V H 8'I'S S TT O p- ■O rb o *1 a-g ff Sj P- P &S Js>' D O Is? 1?' 00 O O ÖTCT3- 0-*. O Stë o KJ. O P P- >o N P N p P P. O g pg PT O trw p CN C. E o p 2 s"g s B? 8" 3 P o J J ff s c 2- P T=rr p y§5f-- ilB'. éit? pg p <t> O J P: 2 ro a p lë f ï'l|p Is £5 s P 0Q L: 5 S E? 8 sen, mijnheer Cazalette Ik geloof stellig dat u daar sterk in ben 1" Maar juist op dat qogenblik zette de bediende een schotel pudding voor den ouden man neer en de fijne geur daarvan wekte blijkbaar dadelijk zijn epicuristische aandacht. In plaats van mejuffrouw Raven te antwoorden, verviel hij opnieuw in een diep stil zwijgen, terwijl hij een andere vork opnam. Toen ons diner tenslotte geëindigd was, verzocht ik de beide heeren, mij voor den wijn te willen verontschuldi gen. Cazalette, van wien ik op dat oogenblik reeds wist dat hij een Schot was, bleek een liefhebber van roode wijn te zijn en ik voegde_mij bij mejuf frouw Raven in de,hal, 'n grdote, half- verlichte ruimte, die blijkbaar veel ge bruikt werd. In den kolossalen haard brandde een groot vuur, en daar om heen stonden eenige zware en gemak kelijke fauteuilsin een van deze vond ik haar zitten met een boek in de hand. Zij legde het neer toen ik nader kwam en wees naar een stoel naast haar. „Wat denkt u van dien vreemden ouden man vroeg zij op zachten toon toen ik mij had nedergezet. „Heeft hij niet iets - ik zou haast zeggen spook achtigs over zich „Ja, dat kan ik niet ontkennen, maar hij is toch voor zijn leeftijd een zeer merkwaardig man." „O ja," gaf zij dadelijk toe. „Als ik kon blijven leven om het te yen, dan zou het mij niet verwonderen als hij vierhonderd jaar werd. Hij is zoo vreemd. Weet u wel dat hij vroeg uit gaat zeer vroeg, en dat hij eiken dag een bad neemt in zee „Bij alle weer en wind vroeg ik. ,,'t Komt er niet op aan hoe het weer is. Hij is nu drie weken hier en hij heeft nog geen enkele maal overgesla gen. En enkele malen was het zeer koud, erger dan ik verdragen kon, en ik ben toch tamelijk gehard." „Een krachtige man blijkbaar 1" zeide ik peinzend, „En hij schijnt met zijn tegenwoordige omgeving wel in genomen te zijn. Naar wat ik er van gezien heb, heeft de heer Raven te recht gezegd dat zijn huis een museum geleek." Ik keek rond terwijl ik sprak. De ruime, hooggewelfde hal, evenals trou wens alle vertrekken die ik reeds gezien had, was van den vloer tot het plafond gevuld met boeken, schilderijen, beel den, wapenen en andere curiositeiten van elke soort en tijd. Het geweldige aantal van de boeken alleen reeds be wees mij, dat mijn taak niet gering zou zijn. Mejuffrouw Raven schudde het hoofd. „Museum riep zij uit. „Dat zou ik denken Maar u hebt iiog niets ge zien wacht maar eens tot u den noordelijken vleugel van het huis ge zien hebt. Elk vertrek is daar opge propt met alle mogelijke zaken ik denk dat mijn oud-oom, die kort gele den alles aan mijn oom Francis naliet, ongetwijfeld niets anders gedaan moet hebben dan maar koopen, koopen, koopen, en als hij de dingen thuis kreeg, alles maar hier en daar opber gen Hier is het vrijwel ordelijk," voegde zij er rondziende bij, „maar daar, in den noordelijken vleugel, is het een ware chaos." „Hebtu uw oud oom nog gekend?'' vroeg Ik. „Ik? Neen!" antwoordde zij. „O lieve deugd neen Ik was nog nooit in het noorden geweest voor oom Francis thuis kwam uit Indië, nu eeni ge maanden geleden, en mij van de kostschool haalde waar ik geweest ben sedert den dood van mijn vader en moeder en toen was ik twaalf jaar. Neen, behalve mijn vader heb ik nooit iemand van de familie Raven gekend. Ik geloof zelfs, dat mijn oom en ik de laatste leden van de familie zijn." „U zult zeker wel gaarne leven in het oude huis veronderstelde ik. Zij keek mij aan met een blik van <k-weet-het-eigenlij k-niet. „Daar ben ik niet zoo geheel zeker van," antwoordde zij toen. „Oom Francis is de goedheid en de vriende lijkheid in persoon ik geloof zelfs dat hij de best- mensen is dien ik ooit in mijn leven ontmoet heb, maar toch ik weet het niet." „Weet niet wat vroeg ik. „Of ik werkelijk van de omgeving houd," antwoordde zij. „Zooals ik u vanmiddag reeds zeide, is het huis zeer vreemd, en er hangt een eigen aardige atmosfeer omheen, alsof er vroeger het een of ander gebeurd is. Ik wel, ik voor mij heb het gevoel alsof ik iets zeer kleins en onbeteeke- nends ben, opgesloten in een ontzag lijke ruimte." „Dat komt natuurlijk, 'omdat het ook nu nog 'n beetje vreemd is," ver onderstelde ik. „U zult er wel aan wennen. En dan, ik veronderstel dat er toch wel gezelschap zal zijn." „Oom Francis heeft veel weg van een kluizenaar," antwoordde zij. „Het is werkelijk gelukkig dat "ik van het buitenleven houd, en dat ik graag boe ken lees. Maar wat dat laatste betreft, is mijn kennis vrij gering, en ik zou gaarne willen, dat u mij er zoo veel mo gelijk van leerde, zoolang u hier ben." Ik haastte mij haar te verzekeren, dat ik mij gelukkig zou achten, mijn kennis tot haar beschikking te stellen, en zij antwoordde, dat zij mij gaarne wilde helpen om de verschillende boekdeelen te rangschikken en na te zien. Wij wa ren het zeer wel eens, en het speet mij een weinig, dat mijn gastheer binnen kwam met den heer Cazalette, die naar aanleiding eener opmerking van zijn gastheer ons een zeer leerrijke verhan deling te hjoren gaf over de klaarblijke lijke overheersching der Romeinen over het noordelijk deel van Engeland, die bewezen zou zijn door het in vroe ger en later tijd vinden van geldstuk ken tusschen Trent en Tweed. Het was ongetwijfeld zeer interessant, en een doorslaand bewijs van Cazalette's merk waardige kennis van zijn geliefkoosd onderwerp, en op een ander oogenblik zou ik er zeker gretig naar geluisterd hebben. Maar, ik weet niet hoe het kwam, juist toen zou ik 1 ever rustig naast den haard hebben blijven praten met mjuffrouw Raven. Wij begaven ons allen vroegtijdig ter, ruste dat was, vertelde de heer Raven mij met een verlegen lachje alsof hij een fout bekende, de gewoonte van het huls. Maa hij voegde er bij dat er een vuur brandde in mijn zit kamer, zoodat ik het i n mijn eenzaam heid toch aangenaam zou hebben als ik soms nog wat wilde lezen of schrij ven. Als antwoord daarop verzocht ik hem, in den vervolge die moeite voor mij niet meer te doen het was mijn onveranderlijke gewoonte, ver zekerde ik hem, om tien uur naar bed te gaan, waar ik mij ook bevond, 's-^vonds lezen of schrijven waren dingen waarover ik nooit had gedacht. Cazalette, die naast ons stond en met zijn strak gezicht had geluisterd, knikte ten teeken van instemming. „Heel verstandig zeide hij. „Dat is weer een andere regel waaraan ik te danken heb, dat ik op mijn leeftijd nog zoo flink„ben. Houdt daar vooral streng aan vastHet oude gezegde vroeg op en vroeg naar bed, hoe men er tegenwoordig ook mee moge lachen en spotten, is nog lang zoo dwaas niet als menigeen denkt „Ik geloof toch echter niet, dat ik gaarne zoo vroeg zou willen opstaan als u," meende Raven. „U maakt, geloof ik, den haan wakker „Ja, daar lijkt het wel wat op," schertste Cazalette terug „Maar toch, gijlieden die niet opstaat vóór de morgen half -voorbij is, weet niet wat ge mist." ik sliep dien nacht uitmuntend een vreemd bed en ongewone omgeving storen mij in dat opzicht in 't geheel niet. Even plotseling als ik in slaap gevallen was, ontwaakte ik ook weder den volgenden morgen. De ramen mijner slaapkamer gaven uitzicht op het oosten, en ik bemerkte, dadelijk dat de zon op het punt was, o- te komen. Ik sprong het bed uit en nadat ik de blinden Van een der hooge smalle vensters had geopend, zag ik de zon opkomen van achter een gordel van pijnboomea di° zifh verhieven oo een breede strook grond welke op de zee uitkwam, ik zag ook. dat het vloed wasde zee was opgeloopen tot aan de kleine kreek die bijna aan de grens van het park uitkwam, en de wijde waterplas glansde en fonkelde in de stralen der morgenzon. Mijn horloge lag dicht bij mij op de waschtafelik keek erop en zag dat het vijf minuten over half zeven was. Men had mij gezegd dat de familie om negen uur het ontbijt gebruikte, dus ik had nog bijna twee en een half uur den tijd. Natuurlijk wilde ik naar buiten om van de heerlijke, frissche morgenlucht te genieten. Ik wendde mij opnieuw naar het venster, om nogmaals een blik te we pen op het landschap voor het huis, en te bepalen in welke richting Ik mij zou begeven. En op dat oogenblik zag ik Cazalette, die te voorschijn trad uit een poortje dat toegang gaf tot een aangrenzende plantage. Blijkbaar had de robuste grijsaard het dagelijksch bad genomen waarover mejuffrouw Raven mij den vorigen avond gesproken had. Hij was gehuld in een ouden pij-jekker, eenige hand doeken hingen over zijn schouder en zijn kaal hoofd glinsterde in de zon. Ik sloeg he nieuwsgierig gade, terwijl hij langs een zware heg die langs den tuin liep, naar het huis toeging. Plot seling hield hij stil, nam iets uit de plooien van een der handdoeken en wierp het met een krachtigen zwaai van zijn rechterarm in het dichte kreupelhout. Toen ging hij verder, en een massa rhododendron-struiken ver borg hem voor mijn oogen. Twee of drie minuten later hoorde ik in de nabijheid mijner kamer een deur ope nen en weder sluitende heer Cazalette had blijkbaar zijn vertrekken weder betreden. Te kwart over zeven had ik een bad genomen, mijzelf geschoren en gekleed, en nadat ik den weg door het; huis naar buiten gevonden had, ging ik de rich ting uit van het poortje waardoor ik Cazalette had zien te voorschijn komen en omdat hij ongetwijfeld van zee gekomen wasy veronderstelde ik dat de weg daarheen door het poort je de kortste moest zijn. Mijn weg voerde mij langs de iepenhaag waar langs ook Cazalette gekomen was, en plotseling zag ik de plaats waar hij gestaan had toen hij een voorwerp had weggeworpenin den zachten vochtigen mosgrond waren zijn sporen duidelijk te zien. Alleen door zuivere nieuwsgierigheid gedreven, ging ik op de plek staan waar ik Cazalette gezien had, en nadat ik de takken een weinig terzijde geschoven had, keek ik naar wat zich daarachter bevond. En daar, schijnbaar achteloos tusschen het struikgewas geworpen, zag ik iets wits, een gekreukt, half in elkaar gefrom meld lapje linnen, dat een flinke mans zakdoek kon zijn, waarop ik duidelijk bruine en roode vlekken kon onder scheiden, als of het lapje met slijk en bloed in aanraking was geweest. Ik ging verde, niet weinig verwon derd over deze vondst. De meeste men- schen zullen, als zij toevallig iets ge heimzinnigs of raadselachtigs ontmoe ten, dit zoover trachten te verklaren als hun verstand reikt, en kunnen zij niet spoedig een oplossing vinden, dan zet ten zij gewoonlijk de zaak van zich af. Ik kwam tot de gevolgtrekking dat Cazalette bij zijn bad waarschijnlijk zijn hand of voet bezeerd had aan een scherpe rotspunt, en zijn zakdoek voor verband had gebruikt tot het bloeden ophield. Maar waarom zou hij ze dan zoo dicht bij het huis hebben weggeworpen in het struikgewas Waarom, als hij het kwijt wilde, had hij het van de kust tot hiertoe meege nomen Waarom had hij het niet bij het vuile waschgoed gevoegd om het te doen reinigen „Bepaald een vreemd mensch," peinsde ik. „Een geheimzinnig man 1" Ik zette daarop de gedachte aan den ouden zonderling van mij af, en weldra werd mijn aandacht geheel in beslag genomen door de bekoorlijke omgeving. Ik ging de kreek langs, en door het dennenbosch, waarachter ik de zon had zien opkomen, en dat uitkwam op een kleine, door rotsen omgeven baai, wild en verlaten. Men was hier afgesloten van alles, behalve de zee Ravensdene Court was niet meer te zien. Hier, tusschen groote massa's verweerde klippen en met schelpdieren begroeide rotsen, waartegen de bran ding telkens hevig opklotste, schoen men geheel alleen te zijn met den he mel en de zee. De plek was echter nu niet verlaten. Ik had nog geen twintig schreden ge daan langs den voet van een overhan gende rots toen ik plotseling met een ruk stilstond. Daar op het zand vóór mij, het gelaat naar den hemel gekeerd, de armen hulpeloos uitgestrekt, lag Salter Quick en op den eersten, ontstelden blik wist ik dathij dood was. Voor de tweede maal dien morgen zag ik bloed rood, helder bloed, akelige vlekken vormend op het gele, door de zon beschenen zand. VIERDE HOOFDSTUK. De Tabaksdoos Mijn eerste gevoel, dat van bijt verlammenden schrik op het zien van den man dien ik den vorigen dag nog in volle kracht en gezondheid had ont moet, thans daar liggend op die een zame plek,, letterlijk badend in zijn eigen bloed en blijkbaar het slachtoffer van een laffen moord, veranderde spoe dig in een gevoel van toornige nieuws gierigheid. Wie had deze misdaad be gaan Want een misdaad was het zon der twijfel. De houding van den man, het bloed dat langzaam tusschen zijn een weinig geopende lippen doorvloei de over zijn, stoppelige kin, de purpe ren vlekken op het zand naast hem en de geheele houding van zijn lichaam bewezen mij, dat hij van achter was aangevallen en waarschijnlijk neer geworpen was door een messteek tus schen de schouders. Het was ontwijfel baar een moord een laffe moord. Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar wat Claique, de waard, den vorigen dag waarschuwend gezegd had over de onvoorzichtigheid van zooveel geld zonder noodzaak te laten zien. Zou Salter Quick deze waarschu wing in den wind geslagen hebben, en had hij zijn geld misschien in de een of andere herberg zorgeloos ge toond, en was hij daarop wellicht van uit die herbefg gevolgd naar deze een- zam plek en daar doodgestoken om zijn handvol goudstukken Het had er allen schijn van. Maar die gedachte verdween uit mijn brein om plaats te maken voor een andere de her innering aan het met bloed bevlekte linnen, dat die geheimzinnige Cazalette in het kreupelhout geworpen had. Bestond er eenig verband tusschen dien zakdoek en deze misdaad zou Cazalette zélf wellicht er meer van weten Het onbewust verlangen om op deze laatste vraag een antwoord te beko men, deed mij neerknielen en mijn vin gers leggen op de geopende handpalm van het lijk. Ik bemerkte toen ter stond de buitengewone krachteloos heid der handen, want in plaats van gebald te zijn in een vreeselijken dood strijd, zooals ik verwacht had, waren zij wijd geopend het maakte een in druk op mij alsof er geen spieren en pe zen in die handen waren en er daardoor alle kracht aan ontbroken had. Toen mijn vingers ook de andere hand de rechter beroerden, bemerkte ik dat die stijf en steenkoud was. Ik wist daardoor terstond, dat Salter Quick reeds verscheidene uren dood was misschien had hij daar wellicht reeds den geheelen nacht vermoord op het zand gelegen 1 Er waren geen sporen van eenige worstelingrond de plek waar het lijk lag, was het zand ongewoon vast en glad. Er waren wel voetsporen, hoewel zwak, maar toch zichtbaar, en ik zag dadelijk dat zij niet verder liepen dan tot de plek waar het lijk van den zee man lag. Er waren twee duidelijke voet afdrukken een ervan was gemaakt door een schoen waarvan de hiel met spijkere beslagen was.: deze waren zc*»- |g-BpS^ 8 c S B - I 3 a a al s e II 1 II I I II I I I I I I Mill" 11 II 'llll II I I I II I I I I I I I 'W 'S ff I ff1 I I I I I III I l Ut I lil "Si I I I "SSI I u z mr n i K 1 i wt der twijfel van den doode afkomstig de andere wees op een kleinere, zeer lichtgezoolde schoen, misschien wel een pantoffel. Enkele meters achter het lijk liepen de afdrukken in elkander, wat blijkbaar gedaan was door den moordenaar toen hij vlak achter zijn slachtoffer aansloop, gereed om den noodlottigen messteek toe te brengen. Langzaam en zeer zorgvuldig volgde ik deze voetsporen. Zij waren wel zwak, maar toch duidehjk zichtbaar tot aan den hoek eener lage rots, en ik kon zoover het spoor gemakkelijk vol gen. Verderop echter was de grond met een dikke, taaie veenlaag bedekt men zou er een zwaar kanon over heb ben kunnen rijden zonder eenig spoor aehter te laten. Het was evenwel duide lijk, dat twee mannen tot aan die plek gekomen waren, daarna van de rotsen op het strand waren afgedaald en eeni ge meters langs de zee waren gegaan en toen had de een den ander vermoord. Terwijl ik daar stond, naar alle kan ten rondziende, werd ik plotseling op- gaschrikt door de losbranding van een Vuurwapen, op zeer korten afstand van achtereen kreupelboschje, onge veer dertig meter van mij verwij derd, kwam een man te voorschijn dien ik, te oordeelen naar zijn uiterlijk, voor een jager hield. Hij merkte mijn aan wezigheid niet op en kwam op mij toe, nam een vogel op die hij had neer geschoten en wierp dien in een zak, die aan z'n schouder hing, toen ik hem riep. Hij keek snel om, en mij ziende, kwam hij naar mij toe, blijknaar nieuwsgierig wie ik was, Ik ging langzaam op hem toe. Hij was een man van middelbaren leeftijd, groot en krachtig gebouwd met donkerkleurig gelaat en haar en scherpen blik. „Is u de opzichter yan den heer Raven vroeg ik toen wij elkaar dicht genoeg genaderd waren om te kunnen worden verstaan. Op zijn toe stemmend knikje ging ik voort: „Zoo, fk ben sedert gisteren de gast van den heer Raven, en ik heb hier zooeven een vreeselijke ontdekking gedaan. Er ligt daar achter de rotsen een man dood." „Dood, mijnheer riep hq uit. „Wat o, zeker door de zee aange spoeld." „Neen," antwoordde ik. „Hij is vermoord. In den rug gestoken 1" Hij stootte een zacht gefluit uit en zag mij aan met een paar oogen die plotseling wijd geopend werden van ontsteltenis, en hij keek mij strak aan alsof hij er aan twijfelde of ik wel waar heid sprak en geen sprookje vertelde. „Kom maar dezen kant uit," ging ik voort, hem naar den rand der rotsen voorgaande. „En let erop hoe ge loopt over het zand er zijn daar voetspo ren, en ik vind dat die niet mogen ver dwijnen voor de politie ze gezien heeft. Daar 1" besloot ik, toen wij aan het einde van de veenlaag gekomen waren en de baai in zicht kwam. „Ziet u het Hij stiet opnieuw een kreet van ver wondering uit en volgde mij toen voor zichtig naar den doode waar hij met verbazing bleef staren naar de bloed vlekken op het zand. „Hij is stellig reeds verscheidene uren dood," fluisterde ik. „Hij is reeds steenkoud en stijf.'Dit is een moord, nietwaar Gij woont zeker hier in de buurt Hebt ge soms gisteravond of gistermiddag iets gezien of gehoord van dezen man. hier in de'omgeving „Ik, mijnheer riep hij uit. „Neen, mijnheer niets I" „Ik ontmoette hem gisteren in den namiddag in de bergen tusschen hier en Alnmouth," merkte ik op. „Ik was eenigen tijd met hem in de herberg „Zeemans Vreugde". Hij nam daar een handvol goudstukken uit den zak om zijn gelag te betalen. De waard waarschuwde hem tegen het noodeloos laten zien van zooveel geld. Voor wij nu verder gaan zou ik gaarne willen weten of het hier een roofmoord geldt. U is ongetwijfeld in deze handiger dan ik wees zoo goed en steek uw hand in den rechterbroekzak en zie of je daar geld voelt." Hij brgreen mim bedcalins' boog zich voorover en deed wat ik hem gevraagd had. Een halfgesmoorde kreet van verbazing uitstootend, keek hij mij aan. „Geld?" zeide hij, „zijn zak is vol!" „Haal het er uit," beval ik. Hij trok zijn hand terug en opende zein zijn handpalm lag een hoopje goudstukken. De stralen der morgen zon vielen als spottend op die munten wij keken er beiden naar en toen za gen wij elkaar aan met een plotseling onuitgesproken begrijpen. „Dus het is geen roofmoord riep ik uit. „Dus Hij bracht het geld weer op zijn plaats, trok aan een sterke stalen ket ting die over Quick's vest lei en bracht een mooi horloge te voorschijn. „Nog meer goud, mijnheer," zeide hij. „En het is een best dat heeft minstens dertig pond gekost. Neen, het is geen roofmoord." „Neen," stemde ik toe, „en dat maakt de zaak nog geheimzinniger. Hoe is uw naam „Tarver, mijnheer, om u te dienen," antwoordde hij opstaande. „Ik beo reeds jaren op het landgoed, mijnheer." „Wel, Tarver," zeide ik, „het eenige wat ik doen kan, is naar huis terug te keeren, den heer Raven vertellen wat er gebeurd Is en de politie waarschuwen. Blijf, u intusschen hier en als er soms iemand hier langs komt, zorg er dan vooral voor dat die voetsporen niet worden uitgewischt" „Het is niet waarschijnlijk dat er iemand langs zal komen, mijnheer," meende hij. „De kust is bijna nergens zoo verlaten als hier. Wat mij een raad sel is, wat deed hij hier, hij en de man die hem vermoordde Er valt hier niets te halen 1 En het moet in den nacht gebeurd zijn, aan zijn oogen te zien." „Het is een zeer geheimzinnige ge schiedenis," antwoordde lk. „We zul len er wel meer van hooren." Ik verliet hem, terwijl hij bij den doode bleef staan en keerde met haas tigen tred maar Ravensdene Court terug. Terwijl ik door het pijnbosch ging, keek ik op mijn horloge en zag dat het reeds dicht bij negenen was en tijd voor het ontbijt; het vreeselijke nieuws moest echter eerst worden be kend gemaakt, er was geen tijd voor wachten of plichtplegingen. Ik moest den heer Raven alleenspreken, ter stond, en wij moesten den dichtstbij- zijnden politiepost waarschuwen, en 0 Op dat oogenblik zag ik, vijftig meter vóór mij, Cazalette verdwijnen, om den hoek van den langen haag aan het einde dat het dichtst bij het huis gele gen was. Dus hij was blijkbaar terug geweest op de plek waar hij het be smeurde linnen had verborgen, wit het dan ook geweest mocht zijn Toen ik een oogenblik later bij die plaats kwam en mij ervan overtuigd had, dat ik niet gezien kon worden keek ik tusschen de takken en het ge bladerte door het lapje toas ver dwenen. Dat maakte het geheim steeds dieper. Ik begon onwillekeurig de dingen met elkaar in verband te brengen. Cazalette, terugkeerend van de zee, verbergt een met bloed besmeurd lapje, ik vind bij de zee 'n vermoorden man en terugkomend, bemerk ik dat Caza lette reeds weder weggenomen heeft wat hij eerst verborgen had. Welk verband bestond er als er verband bestond tusschen het vreemde doen van Cazalette en mijn ontdekking? De geheele zaak was vreemd, zonder ling en zelfs verdacht.om geen ster ker uitdrukkingen te gebruiken. Toen zag ik Cazalette opnieuw hij bevond zich op het terras voor het huis met den heer Raven. Zij wandelden pra tend op en neer voor de geopende vensters der ontbijtzaal. Ik was blij dat Raven's nicht niet bij hen was en dat zij zich blijkbaar ook niet In de nabijheid bevond, en besloot daarom, het vreeselijk nieuws terstond en rond uit te vertellen. De heer Raven daarvan was ik overtuigd was er de man niet naar om bij het bericht van een plotselingen dood zijn zelf- ^aperschine te verliezen, en het was mijn bedoeling, te zien welk een indruk het onverwacht bericht op zijn metge zel zou maken. Terwijl ik langzaam het terras opging, riep ik luid den naam van mijn gastheer. Hij wendde zich om, zag blijkbaar aan de uitdrukking op mijn gelaat dat er iets ongewoons gaande was, en kwam daarop snel naar mij toe, terwijl Cazalette achter hem aan kwam. Ik wierp een waarschuwen den blik in de richting van het huis en zijn geopende vensters. „Ik vfnd het onnoodlg om mejuf frouw Raven te doen schrikken," zeide ik zacht en met opzet op zooveel mo gelijk natuurlijken toon. „Er is iets bizonders gebeurd. U herinnert u nog wei dat ik u gisteren sprak over een zeeman Salter Quick geheeten Welnu, ik vond een half uur geleden zijn lijk aan de kust. Hij is vermoord, door het hart gestoken. Uw opzichter Tarver, is bij het lijk. Zouden we niet terstond de politie waarschuwen Ik sloeg de beide mannen nauw lettend gade terwijl ik het schrikkelijk nieuws Vertelde. De uitwerking op hen beiden was geheel verschillend. De heer Raven schrok en uitte een kreet van verbazing, maar hij was toch meer verwonderd dan verschrikt Cazalette's gelaat, dat veel op een masker geleek, bleef echter volkomen onbewogen alleen een flikkering van plotselinge, bijna gretige belangstelling viel in zijn donkere, scherpziende oogen waar te nemen. „Ah riep hij uit „Dus u vond den man dood vermoord, Middle- brook Nu, dat is juist het einde dat ik voor den kerel verwacht had 1 Alleen had ik niet gedacht dat het reeds zoo spoedig en zoo dicht ln de nabijheid zou gebeuren. Bijna op iemand's drempel, zou men zeggen. Interessant zéér interessant I" Ik was te zeer verbluft door zfjn on gevoeligheid om daaruit eenige ge volgtrekking te maken en keek in plaats daarvan naar den heer Raven. Deze was echter blijkbaar nog te zeer verwonderd om eenige aandacht te schenken aan zijn ouderen gasthij wenkte mij om hem te volgen. „Kom mede naar de telefoon," zeide hij. „Wel wel, wat een droevig geval. De arme kerel is natuurlijk om zijn geld vermoord U zei gisteren immers dat hij veel goudstukken bij zich had." „Neen, het is geen roofmoord," antwoordde ik. „Zijn geld en horloge zijn onaangeroerd. Er steekt iets an ders achter." Hij staarde mij aan alsof hij mij niet begreep. „Een geheim dus?" veronderstelde hij. „Ja, een diep en akelig geheim, denk ik. „Laat de politie zoo spoedig mogelijk komen en vraag ook om een dokter." „Zij zullen dan wel hun eigen poll- tie-dokter meebrengen," meende hij, „maar wij hebben nog een arts hier in de buurtdien zal ik ook opbellen. Maar wat kunnen ^iie dokters doen „Niets voor hem althans," ant woordde ik. „Maar zij kunnen ons misschien zeggen op welk uur de moord plaats had, en dat is van groot belang." Na getelefoneerd te hebben, begaven wij ons naar de ontbijtzaal, om ons een weinig te versterken vóórdat wij naar de kust gingen. Mejuffrouw Raven was er reeds en ook Cazalette. Ik zag terstond dat hij haar het nieuws verteld had. Zij zat aan tafel achter de ontbijt-ingrediënten en staarde hem aan, terwijl hij met een kop thee en een beschuit, in de hand, het vertrek op en neer ging en een didactische verhandeling houdend over misdaad en ontdekking. Juffrouw Raven wierp een blik op mij, toen ik mij ln een stoel naast haar nederzette. „Hebt u dien armen man gevon den fluisterde zij. „Wat vreeselijk voor u 1" „Voor hem ook en veel erger," zeide ik. „Ik had gewild dat u het eerst later te weten gekomen waart. Mijn heer Cazalette had het u niet moeten zeggen." w (Woedt voortgsxaL) De blanken mochten op den haven- dam wandelen, maar voor do Chinee- sche langstaarten was het daar verbo den terrein. Er stonden banken, die gelegenheid gaven tot oen rustig kijkje op de lange rij van ^sampans" die de rivier op en neer gleden. Er waren er van allerlei soortkleine, lichte bootjes die door vrouwen bestuurd werden en groote, zwaargeladen vaar tuigen, door de krachtige armen van een aantal koelies voortbewogen. Het was een interessant gezicht, maar Gongh had er al den heelen mor gen naar zitten kijken en het was daar aan het water ook zoo bitter koud, dat hij er genoeg van kreeg. Maar hij wist niet waar hij anders heen moest gaan. Vijfmaal was hij al op weg geweest naar het Amerikaartsche consulaat maar telkens was hij ook weer tcrugge* keerd. Het duurde uren, eer hij eindn- lijk den moed vond, het consulaat bin nen te treden,_.de trap te bestijgen, en aan te bellen. Een Chineesche bedien de opende de deur Jsn bracht hem in een kantoorvertrek, waar een Portu- geqpche klerk zat te schrijven. „Ik zou den consul-generaal gaarne willen spreken," zei Gongh. De Chinees maakte een buiging en ging heen. „Wenscht u den consul-generaal te spreken klonk het bijna onmiddel lijk daarop achter hem. Gongh keerde zich verbaasd om. Het was lang gele den, dat hij een zoo beschaafde stem gehoord had en ze bleek nog al die van een jong meisje te zijn. Haar heldere, bruine oogen zagen hem van onder de lange wimpers vriendelijk aan. Hij stond haastig op en volgde de jonge dame op haar ultnoodiging in een privékantoor, waar ze hem een stoel aanbood. „ln welk opzicht kan tk u van dienst zijn," vroeg ze. „Ik ben namelijk op het oogenblik de consul-generaal." Mijn naam is Miss Livingstone. Papa is voor zaken naar Manilla, en de vice- consul is ziek." Weer lachte ze hem vriendelijk toeze was blijkbaar er van overtuigd, dat ze zich in gezelschap van een beschaafd man bevond. Zijn eenigszins armoedige kleeding zeide haar intusschen duidelijk genoeg, wat hij kwam doen. Terwijl ze hem vragend bleef aankijken, begon hij eenigszins aarzelend „lk ben. hier vreemd en zoek werk. Pas dezen morgen ben ik uit Hongkong hier aangekomen." „Welnu, en verder," luidde het vriendelijk. „Nu moet fk zoo spoedig mogelijk werk zien te krijgen. In Hongkong heb ik het al beproefd, maar daar wilde het niet gelukken. Allen arbeid wil ik aanvatten. Ik heb in de rechten gestu deerd, maar het niet tot een examen gebracht. Toen heb ik beproefd mij in het bankwezen in te werken, en ben er ook in geslaagd, een betrekking aan een bank te krijgen, die echter kort ge leden gesprongen is." Ze wilde hem al vragen, of bij ook aanbevelingen bij zich had, „maar hij voorkwam haar met de woorden „Te Hongkong is mij mijn portefeuille ont stolen, die behalve het grootste deel van mijn geld ook al mijn aanbevelings brieven bevatte." Tot zijn groote verbazing vertoon de zich op het vriendelijke gelaat zijner toehoorster niet de minste uitdrukking van wantrouwen bij het hooren dezer laatste woorden. Met eenige moeite ging hij voort „Mijn naam Is Jacob Gongh. Ik ben geboren in Noord-Amerika en heb ge studeerd aan de universiteit te Rich mond." Een lichte beweging zijner handen zeide haar, dat hij verder niets mede te deelen had. Het jonge meisje stond een oogen blik diep in gedachten. „U hebt inderdaad allerminst geluk gehad," sprak ze vriendelijk. „Wilt u misschien over een uur even terugko men l» dien tijd zal ik beproeven iets

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 7