VOOR DE Ijl5 «4 s a 3 N r Moppentrommel iU Ui Pciiia!iisiiiiiigii§iiiisg9isii!iniBissii3i!S!§ig88ss9g9is3iis8giiiiiByi:3giiegiggiïïiii8i::iiai&sisgisiais38ia' s V. "«5 c a) CS 4) 23 •X u. n_ o So" 0.>S; v 'O 00 oo rd &H CD X) 03 O E <s> a o a tQQ a TO *p G o "2 Q> G Im O a> a» Q -n T -o c G -o G ■V™ -c -O r c J g -C N 55 cs I C/3 8 a o G JSI -S .a jy S - .t- -o =3 ^■j G G O Q> o s O -G -CC U _iC cfl «Xj fc. *o x _C c u .{2 h jg IS» U G2 O -G O - *7 N G 2 6 03 X <oc S 5 -j d s s S - G G .2 03 S S» S a.— -S -f a» C s 2 9 tti." r! *- gS-S-ga^-s" .Era m..c «13 D !U CO a) bo.. c a, a> 3 O o u. G T3 r-\ "o 5 C -g <U CJ -73 RJ J 3Si-ss5 •=•01. S.%>«s <u ^«S a> u. u. s- o co or: T-i - I if "3 *3 gsï«-S g 3 s ISI E> V 9S ra-a g c *t3 .2 3 2 *a °,"2, b e 8 S- - >=5.2 E-S S-* 2 *o Sc s uT C o •o *0 .O u- °4i S-uI - -.*o r -c g o i- ?2 *-• 5 <U 2; 0) _T C 4J C O tuc co c g fe- C o 6"* ra xs TFT N Ci* -«O O Mg c 2 n - 5 ana Züu ;m 1 toch niet zeggen dat hij door de politie gezocht wordt?" ,,Ilc wilde alleen zeggen dat ik eenige inlichtingen omtrent die mannen be hoef," antwoordde Scarterfield voor zichtig. „Herinnert ge u dien mor gen „Ik herinner mij een groot aantal morgens," antwoordde Jallanby met bijna vermakelijke openhartigheid. „Ik ben verschillende malen met die twee mannen naar de Goose and Cra ne" geweest toen zij in de stad waren. Wij deden zaken èn het gebeurde meer malen dat wij middags tegen etens tijd daar even 'n borrel gingen drinken. Maar het verbaast mij dat wel, om het maar in ronde woorden te zeg gen dat c'e ectif ïn naar hen o - ken „Mijnheer Jallanby," zeide Scarter- 3eld, „ik zal open kaart met u spelen Tot zoover als wij thans met ons onder zoek zijn ge\or erd, is het nog slechts een vermoeden hetwelk wij hebben op gevat. Ik ben nog niet geheel zeker van de identiteit dezer mannen en eigen lijk is het zeker slechts één van de twee wiens spoor ik zou willen volgen, of schoon ik gaarne ook zou willen weten wie de ander is. Maar als de man dien Ik bedoel degene blijkt te zijn voor wien ik hem houd, dan is hij betrokken in een roofzaak, en vermoedelijk zelfs bij een moord. U ziet, hoe ernstig de zaak is. Ik zal nu trachten, uw ge heugen een weinig te hulp te komen. 'Herinnert ge u nog dat op dien mor gen, waarop u met de beide door mij bedoelde mannen de „Goose and Cra ne" verliet, een forsche zeeman toe trad op den man met den puntbaard die zich In uw gezelschap bevond, en dat die zeeman in hem een vroegeren kennis van hem, 'n zekeren Netherfield Baxter zeide te herkennen Jallanby ontsteldehet was duide lijk dat hij zich dat voorval zeer goed herinnerde. „J a zeker riep hij toen uit. „Dat herinner ik mij levendig, want ik stond vlak naast den man met den punt baard. Maar deze zei dat hij Nether field Baxter niet was, en dat er stellig «en vergissing in het spel moest zijn.' „Juist, maar ik geloof dat er geen vergissing heeft plaats gehadher nam Scarterfield. „Ik geloof dat die men werkelijk Netherfield Baxter was. En het is Netherfield Baxter dien 'ft zoek. Welnu, in vertrouwen,mijnheer Jallanby, wat weet u van deze twee /mannen Wij waren tot dusver allen blijven staan, maar bij deze laatste directe nitnoodiging om ons te zeggen wat hij wist, beduidde de cargadoor ons met •en handbeweging om plaats te nemen, terwijl hij zelf ging zitten op den stoel dien de klerk zoo juist had verlaten. „Dat is een vreemde geschiedens, mijnheer Scarterfield," zeide hij. „Roof? Moord? Dat zijn afschuwelijke dingen en het is allesbehalve aange naam om die woorden in één adem te hooren noemen met degenen met wie men zaken gedaan heeft. En dat was .natuurlijk het eenige wat mij met de beide mannen in connectie heeft ge bracht. Het waren overigens ook wel gemanierde, en prettige lieden ik heb zelfs nog eenmaal met hen gedi neerd op 'n avond in hun hotel „Welk hotel was dat 7" vroeg Scar terfield. „Het Stationshotel," was het ant woord. „Zij zouden daar ongeveer tien dagen blijven, gedurende welken tijd zij hun zaken dan ook met mij hebben afgedaan, ik heb van hen nooit iets bemerkt wat niet in den haak was zij schenen te zijn waarvoor zij zich uitgaven, in elk geval hadden zij volop geld althans voor wat zij in Huil noodig hadden." „Ónder welke namen hebt u hen ge kend f vroeg Scarterfield. „En^waar zeiden zij, van daan te komen „De man met den bruinen punt baard noemde zich Norman Belford," antwoordde Jallanby. „Ik geloof dat hij uit Londen kwam. De ander was een Fransehman, vermoedelijk een Fransch edelman, te oordeelen althans naar zijn naam, maar deze i3 mij ont gaan. Belford noemde hem altijd VI- comte wat naar ik dacht het Fransche woord is voor het Engelsche woord Viscount." Scarterfield wendde zich om en keek mij aan. Ik gaf hem een blik terug wij hadden op dat oogenblik de zelfde gedachte de vondst van den ouden Cazalette in het struikgewas nabij het strand. Ik kon een uitroep niet weerhouden. „De zakdoek Scarterfield kuchte het was een droge, beteekenisvolle kuch. „J uistzeide hij toen. „De zak doek Daarop wendde hij zich weer tot den cargadoor. „Mijnheer J allanby' vervolgde hij, „wat wilden die twee mannen van u Wat voor zaken hadden die in Huil te doen „Dat kan ik u in enkele woorden zeggen," antwoordde Jallanby. „Voor zoover ik erbij betrokken ben, waren die zaken eenvoudig en eerlijk genoeg. Zij kwamen op zekeren morgen hier, zeiden mij dat zij in het stationshotel logeerden cn dat zij een vaartuig wilden koopen, hetwelk met een klein aantal personen de Noordzee kon oversteken naar de Noorweegsche fjorden. Zij verklaarden liefhebbers van zeilen te zijn en ik ontdekte natuurlijk spoedig dat zij in het vak wel thuis waren zelfs, onder ons gezegd, geloof ik dat zij op het gebied van zeevaart even ervaren waren als de beste zeeman." „Juist!" antwoordde Scarterfield, mij een knikje gevend. „Ik dacht wel dat u dat terstond zou hebben bemerkt. „Welnu, ik had toevallig juist wat zij schenen te behoeven," ging de cargadoor voort, „namelijk een vaar tuigje, dat mij kort geleden voor ver koop was overgedragen en op dat oogen blik in het Victoria-dok lag. Het was juist het soort van vaartuig waarmede de belde mannen zelf konden zeilen, laten we zeggen met behulp van één man of twee jongens. Als u dat wenscht, kan ik u precies vertellen hoe het jacht er uit ziet." Wordt voortgezet. DE BEKENTENIS. Ongeveer een half nur was de jury in een andere zaal aan het beraadslagen en het publiek, dat het wachten moede werd, begon hardop te babbelen. Tusschen twee gendarmen stond de be klaagde onbeweeglijk. Hij was de vijftig gepasseerd, een weinig gebogen en nog al mager; zijn goedig, door de zon gebruind gelaat boezemde vertrouwen in- Er waren dan ook verscheidene personen in de zaal, die niet aan zijn schuld konden gelooven. „Vader Tarda schuldig! Hij zou zelfs geen vlieg kwaad doen!" „Och wat! Alles pleit tegen hem. Hij houdt veel van zijn zoon, hebt gij gezegd." „Ja, ja, daarin overdrijft hij zelfs wel wat Gfj weet immers wei dat de arme jon gen verleden jaar door een omvallenden populier bijna gedood was. Men meende toen, dat vader Tarda van verdriet zijn verstand zou verliezen. Maar dat alies bewijst mets." „Iemand, die zoo gevoelt, is geen misda diger. Opmerkelijk is 't, dat hij zooveel vriendschap betoont voor Pierre Baar, want dat deze 'n goed mensch is, geloof ik niet, maar Pierre redde zijn zoon, door den boom in zijn val een andere richting te geven. Ik geloof, dat hij zal worden vrij gesproken. Bijna allen hadden 't slachtoffer gekend een weduwe van twee-en-zeventig jaar, bij genaamd; „het oudje met de katten." Zij bewoonde een klein huisje, dat midden in 't land stond, twee honderd meter van den grooten weg. Zij had bloedverwanten noch vrienden, was zeer gierig en zeer rijk. Zij had slechts een hartstocht, n.l. voor katten. Alle katten die zij zwervend vond, nam zij op en verzorgde ze met liefde Daaraan had zij haar bijnaam te danken. Overdag liepen de dieren in de velden, maar 's avonds riep zij ze om ze in huis te laten. Op een morgen in de maand Mei vond men het oudje, met verpletterden schedel op den grond uitgestrekt Alle kasten in haar huis waren geopend; diefstal was dus de drijfveer tot den moord geweekt Bij 't onderzoek ter plaatse inge steld vond men een houweel, dat aan va der Tarda toebehoorde. Hij herkende zijn gereedschap, maar ontkende de moorde naar te zijn. Hij werd gevangen genomen en stond nu terecht voor moord Emdeïijk werd er gesebeM. De jury trad onder doodsche stüte <le zaal binnen: de beslissende woorden wer den met spanning verbeid. Het antwoord van de jury luidde: „De beschuldigde is onschuldig." Een ooi-verdoovend handgeklap volgde op deze verklaring. Wat vader Tarda aan gaat bleek en bevend hoorde hij zijn vrij spraak aan, terwijl de tranen hem langs de wangen vloeiden. Vijftien jaren waren voorbij gegaan. Of schoon vader Tarda vrijgesproken werd, was hij uit zijn betrekking ontslagen en menigeen noemde hem nog steeds den moordenaar van „het oudje met de kat ten". Openlijk verdacht leidde de ongeluk kige een ellendig leven. Zij, die van zijn onschuld overtuigd waren, durfden er niet voor u5dromen. Wat hun wei vreemd toe scheen, vader Tarda ltet Pierre Baar nu links liggen, terwijl deze hem toch telkens kwam opzoeken. Zijn zoon, die in dienst was, geloofde niet aan zijn schuld en dit was voor den armen man een groote troost Door den tijd, die over de geschiedenis was heengegaan, had men haar bijna ver geten, maar toch bleef op vader Tarda de naam „moordenaar" altijd rusten. „Vader Tarda o, ja dat is ja de moordenaar van het „oudje met de katten." Ja, men heeft het hem niet kunnen be- whzen. Hij is vrijgesproken, maar Het was op een ochtend in de maand Augustus. Vader Tarda verliet zijn woning om zich naar zijn werk te begeven. „Mooi weer vandaag, vader Tarda." „Ja, zeker. Wat voor nieuws is er?" Niets, ofAls je 't nog niet weet, Pierre Baar ligt op sterven. Hij zal den avond niet meer halen." „Pierre Baar? Maar ik zag hem gisteren nog gezond en wel." „Maar weet je het dan niet? Baar is eer gisteren door een wesp gestoken. Hij heeft er niet op gelet en zijn hoofd is nu vreeselijk opgezetHij Ss ver loren „Dat is vreeseïijk. En hij zal den nacht niet meer halen zegt gij?" Vader Tarda ging onmiddellijk naar de stad. Zijn werk liet hij in den steek. Ver wonderd zagen eenige mensehen, dat hij bij den officier van justitie aanschelde, met wien hij een ernstig onderhond had. De officier liet hem een unr later zelf uit en zei op den drempel zachtjes; „Dus vanavond tegen tien uur, niet waar?" Er viel^niet meer aan te twijfelen, het parket zou aan het sterfbed van Pierre Baar bijeenkomen. Het sloeg 10 uur, toen er bij Pierre Baar werd gescheld. Een meisje opende de deur, doch sprong van schrik achteruit bij het zien van de ambtenaren der rechtbank. „Hoe is het nu met uw meester," vroeg de officier. „Hij sc'ijnt te slapen, maar...." „Kunt gij ons in zijn kamer brengen, zonder dat hij er iets van merkt, -*■ of in een aangrenzend vertrek?" „Maar, mijnheer, waarom," mompelde zij. „In naam der wet, antwoord." „Ja, dat kan wel." „Ga ons dan maar voor; maar geen woord hoor. Laat ons handelen." De overheidspersonen volgden het meis je naar een kamer naast die van den stervende. Vader Tarda trad de ziekenkamer bin nen, terwijl de anderen ongemerkt tot in de nabijheid van den stervende slopen en zich achter het gordijn verborgen. Toen Pierre Baar een oogenblik zijn hel derheid van geest terugkreeg, zag hij Tar da, die voor zijn bed stond en een zonder linge schrik scheen Zich van hem meester te maken. Pierre Baar, ik ben het. Zie je mij en versta je mij?" „Ja, ja" antwoordde de ongelukkige met bevende stem. „Je bent vader Tarda, de moordenaar van het oudje met de katten." „Je weet dat je liegt. Je zult weldra sterven, dus het uur om de waarheid te spreken is nu voor je gekomen. Herinner jij je niet dat je hard wegliep, omdat je meende iemand te hooren loopen? Dat was ik. Ik heb je herkend, Pierre Baar. Jij 'ïebt het oudje gedood." De officier schoof behoedzaam het gor dijn weg en keek naar den stervende. Baar had zich halverwege opgericht en zei met zonderlinge stem: „Ha! Ha! Ha! En waarom heb je dat niet voor de rechtbank gezegd, moorde- laar?" „Waarom? Omdat je mijn zoon, mijn Victor bet leven gered hebt Begrijp je Ja, als men mij veroordeeld had, zon ik gesproken hebben, want mijn zoon had dan een bezoedelden naam 'gedragen. Maar men beeft mij vrijgesprokenen ik heb gezwegen, niettegenstaande ieder mij voor 4 den moordenaar hieldom jou te redden, zooals je mijn zoon gered hebt, omdat Victor mij niet voor schuldig hield. Dat was voldoende. Maar nu ga je ster ven, de menschen kuiraen niets meer te gen je doen. Herstel mij' 3n mijn eer, ik smeek het je." „Neen, neen, jij bent de moordenaar, moordenaar!Moordenaar!" Bleek en bevend bleef Tacda staan. Plotseling weerklonk door de stille nacht een zacht gemiauw, Pierre Baar richtte ach angstig op, luisterend! De kat miauwde nog steeds, lang, zacht jes en klagend. De oogen puilden den stervende uit de kassen en ondanks zich zelf zei hij: „Ja, ja, het oudje met de katten. Dat is een oude heks, zij heeft geld, veel geld. Het was nacht, een kat miauwde, dat was ik. Dat was een list Ik had mijn plan ge maakt een houweel van vader Tarda men zou dan denken, dat hij de moor denaar was, want hij werkte in de buurt. Maar zou zij in den nacht openen? En mijn plan was niet slecht bedacht. Als ik eens liet gemiauw van een kat nabootste... een kat die naar binnen wil. Miauw.... Een kat die verdwaald is en erg laat thuis komt. Miauw! Miauw!". „Ja, stil maar, kleintje, ja poesje, wacht maar," riep het oudje. „Ja, ja, 't is zeker Grand-Museau, 't is zijn stem. Stil maar, deugniet." „Miauw," zei de kat. Zij opent de deur! Nu het houweel. Daar ligt zij dood. En ik 't geld, al 't geld. De moordenaar? Wel. dat is vader Tarda. Ha, ha, ha!" Plotseling trad de officier uit zijn schul- hoek te voorschijn. „Ha, de ellendelingen," riep Pierre Baar, zijn vuist ballend. De officier legde zijn hand op den schou der van den ongelukkige. „Wij hebben u gehoord, ge hebt bekend. Gij zijt de moordenaar geweest" „Ja, ja, ik ben het, ik ben het.... ver staat gij? Maar, maar Hij bracht zijn hand aan de keel. Hij voelde, dat hij ging sterven. Plotseling viel hij achterover, zijn handen vielen slap langs zijn zijde. De moordenaar van het „oudje met de katten" was niet meer. Iets ts'"S den KiNfEnLiOKE 'IjpEnüAitxiu-tiEIJD. Moeke, weten de beesten hoe ze heeten? Neen, kindje, dat geloof ik niet! Zucht van verlichting van de kleine meid, en dan, na eene kleine pauze: Maarr gelukkig, niet. Moeke? Want voor den ezel bijvoorbeeld zou dat niet erg pleizierig wezen DILETTANTEN. Op een tooneel-affiche in een pro vincie-plaatsje kon men lezen, dat in het nieuwe drama: de dievenrollen door eeniga amateurs uit de hoofdstad zou den vervuld worden. EEN VINNIGE CEITEK Ik heb u gisteravond in het par terre gezien; zeg mij eens oprecht, zon der vleierij, hoe is u mijn „Abel" be- v.d'en? werd den Duit chon tooneelspe- ler Bröckelman door een zijner con fraters gevraagd. Brockelmann hield zich alsof hij een poos nadacht en zeide toen: „Abel"' Het komt mij toch voor, dat je de rol van „Kain" gespeeld hebt. Neen, „Abel" was het, verzekerde de ander. Hoe kan dat wezen? hernam Broc kelmann ik weet toch heel góed, dat je „Abel vermoord" hebt. HIJ KENDE OOK LATIJN. /Reiziger: Van deze stof heb ik de laatste dagen 1000 meter verkocht. Be grijpt U wat dat zeggen wil? Winkelier: Jawel, 10 Meter.. OP HET EXAMEN. Professor: Wat zoudt u doen, als de toestand van den zieke verergde. Student: God danken, dat ik niet in zijn vel stak. No. 43 EERSTE JAARGANG 1922 1—turnum™-1" n—«m—«1—IV—F***'"'™—1—m—jf c«oxa HUISKAMER „Welnu, wat ge hier ontdekt hebt, voert ons onwillekeurig naar het ver leden terug. Laten we eens veronder stellen zonder een zekere mate van veronderstellingen kunnen wij toch niets doen laten wij, zeg ik, om ver der te kunnen redeneeren, eens even veronderstellen dat de Netherfield uit Blyth, die zich met Noah en Salter Quick op de „Elizabeth Robinson" bevond met bestemming voor Che mulpo dezelfde persoon is als Nether field Baxter, die dat weten wij nu met zekerheid eenige jaren geleden in Blyth woonde. Zeer goed maar wat weten wij nu van Baxter Dit dat een oneerlijke bankdirecteur eenige kostbaarheden van de bank ontvreemd de, daarna plotseling door een ongeluk om het leven kwam en dat Baxter even plotseling verdween. De veron derstelling is nu dat Baxter in die diefstal betrokken is geweest. We zuilen nóg meer veronderstellen; dat. Baxtjr wist, waar de gestolen gcederen zich bevonden, dat hij zelfs de behulp zame hand bij het verbergen daarvan had geboden. Het eerste wat wij dan weder van hem hooren, is dat hij als wij tenminste aannemen dat hij Netherfield is zich aan boord van dat schip bevindt, hetwelk volgens u door Lloyds gegeven inlichtingen, in de Gele Zee met man en muis 'verging. Maar wij weten nu, dat wat er ook gebeurd moge zijn met de rest der be manning, drie mannen van de „Eli zabeth Robinson" erin slaagden, zich te redden, namelijk Noah Quick, Salter Quick en de Chineesche kok, wiens naam ik vergeten ben, maar die onder anderen ook den voornaam Chuh droeg. Deze Chuh verscheen op zeke ren dag bij Lloyds in Londen en vraagt - inlichtingen aangaande het schip. Noah Quick arriveert te D'evonport en be gint daar een herberg. Eenigen tijd later daagt ook Salter Quick op en neemt zijn intrek bij zijn broeder. En ten laatste wordt Salter Quick aan de kust van Northumberland gezien, blijk baar ijverig speurend en zoekend naar een kerkhof of kerkhoven waarin zich een of meerdere graven der familie Netherfield bevinden tenminste, hij wendt voor, dat dit de naam van zijn moeder's familie is. Wij weten verder wat er met Salter Quick en met Noah Quick gebeurd is. Maar nu zou ik nog v/el eens willen weten of er vóór dien tijd nog iets is gebeurd „Ja, minheer Middlebrook zeide Scarterfi ld vragend. „En wat ver der „Ik zou wel eens willen weten," - antwoordde ik, mij een weinig over het tafeltje, waaraan v/ij zaten, naar hem overbuigend. ,,of Noah en Salter Quick, hetzij een van hen alleen óf beiden gezamenlijk, dezen Netherfield Baxter vermoord hebben vóórdat zij zelf werden vermoord. Of als zij het zelf niet gedaan hebben, hadden zij dan wellicht een bondgenoot een me deplichtige, die eerst Netherfield Bax ter, en daarna de beide Quicks ver moordde Begrijpt u mij „Ik geloof het niet," antwoordde hij. „Neen, ik begrijp uw bedoeling niet goed." „Kijk eens hier, Scarterfield," her nam ik. „Veronderstel eens dat een bende stoutmoedige mannen zonder geweten samenspannen, zooals het wellicht op dat schip gebeurd is. Zij zijn er allen op uit om te hebben wat zij krijgen kunnen. Een van hen is in het bezit van een waardevol ge heim, en hij maakt daar de anderen deelgenoot van, of althans eenigen van hen, zijn vertrouwden. Er hebben zich meermaken dergelijke gevallen voor gedaan dat het een of ander geheim door laten we zeggen vijf of zes mannen werd gedeeld en de een na den an der vermoord werd, totdat eindelijk het geheim nog slechts aan een of twee mannen bekend was. Als men met tweeën iets moet deelen, is dit meer waard dan een zesde aandeel, Scarterfield, en als men alléén bekend is met een geheim, kan dat meer waard zijn dan wanneer anderen er óók van weten. Begrijpt ge mij nu „Ja, nu begrijp ik u," antwoordde hij langzaam. ,,U bedoelt dat Salter en Noah Quick zich wellicht vanNether- field Baxter hebben ontdaan, en dat zij op hun beurt hetzelfde lot hebben ondergaan." „Preciesantwoordde ik. „U hebt het zeer duidelijk gezegd „Welnu," hernam hij, „als dat zoo is, zijn er dat is vanaf het begin dui delijk geweest twee mannen betrok ken bij den moord op de gebroeders Quick, want Noah en Salter Quick v/erden op denzelfden avond in plaatsen ver van elkaar verwijderd, om het leven gebracht. Het staat absoluut vast dat de man die Noah doodde niet de moor denaar van Salter was." „Natuurlijk stemde ik toe. „Wij hebben van den aanvang af geweten dat er twee moordenaars in het spel waren. Misschien zijn er nog wel meer p?r;onen bij betrokken en in elk geval zijn het merkwaardig scherpzinnige lieden.Ik ben er echter vrijwel van over tuigd dat de wensch van den een of anderen verborgen schat te vinden de drijfveer is van dien dubbelen moord en die overtuiging is nog versterkt door hetgeen wij omtrent dien kerkroof hebben ervaren.' Er zijn mij echter nog enkele punten duister." „Bij voorbeeld vroeg hij. „Wel, die ijver van Salter Quick, om een kerkhof te vinden waarin zich een of meer grafsteenen met den naam Netherfield bevonden." antwoordde ik. ,,En het feit dat hij naar dit gedeelte van de kust van Northumberland is gekomen in de verwachting, daar e zullen vinden wat hij zocht. Immers voor zoover men ons heeft kunnen in lichten, is er in dat district geen graf steen met dien naam te vinden, en komt hij ook in geen enkel doopregis ter voor. Wie heeft hem dan dien naam genoemd Het ligt toch voor de hand, dat als mijn theorie juist is en Baxter dus hem en Noah het geheim heeft verteld, dat hij hen dan ook de juiste plaats zal hebben genoemd." „Dat is de vraag nog," mijnheer Scarterfield. „Het is best mogelijk dat Baxter dat niet gedaan heeft, en hen alleen een vage beschrijving gaf. Intusschen het was de naam Nether field waarnaar Salter Quick gevraagd heeft." „Dat staat vast," zeide ik. „Maar waaróm hij dat deed, is voor ons nog niet duidelijk. En wat voor mij nog een grooter raadsel isals de beide mannen, die Noah en Salter Quick vermoordden, reeds hfwisten van het geheim, v/aarom hebben zij dan de kleeren der slachtoffers stuk gesneden, zoekend naar ja, naar wat En waarom werd eenigen tijd later die tabaksdoos onder de oogen der politie gestolen 7" Scarterfield schudde het hoofd en dat schudden was veelzeggend „Dat is mij onbegrijpelijkzeide hij. „Maar het laatste bewijst, dat een der moordenaars, misschien wel beiden, bij het gerechtelijk onderzoek tegen woordig waren." Ik schudde ontkennend het hoofd en antwoordde„O lieve tijd, neen In het geheel nietMaar wel dar de een of andere bondgenoot der moor denaars daarbij aanwezig geweest moet zijn. Mijn indruk van het geval is, dat de belangstelling, die de heer Caza lette zoo ijverig toonde voor de ta baksdoos, de zaak verraden heeft. Zal ik u eens zeggen hoe ik denk dat het met die tabaksdoos gegaan is Wei, ik geloof dat er personen aan wezig waren wij weten niet wie die öf met volstrekte zekerheid wisten óf er vrijwel van overtuigd waren, dat Noah Quick en Salter Quick met een geheim bekend waren, en dat een van hen, mogelijk ook beiden, dat ge heim zwart op wit bij zich droeg. Het gevolg daarvan was, dat beiden ver moord v/erden de moordenaars von den, ondanks het zeer nauwkeurig onderzoek, niet wat zij zochten. De opmerkingen van den heer Cazalette, gemaakt ten aanhoore van een vrij groot aantal personen, vestigde toen de aandacht op de tabaksdoos, en de moordenaars besloten, zich daarvan meester te maken. Wat nu was ge makkelijker dan dit voorwerp te stelen tijdens het gerechtelijk onderzoek, toen het met verschillende andere zaken die aan Salter Quick hadden toebehoord, om zoo te zeggen voor 't grijpen lag 7" „Ik kan niet zeggen of het gemakke lijk was of niet. mijnheer Middlebrook," merkte Scarterfield op. „Waart u bij het onderzoek tegenwoordig 7" „Ja, ik was er," zeide ik. „Bijna iedereen uit de omgeving was er trouwens, voor zoover de zaal hen xlthans kon bevatten.En ze was niet zoo klein, want naar mijn schatting be vonden er zich minstens eenige honder den personen. Wat mij opviel was, dat er onder de aanwezigen veel vreemde lingen schenen te zijn. Toen het on derzode afgeloopen was, verdrongen de menschen zich om de tafel waarop men alles, wat op het lijk van Salter Quick gevonden werd, had neergelegd. Was het nu niet gemakkelijk voor den een of,ander om die doos weg te ne men Het was op dat oogenblik zóó vol om de tafel, dat stellig niemand dat zou hebben opgemerkt." „En het is zeer duidelijk dat men het niet bemerkt heeft V meende Scarterfield. „Ik heb echter wel eens gehoord, dat zulke diefstallen alleen uit nieuwsgierigheid werden begaan, door een soort van ziekelijk verlangen om in het bezit te komen van het een of ander voorwerp dat met een moord iets uitstaande heeft. In elk geval, als juist die tabaksdoos gestolen werd door den moordenaar, of door iemand die in zijn opdracht handelde, dan wekt dat de veronderstelling dat hij of zij bij het onderzoek tegenwoordig waren. En dan is er nog die kwestie van Cazalette's portefeuille 1** „Wel, Scarterfield," zeide ik. „Er is nog een ander gezichtspunt in ver band met de beide diefstallen. Ver onderstel eens dat de tabaksdoos en portefeuille gestolen werden, niet om het een of ander geheim te ontsluieren, maar opdat niemand anders Caza lette, of wie dan ook ze in zijn bezit zou krijgen 7" „Daar zit wel iets in," antwoordde hij nadenkend. „U bedoelt dat de moor denaars zich Van de beide Quicks zouden hebben ontdaan opdat er twee deelgenooten minder zouden zijn en zij de beide voorwerpen - de tabaks doos en Cazalette's portefeuille gestolen hebben opdat geen buiten staander den sleutel van het geheim zou bezitten 7" „Juist 1" antwoordde ik; „Maar over de geheele zaak heeft tot dusver een geheimzinnigheid gehangen en wij kunnen nog steeds slechts veronder stellen hoe eigenlijk de ware toedracht is. Ge zult mét mij er echter wel van overtuigd zijn, dat wij met zeer scherp zinnige lieden te doen hebben 1" „Ik wilde, dat ik er een, al ware het ook slechts flauw, idee van had, wie het kunnen zijn," zuchtte hij. „Dat.." Voordat hij den zin kon voleindigen, trad een der kellners de koffiezaal binnen en naderde ons tafeitje. „Er is een man in de vestibule, die naar mijnheer Scarterfield gevraagd heeft," vertelde hij. „Hij ziet er uit als een zeeman, mijnheer, en zeide dat juffrouw Ormthwaite hem gezegd had, dat hij u hier zou kunnen vinden." „Dat is de vroegere hospita van Baxter," fluisterde Scarterfield mij toe. „Kom mee, mijnheer Middlebrook. men kan nooit weten wat er te hooren valt." Wij begaven ons naar beneden in de vestibule. Daar, in een ietwat ver legen houding zijn pet tusschen de vingers draaiend, stond een groote, bruingebaarde man/

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8