uwe ouders heb ben u niet alléén grenzeloos lief, maar bederven u zelfs." „Ja," zei haar leerling als tot zich- zelve, „ja, ik moest mij eigenlijk ge lukkig gevoelen." „En zijt gij dat dan niet „Neen, o neen 1" De ernstige vrouw slaakte eenjdlepen zucht. „Och, mijn kind, ge weet niet, hoe wreed het leven is voor sommige vrouwen I" Jeanne zag haar aan, en getroffen door de smart en de droefheid, die uit dat gelaat spraken, zei ze; „Hebt gij ook veel geleden, mevrouw Ver- nand I" „Of ik geleden heb," mompelde de arme vrouw, en hare houding, de toon harer stem waren welsprekender dan woorden. Men heeft mij alles ontno men," Vervolgde zij met een woesten blik, den man, dien ik lief had, mijn zoon. „Hebt ge één zoon „Ja ik heb een zoon, maar waar is hij Ik weet 't niet, zelfs niet of hij nog leeft of dood is. Hij is nu reeds in de twintig O, ik had hem zoo zielslief en nog ïb hij mij dierbaar, dierbaarder dan mijn leven. Atle vrouwen moeten hem wel lief hebben, want hij is zeker schooner dan alle anderen, en ik, zijne moeder mag hem niet eens zien." Verrast en diep ontroerd, luisterde het jonge meisje toe. Nooit had me vrouw Vernand, die haar sedert twee jaar teekenles gaf, over een zoon gesproken of haar een blik laten slaan in haar vroeger leven. Zij bewoonde eene eenvoudige kamer in eene stille straat. Men sei, dat ze weduwe was. Zij leidde een ernstig leven, geacht door iedereen, die haar kende. Niemand echter wist iets omtrent haar, geen sterveling vermoedde welk leed over haar hoofd was gegaan. Daarom waren deze mededeelingen geheel nieuw Voor Jeanne, die door de smart waarvan zij getuige was, haar eigen verdriet had vergeten. „Heeft men u uwen zoon ontno men vroeg zij, en wie deed dat „Mijn echtgenoot en de wet."- „Waarom f\ „Zou veel te lang duren, u dat alles' te vertellen. Laten wij niet meer over die dingen spreken en lang geleden smarten te voorschijn roepen. Toch zegt mij eene geheime stem in mijn bin nenste, dat ik hem zal weerzien, dat hij mit zal herkennen en mij zal omhelzen, mi], zijne moeder. Dat oogenblik zal mij jaren lijden vergoeden 1" De arme vrouw kon niet voortgaan tranen stroomden over hare wangen. „Nooit zal ik meer over mijn kleine tegenspoeden spreken, nu ik weet wel ke groote smarten er bestaan," zeide Jeanne. „Gij hebt dus ook verdriet „Ja veel verdriet, mevrouw." „Een liefdesgescbiedenisje mis schien." „Meer dan dat, eene werkelijke, groote liefde." „.Hoe dat?" Het jonge meisje scheen een oogen blik na te denken, toen zei ze „Ja ik zal u alles zeggen., gij hebt mij uw geheim ook toevertrouwd en ik weet, dat ge me niet zult uitlachen." „Ik ken de smart der liefde te goed, om met haar te lachen." „Ach ja, maar mijne moeder laèht van het groote bezwaar, dat wjj tegen de Cranenburghianen hebben, n.L, dat deze niet op behoorlijke, op organisa torische wjjze hun invloed hebben wil len doen gelden in onze kiesvereeni gingen. Ware dit het geval geweest, dan zou in het pol. advies ook hun in vloed „verwerkt" zijn, en, indien dit niet geschied was, dan hadden zij alsnog in afzonderlijke lijsten van hun afzonderlijke meening kunnen doen blijken. Van dit alles is echter niets geschied Men is geheel zijn eigen weg gegaan en nu vernemen wij, dat de katho lieke dissidenten (werkgevers), in dien er geen afzonderlijke lijsten wer den ingediend, hadden moeten stem men op de lijst der liberalen1 En tóch mogen wij niet spreken van liberaal-katholieken! „Blijft kalm, blijft eerlijk!, en ver mijdt allen broedertwist", aldus de ZeerEerw. heer Pastoor van de Loos in zijn slotrtirade. Wü zeggen het hem nè! Doch dan: aan het adres der Cra nenburghianen, of zoo ge wilt i der SwanianeD, wij zeggen het hem nó,: „Bljjft Kalm"! weet, dat ge 't aan u zelf te wijten hebt, als de zaken niet liepen, zooals gij wenschtet. „Blijft kalm"! er is voor u geen reden tot oproerigheid: gij hebt een maal toegegeven, wat gij zonder u wederom iets wederrechtelijk toe te eigenen niet terugnemen kunt, en, moet er in het algemeen belang iets teruggenomen worden van wat gij gaaft, dan zullen én werkgevers én werknemers gaarne bereid zijn daar over te onderhandelen, óók in de ka tholieke kame'rclub. „Blijft eerlijk"! ja, vooral, blijft eerlijk! weet nog, hoe gij gestemd waart in 1918, wil den arbeider nu niet volgens oud-liberaal systeem we derom benadeelen! „Blijft eerlijk"! en tracht den ar beiders niet de eenmaal geschonken levens- en rechts-zekerheid te ontne men, om zelf er.béter bij te va ren! „Vermijdt allen broedertwist"! i vooral in daden! Ontketent niet den klassenstrijd; laten wij, katholie ken, zoowel werkgevers als werkne mers, solidair zijn, solidair in ééne Katholieke Staatspartij In Christol DE CONFERENTIE VAN GENUA. De tweede dag werd geheel gewijd aan de benoeming der commissies en de vaststelling harer werkzaamheden. Onder voorzitterschap van Facta werd de eerste zitting der algemeene commissie voor politieke vraagstuk ken gehouden. De Hongaarsche gedelegeerde eiscli te, dat de quaestie van de bescherming der minderheden in een speciale zit ting der politieke commissie zou wor den behandeld of dat onmiddellijk een subcommissie voor de minoriteiten- quaesties zou worden ingesteld. Fact» ging over tot de vorming de zer commissie. Op zijn voorstel zou de ze bestaan uit een vertegenwoordiger van elk der vijf uitnoodigendo mo gendheden, alsmede van Duitschland, Rusland en vier gedelegeerden van alle andere mogendheden te zamen. Benoemd werden gedelegeerden van Zwitserland, Zweden, Japan en Roe- meië. me in 't gezicht uit." „Hebt gé er dan met uwe moede» over gesproken „Ik wilde 't doen. Zij zeide, dat ik eene wandeling moest gaan maken, dan had ik den tijd om over die dui gen na te denken. Zij Vindt mij, geloof ik, nog altijd een klein meisje, hoewel ik achttien jaar word, en op dien leeftijd begint het hart te spreken. Had ik hem niet ontmoet,.misschien was ik dan nog even rustig als te voren. Ieder een liet mij volkomen koud. A^tar li ij blinkt, ook boven alle anderen uit „Kent ge hem reeds lang?" „Ik heb hem slechts driemaal ge zien. Hij is waarschijnlijk nog niet lang in Parijs, want ik had hem £og nooit ontmoet. Hij is groot en slank heeft een kleinen knevel en oogen. O als ge zijn oogen eens kondt zien I Ze gelijken op de uwe." „Op de mijne," vroeg mevrouw Vernand verwonderd. „Ze zijn juist zoo groot,met zoo zachte droevige uitdrukking." 'SVoriU' vétv'oiga,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 1