V
H
8'I'S
S
TT
O p-
■O
rb o
*1
a-g
ff Sj
P- P
&S
Js>'
D O
Is?
1?'
00 O
O
ÖTCT3-
0-*. O
Stë
o
KJ.
O
P
P- >o
N P N
p P
P.
O
g
pg
PT
O
trw
p
CN
C.
E o p
2 s"g
s B?
8" 3
P
o J J ff s
c 2- P
T=rr
p
y§5f--
ilB'.
éit? pg
p
<t> O J
P:
2
ro a
p
lë
f ï'l|p Is £5
s
P 0Q
L:
5 S
E? 8
sen, mijnheer Cazalette Ik geloof
stellig dat u daar sterk in ben 1"
Maar juist op dat qogenblik zette de
bediende een schotel pudding voor den
ouden man neer en de fijne geur
daarvan wekte blijkbaar dadelijk zijn
epicuristische aandacht. In plaats van
mejuffrouw Raven te antwoorden,
verviel hij opnieuw in een diep stil
zwijgen, terwijl hij een andere vork
opnam.
Toen ons diner tenslotte geëindigd
was, verzocht ik de beide heeren, mij
voor den wijn te willen verontschuldi
gen. Cazalette, van wien ik op dat
oogenblik reeds wist dat hij een Schot
was, bleek een liefhebber van roode wijn
te zijn en ik voegde_mij bij mejuf
frouw Raven in de,hal, 'n grdote, half-
verlichte ruimte, die blijkbaar veel ge
bruikt werd. In den kolossalen haard
brandde een groot vuur, en daar om
heen stonden eenige zware en gemak
kelijke fauteuilsin een van deze vond
ik haar zitten met een boek in de hand.
Zij legde het neer toen ik nader kwam
en wees naar een stoel naast haar.
„Wat denkt u van dien vreemden
ouden man vroeg zij op zachten
toon toen ik mij had nedergezet. „Heeft
hij niet iets - ik zou haast zeggen spook
achtigs over zich
„Ja, dat kan ik niet ontkennen,
maar hij is toch voor zijn leeftijd een
zeer merkwaardig man."
„O ja," gaf zij dadelijk toe. „Als
ik kon blijven leven om het te yen,
dan zou het mij niet verwonderen als
hij vierhonderd jaar werd. Hij is zoo
vreemd. Weet u wel dat hij vroeg uit
gaat zeer vroeg, en dat hij eiken
dag een bad neemt in zee
„Bij alle weer en wind vroeg ik.
,,'t Komt er niet op aan hoe het weer
is. Hij is nu drie weken hier en hij
heeft nog geen enkele maal overgesla
gen. En enkele malen was het zeer
koud, erger dan ik verdragen kon, en
ik ben toch tamelijk gehard."
„Een krachtige man blijkbaar 1"
zeide ik peinzend, „En hij schijnt met
zijn tegenwoordige omgeving wel in
genomen te zijn. Naar wat ik er van
gezien heb, heeft de heer Raven te
recht gezegd dat zijn huis een museum
geleek."
Ik keek rond terwijl ik sprak. De
ruime, hooggewelfde hal, evenals trou
wens alle vertrekken die ik reeds gezien
had, was van den vloer tot het plafond
gevuld met boeken, schilderijen, beel
den, wapenen en andere curiositeiten
van elke soort en tijd. Het geweldige
aantal van de boeken alleen reeds be
wees mij, dat mijn taak niet gering zou
zijn. Mejuffrouw Raven schudde het
hoofd.
„Museum riep zij uit. „Dat zou
ik denken Maar u hebt iiog niets ge
zien wacht maar eens tot u den
noordelijken vleugel van het huis ge
zien hebt. Elk vertrek is daar opge
propt met alle mogelijke zaken ik
denk dat mijn oud-oom, die kort gele
den alles aan mijn oom Francis naliet,
ongetwijfeld niets anders gedaan moet
hebben dan maar koopen, koopen,
koopen, en als hij de dingen thuis
kreeg, alles maar hier en daar opber
gen Hier is het vrijwel ordelijk,"
voegde zij er rondziende bij, „maar
daar, in den noordelijken vleugel, is
het een ware chaos."
„Hebtu uw oud oom nog gekend?''
vroeg Ik.
„Ik? Neen!" antwoordde zij. „O
lieve deugd neen Ik was nog nooit
in het noorden geweest voor oom
Francis thuis kwam uit Indië, nu eeni
ge maanden geleden, en mij van de
kostschool haalde waar ik geweest
ben sedert den dood van mijn vader en
moeder en toen was ik twaalf jaar.
Neen, behalve mijn vader heb ik nooit
iemand van de familie Raven gekend.
Ik geloof zelfs, dat mijn oom en ik de
laatste leden van de familie zijn."
„U zult zeker wel gaarne leven in
het oude huis veronderstelde ik.
Zij keek mij aan met een blik van
<k-weet-het-eigenlij k-niet.
„Daar ben ik niet zoo geheel zeker
van," antwoordde zij toen. „Oom
Francis is de goedheid en de vriende
lijkheid in persoon ik geloof zelfs
dat hij de best- mensen is dien ik ooit
in mijn leven ontmoet heb, maar
toch ik weet het niet."
„Weet niet wat vroeg ik.
„Of ik werkelijk van de omgeving
houd," antwoordde zij. „Zooals ik u
vanmiddag reeds zeide, is het huis
zeer vreemd, en er hangt een eigen
aardige atmosfeer omheen, alsof er
vroeger het een of ander gebeurd is.
Ik wel, ik voor mij heb het gevoel
alsof ik iets zeer kleins en onbeteeke-
nends ben, opgesloten in een ontzag
lijke ruimte."
„Dat komt natuurlijk, 'omdat het
ook nu nog 'n beetje vreemd is," ver
onderstelde ik. „U zult er wel aan
wennen. En dan, ik veronderstel dat
er toch wel gezelschap zal zijn."
„Oom Francis heeft veel weg van
een kluizenaar," antwoordde zij. „Het
is werkelijk gelukkig dat "ik van het
buitenleven houd, en dat ik graag boe
ken lees. Maar wat dat laatste betreft,
is mijn kennis vrij gering, en ik zou
gaarne willen, dat u mij er zoo veel mo
gelijk van leerde, zoolang u hier ben."
Ik haastte mij haar te verzekeren, dat
ik mij gelukkig zou achten, mijn kennis
tot haar beschikking te stellen, en zij
antwoordde, dat zij mij gaarne wilde
helpen om de verschillende boekdeelen
te rangschikken en na te zien. Wij wa
ren het zeer wel eens, en het speet mij
een weinig, dat mijn gastheer binnen
kwam met den heer Cazalette, die naar
aanleiding eener opmerking van zijn
gastheer ons een zeer leerrijke verhan
deling te hjoren gaf over de klaarblijke
lijke overheersching der Romeinen
over het noordelijk deel van Engeland,
die bewezen zou zijn door het in vroe
ger en later tijd vinden van geldstuk
ken tusschen Trent en Tweed. Het was
ongetwijfeld zeer interessant, en een
doorslaand bewijs van Cazalette's merk
waardige kennis van zijn geliefkoosd
onderwerp, en op een ander oogenblik
zou ik er zeker gretig naar geluisterd
hebben. Maar, ik weet niet hoe het
kwam, juist toen zou ik 1 ever rustig
naast den haard hebben blijven praten
met mjuffrouw Raven.
Wij begaven ons allen vroegtijdig
ter, ruste dat was, vertelde de heer
Raven mij met een verlegen lachje
alsof hij een fout bekende, de gewoonte
van het huls. Maa hij voegde er bij
dat er een vuur brandde in mijn zit
kamer, zoodat ik het i n mijn eenzaam
heid toch aangenaam zou hebben als
ik soms nog wat wilde lezen of schrij
ven. Als antwoord daarop verzocht
ik hem, in den vervolge die moeite
voor mij niet meer te doen het was
mijn onveranderlijke gewoonte, ver
zekerde ik hem, om tien uur naar
bed te gaan, waar ik mij ook bevond,
's-^vonds lezen of schrijven waren
dingen waarover ik nooit had gedacht.
Cazalette, die naast ons stond en met
zijn strak gezicht had geluisterd, knikte
ten teeken van instemming.
„Heel verstandig zeide hij. „Dat
is weer een andere regel waaraan ik
te danken heb, dat ik op mijn leeftijd
nog zoo flink„ben. Houdt daar vooral
streng aan vastHet oude gezegde
vroeg op en vroeg naar bed, hoe men
er tegenwoordig ook mee moge lachen
en spotten, is nog lang zoo dwaas niet
als menigeen denkt
„Ik geloof toch echter niet, dat ik
gaarne zoo vroeg zou willen opstaan
als u," meende Raven. „U maakt,
geloof ik, den haan wakker
„Ja, daar lijkt het wel wat op,"
schertste Cazalette terug „Maar toch,
gijlieden die niet opstaat vóór de
morgen half -voorbij is, weet niet wat
ge mist."
ik sliep dien nacht uitmuntend
een vreemd bed en ongewone omgeving
storen mij in dat opzicht in 't geheel
niet. Even plotseling als ik in slaap
gevallen was, ontwaakte ik ook weder
den volgenden morgen. De ramen
mijner slaapkamer gaven uitzicht op
het oosten, en ik bemerkte, dadelijk
dat de zon op het punt was, o- te
komen. Ik sprong het bed uit en nadat
ik de blinden Van een der hooge smalle
vensters had geopend, zag ik de zon
opkomen van achter een gordel van
pijnboomea di° zifh verhieven oo
een breede strook grond welke op de
zee uitkwam, ik zag ook. dat het vloed
wasde zee was opgeloopen tot aan
de kleine kreek die bijna aan de grens
van het park uitkwam, en de wijde
waterplas glansde en fonkelde in de
stralen der morgenzon.
Mijn horloge lag dicht bij mij op de
waschtafelik keek erop en zag dat
het vijf minuten over half zeven was.
Men had mij gezegd dat de familie om
negen uur het ontbijt gebruikte, dus
ik had nog bijna twee en een half uur
den tijd. Natuurlijk wilde ik naar
buiten om van de heerlijke, frissche
morgenlucht te genieten. Ik wendde
mij opnieuw naar het venster, om
nogmaals een blik te we pen op het
landschap voor het huis, en te bepalen
in welke richting Ik mij zou begeven.
En op dat oogenblik zag ik Cazalette,
die te voorschijn trad uit een poortje
dat toegang gaf tot een aangrenzende
plantage.
Blijkbaar had de robuste grijsaard
het dagelijksch bad genomen waarover
mejuffrouw Raven mij den vorigen
avond gesproken had. Hij was gehuld
in een ouden pij-jekker, eenige hand
doeken hingen over zijn schouder en
zijn kaal hoofd glinsterde in de zon.
Ik sloeg he nieuwsgierig gade, terwijl
hij langs een zware heg die langs den
tuin liep, naar het huis toeging. Plot
seling hield hij stil, nam iets uit de
plooien van een der handdoeken en
wierp het met een krachtigen zwaai
van zijn rechterarm in het dichte
kreupelhout. Toen ging hij verder, en
een massa rhododendron-struiken ver
borg hem voor mijn oogen. Twee of
drie minuten later hoorde ik in de
nabijheid mijner kamer een deur ope
nen en weder sluitende heer Cazalette
had blijkbaar zijn vertrekken weder
betreden.
Te kwart over zeven had ik een bad
genomen, mijzelf geschoren en gekleed,
en nadat ik den weg door het; huis naar
buiten gevonden had, ging ik de rich
ting uit van het poortje waardoor
ik Cazalette had zien te voorschijn
komen en omdat hij ongetwijfeld
van zee gekomen wasy veronderstelde
ik dat de weg daarheen door het poort
je de kortste moest zijn. Mijn weg
voerde mij langs de iepenhaag waar
langs ook Cazalette gekomen was, en
plotseling zag ik de plaats waar hij
gestaan had toen hij een voorwerp
had weggeworpenin den zachten
vochtigen mosgrond waren zijn sporen
duidelijk te zien. Alleen door zuivere
nieuwsgierigheid gedreven, ging ik op
de plek staan waar ik Cazalette gezien
had, en nadat ik de takken een weinig
terzijde geschoven had, keek ik naar
wat zich daarachter bevond. En daar,
schijnbaar achteloos tusschen het
struikgewas geworpen, zag ik iets wits,
een gekreukt, half in elkaar gefrom
meld lapje linnen, dat een flinke mans
zakdoek kon zijn, waarop ik duidelijk
bruine en roode vlekken kon onder
scheiden, als of het lapje met slijk en
bloed in aanraking was geweest.
Ik ging verde, niet weinig verwon
derd over deze vondst. De meeste men-
schen zullen, als zij toevallig iets ge
heimzinnigs of raadselachtigs ontmoe
ten, dit zoover trachten te verklaren als
hun verstand reikt, en kunnen zij niet
spoedig een oplossing vinden, dan zet
ten zij gewoonlijk de zaak van zich af.
Ik kwam tot de gevolgtrekking dat
Cazalette bij zijn bad waarschijnlijk
zijn hand of voet bezeerd had aan een
scherpe rotspunt, en zijn zakdoek
voor verband had gebruikt tot het
bloeden ophield. Maar waarom zou
hij ze dan zoo dicht bij het huis hebben
weggeworpen in het struikgewas
Waarom, als hij het kwijt wilde, had
hij het van de kust tot hiertoe meege
nomen Waarom had hij het niet bij
het vuile waschgoed gevoegd om het
te doen reinigen
„Bepaald een vreemd mensch,"
peinsde ik. „Een geheimzinnig man 1"
Ik zette daarop de gedachte aan den
ouden zonderling van mij af, en weldra
werd mijn aandacht geheel in beslag
genomen door de bekoorlijke omgeving.
Ik ging de kreek langs, en door het
dennenbosch, waarachter ik de zon
had zien opkomen, en dat uitkwam
op een kleine, door rotsen omgeven
baai, wild en verlaten. Men was hier
afgesloten van alles, behalve de zee
Ravensdene Court was niet meer te
zien. Hier, tusschen groote massa's
verweerde klippen en met schelpdieren
begroeide rotsen, waartegen de bran
ding telkens hevig opklotste, schoen
men geheel alleen te zijn met den he
mel en de zee.
De plek was echter nu niet verlaten.
Ik had nog geen twintig schreden ge
daan langs den voet van een overhan
gende rots toen ik plotseling met een
ruk stilstond. Daar op het zand vóór
mij, het gelaat naar den hemel gekeerd,
de armen hulpeloos uitgestrekt, lag
Salter Quick en op den eersten,
ontstelden blik wist ik dathij dood was.
Voor de tweede maal dien morgen
zag ik bloed rood, helder bloed,
akelige vlekken vormend op het gele,
door de zon beschenen zand.
VIERDE HOOFDSTUK.
De Tabaksdoos
Mijn eerste gevoel, dat van bijt
verlammenden schrik op het zien van
den man dien ik den vorigen dag nog in
volle kracht en gezondheid had ont
moet, thans daar liggend op die een
zame plek,, letterlijk badend in zijn
eigen bloed en blijkbaar het slachtoffer
van een laffen moord, veranderde spoe
dig in een gevoel van toornige nieuws
gierigheid. Wie had deze misdaad be
gaan Want een misdaad was het zon
der twijfel. De houding van den man,
het bloed dat langzaam tusschen zijn
een weinig geopende lippen doorvloei
de over zijn, stoppelige kin, de purpe
ren vlekken op het zand naast hem
en de geheele houding van zijn lichaam
bewezen mij, dat hij van achter was
aangevallen en waarschijnlijk neer
geworpen was door een messteek tus
schen de schouders. Het was ontwijfel
baar een moord een laffe moord.
Onwillekeurig gingen mijn gedachten
terug naar wat Claique, de waard,
den vorigen dag waarschuwend gezegd
had over de onvoorzichtigheid van
zooveel geld zonder noodzaak te laten
zien. Zou Salter Quick deze waarschu
wing in den wind geslagen hebben,
en had hij zijn geld misschien in de
een of andere herberg zorgeloos ge
toond, en was hij daarop wellicht van
uit die herbefg gevolgd naar deze een-
zam plek en daar doodgestoken om
zijn handvol goudstukken Het had
er allen schijn van. Maar die gedachte
verdween uit mijn brein om plaats
te maken voor een andere de her
innering aan het met bloed bevlekte
linnen, dat die geheimzinnige Cazalette
in het kreupelhout geworpen had.
Bestond er eenig verband tusschen
dien zakdoek en deze misdaad zou
Cazalette zélf wellicht er meer van
weten
Het onbewust verlangen om op deze
laatste vraag een antwoord te beko
men, deed mij neerknielen en mijn vin
gers leggen op de geopende handpalm
van het lijk. Ik bemerkte toen ter
stond de buitengewone krachteloos
heid der handen, want in plaats van
gebald te zijn in een vreeselijken dood
strijd, zooals ik verwacht had, waren
zij wijd geopend het maakte een in
druk op mij alsof er geen spieren en pe
zen in die handen waren en er daardoor
alle kracht aan ontbroken had. Toen
mijn vingers ook de andere hand de
rechter beroerden, bemerkte ik dat
die stijf en steenkoud was. Ik wist
daardoor terstond, dat Salter Quick
reeds verscheidene uren dood was
misschien had hij daar wellicht reeds
den geheelen nacht vermoord
op het zand gelegen 1
Er waren geen sporen van eenige
worstelingrond de plek waar het lijk
lag, was het zand ongewoon vast en
glad. Er waren wel voetsporen, hoewel
zwak, maar toch zichtbaar, en ik zag
dadelijk dat zij niet verder liepen dan
tot de plek waar het lijk van den zee
man lag. Er waren twee duidelijke voet
afdrukken een ervan was gemaakt
door een schoen waarvan de hiel met
spijkere beslagen was.: deze waren zc*»-
|g-BpS^
8
c S
B -
I 3 a
a
al
s
e
II 1 II I I II I I I I I I Mill" 11
II 'llll II I I I II I I I I I I I
'W
'S ff I ff1 I I I I I III I l
Ut
I lil "Si I I I "SSI I
u z mr
n
i K
1 i
wt
der twijfel van den doode afkomstig
de andere wees op een kleinere, zeer
lichtgezoolde schoen, misschien wel
een pantoffel. Enkele meters achter
het lijk liepen de afdrukken in elkander,
wat blijkbaar gedaan was door den
moordenaar toen hij vlak achter zijn
slachtoffer aansloop, gereed om den
noodlottigen messteek toe te brengen.
Langzaam en zeer zorgvuldig volgde
ik deze voetsporen. Zij waren wel
zwak, maar toch duidehjk zichtbaar
tot aan den hoek eener lage rots, en ik
kon zoover het spoor gemakkelijk vol
gen. Verderop echter was de grond
met een dikke, taaie veenlaag bedekt
men zou er een zwaar kanon over heb
ben kunnen rijden zonder eenig spoor
aehter te laten. Het was evenwel duide
lijk, dat twee mannen tot aan die plek
gekomen waren, daarna van de rotsen
op het strand waren afgedaald en eeni
ge meters langs de zee waren gegaan
en toen had de een den ander vermoord.
Terwijl ik daar stond, naar alle kan
ten rondziende, werd ik plotseling op-
gaschrikt door de losbranding van een
Vuurwapen, op zeer korten afstand
van achtereen kreupelboschje, onge
veer dertig meter van mij verwij derd,
kwam een man te voorschijn dien ik,
te oordeelen naar zijn uiterlijk, voor
een jager hield. Hij merkte mijn aan
wezigheid niet op en kwam op mij toe,
nam een vogel op die hij had neer
geschoten en wierp dien in een zak, die
aan z'n schouder hing, toen ik hem riep.
Hij keek snel om, en mij ziende, kwam
hij naar mij toe, blijknaar nieuwsgierig
wie ik was, Ik ging langzaam op hem
toe. Hij was een man van middelbaren
leeftijd, groot en krachtig gebouwd
met donkerkleurig gelaat en haar en
scherpen blik.
„Is u de opzichter yan den heer
Raven vroeg ik toen wij elkaar
dicht genoeg genaderd waren om te
kunnen worden verstaan. Op zijn toe
stemmend knikje ging ik voort: „Zoo,
fk ben sedert gisteren de gast van den
heer Raven, en ik heb hier zooeven
een vreeselijke ontdekking gedaan.
Er ligt daar achter de rotsen een man
dood."
„Dood, mijnheer riep hq uit.
„Wat o, zeker door de zee aange
spoeld."
„Neen," antwoordde ik. „Hij is
vermoord. In den rug gestoken 1"
Hij stootte een zacht gefluit uit en
zag mij aan met een paar oogen die
plotseling wijd geopend werden van
ontsteltenis, en hij keek mij strak aan
alsof hij er aan twijfelde of ik wel waar
heid sprak en geen sprookje vertelde.
„Kom maar dezen kant uit," ging
ik voort, hem naar den rand der rotsen
voorgaande. „En let erop hoe ge loopt
over het zand er zijn daar voetspo
ren, en ik vind dat die niet mogen ver
dwijnen voor de politie ze gezien heeft.
Daar 1" besloot ik, toen wij aan het
einde van de veenlaag gekomen
waren en de baai in zicht kwam.
„Ziet u het
Hij stiet opnieuw een kreet van ver
wondering uit en volgde mij toen voor
zichtig naar den doode waar hij met
verbazing bleef staren naar de bloed
vlekken op het zand.
„Hij is stellig reeds verscheidene
uren dood," fluisterde ik. „Hij is reeds
steenkoud en stijf.'Dit is een moord,
nietwaar Gij woont zeker hier in de
buurt Hebt ge soms gisteravond of
gistermiddag iets gezien of gehoord
van dezen man. hier in de'omgeving
„Ik, mijnheer riep hij uit. „Neen,
mijnheer niets I"
„Ik ontmoette hem gisteren in den
namiddag in de bergen tusschen hier
en Alnmouth," merkte ik op. „Ik was
eenigen tijd met hem in de herberg
„Zeemans Vreugde". Hij nam daar
een handvol goudstukken uit den zak
om zijn gelag te betalen. De waard
waarschuwde hem tegen het noodeloos
laten zien van zooveel geld. Voor wij
nu verder gaan zou ik gaarne willen
weten of het hier een roofmoord geldt.
U is ongetwijfeld in deze handiger
dan ik wees zoo goed en steek uw
hand in den rechterbroekzak en zie of
je daar geld voelt."
Hij brgreen mim bedcalins'
boog zich voorover en deed wat ik
hem gevraagd had. Een halfgesmoorde
kreet van verbazing uitstootend, keek
hij mij aan.
„Geld?" zeide hij, „zijn zak is vol!"
„Haal het er uit," beval ik.
Hij trok zijn hand terug en opende
zein zijn handpalm lag een hoopje
goudstukken. De stralen der morgen
zon vielen als spottend op die munten
wij keken er beiden naar en toen za
gen wij elkaar aan met een plotseling
onuitgesproken begrijpen.
„Dus het is geen roofmoord riep
ik uit. „Dus
Hij bracht het geld weer op zijn
plaats, trok aan een sterke stalen ket
ting die over Quick's vest lei en bracht
een mooi horloge te voorschijn.
„Nog meer goud, mijnheer," zeide
hij. „En het is een best dat heeft
minstens dertig pond gekost. Neen,
het is geen roofmoord."
„Neen," stemde ik toe, „en dat
maakt de zaak nog geheimzinniger.
Hoe is uw naam
„Tarver, mijnheer, om u te dienen,"
antwoordde hij opstaande. „Ik beo
reeds jaren op het landgoed, mijnheer."
„Wel, Tarver," zeide ik, „het eenige
wat ik doen kan, is naar huis terug te
keeren, den heer Raven vertellen wat
er gebeurd Is en de politie waarschuwen.
Blijf, u intusschen hier en als er soms
iemand hier langs komt, zorg er dan
vooral voor dat die voetsporen niet
worden uitgewischt"
„Het is niet waarschijnlijk dat er
iemand langs zal komen, mijnheer,"
meende hij. „De kust is bijna nergens
zoo verlaten als hier. Wat mij een raad
sel is, wat deed hij hier, hij en de
man die hem vermoordde Er valt
hier niets te halen 1 En het moet in
den nacht gebeurd zijn, aan zijn oogen
te zien."
„Het is een zeer geheimzinnige ge
schiedenis," antwoordde lk. „We zul
len er wel meer van hooren."
Ik verliet hem, terwijl hij bij den
doode bleef staan en keerde met haas
tigen tred maar Ravensdene Court
terug. Terwijl ik door het pijnbosch
ging, keek ik op mijn horloge en zag
dat het reeds dicht bij negenen was en
tijd voor het ontbijt; het vreeselijke
nieuws moest echter eerst worden be
kend gemaakt, er was geen tijd voor
wachten of plichtplegingen. Ik moest
den heer Raven alleenspreken, ter
stond, en wij moesten den dichtstbij-
zijnden politiepost waarschuwen, en
0 Op dat oogenblik zag ik, vijftig meter
vóór mij, Cazalette verdwijnen, om
den hoek van den langen haag aan het
einde dat het dichtst bij het huis gele
gen was. Dus hij was blijkbaar terug
geweest op de plek waar hij het be
smeurde linnen had verborgen, wit
het dan ook geweest mocht zijn
Toen ik een oogenblik later bij die
plaats kwam en mij ervan overtuigd
had, dat ik niet gezien kon worden
keek ik tusschen de takken en het ge
bladerte door het lapje toas ver
dwenen.
Dat maakte het geheim steeds dieper.
Ik begon onwillekeurig de dingen
met elkaar in verband te brengen.
Cazalette, terugkeerend van de zee,
verbergt een met bloed besmeurd lapje,
ik vind bij de zee 'n vermoorden man
en terugkomend, bemerk ik dat Caza
lette reeds weder weggenomen heeft
wat hij eerst verborgen had. Welk
verband bestond er als er verband
bestond tusschen het vreemde doen
van Cazalette en mijn ontdekking?
De geheele zaak was vreemd, zonder
ling en zelfs verdacht.om geen ster
ker uitdrukkingen te gebruiken.
Toen zag ik Cazalette opnieuw hij
bevond zich op het terras voor het huis
met den heer Raven. Zij wandelden pra
tend op en neer voor de geopende
vensters der ontbijtzaal. Ik was blij
dat Raven's nicht niet bij hen was en
dat zij zich blijkbaar ook niet In de
nabijheid bevond, en besloot daarom,
het vreeselijk nieuws terstond en rond
uit te vertellen. De heer Raven
daarvan was ik overtuigd was er
de man niet naar om bij het bericht
van een plotselingen dood zijn zelf-
^aperschine te verliezen, en het was
mijn bedoeling, te zien welk een indruk
het onverwacht bericht op zijn metge
zel zou maken. Terwijl ik langzaam het
terras opging, riep ik luid den naam
van mijn gastheer. Hij wendde zich
om, zag blijkbaar aan de uitdrukking
op mijn gelaat dat er iets ongewoons
gaande was, en kwam daarop snel naar
mij toe, terwijl Cazalette achter hem
aan kwam. Ik wierp een waarschuwen
den blik in de richting van het huis en
zijn geopende vensters.
„Ik vfnd het onnoodlg om mejuf
frouw Raven te doen schrikken," zeide
ik zacht en met opzet op zooveel mo
gelijk natuurlijken toon. „Er is iets
bizonders gebeurd. U herinnert u
nog wei dat ik u gisteren sprak over
een zeeman Salter Quick geheeten
Welnu, ik vond een half uur geleden
zijn lijk aan de kust. Hij is vermoord,
door het hart gestoken. Uw opzichter
Tarver, is bij het lijk. Zouden we niet
terstond de politie waarschuwen
Ik sloeg de beide mannen nauw
lettend gade terwijl ik het schrikkelijk
nieuws Vertelde. De uitwerking op
hen beiden was geheel verschillend.
De heer Raven schrok en uitte een kreet
van verbazing, maar hij was toch meer
verwonderd dan verschrikt Cazalette's
gelaat, dat veel op een masker geleek,
bleef echter volkomen onbewogen
alleen een flikkering van plotselinge,
bijna gretige belangstelling viel in zijn
donkere, scherpziende oogen waar te
nemen.
„Ah riep hij uit „Dus u vond
den man dood vermoord, Middle-
brook Nu, dat is juist het einde dat
ik voor den kerel verwacht had 1
Alleen had ik niet gedacht dat het
reeds zoo spoedig en zoo dicht ln de
nabijheid zou gebeuren. Bijna op
iemand's drempel, zou men zeggen.
Interessant zéér interessant I"
Ik was te zeer verbluft door zfjn on
gevoeligheid om daaruit eenige ge
volgtrekking te maken en keek in
plaats daarvan naar den heer Raven.
Deze was echter blijkbaar nog te zeer
verwonderd om eenige aandacht te
schenken aan zijn ouderen gasthij
wenkte mij om hem te volgen.
„Kom mede naar de telefoon," zeide
hij. „Wel wel, wat een droevig geval.
De arme kerel is natuurlijk om zijn
geld vermoord U zei gisteren immers
dat hij veel goudstukken bij zich had."
„Neen, het is geen roofmoord,"
antwoordde ik. „Zijn geld en horloge
zijn onaangeroerd. Er steekt iets an
ders achter."
Hij staarde mij aan alsof hij mij niet
begreep.
„Een geheim dus?" veronderstelde
hij.
„Ja, een diep en akelig geheim,
denk ik. „Laat de politie zoo spoedig
mogelijk komen en vraag ook om een
dokter."
„Zij zullen dan wel hun eigen poll-
tie-dokter meebrengen," meende hij,
„maar wij hebben nog een arts hier
in de buurtdien zal ik ook opbellen.
Maar wat kunnen ^iie dokters doen
„Niets voor hem althans," ant
woordde ik. „Maar zij kunnen ons
misschien zeggen op welk uur de moord
plaats had, en dat is van groot belang."
Na getelefoneerd te hebben, begaven
wij ons naar de ontbijtzaal, om ons
een weinig te versterken vóórdat wij
naar de kust gingen. Mejuffrouw Raven
was er reeds en ook Cazalette. Ik
zag terstond dat hij haar het nieuws
verteld had. Zij zat aan tafel achter
de ontbijt-ingrediënten en staarde hem
aan, terwijl hij met een kop thee en
een beschuit, in de hand, het vertrek
op en neer ging en een didactische
verhandeling houdend over misdaad
en ontdekking. Juffrouw Raven wierp
een blik op mij, toen ik mij ln een stoel
naast haar nederzette.
„Hebt u dien armen man gevon
den fluisterde zij. „Wat vreeselijk
voor u 1"
„Voor hem ook en veel erger,"
zeide ik. „Ik had gewild dat u het eerst
later te weten gekomen waart. Mijn
heer Cazalette had het u niet moeten
zeggen."
w (Woedt voortgsxaL)
De blanken mochten op den haven-
dam wandelen, maar voor do Chinee-
sche langstaarten was het daar verbo
den terrein. Er stonden banken, die
gelegenheid gaven tot oen rustig kijkje
op de lange rij van ^sampans" die de
rivier op en neer gleden. Er waren er
van allerlei soortkleine, lichte
bootjes die door vrouwen bestuurd
werden en groote, zwaargeladen vaar
tuigen, door de krachtige armen van een
aantal koelies voortbewogen.
Het was een interessant gezicht,
maar Gongh had er al den heelen mor
gen naar zitten kijken en het was daar
aan het water ook zoo bitter koud, dat
hij er genoeg van kreeg. Maar hij wist
niet waar hij anders heen moest gaan.
Vijfmaal was hij al op weg geweest
naar het Amerikaartsche consulaat
maar telkens was hij ook weer tcrugge*
keerd. Het duurde uren, eer hij eindn-
lijk den moed vond, het consulaat bin
nen te treden,_.de trap te bestijgen, en
aan te bellen. Een Chineesche bedien
de opende de deur Jsn bracht hem in
een kantoorvertrek, waar een Portu-
geqpche klerk zat te schrijven.
„Ik zou den consul-generaal gaarne
willen spreken," zei Gongh. De Chinees
maakte een buiging en ging heen.
„Wenscht u den consul-generaal te
spreken klonk het bijna onmiddel
lijk daarop achter hem. Gongh keerde
zich verbaasd om. Het was lang gele
den, dat hij een zoo beschaafde stem
gehoord had en ze bleek nog al die
van een jong meisje te zijn.
Haar heldere, bruine oogen zagen
hem van onder de lange wimpers
vriendelijk aan.
Hij stond haastig op en volgde de
jonge dame op haar ultnoodiging in
een privékantoor, waar ze hem een stoel
aanbood.
„ln welk opzicht kan tk u van dienst
zijn," vroeg ze. „Ik ben namelijk op
het oogenblik de consul-generaal." Mijn
naam is Miss Livingstone. Papa is
voor zaken naar Manilla, en de vice-
consul is ziek." Weer lachte ze hem
vriendelijk toeze was blijkbaar er van
overtuigd, dat ze zich in gezelschap
van een beschaafd man bevond.
Zijn eenigszins armoedige kleeding
zeide haar intusschen duidelijk genoeg,
wat hij kwam doen. Terwijl ze hem
vragend bleef aankijken, begon hij
eenigszins aarzelend
„lk ben. hier vreemd en zoek werk.
Pas dezen morgen ben ik uit Hongkong
hier aangekomen."
„Welnu, en verder," luidde het
vriendelijk.
„Nu moet fk zoo spoedig mogelijk
werk zien te krijgen. In Hongkong heb
ik het al beproefd, maar daar wilde
het niet gelukken. Allen arbeid wil ik
aanvatten. Ik heb in de rechten gestu
deerd, maar het niet tot een examen
gebracht. Toen heb ik beproefd mij in
het bankwezen in te werken, en ben
er ook in geslaagd, een betrekking aan
een bank te krijgen, die echter kort ge
leden gesprongen is."
Ze wilde hem al vragen, of bij ook
aanbevelingen bij zich had, „maar hij
voorkwam haar met de woorden „Te
Hongkong is mij mijn portefeuille ont
stolen, die behalve het grootste deel
van mijn geld ook al mijn aanbevelings
brieven bevatte."
Tot zijn groote verbazing vertoon
de zich op het vriendelijke gelaat zijner
toehoorster niet de minste uitdrukking
van wantrouwen bij het hooren dezer
laatste woorden.
Met eenige moeite ging hij voort
„Mijn naam Is Jacob Gongh. Ik ben
geboren in Noord-Amerika en heb ge
studeerd aan de universiteit te Rich
mond." Een lichte beweging zijner
handen zeide haar, dat hij verder niets
mede te deelen had.
Het jonge meisje stond een oogen
blik diep in gedachten.
„U hebt inderdaad allerminst geluk
gehad," sprak ze vriendelijk. „Wilt u
misschien over een uur even terugko
men l» dien tijd zal ik beproeven iets