i
Hlïi slachtoffer
BUITENLAND.
„OLM EN EER IJK BLIJVEN".
Abonnementsprijs:
Per kwartaal voor Alkmaarf 2.
Voor buiien Alkmaarf 2 85
Met Gei lustreerd Zondagsblad 0 60 f hooper.
Advertentieprijs;
Van 1—5 regels f 125 elke regel meer f 0 25; Reclame^
per regel f 0.75; Rubriek „Vraag en aanbod" bij voon
uitbetaling per plaatsing f 0.60
Aan al a abonné's wordt op aanvrage gratis een polis verstrekt, welke hen verzekert tegen ongevallen tot een bedrag van f 500,—, f 400,—, f 200,—, f 100,—, f 60,—, f 35,—, f 15,—
-:o:-
Onder bovenstaanden verstandig-
v (rui all en den titel schreef de Zeer
Eerw. heer J. 0. van der Loos, Pastoor
te Uitgeest, een artikel naar aanleiding
van de stichting der Nieuwe Katholie
ke Partij, welk artikel Z.Eerw. ons ter
plaatsing aanbood.
Hoewel wjj ons niet ontveinzen kun
nen, dat enkele tiraden in dit artikel
en per slot van •rekening de eind-strek
king van het stuk wèl aanleiding kun
nen zijn tot verwondering en bevreem
ding, hebben wij geen oogenblik ge
aarzeld, onzen lezers het artikel in ex-
fenso vóór te leggen.
En wèl, omdat het ons alsnog een
zeer welkome gelegenheid bieden zou,
om ook onzerzijds nog eens op de
Ktrechtsche vergadering der Cranen-
burghianen en het daarin genomen
besluit terug te komen.
Laten wij thans het eerst het woord
aan den Z.Eerw. heer van der Loos:
„Sinds enkele dagen is het bestaan
van de Nieuwe Katholieke Staats
partij een feit geworden. Met groote
meerderheid werd op de vergadering
te Utrecht het besluit genomen, om
eigen lijsten in te leveren; en toen
dat besluit gevallen was, steeg uit
den boezem der vergadering een
uitbundig gejuich omhoog; 't was,
als werd een zware last van het
hart gewenteld. De toekomst zal lee-
re.n, of de algemeene bond van kies-
vereenigjngen met zijne steile hou
ding, of de Nieuwe Katholieke Staats
partij met haar voortvarendheid voor
het welzijn van land en godsdienst
een prijzens- oi een lakenswaar
dige daad heeft gesteld. Beide par
tijen hebben gehandeld naar de eer
lijke overtuiging van hun geweten.
Thans, bij dezen stand van zaken,
zoude ik zeer bescheiden tot de
lezers van dit Dagblad, en tot allen,
die belangstellen in het openbare
politieke leven onder de Katholie
ken: tot hen allen wenschte ik zeer
bescheiden te zeggen: blijft kalm
en eerlijk, en will u een tweede
maal bedenken, voor ge, ten halve
misschien op de hoogte, uwe wape
nen van het woord of van de pen
gaat richten tegen uw eigen broeders
en zusters in Christus.
Bestaat daar gevaar voor? Ja, wis
en drie. Dat gevaar of beter de
werkelijkheid openbaarde zjch ter
stond, toen het in den lande rucht
baar werd, dat velen onder ons,
Katholieken, eene andere richting
we'hschtcn in te slaan in de alge
meene politiek. Wat deed het toch
pijnlijk aan, toen te Utrecht uittrek
sels gegeven werden van dag- en
weekbladen, waarin op de meest on-
heusche wijze, lomp en plomp, een
groot gedeelte onzer Katholieke be
volking werd te lijf gegaan! De uit
latingen van het vakblacj ^st. Chris-
toftél'' legen den Heer van Crauen-
burgh en diens geslacht waren in
derdaad schandelijk. Dat zet kwaad
bioed; dat wekt verbittering onder
kinderen van eenzelfde huisgezin.
Dat gevaar openbaarde zich bij
den verslaggever van „De Volks
krant"; een dagblad, dat mij zeer
sympathiek is, om de even knappe
als eerlijke wijze, waarop het zijne
lezers pleegt voor te lichten. Maar
bier in de vergadering zelf te
Utrecht verloor de verslaggever zijn
evenwicht, en kantelde naar de zijde
der ongerechtigheid, zooals.dat nog
kort geleden een verslaggever te
Limmen en te Heilo overkomen is.
Zeo lees ik in De Volkskrant" van
8 April j.l. „Wat in de vergade
ring van gisteren bij de sprekers
der meerderheid en der minderheid
zoo sterk opviel, was de slechte
gezindheid ten aanzien der Katho
lieke arbeiders; de geweldige toejui
chingen, het langdurig gehoon, als
de houding der arbeiders ter sprake
kwam, waren daarvan al te duide
lijke aanwijzigen." Welnu, deze me-
dedeeüng is geheel onjuist en doet
bij dén Katholieken arbeider ten on
rechte de meening post vatten, als
werd te Utrecht bel heillooze vuur
van den klassestrijd aangeblazen.
Gevaar voor strijd in hetzelfde
huisgezin is niet denkbeeldig, indien
door sommige heetgebakerde bestu
ren van plaatselijke kiesverenigin
gen sprekers or spreeksters worden
udgenoodigd,1 die een wenk of in
opdracht krijgen, bij hunne uiteen
zetting van den algemeenen polities
ken toestand, de Nieuwe Katholieke
Staatspartij eens ter dege te striemen.
Tot dezulken zeg ik: weestkalmen
bovenal: weest eerlijk, en beziet op
poijtiek terrein de toestanden, zoo
als die inderdaad zijn.
„De sociale politiek onzer re ee-
ring aldus de Heer Cranenburgh
ie. Utrecht is neergelegd in wetten
en verordeningen, uitgebreider en
strenger dan in welk land ter wereld
ook zij doodt werklust en energie,
bevordert werkloosheid en ongebon
denheid werkt verkwisting in de
hand houdt de productie tegen
- laat door een duur corps ambtena
ren jmproductieven (onvruchtbaren)
arbeid verrichten teert het nati
onaal vermogen op voert de be
lastingen op en maakt niet alleen
een bloeiende industrie onmogelijk,
maar drukt dit zoodanig in een
keurslijf van wettelijke gebods- en
verbodsbepalingen, dat de ernstig
ste gevolgen ook ten nadeele van de
arbeiders daarvan te wachten staan.
„Gaat de sociale politiek in deze
richiing door, dan snelt ons land
met rassche 'schreden zijn onder
gang te gemoet."
Wie is het met deze gulden woor
den van den Heer Cranenburgh niet
eens? 't Is noodig, hoog noodig,
dat eene andere richting in de poli
tiek wordt ingeslagen. Die richting
valt niet te verwachten *an de af
tredende Kamerleden; zij hebben
medegeholpen tol de ernstige ma
laise, waaronder de maatschappij ge
drukt gaat. Ofschoon zij wis-en, dal
de belastingbiljetten der burgers tot
eene ondragelijke hoogte waren op
gevoerd, gingen zij, hoonlachend
legen den Heer Braat, die er zich
legen verzet had er eenparig
toe over, hun eigen salaris als Ka
merlid met 2000 gulden 's jaars te
verhoogen! Is de belofte van deze
aftredende Kamerleden veronder
steld, dat zij haar willen afleggen
om voortaan mei 's lands financiën
bezuiniging te betrachten, in ernst
te nemen en daarop vertrouwend te
bouwen' De wijze, waarop zij hun
rangnummer op de candidatenlijsi
bevochten hebben de goeden niet
te na gesproken was van dien
aard, dal velen hunner meer aan
goedbezoi'digde baantjesjagerij, dan
wn ernstige volksvertegenwoordi
ging denken deden. En tot dat be
derf, tot die politieke inzinking, heeft
hel bestuur van den algemeenen
bond, hebben vele besturen van de
riikskieakiiitgen jammer genoeg
net hunne bijgedragen. Is 't niet
teekenend, dat bijvoorbeeld het kring
bestuur van Den HelderHaarlem,
indien opheldering wordt gevraagd
naar de wiize, waarop het politiek
advies werd samengesteld, een diep
stilzwijgen blijft bewaren? Kunnen
hunne handelingen het volle daglicht
niet verdragen; en moeten duizen
den kiezers, met begrip en kennis,
tot oordeelen bevoegd, het zich Ja-
ten welgevallen, als onwetenden, als
stemvee, onder het hooghartig geluid
van enkelen ter slembus te worden
gedreven En ai zou men er voor
te vinden zijn,, zijne stem op no. 1
uit te brengen van de candidaten-
liist, dan neemt het niet weg, dat
eerbied gevraagd wordt voor hel be
zwaar van anderen, die vermeenen,
dat men. dopr den eersten candidaat
te stemmen, tevens steun verleent
aan de andere candidaten, waaron
der er zi.in, aan wie, voor geeen prijs
ter wereld, de behartiging der be
langen van kerk en maatschappij
mag worden toevertrouwd. Voor de
zulken is het inderdaad eene uit
komst, dat zij niet, tegen hun ge
weten, noch op de offieieele lijst
der Katholieken, noch op die der
.liberalen behoeven te stemmen, maar
met neeier harte bun steun kunnen
Reven aan de personen der candida-
ten-tijsten, welke de Nieuwe Katho
lieke Staatspartij straks zal inleve
ren. Zoo wordt eene groote massa
van stemmen voor de Katholieke
partij gered, welke andes jammerlijk
zouden verloren gaan. Eene' massa,
welke op 25 tot 3Q procent wordt
gerekend.
Alzoo. kiesgerechtigden van deze
Provincie, blijft kalm, blijft eerlijk,
en vermijdt allen broedertwist. Aan
hen, die vermeenen, dat eene andere
richting, dan de thans gevolgde, in
de politiek moet worden ingeslagen,
dat meer zekerheid moet verkregen
worden van bezuiniging, opdat het
gansche land niet ten onder ga: wel
nu: laat een ieder vrijheid in zijne
keuze, mils zijne keuze zich bepale
tot een der kalholieke lijsten, welke
straks wie weet nog onderling
verbonden bet aanzijn zuilen
geven aan eene krachtige zoo
Wat gelai als gehalte betreft Ka
tholieke Staatspartij.
Wij zullen in ons commentaar den
hooggeaebten schrijver op den voet
volgen:
Na geconstateerd te hebben, dat te
Utrecht het besluit genomen werd om
met eigen candidatenlijsten uit te ko
men, waarvan het natuurlijk gevolg
was, dat tevens gesticht werd een
„Nieuwe Katholieke Partij", vermeldt
de eerw. schrijver, blijkbaar met de
vreugde der instemming, dat „een uit
bundig gejuich" uit de vergadering
opsteeg op dat moment: ,,'t was, als
werd een zware last van het hart ge
wenteld." Wel is waar worden wij in
onzekerheid gelaten, of de Bond van
Kiesvereenigingen in de toekomst zal
blijken met zijn steile houding, een
prijzens-. of een lakenswaardige daad
te hebben gesteld, óf dat de Nieuwe
Katholieke partij met haar voortvarend
heid, enz enz., doch de terminolo
gie (vooral het gecursiveerde) zegt ons
ten aanzien van 's schrijvers meening
genoeg:
de Bond van Kiesvereenigingen was
„steil" van houding'; de .„Nieuwe
Katholieke Party" is „voortvarend".
De beteekenis van deze terminologie
wordt niet weggevaagd door de betui
ging, dat beide partijen „naar de eer
lijke overtuiging van haar geweten"
gehandeld zouden hebben.
't Is duidelijk, wat de ZeerEerw.
schrijver zeggen wil:
een „steile houding" toch Is iets
verkeerds, „voortvarendheid" is iets
goeds.
Ergo
Nu hebben ook wij en wellicht
méér van nabjj, méér „in de sfeer" dan
de Eerw. schrijver het „uitbundig
gejuich" der Utrechtsche voorstem
mers vernomen, doch de-heer van
der Loos mag gelooven, dat wij aldoor
„kalm en eerlijk" gebleven zijn wij
hebben een zóó optimistischen en zóó
edelaardigen indruk van het gejuich
niet kunnen erlangen na het zeer ern
stige hoor en wederhoor tijdens den
duur der vergadering.
Op ons maakte na alles, wat er
gesproken was, en vooral na alles, wat
wij, ook door de kerkelijke overheid,
over de heerlijke en noodzakelijke een
heid onzer in Christus, èn in kapitaal
én in arbeid éêne Katholieke Staats
partij hadden hooren leeraren, en wat
w;j als bij intuitie steeds geweten heb
ben, als onze diepste overtuiging
op ons maakte het gejuich een heel
anderen indruk:
het gejuich leek ons een overmoe
dige dans op een vulkaan, een dans
als b.v. heden ten dage in Weenen ge
danst wordt: een dans op de.... el
lende van land en volk, een dans van
begoocheling, waarbij men door licht
zinnig ge-wals en getrippel het nood
lot denkt wég te dansen, dat daardoor
echter juist steeds méér en steeds
snéller nadert....
Het gejuich....
Doch, laten we niet verder van
„juichen" gewagen, als er voor de ve
len, die ook economisch katholiek wil
len zijn, slechts reden is tot groote
droefenis.
De Eerw. schrijver beklaagt zich
over enkele onheusche pers-uitlatingen
(misschien terecht: wij zijn niet ver
antwoordelijk voor wat er allemaal ge
schreven werd en nog wordt), doch
wij vragen in gemoede: als he# recht
van onheusche behandeling bestond,
wie zou daartoe dan het meest recht
hebben?
De werkgever, die te Utrecht zijn
eigenbelang op den voorgrond stelde,
óf de Katholieke pers, die ook in deze
omstandigheden toont, het algemeen
katholiek belang boven alles te stel
len?
Mag de katholieke pers het niet ten
sterkste laken, als naar haar „kalme
en eerlijke" overtuiging een groep
egoistisehe dissidenten bezig is de
Katholieke eenheid te verstoren, het
algemeen belang achter te stellen bij
het eigen belang en ten slotte mét
haar eigen ruiten ook de ruiten
van héél den werkgevenden stand in
te gooien?
Zóó. dat ten slotte alleen de „tegen
partij" (alle werknemers gezamenlijk)
met óngebroken ruiten zal zitten?
Waar zóó ontzettend groote belan
gen op het spel staan, daar kan men
het een of andere redactie niet kwalijk
nemen, wanneer zij, het gevaar inzien
de. het kind bij den naam noemt en
misschien in „voortvarendheid"
eens ietwat te vèr gaat.
Zij, die hij de hedendaagsche bewe
ging onbewogen willen blijven, toonerr'
dat zij den ernst van het oogenblik
niet inzien, ófdat zij wel gaarne
de opstandige Cranenburghianen (of
liever de Swanianen) hun heilloozen ar
beid zien volvoeren.
Wat betreft de geciteerde uitlating
van de „Volkskrant": wij onderschrij
ven ten volle, wat dit blad als zijn in
druk van de Utrechtsche vergadering
weergaf:
een arbeidersvijandige stemming
inderdaad, déze heeft te Utrecht over-
heerscht; 't is mogelijk, dat zulks in
verslagen niet duidelijk genoeg tot
uiting komt; wij voor ons kunnen
er in alle kalmte en eerlijkheid van
getuigen!
Inderdaad is te Utrecht het vuur
van den klassenstrijd aangeblazen.
Want, welke Andere beteekenis heeft
het, wanneer te Utrecht werkgevers
bijeenkomen om buiten organisatorisch
verband (dus ook zonder de stem
van den arbeider te doen klinken) een
nieuwe R. K. Werkgeverspartij in het
leven te roepen, welke den arbeider
zal moeten terugdringen uit het recht,
waarin men hem eenmaal (vooral in
1918) erkende?
Wij hooren het den heer F. Wierdels
bij gelegenheid van het eerste bedryfs-
radencongres nóg zeggen: „men moet
niet denken, dat men den arbeider een
gunst bewijst, wanneer men afstand
doet van wederrechtelijk toegeëigende
privilegie's'T
M.a.w.: wat men, in 1918 den arbei
der gaf, dat was hem vóór dien tijd
ontstolen gebleven!
En nu wil men daarop terugkomen,
zonder in één partij te zitten met den
arbeidersafgevaardigdel
Nu wil men, volgens oud-liberaal
systeem, ieder in eigen partij zÜu eco
nomisch voordeel laten zoeken: den
arbeider in de abnormaal-ongunstige,
den werkgever in de abnormaal-gun-
stige positie.
Is dat geen klassenstrijd?
Wat is klassenstrijd dan wèl?
't Kan waar zijn, dat er sinds 1918
noodzakelijk, doch onbewust
eenigszins éénzijdige sociale politiek
betracht is door de regeering, althans
zéker in de oogen van hen, die een „af
stand" van de weleer „wederrechtelijk
toegeëigende privilege's" als een
gunst aan de arbeiders beschouwen,
doch wélke regeering had in de af-
geloopen jaren ons land béter kunnen
bestieren?
't Is o! zoo gemakkelijk, in ontstem
ming critiek te oefenen, doch....
wie had het béter gedaan?
,,'t Is noodig, hoognoodig, dat eerie
andere richting in de politiek wordt
ingeslagen", 't is de regeering, die
deze noodzakelijkheid heeft ingezien
en daarnaar gehandeld, vóórdat de
heer van der £oos zijn artikel schreef,
vóórdat ook notaris van Cranenburgh
te elfder ure voor het voetlicht kwam.
Komt de regeering en met haór
natuurlijk ook onze Kamerclub
niet terug op den strikken 8-urendag?
Willen onze Róomsche Kamerleden
niet in de richting van bescherming
der eigen industrie? Willen in onze
Kamerclub de werkgevers en werkne
mers in ware solidariteit niet onder
handelen over kwestie's, welke de le
vensbelangen van patroons en arbei
ders béide raken? Wil men van beide
zijden niet geven en nemen? Is men
blind voor het feit, „dat het zóó niet
langer kan?"
De nieuw-toegevoegde artikelen in
ons nieuw staatsprogram-ontwerp ge
tuigen wèl van het tegendeell
Naar onzen smaak is 't ietwat on
gemotiveerd „scherp", den kamerleden
te verwijten, dat zij „het eigen salaris"
van 3000 op 5000 hielpen brengen
Hoe kan een Kamerlid, indien aan
alle verplichtingen en stand-eischen
voldaan wordt, met zijn gezin rondko
men van3000?; een beroep op
deze „salaris"-verhoogmg lijkt ons
ietwat demagogisch.
Op het bezwaar van den Eerw. schrij
ver tegen de gestie der rijkskieskrin
gen meenen wij hier niets meer in het
midden te moeten brengen.
Een en ander is in ons blad reeds
zeer duidelijk belicht.
En voorts: als men bezwaar heeft
tegen het pol. advies, dan behóeft men
het toch niet te stemmen!
Het verwondert ons, dat de Zeer
Eerw. schrijver absoluut niet gewaag^
^EU ILL ET OM
„Ja, ja," zei Eendenbek met een
ongeduldig gebaar, „maar als 't u
hetzelfde is, zullen wij er onder 't eten
eens over spreken. Ik val flauw van
den honger en mijn kameraad ook."
DERDE DEEL.
I.
TWINTIG JAA-R LATER.
Bijna twintig jaar zijn verstreken,
in een sierlijk en gezellig gemeubi
leerd vertrek van een fraai huis in een
der nieuwe wijken van Parijs zitten
twee dames een jong lieftallig meisje
van oygeveer achttien, en een vrouw
Van raim veertig, die, hoewel de lok
ken remls grijzen, toch nog de onmis-
k-whare teekenen draagt van vroe-
*«re schoonheid. Het jonge meisje
i' lief gekleed en hare gezellin draagt
^e strengere kleed ij van een onder
wijzeres of gezelschapsdame.
Terwijl eerstgenoemde bezig is met
het schilderen van een ruiker, die voor
haar staat, schijnt de laatste nauw
lettend die bezigheid te volgen, iets
wat niet overbodig is, want het meisje
geeft voortdurend blijken van afge
trokkenheid en eene niet te miskennen
onhandigheid. Plotseling schuift ze
het tafeltje achteruit, gooit het pen
seel neer en laat zich met een mis
moedig gebaar achterover in haar stoel
vallen.
„Hat gaat vandaag niet," roept zij
uit, „ik geef 't op
De vrouw in liet donkere gewaad
beziet even het schilderstukje, waar
aan het jonge meisje bezig is.
,,'t Is zoo," zegt zij, ,,'t schijnt niet
verder te komen. Wat scheelt u toch
vandaag, juffrouw Jeanne
„Ik weet 't niet, maar ik gevoel
mij zoo mistroostig, bedrukt."
„Waarom
„Dat weet ik niet."
„Gij zijt jong, rijk, hebt een lief
uiterlijk en...."
„O zie ik er lief uit
„Heel lief, werkelijk, en 't Is niet
om u te vleien, dat ik 't zeg."
„Wat geeft 't of ik er lief uitzie, als
toch niemand naar mij kjjkt?"'
„En wie doet dat dan niet
Jeanne antwoordde niet.Waarschijn
lijk school daarachter een geneim.
De teekenmeesteres ging voort„Gij
zijt eenige dochter, en uwe ouders heb
ben u niet alléén grenzeloos lief, maar
bederven u zelfs."
„Ja," zei haar leerling als tot zich-
zelve, „ja, ik moest mij eigenlijk ge
lukkig gevoelen."
„En zijt gij dat dan niet
„Neen, o neen 1"
De ernstige vrouw slaakte eenjdlepen
zucht.
„Och, mijn kind, ge weet niet, hoe
wreed het leven is voor sommige
vrouwen I"
Jeanne zag haar aan, en getroffen
door de smart en de droefheid, die
uit dat gelaat spraken, zei ze; „Hebt
gij ook veel geleden, mevrouw Ver-
nand I"
„Of ik geleden heb," mompelde de
arme vrouw, en hare houding, de toon
harer stem waren welsprekender dan
woorden. Men heeft mij alles ontno
men," Vervolgde zij met een woesten
blik, den man, dien ik lief had, mijn
zoon.
„Hebt ge één zoon
„Ja ik heb een zoon, maar waar is
hij Ik weet 't niet, zelfs niet of hij
nog leeft of dood is. Hij is nu reeds in
de twintig O, ik had hem zoo zielslief
en nog ïb hij mij dierbaar, dierbaarder
dan mijn leven. Atle vrouwen moeten
hem wel lief hebben, want hij is zeker
schooner dan alle anderen, en ik,
zijne moeder mag hem niet eens zien."
Verrast en diep ontroerd, luisterde
het jonge meisje toe. Nooit had me
vrouw Vernand, die haar sedert twee
jaar teekenles gaf, over een zoon
gesproken of haar een blik laten slaan
in haar vroeger leven. Zij bewoonde
eene eenvoudige kamer in eene stille
straat. Men sei, dat ze weduwe was. Zij
leidde een ernstig leven, geacht door
iedereen, die haar kende. Niemand
echter wist iets omtrent haar, geen
sterveling vermoedde welk leed over
haar hoofd was gegaan. Daarom waren
deze mededeelingen geheel nieuw Voor
Jeanne, die door de smart waarvan
zij getuige was, haar eigen verdriet
had vergeten.
„Heeft men u uwen zoon ontno
men vroeg zij, en wie deed dat
„Mijn echtgenoot en de wet."-
„Waarom f\
„Zou veel te lang duren, u dat alles'
te vertellen. Laten wij niet meer over
die dingen spreken en lang geleden
smarten te voorschijn roepen. Toch
zegt mij eene geheime stem in mijn bin
nenste, dat ik hem zal weerzien, dat hij
mit zal herkennen en mij zal omhelzen,
mi], zijne moeder. Dat oogenblik zal
mij jaren lijden vergoeden 1"
De arme vrouw kon niet voortgaan
tranen stroomden over hare wangen.
„Nooit zal ik meer over mijn kleine
tegenspoeden spreken, nu ik weet wel
ke groote smarten er bestaan," zeide
Jeanne.
„Gij hebt dus ook verdriet
„Ja veel verdriet, mevrouw."
„Een liefdesgescbiedenisje mis
schien."
„Meer dan dat, eene werkelijke,
groote liefde."
„.Hoe dat?"
Het jonge meisje scheen een oogen
blik na te denken, toen zei ze „Ja
ik zal u alles zeggen., gij hebt mij uw
geheim ook toevertrouwd en ik weet,
dat ge me niet zult uitlachen."
„Ik ken de smart der liefde te goed,
om met haar te lachen."
„Ach ja, maar mijne moeder laèht
van het groote bezwaar, dat wjj tegen
de Cranenburghianen hebben, n.L, dat
deze niet op behoorlijke, op organisa
torische wjjze hun invloed hebben wil
len doen gelden in onze kiesvereeni
gingen.
Ware dit het geval geweest, dan
zou in het pol. advies ook hun in
vloed „verwerkt" zijn, en, indien
dit niet geschied was, dan hadden zij
alsnog in afzonderlijke lijsten van hun
afzonderlijke meening kunnen doen
blijken.
Van dit alles is echter niets geschied
Men is geheel zijn eigen weg gegaan
en nu vernemen wij, dat de katho
lieke dissidenten (werkgevers), in
dien er geen afzonderlijke lijsten wer
den ingediend, hadden moeten stem
men op de lijst der liberalen1
En tóch mogen wij niet spreken van
liberaal-katholieken!
„Blijft kalm, blijft eerlijk!, en ver
mijdt allen broedertwist", aldus de
ZeerEerw. heer Pastoor van de Loos
in zijn slotrtirade.
Wü zeggen het hem nè!
Doch dan: aan het adres der Cra
nenburghianen, of zoo ge wilt i
der SwanianeD, wij zeggen het hem
nó,:
„Bljjft Kalm"! weet, dat ge 't aan
u zelf te wijten hebt, als de zaken niet
liepen, zooals gij wenschtet.
„Blijft kalm"! er is voor u geen
reden tot oproerigheid: gij hebt een
maal toegegeven, wat gij zonder u
wederom iets wederrechtelijk toe te
eigenen niet terugnemen kunt,
en, moet er in het algemeen belang
iets teruggenomen worden van wat gij
gaaft, dan zullen én werkgevers én
werknemers gaarne bereid zijn daar
over te onderhandelen, óók in de ka
tholieke kame'rclub.
„Blijft eerlijk"! ja, vooral, blijft
eerlijk! weet nog, hoe gij gestemd
waart in 1918, wil den arbeider nu
niet volgens oud-liberaal systeem we
derom benadeelen!
„Blijft eerlijk"! en tracht den ar
beiders niet de eenmaal geschonken
levens- en rechts-zekerheid te ontne
men, om zelf er.béter bij te va
ren!
„Vermijdt allen broedertwist"! i
vooral in daden! Ontketent niet den
klassenstrijd; laten wij, katholie
ken, zoowel werkgevers als werkne
mers, solidair zijn, solidair in ééne
Katholieke Staatspartij
In Christol
DE CONFERENTIE VAN
GENUA.
De tweede dag werd geheel gewijd
aan de benoeming der commissies en
de vaststelling harer werkzaamheden.
Onder voorzitterschap van Facta
werd de eerste zitting der algemeene
commissie voor politieke vraagstuk
ken gehouden.
De Hongaarsche gedelegeerde eiscli
te, dat de quaestie van de bescherming
der minderheden in een speciale zit
ting der politieke commissie zou wor
den behandeld of dat onmiddellijk een
subcommissie voor de minoriteiten-
quaesties zou worden ingesteld.
Fact» ging over tot de vorming de
zer commissie. Op zijn voorstel zou de
ze bestaan uit een vertegenwoordiger
van elk der vijf uitnoodigendo mo
gendheden, alsmede van Duitschland,
Rusland en vier gedelegeerden van
alle andere mogendheden te zamen.
Benoemd werden gedelegeerden van
Zwitserland, Zweden, Japan en Roe-
meië.
me in 't gezicht uit."
„Hebt gé er dan met uwe moede»
over gesproken
„Ik wilde 't doen. Zij zeide, dat ik
eene wandeling moest gaan maken,
dan had ik den tijd om over die dui
gen na te denken. Zij Vindt mij, geloof
ik, nog altijd een klein meisje, hoewel
ik achttien jaar word, en op dien
leeftijd begint het hart te spreken. Had
ik hem niet ontmoet,.misschien was ik
dan nog even rustig als te voren. Ieder
een liet mij volkomen koud. A^tar li ij
blinkt, ook boven alle anderen uit
„Kent ge hem reeds lang?"
„Ik heb hem slechts driemaal ge
zien. Hij is waarschijnlijk nog niet
lang in Parijs, want ik had hem £og
nooit ontmoet. Hij is groot en slank
heeft een kleinen knevel en oogen.
O als ge zijn oogen eens kondt zien I
Ze gelijken op de uwe."
„Op de mijne," vroeg mevrouw
Vernand verwonderd.
„Ze zijn juist zoo groot,met zoo
zachte droevige uitdrukking."
'SVoriU' vétv'oiga,