um 10 rtSPp.* m ff O JO Hm 5 U.< UP' ti Yf •n 3 3 tow nOg O» •-/> cl- to f -. F ui Hl El ö2 3? 2.3 6! n 3 Q en ,H oJ.® o> >—-< 2.^E s _zm pT2. £"3 T7T «-*• *31 O. 3* to «i 3 &ÉS: w -, 5?» IR- i m "^Tsl •-o (t># i W> O f co K cji rÏX CO^jS o fttog CP p 'Qj 5* H a 3 2 fc 3 3 'ts K J.-" a *-S-s' !r Sip-er ff pr ft p - r-*- 2 PT «-•> r S g s? sf I a N> 1 S p; jS tfl' 8"S s 2§ ïüfft i SS 1 3E 1 85 1 1 VEERTIENDE HOOFDSTUK. Solomon Fish. Met één oogopslag zag ik, dat Scar- terfield's bezoeker een aan de zee ge wend man was. Zijn grijzend haar en baard, zijn grove, gebruinde handen en - stevige gestalte deden terstond denken aan zout water en krachtige winden hij scheen een man te zijn die zijn gansche leven over de wijde zeeën getuurd had en met de krachten der natuur in haar ruwste uitingen een zwaren kamp gestreden had. Er lag op dat oogenblik een vragende uit drukking in zijn heldere blauwe oogen, hij was blijkbaar nieuwsgierig, met al het natuurlijke wantrouwen van een eenvoudige ziel, naar het doel dat Scarterfield nastreefde. „14- hebt naar mij gevraagd in formeerde de detective. De man keek van Scarterfield naar mijtoen maakte hij een grooten armzwaai in de richting van de een of andere streek buiten de openstaan de deur en achter zijn groots gestalte. „Juffrouw Ormthwaite," zeide hij, zich een weinig naar Scarterfield over- buigend. „Zij vertelde mij dat er in dit hotel een heer logeerde die nasporin gen deed naar zekeren Netherfield Baxter, die hier gewoond heeft. Daar om kom ik hier." Scarterfield stootte mij zachtjes met den elleboog aan. Zonder een woord te spreken, wendde hij zich naar de deur van de rookkamer, zijn bezoeker wenkend, hem te volgen.Wij zetten ons neder in hetzelfde hoekje, waar Scarter field mij den vorigen middag van zijn nasporingen en ontdekkingen in Blyth had verteld. Ik zou dus nu waarschijn lijk meer hooren, Scarterfield stelde onze ngast echter geen enkele vraag, voordat hij hem een glas rum had doen voorzetten en een sigaar aangeboden. Zijn eerste vraag was er een van per soonlijken aard. „Hoe is uw naam dan infor meerde hij. „Fish," antwoordde de bezoeker terstond. „Solomon is mijn voornaam. Dat weet trouwens iedereen hier." „U bent zeker van Blyth afkomstig," veronderstelde Scarterfield. „Ik ben er'geboren en getogen, mijn heer,"was het antwoord. „En ik heb er altijd gewoond behalve natuurlijk als ik op reis was,vrat dan ook wel dikwijls en voor langen tijd gebeurde. Maar of ik ook naar het noorden, zuiden, oosten of westen ging, ais ik aan land was, ging ik altijd naar mijn vaderstad terug. Tenminste, als ik in Engeland was, natuurlijk." „Dus u hebt Netherfield Baxter gekend vroeg de detective. Fish maakte een wuivende, over tuigende beweging met zijn sigaar. „Als baby, als jongen en als jonge man," verklaarde hij. „Dikwijls genoeg heb ik een houten scheepje voor hem gesneden, later leerde ik hem visschen, en toen hij groot genoeg was ging ik met hem zeilen in een jol die ik zelf voor hem gemaakt had. Of ik hem gekend heb Als mijn eigen moeder „Juist, dat dacht ik wel," zeide Scarterfield. Hij zweeg eenige oogen- blikken en boog zich toen over de tafel waaraan wij zaten. „En wanneer hebt u hem voor 't laatst gezien vroeg hij. ■Tot mijn verwondering lachte Fish. Het was een vreemde lach. Er klonk ongeloof, onzekerheid, onbestemdheid in, en het deed veronderstellen dat hij on*, de een of andere reden niet goed wist, wat hij zeggen zou. „Ja, wanneer?" vroeg hij. „Dat is 't 'm juist, mijnheer. En ik vraag u - en dezen heer, van wien ik veron derstel dat hij een vriend van u, en uw vertrouwde is kan iemand zijn eigen oogen en ooren wel vertrouwen In vollen ernst „Ik heb de mijne altijd vertrouwd, Fioh," antwoordde Scarterfield. „Dan hebt u hetzelfde gedaan als ik, mijnheer tot voor korten tijd," hernam Fish. „Maar nu ben ik er niet zoo geheel zeker meer van Wilt u weten waarom Omdat ik, volgens nyjn oogen en mijn noren. Netherfield Baxter drie weken geleden heb gezien en gehoord Bij de laatste woorden liet hij zijn hand met een zwaren slag op tafel neerkomen het geluid daarvan werd 'gevolgd door een doodsche stilte, gedurende welke de detective en ik een snellen blik wisselden. Fish nam zijn glas op, nam een flinken slok en zette het daarna met een resoluut ge baar weer neer. „Dat is de zuivere waarheid 1" riep hij uit. „Dat u hem zag?" vroeg Scar terfield. „J awel mijnheer, als ik tenminste mijn oogen en ooren gelooven mag, dan heb ik hem gezien en gehoord verklaarde Fish. „Alleen," ging hij na een korte poos voort, gedurende welke hij Scarterfield en mij om beur ten strak aanstaarde, „alleen hij zei zélf, dat hij het niet was. Begrijpt u dat Hij verloochende zichzélf, om het zoo maar eens te zeggen „U bedoelt dus, dat de man dien u voor Netherfield Baxter hield, zei dat ge u vergist had en dat hij inder daad Baxter niet was," veronderstelde Scarterfield. hebt het zeer duidelijk gezegd, mijnheer," gaf Fish toe. „Dat is pre cies wat er gebeurde. Maar als de man dien ik bedoel, Netherfield Baxter niet was, dan heb ik evenmin oogen als deze sigaar en evenmin ooren als dit glas „Ik veronderstel dat u vóór dien tijd nooit reden gehad hebt om uw oogen en ooren niet te gelooven," zeide Scarterfield. „Ook nu zult u daarom wel niet geneigd zijn om aan te nemen dat uw ooren en oogen u bedrogen zouden hebben. Maar laten we nu de zaken eens bepraten. U gelooft dus werkelijk, Fish dat u Netherfield Baxter ongeveer drie weken geleden ontmoet hebt Het komt er niet op aan wat de man zei gij hield hem voor Baxter. Welnu, waar is dat ge weest „In Huil 1" antwoordde Fish. „Aan staanden Vrijdag is het drie weken geleden." „Onder welke omstandigheden had die ontmoeting plaats vroeg Scar terfield verder. „Vertel alles maar zoo precies mogelijk." „Dat is gauw gebeurd," antwoordde Fish. „En omdat u volgens het zeggen van juffrouw Orthwaite, nasporingen doet naar Netherfield Baxter, heb ik er niets op tegen, u alles te vertellen, ook omdat ik steeds meer in de war gebracht ben sedert ik dien kerel voor het laatst zag. Welnu, na mijn laatste reis ging ik in Huil aan wal ik was in het Oosten geweest en kwam terug met een koopvaardijschip dat aan een reeder in Huil behoort. Vóór ik naar Blyth kwam, zwierf ik met een mijner vroegere maats, dien ik in jaren niet gezien had, nog enkele dagen in Huil rond. OJ> zekeren morgen zooals ik daareven zei, aanstaanden Vrijdag drie weken geleden gingen mijn maat (hij heet Jim Shanks, komt uit Hartle pool en kan alles wat ik zag, bevesti gen) en ik een ouderwetsche herberg binnen, in een zijstraat van de High- street u kent Huil toch zeker wel, heeren „Ik ben er nooit geweest," antwoord de Scarterfield. „Ik wel," zeide ik. ,,lk ben er goed bekend, vooral in de Highstreet." „Dan zult u wel weten, mijnheer, dat er in de geheele omgeving van de Highstreet nog steeds een aantal vreemdsoortige oude gebouwen staan," ging Fish voort. „Mijn makker en ik wisten er een herberg waar wij vroeger dikwijls geweest waren „The Goose and Crane", de gezelligste herberg die u in een der havensteden zult kunnen vinden. Misschien kent u ze wel „Ik heb ze aan den buitenkant ge zien, Fish," antwoordde ik. „Een mooie oude gevel." „Dat is het, mijnheer en van binnen is ze even gezellig als ze van buiten merkwaardig is," zeide hij. „Welnu, mijn maat en ik gingen er binnen om 'n alas bier te drinken en wat te praten met het volk van allerlei slag dat men daar op dien tijd van den dag aantreft. Men bracht ons in een rustig hoekje het gevraagde bier, en wij sloegen onder het genot van een sigaar degenen gade die kwamen en gingen. Ik kan u verzekeren, dat men daar menigen vreemden vogel ziet in en uit vliegen, en menige vreemde geschie denis, die zich op zee heeft afgespeeld, kan men daar te hooren krijgen.Dien ochtend echter was en gebeurde er niets dat in 't bizonder mijn aandacht trok, totdat het tegen etenstijd liep. Wij dachten er juist aan om koers te zetten naar ons logies, waar wij een soort van feestmaal hadden besteld ter eere van ons weerzien ik had hem zooals ik reeds zeide in jaren niet gezien en ontmoette hem onverwachts in Huil toen de deur open ging en de man binnentrad waarover ik zooeven sprak. En als hij Netherfield Baxter, dien ik van kindsbeen af gekend heb, niet was, dan kan ik mijn oogen en ooren niet meer gelooven „Fish zeide Scarterfield, die op lettend geluisterd had, „het zal 't beste zijn dat u ons een zoo nauw keurig mogelijke beschrijving van den man geeft. Zeg ons dus zoo precies als ge maar kunt, hoe hij er uitzag ik bedoel natuurlijk den man dien ge in de herberg „Goose and Crane" gezien hebt." Onze bezoeker scheen zich alle moeite te geven om zijn herinntring op te fris- schenhij nam nog een fikschen slok en deed 'n paar krachtige trekken aan zijn sigaar. „Om u de waarheid te zeggen, mijn heer," zeide hij toen, „zal mij dat niet zoo gemakkelijk afgaan, geloof ik. Maar ik zal probeeren om hem u zoo goed mogelijk te beschrijven. Hij was een vrij groote man met een knap ge zicht en ging keurig gekleed in een cos- tuum van blauw serge. Je kon dade- iijk zien dat het puike stof tvas. Verder droeg hij een stroohoed met zwart lint, en bruine, glimmend gepoet ste schoenen. Op en top het fijne heertje, dat hij altijd geweest is zelfs toen hij zijn geld verbrast had Ik heb hem terstond herkend, al had ik hem ook in jaren niet gezien en droeg hij nu een baard „Een baard vroeg Scarterfield. „Jawel, een baard en een knevel," antwoordde Fish. „Welke kleur informeerde de de tective verder. „Wat men gewoonlijk goudblond noemt," antwoordde Fish. „Hij had een puntbaard wat hem heel goed stond." Scarterfield haalde zijn portefeuille te voorschijn en nam daaruit een iet wat verbleekte fotografie van een knap-uitziende, chique gekleede jonge man die een fox-terrier bij zich had. Hij overhandigde de foto aan Fish. „Is dat Baxter?" vroeg hij. „Ja zoo was hij althans jaren ge leden," zeide Fish. „Ik weet dat heel zeker, omdat ik dikwijls heb staan te kijken voor den winkel van den fotograaf waar hij dit portret heeft laten maken. Hij draagt nu een baard, maar voor het overige is hij precies dezelfde." „Welnu," hernam Scarterfield, „wat gebeurde er U zei dat de man bin nenkwam. Was hij alleen 7' „Neen," antwoordde Fish. „Hij was vergezeld door twee andere mannen. De een was een kerel van zijn leeftijd, even knap van uiterlijk en bijna precies eender gekleed. De ander was ouder, liep in zijn overhemdsmouwen en zonder hoed het scheen mij toe dat hij Baxter en diens vriend 'van een winkel of iets dergelijks hierheen ge bracht had om 'n glas bier te drinken. Baxter vroeg om drinken whisky en soda geloof ik en intusschen stond het drietal druk te praten. Zoo dra ik Baxter's stem hoorde, was ik er absoluut zeker van dat hij het was hij had altijd een ietwat geaffecteerd stemgeluid gehad en sprak als de def tigste heer - hij had 'n uitmuntende op voeding genoten, begrijpt u „Waarover spraken die drie man nen vroeg Scarterfield. „Voor zoover ik het verstaan Kon, spraken zij over het gereed maken van een schip," antwoordde Fish. „Iets van dien aard in elk geval, maar ik nam niet veel notitie van hun gesprek, want ik was te zeer verdiept in het gadeslaan van Baxter en werd met de minuut er meer zeker van dat hij het was. Behalve dat hij door de jaren een weinig veranderd was en dat hij nu een baard droeg, bespeurde ik weinig verandering in zijn uiterlijk. Eén ding viel mij echter op." „Ja?" vroeg Scarterfield. „En wat was dat „Een litteeken op zijn linkerwang," antwoordde Fish. „Het begon onder zijn baard, die het grootste deel ervan bedekte en liep door tot aan het juk been. „Dat is door een mes gebeurd," zeide ik in mijzelf. „Men heeft zeker je wang met een mes opengehaald, m'n jongen, hier of daar bij een minder vriendschappelijke ontmoeting," dacht ik verder. En plotseling viel het mij in, dat hij wellicht dien baard had laten groeien om het litteeken zooveel mogelijk te verbergen." „Zeer wel mogelijk," stemde Scar terfield toe. „En wat gebeurde er verder Hebt u met den man gespro ken „Ik wachtte en keek toe," vervolgde Fish. „Ik ben altijd gewend geweest, mijn oogen goed den kost te geven. Spoedig merkte ik enkele kleinigheden bij den man op, die ik mij zeer goed herinnerde, ook bij Baxter gezien te hebben. Deze had een eigenaardige wijze van langs de kin te strijken de man in de herberg deed 't precies een der Een andere gewoonte, om met zijn horlogeketting te spelen terwijl hij sprak de man deed 't nét zoo Een gewoonte om telkens met zijn wandelstok tegen de beenen te slaan de man deed het„Jim," zei ik tegen mijn maat, „als dat geen kennis van mij is, dan ben ik een Hollander En dus, toen de drie mannen hun glas hadden uitgedronken en zich naar de deur begaven om de herberg te verla ten, sprong ik op en ging op mijn man toe, hem vriendschappelijk de hand toestekend. Toen kwam natuur lijk de groote verrassing „Hij kende u zeker niet 7' veronder stelde Scarterfield. „Ik zal u vertellen wat er gebeurde," antwoordde Fish. „Morgen, mijnheer Baxter," zeide ik. „Het is lang geleden dat ik het genoegen had, u te zien, mijnheer en, zooals ik zei, daarbij stak ik hem hartelijk de hand toe. Hij wendde zich om en wierp een strengen, scherpen blik op mij scheen in 't geheel niet verrast te zijn. „U vergist u goede vriend," zeide hij op kalmen, vriendelijken toon. „U ziet mij voor iemand anders aan," „Watzei ik, geheel verbouwereerd. „Is u niet mijnheer Netherfield Baxter dien ik in Blyth zoo goed gekend heb 7' „Die ben ik inderdaad niet," zeide hij, zoo koel als de Noordpool. „Dan vraag ik u excuus mijnheer," zeide ik toen, „en alles wat ik zeggen kan is, dat ik nog nooit in mijn leven twee men- schen gezien heb die zoo buitengewoon veel op elkaar geleken als u en mijnheer Netherfield Baxter. Ik hoop dat ik u niet beleedigd- heb „In "t geheel niet," zei hij, zoo vriendelijk als hij maar zijn kon. „Men zegt dat iedereen een dubbelganger heeft." Hij gaf mij daarop nog een beleefd knikje en ver wijderde zich met zijn vrienden. Ik keerde naar Shanks terug. „J im zeide ik tot hem, „ik zal nooit meer op mijn oogen en mijn ooren vertrou wen Ik word oud, Jim Te denken dat ik een kennis zie, terwijl het een vreemde is!" „Wat zou het!" ant woordde J im, die een practisch man is. „Je helt je vergist, Solomon, dat is alles. Dat is mij meer dan eens over komen. Als er hier of daar een man is, dan kan je ervan opaan, dat er weieens iemand is die op hem lijkt als de eene druppel water op de andere. Laten we maar gaan eten," besloot hij. Wij gingen dus naar ons logies, en in het eerst was ik er even zeker van als Jim, dat ik mij vergist had. Maar later, en nu vooral wel. nu ben ik er niet meer zoo zeker van. De man in de ncr- berg was wel degelijk Netherfield Bax. ter „Bent u daarwin werkelijk over tuigd 7' vroeg Scarterfield. „Volkomen, mijnheer 1" verklaas-da Fish op vasten toon. „Ik heb tijd ge noeg gehad om erover na te denken, en nu ben ik er volstrekt zeker van dat hij het was alleen wilde hij dat zélf om de een of andere reden niet bekennen. Als ik hem echter toevallig eens onder vier oogen had kunnen spreken „Dan Kou u precies hetzelfde antwoord gekregen hebben," antwoord de de detective lakoniek. „Hij wilde eenvoudig niet herkend en bekend zijn. U hebt hem natuurlijk in Huil niet meer gezien J awel, toch wel," antwoordde Fish. „Ik zag hem dien avond weer. En althans wat een van hen betreft in vreemd gezelschap." „Wat was dat vroeg Scarterfield. „Wel," antwoordde Fish, „Jim Shanks en ik gingen naar huis om te eten, en deden in den middag ons gewone slaapje. Na een kop thee ge dronken te hebben, gingen wij tegen den avond de stad weer in om eens te zien of wij hier of daar ook een ontspan ning naar onzen zin konden vinden. Wij hadden echter in 't begin geen bepaald, doel, maar zwierven rond zoo als zeelieden die aan wal zijn en de beenen eens wat los willen maken, ge woonlijk doen. Zoo gebeurde het dat wij vrij laat in den avond op de Markt terecht kwamen in de rookzaal van Cross Keys misschien weet uw vriend, die in Huil geweest is, wel waar dat is „Ik weet het, Fish," stelde ik hem gerust. „Dan zult u ook wel weten, mijnheer, dat u eerst onder een poort doorgaat, daarna rechtsaf moet slaan, en dan komt waar wij waren"zeide hij. „Welnu Shanks en ik gingen naar binnen, in 't geheel niets bizonders verwachtend. Echter wij zaten nauwelijks in de rookzaal.en hadden een kijkje rondom ons genomen, of ik zag denzelfden man dien ik 's-morgens in „The Goose and Crane gezien had en toen hield voor Netherfield Baxter. Hij zat daar in een hoekje van de zaal, de andere net-gekleede man naast hem, beiden met een glas vóór hen op tafel en een sigaar in den mond. Er was echter nog iets anders, dat ik stellig daar niet had verwacht te zullen zien „En dat was?", vroeg Scarterfield nieuwsgierig. „Wat ik tal van malen in verschil lende plaatsen van de wereld gezien heb en niet zoo gaarne zag," antwoordde Fish met gefronste wenkbrauwen, „na melijk een Chinees „Een Chinees.riep de detective verrast uit. „Ja, mijnheer, een Chinees," her haalde Fish. „Een man, zoo geel als een citroen, met smalle spleet-oogen en dunne, magere vingers, een gezicht als een steenen beeld en een stem als zijde. Ik moet van dat volkje niets heb ben, want ik heb er meer van onder vonden dan mij lief was." Ik keek naar Scarterfield. Hij was gedurende het geheele verhaal van onzen bezoeker zeer oplettend gewees, maar zijn aandacht was bij de laatste woorden van den zeeman verdubbeld.' „Een Chinees," zeide hij op halflui- den toon. „Bij hém „Zooals ik zeg, mijnheer, een Chi nees, en hij bevond zich in het gezel schap van den man dien ik u eerst be schreef, en waarvan ik volstrekt zeker ben, ais ik alles nog eens goed over denk, dat hij werkelijk Netherfield Baxter was," herhaalde Fish voor de derde maal. „Maar en dat is nog wel het vreemdste het was geen ge wone Chinees, zooals u ze bij tientallen kunt zien in de buurt van Limehouse, of in Liverpool en Cardiff in 't ge heel nietLieve tijd, mijnheer, de ke rel zag er nog fijner uit dan de beide anderen te zamen Een uitmuntend passend costuum van donkere stof droeg hijzijn parapluie was met een prachtïgen gouaen Knop voorzien, hij had een paar glacé handschoenen aan, en droeg een hoogen zijden hoed het leek wel een hertog 1 Maar hij was töch een Qhinees „En vroeg Scarterfield nadat er eenige oogenblikken stilte geheerscht had, gedurende welke de detective ernstig scheen na te denken, „gebeurde er iets bizonders 7' „Niets, mijnheer wat zoti er ook hebben moeten gebeuren antwoord de Fish. „Wij zaten tamelijk ver van hen af en konden daardoor van het druk gesprek dat door de drié mannen gevoerd werd, niets verstaan. Na een poos gingen zij alle drie heen." „Keek de man, dien u voor Baxter hield naar u vroeg Scarterfield. „Neen, of hij moet het zóó gedaan hebben, dat ik het juist niet zien kon 1" verklaarde Fish. „Hij en de anderen gingen ons voorbij toen zij het café verlieten, maar hij nam geen notitie van ons." „Hebt u hem later nog ergens te ruggezien informeerde Scarterfield. „Neen," antwoordde Fish. „Ik heb Huil den volgenden morgen reeds vroeg verlaten en ben toen naar South Shields gegaan om eenige mijner bloedver wanten te bezoeken. Nu slechts enkele dagen geleden kwam ik hier en hoor de van juffrouw Ormthwaite dat u nasporingen deed naar dien Nether field Baxter, nadat ik haar mijn lot gevallen verteld had, en daarna ben ik hier gekomen. Wat moet u nu eigenlijk van Baxter hebben 7' Scarterfield vertelde Fish genoeg om hem tevreden en gerust te stellen en daarop ging de man heen, na ons nog gezegd te hebben dat hij nog voor ongeveer een maand thuis zou blijven. Toen hij weg was, wendde Scarterfield zich tot mij. „Wat zegt u daar nu wel van, mijn heer Middlebrook vroeg hij. „Wat denkt u er van luidde mijn wedervraag. „Ik denk dat Netherfield Baxter nog in leven is en het een of ander in het schild voert," antwoordde hij. „En ik zou er heel wat voor over heb ben om te weten, wie die Chinees is waarvan Fish ons vertelde. Er zijn echter verschillende wegen om heel wat te ontdekken nu ik het verhaal van Fish heb gehoord, mijnheer Middle brook Ik ga naar Huil Gaat u mee Die gedachte was tot op dat oogen blik niet in mijn hoofd opgekomen ik aarzelde echter geen moment en nam de uitnoodiging van den detective dadelijk aan. „Graag!" antwoordde ik. „Wij zul-, len trachten, het eind van deze his torie te vinden, Scarterfield Hebt u een spoorboekje VIJFTIENDE HOOFDSTUK. De cargadoor Jallanby. Er waren nog andere redenen dan het plotseling in mij opgekomen, prik kelend verlangen om de beide moord zaken na te gaan tot het einde wat dat ook wezen mocht die mij deden besluiten, in te gaan op het voorstel van den detective om hem naar Huil te vergezellen. Zooals ik tot Solomon Fish gezegd had, was ik in Huil vrii goed bekend. In mijn jonge jaren had ik daar bij bloedverwanten steeds mijn jaarlijksche vacantie doorgebracht, en ik had levendige herinneringen aan de stad behouden. Reeds in dien 'ijd was men begonnen, de stadHull te vernieuwen en uittebou- wen, werden er mooie nieuwe s+raten en pleinen aangelegd, waar vroeger de oude wetsche, nauwe straten die eigenlijk meer op stegen geleken, waren gewees'. Maar toen, evenals nu, bestond nog al ijd bet oude Hull van de High Street, de Market P'ace en de Land of Green Gingerde oude dok ken, werven en kaden waren er nog steeds te vinden. Als jongen reeds had ik daar altijd gaarne gewandeld, en niets lieve deed ik ook dan een be zoek brengen aan de groote kerk der Heilige Drie^"ld"**1®"1 de St. Maria- kerk in Lowgate. Er ning over de gan sche stad een eigenaardige zeelucht en een atmosfeer van het ze.e-leven, die ik elders nooit had on moet niet in Wapping of Bristol, noch in Sout hampton of Liverpool. Men voelde in Huil, reeds halfweg Bergen, Stockholm of Riga te zijn. Ik had een hunkerend en bijna sentimenteel verlangen in mij voelen opkomen om de oude haven stad nog eens terug te zien en nog eens te genieten van haar eigenaardige aantrekkelijkheid „Ja, ik ga zeker met u mee, Scarter field herhaalde ik. „Het zal mij ech ter benieuwen, wat wij nu ontdekken Denkt u werkelijk dat wij onzen vriend Netherfield Baxter op het spoor zijn 7' „Daaraan twijfel ik geen oogenblik 1" verklaarde de detective op zeer beslis ten toon, terwijl hij zijn blik over de tabellen van een spoorboekje liet gaan. „Die Fish had gelijk het was Baxter dien hij gezien heeft. Baxter wie weet met welk een atmosfeer van geheimen en misdaden omgeven 1" „Bijvoorbeeld den moord op een der beide Quicks 7' vroeg ik. „Ja, althans zal hij er wel iets van weten," gaf Scarterfield ten antwoord. „In elk geval is hier wellicht de sleutel van het geheim, en ik zal er gebruik van maken. Aangezien de man in Huil was, zal er daar wel meer omtrent hem te hooren zijn waarschijnlijk komen wij héél veel te weten." „Uitmuntend," zeide ik. „Ik ga met u mee. Laten we nu maar gaan." Wij vertrokken terstond en de snel trein bracht ons over New Castle en York naar Huil; Wij kwamen daar laat in den avond aan té laat on nog iets anders te doen dan te soupeeren en ons te bed te begeven. Den volgen den morgen zwierven wij eerst een weinig door het oude stadsgedeelte en begaven ons tegen den middag naar de „Goose and Crane". Fish had ons verteld dat de man, dien hij in gezel schap van Baxter had gezien, in de oude herberg gekomen was in zijn overhemdsmouwen en zonder hoed hij was dus blijkbaar de 'een of andere winkelier uit de buurt die gewoon was,' om vóór etenstijd de oude herberg binnen te gaan om een bittertje te drinken. Met dien man hoopte Scarter field in aanraking te komen als hij hem ontmoette, kon hij hem wellicht waardevolle inlichtingen ontlokken. Als jongen had ik alleen den gevel van de oude herberg Goose and Cra ne" gezien thans trad ik dus voor de eers'e maal in mijn leven het gebouw binnen, en zag met één oogopslag, dat het inwendige van de herberg zoo mogelijk nog merkwaardiger was dan de gevel. Eigenlijk was de benaming „hotel" meer geschikt voor het ge bouw dan het eenvoudige „herberg". De inrichting herinnerde levendig aan de dagen van Tidor, een verzame ling gezellige kamers met oud meubi lair, wijden haard en betegelde vloeren. Als de bewoner en zij die de plaats geregeld bezochten slechts het bij de omgeving passende costuum hadden gedragen, zouden wij ons gemakkelijk in den tijd van Koningin Elisabeth verplaatst gewaand hebben. Wij von- .den zonder moeite het vertrek waarin Solomon Fish met zijn kameraad ge weest v/as toen hij Netherfield Baxter ontmoette. De deur was half geopend en aan de buitenzijde stond op het bo venste paneel met nog slechts half- leesbare, vergulde letters „Alleen voor zeeofficieren". Het was evenwel blijk baar zeer lang geleden, dat men deze waarschuwing op de deur had aange bracht, en ze was thans ongetwijfeld niet meer van kracht. Wij traden bin- nén zonder door bedienden van het hotel met vragen lastig gevallen te worden en bestelden eenige verver- schingen, waarna wij geduldig wachtten op de komende dingen. Er bevonden zich verscheidene per sonen in het vreemde, oude vertrek; zij allen s henen min of meer met het zeeleven in connectie te staan, want het waren krachtige, forsche majinen van ineengedrongen ge talte, met ge- bron d gelaat, gekleed in een blauw pak van degelijk blauw laken, en die eigenaardige uitdruKKing op net gelaat welke den zeeman kenmerkt. Af en toe vingen wij het een en ander van het gesprek op het ging geheel over het leven aan de haven en op de wijde zee. die zich zoover 't oog reikte, vóór de stad zich uitstrekte. Terwijl hei gesprek in vollen gang was, trad een man binnen die daarvan was ik met één blik overtuigd degene was dien wij zochten. Hij was zeer zorgvuldig gekleed, droeg een prachtige gouden horlogeketting en in zijn das een gou den speld. Maar hij was in zijn overhemdsmouwen en zonder hoed. Scarterfield boog zich naar mij over. „Ik wil wel om 'n millioén wedden, dat dat onze man isfluisterde hij mij toe. „Ik geloof het ook," antwoordde ik. De pas-aangekomene, die, te oor- deelen naar de vele knikjes en den kor ten groet die de reeds aanwezige be zoekers met hem wisselden, een goede bekende scheen te zijn, begaf zich naar het buffet en bestelde 'n bittertje. Spoedig was hij met enkele mannen in druk gesprek, en ook dit ging, voor zoover wij het konden verstaan, over het zeeleven. Wij hoorden echter niet den naam van den man in zijn over hemdsmouwen toen hij zijn glas had leeggedronken, knikte hij de aanwezi gen gemeenzaam toe en verliet het lokaal met een korten groet. Scarter field gaf mij een wenk en wij verlieten op onze beurt de herberg om hem te volgen. Onze man ging den hoek om en ae Highstreet in. Hij was daar blijkbaar goed bekend, want wij zagen dat hij door vele voorbijgangers gegroet werd. Hij haastte zich als een man, wiens tijd kostbaar is en was op het punt te verdwijnen in een kantoor, dat op een der vensters met flinke letters het op schrift droeg „J allanby, cargadoor". Op het moment waarop hij de deur opende was Scarterfield aan zijn zijde, „Neem mij niet kwalijk, mijnheer," zeide hij beleefd. „Mag ik u even spre ken 7' De man wendde zich om, herkende blijkbaar in Scarterfield een der vreem delingen die hij even te voren had ge zien in de Goose and Crane", en keer de zich daarop van hem naar mij. „Jawel," antwoordde hij toen. „Wat is er van uw dienst 7' Scarterfield nam uit zijn portefeuille een kaartje en reikte hem dat over. „U zult hieruit kunnen zien wie Ik ben," hernam hij. „Deze heer is een vriend van mij, en staat mij op het oogenblik in de zaak die ik onderhan den heb, met zijn speciale kennis van oude geschriften terzijde. Ik veronder stel dat u de heer J allanby is 7' De cargadoor schrok een weinig toen hij een blik wierp op het kaartje en het doel van Scarterfield's bezoek begreep. „Ja, ik ben Jallanby," antwoordde hij. „Kom binnen, heeren." Hij ging on - voor naar een donker, vrij stoffig uitziend kantoortje en gaf een klerk die daar zat te schrijven een werrk om het vertrek te verlaten. „Wat wenscht u, mijnheer Scarterfield?" vroeg hij. „Inlichtingen zeker?" ,,U hebt goed geraden, mijnheer," antwoordde Scarterfield. „Dat is het doel van ons bezoek. Wij zijn naar Huil gekomen om u te zoeken, in de hoop dat u in staat zou zijn, ons ce gewenschte en noodige inlichtingen te verschaffen. Op grond van het een en ander dat wij eerst gisteren verno men hebben, gelooven wij dat u op n morgen, ongeveer drie weken gele den, in de herberg Goose and Crane" waart, in hetzelfde vertrek waar wij u zooeven hebben gezien, in gezelschap van twee mannen elegant gekleed in blauwe costuums en met strooien hoed een van hen had een goudblon den puntbaard. Herinnert ge u dien dag Ik sloeg het gelaat van den carga door oplettend gade, terwijl Scarter field dit alles zei en zag daarop een uitdrukking van intense belangstelling, verbazing en zelfs wantrouwen ver schijnen „Te deksel P* rkip hij uit. wilt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 7