'Ui VOOR DE Iets u't den Moppentrommel ^SIIIllllIIlllllllSllIIlllligBII lllllllL.ni!!l!llll!lilllllIBHIIilllinillllllIIIIIIII!IIIIIIIE:3IH!lllligillllllli:ilII[JIIIIIIIIIHir!IIIIIIIIIIII^ »i!iiimiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiii:!iiiiiii!iiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii:!iiiiiiiiiiiiiiiiii"iiiiiiiiiii:iiiiiir :iiii:iiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiK Fl „Dan dient u keizerlinnen te ne-^en „Wat is dat?' „Dat is katoen van één Kleur.', „Laat mij even zien, als 't u belieft.' „In de gewenschte kleur is bet tot mijn spijt op het oogenblik niet voor handen Ik vérliet de vriendelijke jongedame en stond eenlge oogenblikken later met éen verlegen blos op de wagen, in èen anderen winkel. Een elegant en voorkomend heer nam mijn staaltje in ontvangst en hield het onderzoekenden het licht. „Wil u mij even volgen, mijnheer?" Ik voldeed aan het verzoek, en trap op, trap af,' doorkruisten wij een reeks van gangen en vertrekken. Eindelijk bleef mijn gids voor een toonbank staan en overhandigde het staaltje aan een anderen heer. Ook deze betastte het van alle zijden. „Het spijt me, mijnheer, maar ik kan u aan deze sto. niet helpen." „En die mijnb r van zooeven heeft gezegd van wél. „Zeker, mijnheer, wil hebben deze stof geuad, maar zij is n i uitverkocht. Probeer het eens bij de firma Kniphof aan de overzij. Mogelijk, dat deze u helpen kan." Ik nam beleefd mijn hoed af, maar was heimelijk niet weinig uit mijn hu meur Bij Kniphof het oudje liedje. Geen gebrék aan plichtplegingen en formali teiten. „Het spijt me, meneer, doch in deze kwaliteit hebben we zulke stof niet voorhanden. Moet het meubelstof zijn Ik antwoordde bevestigend. „Dan moet u keizer-linnen nemen." .Past het hierbij „Neen, mijnheer, kwaliteit en kleur zijn oneindig beter. Deze stof" hij wees met een verachtelijk oog op het staaltje wordt heelemaal niet meer gebruikt-" „Men kan toch. meen ik, gebruiken wat men wil ,;Zeker, mijnheer, doch met uw ver lof, men doet het niet." Nijdig als een spin verliet ik de firma Kniphof. Iets verder in dezelfde straat kende ik een linnenmagazijn. Ik verzamelde nieuwen moed en deed mijn uiterste best, om mijn booze bui te verdrijven. Op mijn vraag, vooraan in den win kel, werd mij beleefd geantwoord „Laatste vertrek, links, mijnheer altijd rechtuit." Ik baande mij door de talrijke koop lustige dames een weg, totdat ik onder een verlichtende zucht in het aange duide vertrek belandde. Bij de eerste de beste toonbank over handigde ik mijn staaltje. „Twee tafels verder, mijnheer," werd mij verzocht. Geduldig herhaalde ik mijn vraag. Het kleine lapje werd weer van alle kanten betast en bekeken, en ik las in de oögen van den vriendelijken heer, dat mij een nieuwe teleurstelling wacht te. „Voor katoen moet u beneden zijn, mijnheer." „En men heeft mij naar u verwezen „Bepaald een vergissing, hier wordt geen katoen verkocht." Met loome schreden ging ik weder de trap op, trap af, en om den boozen blik in m'n oogen voor de kooplustige be zoeksters verborgen te houden, liet ik verlegen het hoofd hangen. Beneden wachtte mij een nieuwe te leurstelling. „Deze stof wordt niet meer verkocht, mijnheer. Kleur en kwaliteit, die wij voorhanden hebben, zijn veel beter." „Maar de vraag is, passen ze hierbij?" stiet ik woedend uit. „Neen, mijnheer, beslist niet. Het eenige, wat u zou kunnen nemen, is keizerlinnen." j Ik was de vertwijfeling nabij. „Zou ik het keizerlinnen even mogen zien „Wel, zeker, mijnheer, maar dan moet u op de derde étage zijn, afdee- ling meubelstoffen." „Vooruit maar weer," dacht ik half waanzinnig. B"na ademloos bereikte ik de der de étage en overhandigde't verwensch te lapje aan de eerste de beste juf frouw. die ik tegenkwam. „L aatste vertrek, mijnheer," klonk de lieve stem. Daar gekomen, naderde mij een lang opgeschoten jonge man. „Zoudt u mij aan rood katoen kun nen helpen vroeg ik oogenschijnijk kalm. „Voor meubelstof I" „Ja." „Dan moet u ginds aan de tweede toonbank zijn. Links, mijnheer Het staaltje onderging weer de oude behandeling. „Wij hebben keizerlinnen, mijnheer. Kleur en kwaliteit zijn beter, maar 't is de eenige voorhanden stof, die hierbij eenigermate past." Alweer keizerlinnen De moed ontzonk mij, en ik gaf ten einde raad den ongelijken strijd op. „Goed, geef mij keizer-linnen," ge bood ik bijna ruw. „Hoeveel „Weet ik hetPardon, mijnheer geef mij vijf el, als 't u belieft." Het gevraagde werd gemeten en af geknipt. De bediende klopte op de toonbank en schreeuwde op heeschen toon, „cassa Een klein meisje, met lange blonde lokken, kwam vroolijk aangehuppeld en ontving een strook papier en het voor mij bestemde keizer-linnen. „Wil u ginds naar de cassa gaan, mijnheer ik volgde het lieve kind, half dood van uitputting en 'vermoeienis. Tien minuten later stond ik weder op straat. Het stormde in mijn gemoed. Mijn vuisten balden zich, en 't was of de bevende armen zich aan het weer- looze pakje wilden wreken, dat ik liefst van wrevel en woede in de gracht ge slingerd had. In de stemming van het oogenblik wilde ik mijn zieke vrouw niet onder de oogen komen, en daarom vlijde ik mij onder het vriendelijk scherm van een voornaam café behagelijk en zuch tend neer. Na een half uur stond ik op. De gram storige bui was weggedreven en het vriendelijk lentezonnetje, dat mij op mijn wandeling naar huis vergezelde, werkte weldra weldadig op mijn ze nuwen. Thuis gekomen, liet ik onder een glimlach aan mijn vrouw zien, wat ik voor haar had meegebracht. „Maar de kleur is 'heel anders!" riep zij in schreiende teleurstelling. „Neen, vrouwtje, zij is goed.... ja, beter zelfs. En ook de kwaliteit is oneindig beter't Is keizerlinnen Derde verdieping, laatste vertrek, tweede toonbank, links...." Mijn vrouwtje schaterlachte en spreidde met van geluk stralende oogen het verrukkelijke keizerlinnen over het velvet tafelkleed uit. „Ja, ja, kwaliteit en kleur zijn onein dig mooier," beaamde zij geestdriftig, „en nu behoef ik niet eens meer de oude stof te gebruiken, zooveel heb je voor mij meegebracht." Ik lachte met haar mee en verhaalde van a tot z mijn wedervaren. „Dat ik niet aanstonds aan keizer linnen gedacht hèbtriep zij vol deernis uit. „Ja, vrouwtje..maar toch betreur ik het niet. Ik ben nu een ervaring rij ker geworden, ik heb tot nog toe al tijd jelui winkelen als een onnutte en noodelooze tijdverspilling beschotiwd voortaan zal ik wat zachter oordeelen over dames die inkoopen gaan doen AFGEWIMPELD. Wat een heerlijken kalkoen hebt u daar, mijnheer Muller, eet u die alleen op? Weineen, met gestoofde vruchten en kalfsgehakt! DE PROFESSOR. Zeg man die oude boeken kan ik ze ker we! verbranden; je gebruikt ze toch nooit. Professor: Nou. dat moet je niet zeg gen; misschien heb ik ze nog wel eens noodig, maar voorloopig kun je ze wel verbranden. DAT KWAM GOED UIT. Nieuwe meid: Ik geloof mevrouw, dat uwes goed kokeij kan, is 't nie? Mevrouw: Nee, kind, ik kan er niets van. Nieuwe meid: Nou, dan geloof ik wel dat we 't samen vindes kunnen. Ik kan 't ook niet DE GELIJKENIS De man ging voor langen tijd op reis buitenslands en nam een teeder afscheid van zijn vrouw. Lieve, zei hij, als ik ver weg ben, kijk dan 's avonds naar gindsche ster en denk aan me. Dat zal ik zeker doen, liefste, ant woordde ze. Als ik iets -noodig had om aan je herinnerd te worden, dan zou het ze ker niets beters kunnen zijn dan die ster. Waarom? Omdat die 's avonds zoo laat komt en 's morgens zoo bleek ziet. GEVOLGTREKKING. ben jij? vroeg de commissaris aan een sujet, dat wegens dron- en rustverstoring was gearres- Wat van politie kenschap teerd. Mijn vrouw is waschvrouw, was het antwoord. Zoo, ik op de dief? OP DE HOOGTE. „Ja Mevrouw," vertelde de keukenmeid ik had best kunnen trouwen, maar dan had ik naar Australië gemoeten." „Nou, dat is een mooi land," zei me vrouw. ,,'t Was mij te koud," zei de keukenmeid „Te koud?" verwonderde zich mevrouw, „maar kind, het is er veel warmer dan hier." „Hè, mevrouw," lachte de mad. ,jm wil u mij er tusschen nemen. Waar komt dan al dat bevroren vleesch vandaan?" LAKONIEK. Een gast komt in een restauratie en bestelt voor zijn souper een biefstuk. De kellner brengt het bestelde, hetgeen echter zoo klein is, dat de gast woedend uitroept: Denk je dat ik -daaraan genoeg heb? Kellner: Geenszins mijnheer, wat ver langt u nog meer? AFGEWEND. Mevrouw: Betje, wal is die tafel weer schandelijk stoffig! Ik kan er mijn naam wel in schrijven I Dienstmeisje: Dan kan u meer dan ik, mevrouw! Och ja, goed onderwijs, zeg ik altijd, gaat maar boven alles' i i NIET VERWACHT. Uw toestand is hoogst ernstig zei de dokter, wilt u soms nog iemand spre ken. Ja, zei de zieke.een andere dokter. hervatte de commissaris, nu ben hoogte. Dan ben jij zeker dag- TEGENWICHT. Chef: Je doet den geheelen dag niets. Bediende: Daarom blijf ik eiken dag ook langer dan de anderen in het kan toor. SPOT. 1Waar dacht je aan? Aan niets. Natuurlijkl.altijd met je zelf be zig! EEN RUSTIGE RUST. Wel, Betje, hoe is het van 'morgen met mijn besten vriend? De meid: Hij is zeer sleoht, mijn heer! Jongen, jongen, 1 is wat te zeggen. Dien me even aan, ik wil hem toch een enkel oogenblik bezoeken. Onmogelijk, mijnheer, Er mag nie mand bij. De dokters zeggen, dat zijn le ven afhangt van een volmaakte rust Wat is dat helsch leven in de kamer daar naast zijn slaapkamer? O, dat zijn de dokters maar, die in consult zijn. DE DEUGDELIJKHEID VAN DE SCHOOLJUFFROUW. Bezoeker: Jij, poesje, gaat zeker al lang naar school? Kleine Betsie: Ja meneer. En je gaat zeker heel graag naar school ook? Ja, meneer. En je houdt zeker van de juf, die je leert, is 't niet? O ja, meneer. Ik zon niet graag een andere meesteres hebben. Dat hoor ik graag! Ze is zoo bijziende ais een kip. WAAROM DUIZEND EN EEN NACHT? Bij de groote Qostersche sprookjesverza meling, welke ons steeds als bewonderens waardige voorbeeld der Oostersche fanta sie is bijgebleven spelen de duizend en één nacht geschiedenissen een groote rol. Waarom zijn 't juist duizend en één en niet precies duizend. De grond hiervoor wordt aangegeven in de in het Oosten heerschende oer-oude ge woonte van afkeer voor afgeronde getallen Leent iemand 10,000 munstukken uit, dan zal de quitantie steeds op 10.001 ge steld worden, de veroordeelde die in Indië tot 100 stokslagen veroordeeld wordt, zal er 101 ontvangen, omdat deze hem minder kwaad zullen doen. In de oud-Joodsche wet kreeg de arme duivel, die tot 40 dagen veroordeeld werd, er slechts 39. Overal een vrees voor bet ronde getal, welke zich in het Oostersche bijgeloof afteekent, en daaraan danken wij ook waarschijnlijk de vrookjes van ,.Dui- zennd en één Nacht" OM TE BEKOELEN. A: Waarom spoor jij je jongen toch. zoo aan z'n verzen naar een uitgeven te sturen. Wil je 'm dichter laten wor den? B: Juist niet man. De liefheb berij moet er ai jong uit. WAAR HET ZOUT GOED VOOR IS. Behalve om de spijzen te kruiden, is zout nog voor het volgende goed: Met in spiritus of geest van salmiak opgelost zout verwjjdert men vetvlekken uit stoffen. 1 In zout water koelen aarden of gla zen potten zéér snel af. In azijn opgelost zout is goed om geel koperen voorwerpen te poetsen. Zwart laken blijft mooi van kleur als men het in zout water wascht en krimpit dan ook niet meer. Tapijten blijven frisch van kleur, als men ze vóór het kloppen met zout be strooit en daarna met een vochtigen doek afneemt. Zout, dat in de zonnewarmte en in citroensap is opgelost, verwijdert roest en inktvlekken. Strooien en manden voorwerpen en gevlochten riet worden door afborstelen met zout water als'nieuw. De zwelling van bijen- en wespenste- ken vermindert, wanneer men er een papje zout oplegt. KOPEBEN KRANEN. Het is niet noodig koperen kranen dagelijks te poetsenpoets ze eens in de week goed en ge kunt volstaan met ze eiken dag even af te doen met een' in slaolie gedoopt lapje. Ze zullen er dan altijd netjes uitzien en aan het eind van de week is er weinig moeite» noodig, om ze heel mooi te krijgen. Ilr is telkens slechts zeer weinii olie voor noodig; teveel sohaadt. Met een eier dopje vol kunt ge lang toe. Kunstjes met de Kaart. VII. DE VERPLAATSTE KAART. Leg drie kaarten naast elkaar op tafel en vraag„Wie kan de middelste kaart tusschen de andere twee van daan krijgen zonder er aan te komen 7" Men doet allerlei voorstellen een tang of een naald te gebruiken b.v. maar ge verwerpt die, want dan wordt de kaart toch indirect aangeraakt. U lost dan de vraag op, door dood- edaard de kaart die het meest rechts ligt, naar links te verplaatsen. De kaart die eerst de middelste was, is dan tus schen de andere twee 'vandaan No. 46 EERSTE JAARGANG 1922 HUISKAMER Na alles wat er van de misdaden be kend geworden was, scheen het mij ech ter toe, dat er deze gevolgtrekkingen uit de feiten gemaakt kon den worden, en ik zie dat ik ze destijds bij de couranten uitknipsels als volgt heb genoteerd: 1. Salter en Noah Quick waren in het bezit van een geheim. 2. Zij werden vermoord door man nen, die voor zichzelf in het bezit van dat geheim wilden komen. 3. De werkelijke moordenaars waren waarschijnlijk lid eener misdadigers- bende. 4. Die- bende als er tenminste een was moest ongetwijfeld wijd ver takt zijn en zou, als zij zich van het ge heim had kunnen meester maken, er zeker gebruik van maken. Uit deze vier punten rees voor mij de vraag: wat was dat geheim? Iets dat met geld verband hield, daaraan twijfelde ik niet. Maar wkt, en hoe Ik hield mij dikwijls niet de geheim zinnige aangelegenheid bezig in dien tijd, en ik kon niet nalaten mijzelf som tijds af te vragen wat toch wel de reden mocht zijn van Cazalette's vreemd gedrag bij de heg. Hijzelf sprak er nooit over, en ik was onwillekeurig 'huiverig pm hem te zeggen wat ik ge zien had. Ook over zijn arbeid aan de tabaksdoos-fotografie zwëeg hij ik kan mij tenminste niet meer herin neren, dat hij er mij ooit iets van gezegd heeft. Maar tegen den tijd waarop het gerechtelijk onderzoek was afgeloopen, bemerkte ik dat Cazalette, die tot dus ver al zijn tijd had besteed aan het be- studeeren van de munten en penningen, nu dikwijls uren zat te turen op alle mogelijke boeken die over de plaatse lijke ligging en de historie van Ravens- dene Court handelden en alle pogingen in het werk stelde om daarover zooveel mogelijk te weten te komen. Ook be studeerde hij oude kaarten, platte gronden, schetsen en dergelijke. Van Londen liet hij later de nieuwste legerkaart komen, en ik zag hem die meermalen met de grootst mogelijke aandacht bestudeeren. Hij zeide echter niets, tot op zekeren dag, toen hij mij alleen aantrof in de bibliotheek en mij plotseling overviel met een vraag, die mij verwonderde. „Middlebrook," zeide hij, „de naam dien die arme kerel noemde tijdens het gesprek dat u met hem voerde op de rotsen, was die niet Netherfield „Netherfield," antwoordde ik. „Dat was de naam, mijnheer Cazalette." „Hij zei Immers dat er menschen van dien naam hier in den omtrek begraven liggen vroeg de oude heer. „Jawel, maar hij wist niet op welk kerkhof," antwoordde ik. „Waarom vraagt u mij dat, mijnheer Cazalette Hij nam een snuifje, als om daardoor zijn gedachten gemakkelijker te kunnen verzamelen. „Wel," antwoordde hij na eenige oogenblikken zwijgens, „het is toch iets vreemds dat ten tijde van het ge rechtelijk onderzoek niemand er ooit aan gedacht heeft om eens na te gaan of werkelijk dat kerkhof en dat graf of die graven bestaan." „Waarom hebt u dan dat niet voor gesteld vroeg ik. „Ik wilde het liever zélf ontdekken," zeide hij met een oolijk knipoogje. „En als u het gaarne wilt weten, ik heb ook pogingen daartoe in het werk gesteld. Alle mogelijke plaatselijke geschiedenissen heb ik nageplozen en ik denk dat de overleden John Chris topher 1 Raven elk strookje bedrukt papier dat iets behelsde over dit ge deelte van Northumberland en dat een drukpers verliet, heeft gekocht maar ik kan nergens dien naam vinden of ook maar iets dat er op lijkt." „Doopboeken vroeg ik. „Jawel, daar heb ik reeds aan ge dacht," zéide hij. „Sommige ervan zijn gedrukt en die heb ik natuurlijk nagezocht, maar zonder resultaat. En toch, Middlebrook, ben ik er steeds meer van overtuigd geworden, dat die Salter Quick heel goed wist wat hij zeide, dat er werkelijk een of meer Netherfields hier in de omgeving be graven liggen, en dat het geheim van de twee moorden op de een of andere wijze te vinden is in hun graftom ben Hij nam opnieuw een snuifje en keek mij aan alsof hij ontdekken wilde of ik het al dan niet met hem eens was. Ik dacht even na en vroeg toen „Mijn heer Cazalette, hebt u reeds iets .ont dekt door het fotografeeren van het deksel van die tabaksdoos? U dacht immers, dat het wel iets aan het licht zou kunnen brengen Tot mijn groote verbazing wendde hij zich plotseling om en ging lang zaam heen. „Ik ben daarmede nog niet geheel gereed," antwoordde hij nog. „Die zaak is nog niet afgewikkeld." Later vertelde ik juffrouw Raven dit korte onderhoudwij ontmoetten elkaar meermalen in de bibliotheek en bespraken dan dikwerf de geheimzinnige geschiedenis der beide moorden. „Wat was er dan toch eigenlijk op het deksel van die tabaksdoos?" vroeg zij. „Iets dat werkelijk iemands nieuwsgierigheid kon opwekken „Ik geloof dat de heer Cazalette de beteekenis er van wel wat overdre ven heeft," antwoordde ik, „maar er waren inderdaad eenige teekens op het deksel, die er met een bepaalde be doeling zijn aangebracht." „En wat dacht dan de heer Cazalette dat die teekens of krassen moesten beduiden vroeg zij. „Dat weet alleen Cazalette zelf," antwoordde ik. ..De een of andere ge heimzinnige sleutel van het raadsel der beidé moorden wellicht." ,,Ik wilde dat ik die tabaksdoos ge zien had," merkte zij op. „Het zal in elk geval wel interessant geweest zijn." „Dat is gemakkelijk genoeg," zeide ik. „De politie heeft ze nog, evenals al het andere wat aan Salter Quick toebehoorde. Als we even naar het politiebureau gaan, zal de inspecteur u de doos ongetwijfeld laten zien." Ik zag dadelijk dat dit voorstel bij haar in den geest viel ook zij gevoelde denbetooverenden invloed van den aan blik van voorwerpen dié met geheim zinnige misdaden verband houden. „Laten we dan gaan," zeide zij. „Vanmiddag Ik had zelf ook veel lust om nog eens een blik op die tabaksdoos te werpen de toespelingen van den ou den Cazalette en zijn geheimzinnige geheimhouding van zijn fotografische onderzoekingen wekten den lusj in mij op, om eens verder te zoeken naar de oorzaak van de misdaad nabij Ravens- dene Court. Na den lunch wandelden juffrouw Ra ven en ik naar het politiebureau waar wij terstond bij den inspecteur werden binnengelaten. De man toonde door zijn beleefden groet heen, openhartig zijn verwondering over ons bezoek. „Wij zijn hier gekomen met een on gewoon doel," zeide ik tot hem. Juffrouw Raven is, evenals de meeste dames, niet vrij van nieuwsgierigheid. Zij zou gaarne de tabaksdoos willen zien die op het lijk van Salter Quick gevonden werd." De inspecteur van politie lachte. „O riep hij uit. „Dat ding, dat die oude heer heette hij niet Cazalette zoo graag wilde fotografeeren? Wel, ik v/eet het niet zoo precies, maar ik heb niets anders gezien dan enkele krassen op de binnenzij de van het dek sel. Heeft hij iets ontdekt „Dat weet alleen Cazalette zelf," antwoordde ik. „Hij bewaart daarover een strikt stilzwijgen. Het is zijn ge heim, en dat juist maakt juffrouw Raven nieuwsgierig." „Wel," antwoordde de inspecteur op weiwillenden toon, „die nieuwsrie righeid is gemakkelijk te bevredi „tl Alles wat aan Salter Quick behoorde, is nog hier." Hij ontsloot een kast en wees op twee bundeltjes een daar van, het ^Ibotste, was in linnen ver pakt het andere, wat kleiner, in een stuk zeildoek. „Dat," ging hij voort, wijzend op het in linnen gepakte bundeltje, „zijn de kleeren van den vermoorde, en dit zijn kostbaarheden, zijn geld horloge, ketting enzoovoorts. Het is verzegeld, zooals u ziet, maar wij kunnen de zegels verbreken en ze later vernieu wen." „Het is zeer vriendelijk van u om zooveel moeite te doen," zeide juffrouw Raven. „En dat alles om een gril te voldoen." De inspecteur verzekerde haar, dat het in het geheel geen moeite was, en verbrak de zegels van het kleine, zorgvuldig omwikkelde pak. Daarin, netjes gerangschikt, lag alles wat Sal ter Quick had toebehoord, zelfs zijn pijp en lucifers. Zijn geld was er, bank noten, goud. zilver en koperer was een stompje potlood en een touwtje. Het eerinaste wat op hem gevonden was had men bewaard. Maar de ta baksdoos was er niet „Ik ik zie ze nietriep de in specteur uit. „Wat is d&t nu Hij keerde alles nog eens om - en nog eens maar er was geen tnbaks doos. Zichtbaar verward en ontsteld, drukte hij op een bel en vroeg naat een der agenten die even later binnen trad. De inspecteur wees op de ver spreid liggende zaken. „Heb jij niet dit alles bijeengepakt toen het onderzoek afgeloopen was?" vroeg hij. „Alles lag op tafel tijdens het onderzoek, en daarna heb ik je opgedra gen om alles hier te brengen, in te pak ken en te verzegelen." „Dat heb ik ook gedaan, inspec teur," antwoordde de man. „Ik heb terstond na afloop van het onderzoek alles wat op tafel lag bijeengepakt/ Het pak is niet uit mijn handen ge-' weest voordat ik het hier gebracht- en verzegeld had Sergeant Brown en ikzelf hebben het geld geteld." „Het geld is ook wel in orde," ant woordde de inspecteur. „Maar er was een metalen doos een tabaksdoos en die is nu weg. Herinner je je die doos „Dat kan ik niet zeggen, inspec- teiur," antwoordde de agent. „Ik heb alles 'wat er lag ingepakt" De inspecteur knikte ten teeken dat de man zich verwij deren kontoen wij opnieuw alleen waren, wendde hij zich tot juffrouw Raven en mij met een vreemde uitdrukking van ver bazing op het gelaat. „Die doos moet bij het onderzoek gestolen zijn zeide hij. „Wat zegt u daarvan De vraag is maar door wien en waarom ZEVENDE HOOFDSTUK. De Chinees- Het was zeer duidelijk, dat de in specteur in niet geringe mate in de war gebracht, om niet te zeggen ont steld was, door het verdwijnen van de 1 tabaksdoos, en ik verbeeldde mij, dat ik daarvan werkelijk de reden wist. Hij had zich vrij minachtend uitgela ten over Cazalette's bijna kinderach- tigen ijver voor het fotografeeren van de doos, eh aan diens verzoek om ver lof daartoe in 't geheel geen waarde gehechtthans echter ontdekte hij plotseling dat iemand een merkwaardige belangstellihg voor de tabaksdoos had opgevat, en deze bijna onder zijn eigen oogen had weten te bemachtigen, en hij was boos op zichzelf om zijn zorgloosheid. Ik gevoelde mij onwille keurig niet ongeneigd, een weinig den spot met hem te drijven. „De tweede vraag kan vrij gemak kelijk beantwoord worden," zeide ik. „Die doos zal gestolen zijn, omdat iemand gelooft zooals de heer Cazalette blijkbaar deed of doet, dat in die teekens of krassen wellicht de sleutel verborgen is van de geheimzinnige misdaden. Maar wie het wag die dit gelooft en er in slaagde om de doos te ontvreemden, dat is een andere vraag Hij scheen nadenkend en knikte in-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8