um
10
rtSPp.*
m
ff
O JO Hm 5 U.< UP' ti Yf
•n 3 3 tow nOg O» •-/>
cl- to f -. F ui
Hl El
ö2
3?
2.3
6!
n
3
Q
en
,H
oJ.®
o> >—-<
2.^E
s _zm
pT2.
£"3
T7T
«-*•
*31
O.
3*
to
«i
3
&ÉS:
w -,
5?»
IR-
i
m
"^Tsl
•-o (t># i
W>
O f
co K
cji rÏX
CO^jS
o
fttog
CP p
'Qj 5* H
a 3 2
fc 3 3 'ts K J.-" a
*-S-s' !r Sip-er ff
pr
ft p
- r-*- 2
PT «-•> r
S g s?
sf I a
N>
1
S p; jS
tfl'
8"S s
2§
ïüfft
i
SS
1
3E
1
85
1
1
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Solomon Fish.
Met één oogopslag zag ik, dat Scar-
terfield's bezoeker een aan de zee ge
wend man was. Zijn grijzend haar en
baard, zijn grove, gebruinde handen
en - stevige gestalte deden terstond
denken aan zout water en krachtige
winden hij scheen een man te zijn die
zijn gansche leven over de wijde zeeën
getuurd had en met de krachten der
natuur in haar ruwste uitingen een
zwaren kamp gestreden had. Er lag
op dat oogenblik een vragende uit
drukking in zijn heldere blauwe oogen,
hij was blijkbaar nieuwsgierig, met al
het natuurlijke wantrouwen van een
eenvoudige ziel, naar het doel dat
Scarterfield nastreefde.
„14- hebt naar mij gevraagd in
formeerde de detective.
De man keek van Scarterfield naar
mijtoen maakte hij een grooten
armzwaai in de richting van de een
of andere streek buiten de openstaan
de deur en achter zijn groots gestalte.
„Juffrouw Ormthwaite," zeide hij,
zich een weinig naar Scarterfield over-
buigend. „Zij vertelde mij dat er in dit
hotel een heer logeerde die nasporin
gen deed naar zekeren Netherfield
Baxter, die hier gewoond heeft. Daar
om kom ik hier."
Scarterfield stootte mij zachtjes met
den elleboog aan. Zonder een woord
te spreken, wendde hij zich naar de
deur van de rookkamer, zijn bezoeker
wenkend, hem te volgen.Wij zetten ons
neder in hetzelfde hoekje, waar Scarter
field mij den vorigen middag van zijn
nasporingen en ontdekkingen in Blyth
had verteld. Ik zou dus nu waarschijn
lijk meer hooren, Scarterfield stelde
onze ngast echter geen enkele vraag,
voordat hij hem een glas rum had doen
voorzetten en een sigaar aangeboden.
Zijn eerste vraag was er een van per
soonlijken aard.
„Hoe is uw naam dan infor
meerde hij.
„Fish," antwoordde de bezoeker
terstond. „Solomon is mijn voornaam.
Dat weet trouwens iedereen hier."
„U bent zeker van Blyth afkomstig,"
veronderstelde Scarterfield.
„Ik ben er'geboren en getogen, mijn
heer,"was het antwoord. „En ik heb er
altijd gewoond behalve natuurlijk als
ik op reis was,vrat dan ook wel dikwijls
en voor langen tijd gebeurde. Maar
of ik ook naar het noorden, zuiden,
oosten of westen ging, ais ik aan land
was, ging ik altijd naar mijn vaderstad
terug. Tenminste, als ik in Engeland
was, natuurlijk."
„Dus u hebt Netherfield Baxter
gekend vroeg de detective.
Fish maakte een wuivende, over
tuigende beweging met zijn sigaar.
„Als baby, als jongen en als jonge
man," verklaarde hij. „Dikwijls genoeg
heb ik een houten scheepje voor hem
gesneden, later leerde ik hem visschen,
en toen hij groot genoeg was ging ik
met hem zeilen in een jol die ik zelf
voor hem gemaakt had. Of ik hem
gekend heb Als mijn eigen moeder
„Juist, dat dacht ik wel," zeide
Scarterfield. Hij zweeg eenige oogen-
blikken en boog zich toen over de tafel
waaraan wij zaten. „En wanneer hebt
u hem voor 't laatst gezien vroeg hij.
■Tot mijn verwondering lachte Fish.
Het was een vreemde lach. Er klonk
ongeloof, onzekerheid, onbestemdheid
in, en het deed veronderstellen dat hij
on*, de een of andere reden niet goed
wist, wat hij zeggen zou.
„Ja, wanneer?" vroeg hij. „Dat is
't 'm juist, mijnheer. En ik vraag u
- en dezen heer, van wien ik veron
derstel dat hij een vriend van u, en uw
vertrouwde is kan iemand zijn eigen
oogen en ooren wel vertrouwen In
vollen ernst
„Ik heb de mijne altijd vertrouwd,
Fioh," antwoordde Scarterfield.
„Dan hebt u hetzelfde gedaan als
ik, mijnheer tot voor korten tijd,"
hernam Fish. „Maar nu ben ik er niet
zoo geheel zeker meer van Wilt u
weten waarom Omdat ik, volgens
nyjn oogen en mijn noren. Netherfield
Baxter drie weken geleden heb gezien
en gehoord
Bij de laatste woorden liet hij zijn
hand met een zwaren slag op tafel
neerkomen het geluid daarvan werd
'gevolgd door een doodsche stilte,
gedurende welke de detective en ik
een snellen blik wisselden. Fish nam
zijn glas op, nam een flinken slok en
zette het daarna met een resoluut ge
baar weer neer.
„Dat is de zuivere waarheid 1" riep
hij uit.
„Dat u hem zag?" vroeg Scar
terfield.
„J awel mijnheer, als ik tenminste
mijn oogen en ooren gelooven mag,
dan heb ik hem gezien en gehoord
verklaarde Fish. „Alleen," ging hij
na een korte poos voort, gedurende
welke hij Scarterfield en mij om beur
ten strak aanstaarde, „alleen hij
zei zélf, dat hij het niet was. Begrijpt
u dat Hij verloochende zichzélf, om
het zoo maar eens te zeggen
„U bedoelt dus, dat de man dien u
voor Netherfield Baxter hield, zei
dat ge u vergist had en dat hij inder
daad Baxter niet was," veronderstelde
Scarterfield.
hebt het zeer duidelijk gezegd,
mijnheer," gaf Fish toe. „Dat is pre
cies wat er gebeurde. Maar als de man
dien ik bedoel, Netherfield Baxter
niet was, dan heb ik evenmin oogen
als deze sigaar en evenmin ooren als
dit glas
„Ik veronderstel dat u vóór dien
tijd nooit reden gehad hebt om uw
oogen en ooren niet te gelooven," zeide
Scarterfield. „Ook nu zult u daarom
wel niet geneigd zijn om aan te nemen
dat uw ooren en oogen u bedrogen
zouden hebben. Maar laten we nu de
zaken eens bepraten. U gelooft dus
werkelijk, Fish dat u Netherfield
Baxter ongeveer drie weken geleden
ontmoet hebt Het komt er niet op
aan wat de man zei gij hield hem
voor Baxter. Welnu, waar is dat ge
weest
„In Huil 1" antwoordde Fish. „Aan
staanden Vrijdag is het drie weken
geleden."
„Onder welke omstandigheden had
die ontmoeting plaats vroeg Scar
terfield verder. „Vertel alles maar
zoo precies mogelijk."
„Dat is gauw gebeurd," antwoordde
Fish. „En omdat u volgens het zeggen
van juffrouw Orthwaite, nasporingen
doet naar Netherfield Baxter, heb ik
er niets op tegen, u alles te vertellen,
ook omdat ik steeds meer in de war
gebracht ben sedert ik dien kerel voor
het laatst zag. Welnu, na mijn laatste
reis ging ik in Huil aan wal ik was
in het Oosten geweest en kwam terug
met een koopvaardijschip dat aan
een reeder in Huil behoort. Vóór ik
naar Blyth kwam, zwierf ik met een
mijner vroegere maats, dien ik in jaren
niet gezien had, nog enkele dagen in
Huil rond. OJ> zekeren morgen zooals
ik daareven zei, aanstaanden Vrijdag
drie weken geleden gingen mijn maat
(hij heet Jim Shanks, komt uit Hartle
pool en kan alles wat ik zag, bevesti
gen) en ik een ouderwetsche herberg
binnen, in een zijstraat van de High-
street u kent Huil toch zeker wel,
heeren
„Ik ben er nooit geweest," antwoord
de Scarterfield.
„Ik wel," zeide ik. ,,lk ben er goed
bekend, vooral in de Highstreet."
„Dan zult u wel weten, mijnheer,
dat er in de geheele omgeving van de
Highstreet nog steeds een aantal
vreemdsoortige oude gebouwen staan,"
ging Fish voort. „Mijn makker en ik
wisten er een herberg waar wij vroeger
dikwijls geweest waren „The Goose
and Crane", de gezelligste herberg
die u in een der havensteden zult
kunnen vinden. Misschien kent u ze
wel
„Ik heb ze aan den buitenkant ge
zien, Fish," antwoordde ik. „Een mooie
oude gevel."
„Dat is het, mijnheer en van
binnen is ze even gezellig als ze van
buiten merkwaardig is," zeide hij.
„Welnu, mijn maat en ik gingen er
binnen om 'n alas bier te drinken en
wat te praten met het volk van allerlei
slag dat men daar op dien tijd van den
dag aantreft. Men bracht ons in een
rustig hoekje het gevraagde bier, en wij
sloegen onder het genot van een sigaar
degenen gade die kwamen en gingen.
Ik kan u verzekeren, dat men daar
menigen vreemden vogel ziet in en uit
vliegen, en menige vreemde geschie
denis, die zich op zee heeft afgespeeld,
kan men daar te hooren krijgen.Dien
ochtend echter was en gebeurde er
niets dat in 't bizonder mijn aandacht
trok, totdat het tegen etenstijd liep.
Wij dachten er juist aan om koers te
zetten naar ons logies, waar wij een
soort van feestmaal hadden besteld ter
eere van ons weerzien ik had hem
zooals ik reeds zeide in jaren niet
gezien en ontmoette hem onverwachts
in Huil toen de deur open ging en de
man binnentrad waarover ik zooeven
sprak. En als hij Netherfield Baxter,
dien ik van kindsbeen af gekend heb,
niet was, dan kan ik mijn oogen en
ooren niet meer gelooven
„Fish zeide Scarterfield, die op
lettend geluisterd had, „het zal 't
beste zijn dat u ons een zoo nauw
keurig mogelijke beschrijving van den
man geeft. Zeg ons dus zoo precies als
ge maar kunt, hoe hij er uitzag ik
bedoel natuurlijk den man dien ge in
de herberg „Goose and Crane" gezien
hebt."
Onze bezoeker scheen zich alle moeite
te geven om zijn herinntring op te fris-
schenhij nam nog een fikschen slok
en deed 'n paar krachtige trekken aan
zijn sigaar.
„Om u de waarheid te zeggen, mijn
heer," zeide hij toen, „zal mij dat niet
zoo gemakkelijk afgaan, geloof ik.
Maar ik zal probeeren om hem u zoo
goed mogelijk te beschrijven. Hij was
een vrij groote man met een knap ge
zicht en ging keurig gekleed in een cos-
tuum van blauw serge. Je kon dade-
iijk zien dat het puike stof tvas.
Verder droeg hij een stroohoed met
zwart lint, en bruine, glimmend gepoet
ste schoenen. Op en top het fijne
heertje, dat hij altijd geweest is zelfs
toen hij zijn geld verbrast had Ik
heb hem terstond herkend, al had ik
hem ook in jaren niet gezien en droeg
hij nu een baard
„Een baard vroeg Scarterfield.
„Jawel, een baard en een knevel,"
antwoordde Fish.
„Welke kleur informeerde de de
tective verder.
„Wat men gewoonlijk goudblond
noemt," antwoordde Fish. „Hij had
een puntbaard wat hem heel goed
stond."
Scarterfield haalde zijn portefeuille
te voorschijn en nam daaruit een iet
wat verbleekte fotografie van een
knap-uitziende, chique gekleede jonge
man die een fox-terrier bij zich had.
Hij overhandigde de foto aan Fish.
„Is dat Baxter?" vroeg hij.
„Ja zoo was hij althans jaren ge
leden," zeide Fish. „Ik weet dat heel
zeker, omdat ik dikwijls heb staan
te kijken voor den winkel van den
fotograaf waar hij dit portret heeft
laten maken. Hij draagt nu een baard,
maar voor het overige is hij precies
dezelfde."
„Welnu," hernam Scarterfield, „wat
gebeurde er U zei dat de man bin
nenkwam. Was hij alleen 7'
„Neen," antwoordde Fish. „Hij was
vergezeld door twee andere mannen.
De een was een kerel van zijn leeftijd,
even knap van uiterlijk en bijna precies
eender gekleed. De ander was ouder,
liep in zijn overhemdsmouwen en
zonder hoed het scheen mij toe dat
hij Baxter en diens vriend 'van een
winkel of iets dergelijks hierheen ge
bracht had om 'n glas bier te drinken.
Baxter vroeg om drinken whisky
en soda geloof ik en intusschen
stond het drietal druk te praten. Zoo
dra ik Baxter's stem hoorde, was ik er
absoluut zeker van dat hij het was
hij had altijd een ietwat geaffecteerd
stemgeluid gehad en sprak als de def
tigste heer - hij had 'n uitmuntende op
voeding genoten, begrijpt u
„Waarover spraken die drie man
nen vroeg Scarterfield.
„Voor zoover ik het verstaan Kon,
spraken zij over het gereed maken van
een schip," antwoordde Fish. „Iets
van dien aard in elk geval, maar ik
nam niet veel notitie van hun gesprek,
want ik was te zeer verdiept in het
gadeslaan van Baxter en werd met de
minuut er meer zeker van dat hij het
was. Behalve dat hij door de jaren
een weinig veranderd was en dat hij
nu een baard droeg, bespeurde ik
weinig verandering in zijn uiterlijk.
Eén ding viel mij echter op."
„Ja?" vroeg Scarterfield. „En wat
was dat
„Een litteeken op zijn linkerwang,"
antwoordde Fish. „Het begon onder
zijn baard, die het grootste deel ervan
bedekte en liep door tot aan het juk
been. „Dat is door een mes gebeurd,"
zeide ik in mijzelf. „Men heeft zeker
je wang met een mes opengehaald,
m'n jongen, hier of daar bij een minder
vriendschappelijke ontmoeting," dacht
ik verder. En plotseling viel het mij
in, dat hij wellicht dien baard had
laten groeien om het litteeken zooveel
mogelijk te verbergen."
„Zeer wel mogelijk," stemde Scar
terfield toe. „En wat gebeurde er
verder Hebt u met den man gespro
ken
„Ik wachtte en keek toe," vervolgde
Fish. „Ik ben altijd gewend geweest,
mijn oogen goed den kost te geven.
Spoedig merkte ik enkele kleinigheden
bij den man op, die ik mij zeer goed
herinnerde, ook bij Baxter gezien te
hebben. Deze had een eigenaardige
wijze van langs de kin te strijken de
man in de herberg deed 't precies een
der Een andere gewoonte, om met
zijn horlogeketting te spelen terwijl
hij sprak de man deed 't nét zoo
Een gewoonte om telkens met zijn
wandelstok tegen de beenen te slaan
de man deed het„Jim," zei ik tegen
mijn maat, „als dat geen kennis van
mij is, dan ben ik een Hollander
En dus, toen de drie mannen hun glas
hadden uitgedronken en zich naar de
deur begaven om de herberg te verla
ten, sprong ik op en ging op mijn
man toe, hem vriendschappelijk de
hand toestekend. Toen kwam natuur
lijk de groote verrassing
„Hij kende u zeker niet 7' veronder
stelde Scarterfield.
„Ik zal u vertellen wat er gebeurde,"
antwoordde Fish. „Morgen, mijnheer
Baxter," zeide ik. „Het is lang geleden
dat ik het genoegen had, u te zien,
mijnheer en, zooals ik zei, daarbij
stak ik hem hartelijk de hand toe.
Hij wendde zich om en wierp een
strengen, scherpen blik op mij
scheen in 't geheel niet verrast te zijn.
„U vergist u goede vriend," zeide
hij op kalmen, vriendelijken toon.
„U ziet mij voor iemand anders aan,"
„Watzei ik, geheel verbouwereerd.
„Is u niet mijnheer Netherfield Baxter
dien ik in Blyth zoo goed gekend heb 7'
„Die ben ik inderdaad niet," zeide hij,
zoo koel als de Noordpool. „Dan vraag
ik u excuus mijnheer," zeide ik toen,
„en alles wat ik zeggen kan is, dat
ik nog nooit in mijn leven twee men-
schen gezien heb die zoo buitengewoon
veel op elkaar geleken als u en mijnheer
Netherfield Baxter. Ik hoop dat ik u
niet beleedigd- heb „In "t geheel
niet," zei hij, zoo vriendelijk als hij
maar zijn kon. „Men zegt dat iedereen
een dubbelganger heeft." Hij gaf mij
daarop nog een beleefd knikje en ver
wijderde zich met zijn vrienden. Ik
keerde naar Shanks terug. „J im
zeide ik tot hem, „ik zal nooit meer
op mijn oogen en mijn ooren vertrou
wen Ik word oud, Jim Te denken
dat ik een kennis zie, terwijl het een
vreemde is!" „Wat zou het!" ant
woordde J im, die een practisch man is.
„Je helt je vergist, Solomon, dat is
alles. Dat is mij meer dan eens over
komen. Als er hier of daar een man is,
dan kan je ervan opaan, dat er weieens
iemand is die op hem lijkt als de eene
druppel water op de andere. Laten
we maar gaan eten," besloot hij. Wij
gingen dus naar ons logies, en in het
eerst was ik er even zeker van als Jim,
dat ik mij vergist had. Maar later,
en nu vooral wel. nu ben ik er niet
meer zoo zeker van. De man in de ncr-
berg was wel degelijk Netherfield Bax.
ter
„Bent u daarwin werkelijk over
tuigd 7' vroeg Scarterfield.
„Volkomen, mijnheer 1" verklaas-da
Fish op vasten toon. „Ik heb tijd ge
noeg gehad om erover na te denken,
en nu ben ik er volstrekt zeker van
dat hij het was alleen wilde hij dat
zélf om de een of andere reden niet
bekennen. Als ik hem echter toevallig
eens onder vier oogen had kunnen
spreken
„Dan Kou u precies hetzelfde
antwoord gekregen hebben," antwoord
de de detective lakoniek. „Hij wilde
eenvoudig niet herkend en bekend zijn.
U hebt hem natuurlijk in Huil niet
meer gezien
J awel, toch wel," antwoordde Fish.
„Ik zag hem dien avond weer. En
althans wat een van hen betreft
in vreemd gezelschap."
„Wat was dat vroeg Scarterfield.
„Wel," antwoordde Fish, „Jim
Shanks en ik gingen naar huis om te
eten, en deden in den middag ons
gewone slaapje. Na een kop thee ge
dronken te hebben, gingen wij tegen
den avond de stad weer in om eens te
zien of wij hier of daar ook een ontspan
ning naar onzen zin konden vinden.
Wij hadden echter in 't begin geen
bepaald, doel, maar zwierven rond zoo
als zeelieden die aan wal zijn en de
beenen eens wat los willen maken, ge
woonlijk doen. Zoo gebeurde het dat
wij vrij laat in den avond op de Markt
terecht kwamen in de rookzaal van
Cross Keys misschien weet uw
vriend, die in Huil geweest is, wel
waar dat is
„Ik weet het, Fish," stelde ik hem
gerust.
„Dan zult u ook wel weten, mijnheer,
dat u eerst onder een poort doorgaat,
daarna rechtsaf moet slaan, en dan
komt waar wij waren"zeide hij. „Welnu
Shanks en ik gingen naar binnen, in
't geheel niets bizonders verwachtend.
Echter wij zaten nauwelijks in de
rookzaal.en hadden een kijkje rondom
ons genomen, of ik zag denzelfden man
dien ik 's-morgens in „The Goose and
Crane gezien had en toen hield voor
Netherfield Baxter. Hij zat daar in
een hoekje van de zaal, de andere
net-gekleede man naast hem, beiden
met een glas vóór hen op tafel en een
sigaar in den mond. Er was echter nog
iets anders, dat ik stellig daar niet
had verwacht te zullen zien
„En dat was?", vroeg Scarterfield
nieuwsgierig.
„Wat ik tal van malen in verschil
lende plaatsen van de wereld gezien heb
en niet zoo gaarne zag," antwoordde
Fish met gefronste wenkbrauwen, „na
melijk een Chinees
„Een Chinees.riep de detective
verrast uit.
„Ja, mijnheer, een Chinees," her
haalde Fish. „Een man, zoo geel als
een citroen, met smalle spleet-oogen
en dunne, magere vingers, een gezicht
als een steenen beeld en een stem als
zijde. Ik moet van dat volkje niets heb
ben, want ik heb er meer van onder
vonden dan mij lief was."
Ik keek naar Scarterfield. Hij was
gedurende het geheele verhaal van
onzen bezoeker zeer oplettend gewees,
maar zijn aandacht was bij de laatste
woorden van den zeeman verdubbeld.'
„Een Chinees," zeide hij op halflui-
den toon. „Bij hém
„Zooals ik zeg, mijnheer, een Chi
nees, en hij bevond zich in het gezel
schap van den man dien ik u eerst be
schreef, en waarvan ik volstrekt zeker
ben, ais ik alles nog eens goed over
denk, dat hij werkelijk Netherfield
Baxter was," herhaalde Fish voor de
derde maal. „Maar en dat is nog
wel het vreemdste het was geen ge
wone Chinees, zooals u ze bij tientallen
kunt zien in de buurt van Limehouse,
of in Liverpool en Cardiff in 't ge
heel nietLieve tijd, mijnheer, de ke
rel zag er nog fijner uit dan de beide
anderen te zamen Een uitmuntend
passend costuum van donkere stof
droeg hijzijn parapluie was met een
prachtïgen gouaen Knop voorzien, hij
had een paar glacé handschoenen aan,
en droeg een hoogen zijden hoed het
leek wel een hertog 1 Maar hij was töch
een Qhinees
„En vroeg Scarterfield nadat er
eenige oogenblikken stilte geheerscht
had, gedurende welke de detective
ernstig scheen na te denken, „gebeurde
er iets bizonders 7'
„Niets, mijnheer wat zoti er ook
hebben moeten gebeuren antwoord
de Fish. „Wij zaten tamelijk ver van
hen af en konden daardoor van het
druk gesprek dat door de drié mannen
gevoerd werd, niets verstaan. Na een
poos gingen zij alle drie heen."
„Keek de man, dien u voor Baxter
hield naar u vroeg Scarterfield.
„Neen, of hij moet het zóó gedaan
hebben, dat ik het juist niet zien kon 1"
verklaarde Fish. „Hij en de anderen
gingen ons voorbij toen zij het café
verlieten, maar hij nam geen notitie
van ons."
„Hebt u hem later nog ergens te
ruggezien informeerde Scarterfield.
„Neen," antwoordde Fish. „Ik heb
Huil den volgenden morgen reeds vroeg
verlaten en ben toen naar South Shields
gegaan om eenige mijner bloedver
wanten te bezoeken. Nu slechts enkele
dagen geleden kwam ik hier en hoor
de van juffrouw Ormthwaite dat u
nasporingen deed naar dien Nether
field Baxter, nadat ik haar mijn lot
gevallen verteld had, en daarna ben ik
hier gekomen. Wat moet u nu eigenlijk
van Baxter hebben 7'
Scarterfield vertelde Fish genoeg
om hem tevreden en gerust te stellen
en daarop ging de man heen, na ons
nog gezegd te hebben dat hij nog voor
ongeveer een maand thuis zou blijven.
Toen hij weg was, wendde Scarterfield
zich tot mij.
„Wat zegt u daar nu wel van, mijn
heer Middlebrook vroeg hij.
„Wat denkt u er van luidde mijn
wedervraag.
„Ik denk dat Netherfield Baxter
nog in leven is en het een of ander in
het schild voert," antwoordde hij.
„En ik zou er heel wat voor over heb
ben om te weten, wie die Chinees is
waarvan Fish ons vertelde. Er zijn
echter verschillende wegen om heel
wat te ontdekken nu ik het verhaal
van Fish heb gehoord, mijnheer Middle
brook Ik ga naar Huil Gaat u mee
Die gedachte was tot op dat oogen
blik niet in mijn hoofd opgekomen
ik aarzelde echter geen moment en
nam de uitnoodiging van den detective
dadelijk aan.
„Graag!" antwoordde ik. „Wij zul-,
len trachten, het eind van deze his
torie te vinden, Scarterfield Hebt u
een spoorboekje
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
De cargadoor Jallanby.
Er waren nog andere redenen dan
het plotseling in mij opgekomen, prik
kelend verlangen om de beide moord
zaken na te gaan tot het einde wat
dat ook wezen mocht die mij deden
besluiten, in te gaan op het voorstel
van den detective om hem naar Huil
te vergezellen. Zooals ik tot Solomon
Fish gezegd had, was ik in Huil vrii
goed bekend. In mijn jonge jaren had
ik daar bij bloedverwanten steeds mijn
jaarlijksche vacantie doorgebracht, en
ik had levendige herinneringen aan de
stad behouden.
Reeds in dien 'ijd was men begonnen,
de stadHull te vernieuwen en uittebou-
wen, werden er mooie nieuwe s+raten
en pleinen aangelegd, waar vroeger
de oude wetsche, nauwe straten die
eigenlijk meer op stegen geleken,
waren gewees'. Maar toen, evenals nu,
bestond nog al ijd bet oude Hull van
de High Street, de Market P'ace en de
Land of Green Gingerde oude dok
ken, werven en kaden waren er nog
steeds te vinden. Als jongen reeds had
ik daar altijd gaarne gewandeld, en
niets lieve deed ik ook dan een be
zoek brengen aan de groote kerk der
Heilige Drie^"ld"**1®"1 de St. Maria-
kerk in Lowgate. Er ning over de gan
sche stad een eigenaardige zeelucht en
een atmosfeer van het ze.e-leven, die ik
elders nooit had on moet niet in
Wapping of Bristol, noch in Sout
hampton of Liverpool. Men voelde in
Huil, reeds halfweg Bergen, Stockholm
of Riga te zijn. Ik had een hunkerend
en bijna sentimenteel verlangen in mij
voelen opkomen om de oude haven
stad nog eens terug te zien en nog eens
te genieten van haar eigenaardige
aantrekkelijkheid
„Ja, ik ga zeker met u mee, Scarter
field herhaalde ik. „Het zal mij ech
ter benieuwen, wat wij nu ontdekken
Denkt u werkelijk dat wij onzen vriend
Netherfield Baxter op het spoor zijn 7'
„Daaraan twijfel ik geen oogenblik 1"
verklaarde de detective op zeer beslis
ten toon, terwijl hij zijn blik over de
tabellen van een spoorboekje liet gaan.
„Die Fish had gelijk het was
Baxter dien hij gezien heeft. Baxter
wie weet met welk een atmosfeer van
geheimen en misdaden omgeven 1"
„Bijvoorbeeld den moord op een
der beide Quicks 7' vroeg ik.
„Ja, althans zal hij er wel iets van
weten," gaf Scarterfield ten antwoord.
„In elk geval is hier wellicht de sleutel
van het geheim, en ik zal er gebruik
van maken. Aangezien de man in Huil
was, zal er daar wel meer omtrent hem
te hooren zijn waarschijnlijk komen
wij héél veel te weten."
„Uitmuntend," zeide ik. „Ik ga met
u mee. Laten we nu maar gaan."
Wij vertrokken terstond en de snel
trein bracht ons over New Castle en
York naar Huil; Wij kwamen daar
laat in den avond aan té laat on nog
iets anders te doen dan te soupeeren
en ons te bed te begeven. Den volgen
den morgen zwierven wij eerst een
weinig door het oude stadsgedeelte en
begaven ons tegen den middag naar
de „Goose and Crane". Fish had ons
verteld dat de man, dien hij in gezel
schap van Baxter had gezien, in de
oude herberg gekomen was in zijn
overhemdsmouwen en zonder hoed
hij was dus blijkbaar de 'een of andere
winkelier uit de buurt die gewoon was,'
om vóór etenstijd de oude herberg
binnen te gaan om een bittertje te
drinken. Met dien man hoopte Scarter
field in aanraking te komen als hij
hem ontmoette, kon hij hem wellicht
waardevolle inlichtingen ontlokken.
Als jongen had ik alleen den gevel
van de oude herberg Goose and Cra
ne" gezien thans trad ik dus voor de
eers'e maal in mijn leven het gebouw
binnen, en zag met één oogopslag,
dat het inwendige van de herberg zoo
mogelijk nog merkwaardiger was dan
de gevel. Eigenlijk was de benaming
„hotel" meer geschikt voor het ge
bouw dan het eenvoudige „herberg".
De inrichting herinnerde levendig aan
de dagen van Tidor, een verzame
ling gezellige kamers met oud meubi
lair, wijden haard en betegelde vloeren.
Als de bewoner en zij die de plaats
geregeld bezochten slechts het bij de
omgeving passende costuum hadden
gedragen, zouden wij ons gemakkelijk
in den tijd van Koningin Elisabeth
verplaatst gewaand hebben. Wij von-
.den zonder moeite het vertrek waarin
Solomon Fish met zijn kameraad ge
weest v/as toen hij Netherfield Baxter
ontmoette. De deur was half geopend
en aan de buitenzijde stond op het bo
venste paneel met nog slechts half-
leesbare, vergulde letters „Alleen voor
zeeofficieren". Het was evenwel blijk
baar zeer lang geleden, dat men deze
waarschuwing op de deur had aange
bracht, en ze was thans ongetwijfeld
niet meer van kracht. Wij traden bin-
nén zonder door bedienden van het
hotel met vragen lastig gevallen te
worden en bestelden eenige verver-
schingen, waarna wij geduldig wachtten
op de komende dingen.
Er bevonden zich verscheidene per
sonen in het vreemde, oude vertrek;
zij allen s henen min of meer met het
zeeleven in connectie te staan, want
het waren krachtige, forsche majinen
van ineengedrongen ge talte, met ge-
bron d gelaat, gekleed in een blauw
pak van degelijk blauw laken, en die
eigenaardige uitdruKKing op net
gelaat welke den zeeman kenmerkt.
Af en toe vingen wij het een en ander
van het gesprek op het ging geheel
over het leven aan de haven en op de
wijde zee. die zich zoover 't oog reikte,
vóór de stad zich uitstrekte. Terwijl hei
gesprek in vollen gang was, trad een
man binnen die daarvan was ik met
één blik overtuigd degene was dien
wij zochten. Hij was zeer zorgvuldig
gekleed, droeg een prachtige gouden
horlogeketting en in zijn das een gou
den speld. Maar hij was in zijn
overhemdsmouwen en zonder hoed.
Scarterfield boog zich naar mij over.
„Ik wil wel om 'n millioén wedden,
dat dat onze man isfluisterde hij
mij toe.
„Ik geloof het ook," antwoordde ik.
De pas-aangekomene, die, te oor-
deelen naar de vele knikjes en den kor
ten groet die de reeds aanwezige be
zoekers met hem wisselden, een goede
bekende scheen te zijn, begaf zich
naar het buffet en bestelde 'n bittertje.
Spoedig was hij met enkele mannen in
druk gesprek, en ook dit ging, voor
zoover wij het konden verstaan, over
het zeeleven. Wij hoorden echter niet
den naam van den man in zijn over
hemdsmouwen toen hij zijn glas had
leeggedronken, knikte hij de aanwezi
gen gemeenzaam toe en verliet het
lokaal met een korten groet. Scarter
field gaf mij een wenk en wij verlieten
op onze beurt de herberg om hem te
volgen.
Onze man ging den hoek om en ae
Highstreet in. Hij was daar blijkbaar
goed bekend, want wij zagen dat hij
door vele voorbijgangers gegroet werd.
Hij haastte zich als een man, wiens
tijd kostbaar is en was op het punt te
verdwijnen in een kantoor, dat op een
der vensters met flinke letters het op
schrift droeg „J allanby, cargadoor".
Op het moment waarop hij de deur
opende was Scarterfield aan zijn zijde,
„Neem mij niet kwalijk, mijnheer,"
zeide hij beleefd. „Mag ik u even spre
ken 7'
De man wendde zich om, herkende
blijkbaar in Scarterfield een der vreem
delingen die hij even te voren had ge
zien in de Goose and Crane", en keer
de zich daarop van hem naar mij.
„Jawel," antwoordde hij toen. „Wat
is er van uw dienst 7'
Scarterfield nam uit zijn portefeuille
een kaartje en reikte hem dat over.
„U zult hieruit kunnen zien wie Ik
ben," hernam hij. „Deze heer is een
vriend van mij, en staat mij op het
oogenblik in de zaak die ik onderhan
den heb, met zijn speciale kennis van
oude geschriften terzijde. Ik veronder
stel dat u de heer J allanby is 7'
De cargadoor schrok een weinig
toen hij een blik wierp op het kaartje
en het doel van Scarterfield's bezoek
begreep.
„Ja, ik ben Jallanby," antwoordde
hij. „Kom binnen, heeren." Hij ging
on - voor naar een donker, vrij stoffig
uitziend kantoortje en gaf een klerk
die daar zat te schrijven een werrk
om het vertrek te verlaten. „Wat
wenscht u, mijnheer Scarterfield?" vroeg
hij. „Inlichtingen zeker?"
,,U hebt goed geraden, mijnheer,"
antwoordde Scarterfield. „Dat is het
doel van ons bezoek. Wij zijn naar
Huil gekomen om u te zoeken, in de
hoop dat u in staat zou zijn, ons ce
gewenschte en noodige inlichtingen
te verschaffen. Op grond van het een
en ander dat wij eerst gisteren verno
men hebben, gelooven wij dat u op
n morgen, ongeveer drie weken gele
den, in de herberg Goose and Crane"
waart, in hetzelfde vertrek waar wij u
zooeven hebben gezien, in gezelschap
van twee mannen elegant gekleed
in blauwe costuums en met strooien
hoed een van hen had een goudblon
den puntbaard. Herinnert ge u dien
dag
Ik sloeg het gelaat van den carga
door oplettend gade, terwijl Scarter
field dit alles zei en zag daarop een
uitdrukking van intense belangstelling,
verbazing en zelfs wantrouwen ver
schijnen
„Te deksel P* rkip hij uit. wilt