ÊdSHsniSMiti r LI té <M r- 10 55 Ü3(J n w a a» 3 i— *3 *s J? o 44 v.^ O -M F CL> -OX) t=J C ■EZ J£'y.ë^ S8clg-S 53 pVA C r; W |i ^g>è^3l bH= -« c c u 3 ;,^4j 5 y i~.fi ïBJta< 5 42 ot oj on .sa-u >^puj*ij3 a u i-s|«sg I c^-o u- s g °.a 1 bi a 1 wW 4» ;'S1S35 v V j_ S 3 or.j3-£ 0* -*-••£ t= v r-^> C «2 JU •*-> .£- Q£ oj c3 8-3 sl^^s^a o"o^;3 Q N O C 0 Bt «J >- <2 co uPi** o|JS «J g"0 S E~ fcf c r* -i_ y "44 fc-. 5-5 ti 2^3 ï>- W "tt ^"Olj 42-~rv .243 QJ OJ o nS fe-c tj-3-s.s e S c u p 6 IS s5B|-rf! if Sfc^S* I Co o s> <y -- O 42 u o c.-— SiNA cd -r qj 43 tJ QJ S Z S &f g Ja 7 s <u.S2 h,^T343 ca| >•§-£! i QJ;.a r Sé N-5 ^-Tg >r.^ i® a>-: islïl! "3"ö C -^juEHS^g^ f £-§■!* O) v cjk ^=3 <L) fS'jr 2 /K-S-sl g 3tig£»:S£|«- ^>aj2 «U-SL V N12ly :5 a 8 gl* s ÏNÖÜ'Si C ^TB N <V .j"Sï "O 01 VT3 342 -22 kJ-> 21 r- cj rj ,3 0 S.-S g 41 UJJ I ik-s e QJ QJ V iS cj-1- ÖJ c JJ SN T3 QJ'QJJS (j C OJ 4<! u «Q tvo a «J bl 8II öl o5 c'C5 - OJ S g •a^ a d c|§-Së§c c a'O 2 v o» wj> •O^SojojuaK r2,.i!Ï«in ■n-c-ol— S i» IT "rTTï7I -s O -3 l-ëgf" *a ll-S -3 'q2?14-C - -*sj£ W M 43 ja ■a e 3h«'0 4 u f 2 ■a 57 a s s ■-■» o a a S §J 8&a3£93JS?JI-Sg~88l .2S 21 gé ;..s'B'5m - "ga 9lil is >73 ré-'J <y o Ij u 3 2-WiL' t3 O d b n O R>' x üen anaeren morgen stond de veld wachter al vroeg met de kast vóór het jonge mevrouwtje. „Een mooie villa, mevrouw," zei hij. „Ja, maar toch wel een beetje een zaam," was het antwoord. „Nu ja, maar als er goed voor de veiligheid gezorgd wordt „Ja, zal je dit wezenlijk doen, veld wachter drong Gertie nog eens aan. „Ik kom meermalen in de week den omtrek inspecteeren, mevrouw." En hij kwam wezenlijk dikwijls. Een,paar dagen later verscheen hij. „Is er wat gebeurd vroeg Gertie angstig. „Ik dacht dat ik vannacht voetstappen hoorde in tien tuin." „Neen mevrouw, er is weleen ge vaarlijk heer opgepakt hier in de buurt, maar dat is al eergisteren ge beurd. Maar wat ik zeggen wou mevrouw, ik heb een buitenkansje voor u. Een paar prachtige leunstoelen, die voor een spotkoopje te krijgen zijn." „Nten, stoelen heb ik genoeg," zei Gertie. Het gelaat van den veldwachter nam terstond zijn gewone, sombere uit drukking aan. „U neemt me niet kwalijk dat ik er over spreek, mevrouw. Een van mijn kameraads vertelde het mij gisteren toen hij me kwam zeggen, dat er weer een ontsnapte gevangene hier in de buurt rondzwerft. Maar als u de stoe len niet hebben wilt..—" „Een ontsnapte gevangene? En is hij al gepakt vroeg Gertie ademloos. „Nog niet, mevrouw. Maar neem me niet kwalijk dat ik u over die stoelen lastig gevallen heb'. Ze waren wezenlijk heel mooi en goedkoop. Morgen, mevrouw 1" „Maar misschien kan ik ze toch wel gebruiken, veldwachter," sprak mevrouw haastig. Ze had in zijn oogen die uitdrukking weer opgemerkt, die ze er zoo ongaarne zag. „En denk je wezenlijk dat die dief hier nog in de buurt rondloopt „We zullen hem gauw te pakken hebben, mevrouw. Binnen een paar dagen zult u er wel van hooren. Bij die leunstoelen was ook een magnefieke tafel, die haast voor niets te krijgen is, als u er de stoelen bij neemt." „Goed, stuur het maar allemaal. Mijn man zal het wel goed vinden. En wat ik zeggen wilde, kom het direct zeggen, als de boef gepakt is, hoor." „Stellig mevrouw. Ik zal er aan den ken." Maar toen de meubels den volgenden dag kwamen, barstte Godfried in zulk een vlaag van boosheid tegen den veld wachter uit, dat de man zich in geen dagen op de villa liet zien. Mevrouw Lang bracht haar nachten ibijna slapeloos van angst door. „Je moet naar den veldwachter gaan en je verontschuldigingen maken, man," sprak ze op een nacht, nadat Godfried voor de derde maal binnen twee uur aan de deur had moeten gaan kijken of er geen inbreker bezig was. „Je weet immers dat er een ontsnapte gevangene hier in de buurt is, en we hebben nog steeds geen bericht dat hij weer gevat is „Maar kind, heb je dan de kranten niet gelezen Die kerel is ontsnapt uit een gevangenis, honderd mijlen hier vandaan „Nu ja, maar er zijn toch spoor wegen 1" Godfried zuchtte, maar., den vol genden dag ging hij naar den veldwach ter. „Zeg eens, man," sprak hij zoo vriendelijk als hem na een nacht zon der rust mogelijk was, „ik ben vannacht negen keeren op moeten staan om naar inbrekers te zoeken, aan de keuken deur, in den kelder, onder het bed. overal Kom in 's-hemelsnaam van avond aan mijn vrouw zeggen dat je nachtronde je driemaal in de buurt van onze villa brengt Hij keek den dienaar van den H. Hermandad veelbeteekenend aan. De ze knikte en sprak „Zal er voor zorgen mijnheer. Ik doe mijn plicht, dus mevrouw kan rus tig slapen. Sinds ik hier gestationneerd ben. is er uren ver 'i cv*»trek no? geen enkele misdaad gebeurd, mijnheer. Als u er om denkt, wilt u dan aan mevrouw zeggen, dat er een prachtige sofa voor haar te koop is, juist in de zelfde kleur van hout als de tafel en de stoelen van vóór veertien dagen „Stuur ze maar dadelijk, man en vergeet vooral niet aan mevrouw te zeggen, wat ik je gevraagd heb, hoor 1' „Waarom ben je in zoo'n tijd niet hier geweest vroeg Gertie streng, toen de veldwachter de „prachtige sofa" bracht. „Ik had het zeer druk, mevrouw," klonk het kortaf en de gewapemde macht vertrok. Een week later gebeurde het vreese-' lijke. 's-Morgens om tien uur verscheen de veldwachter met een wagen, waarop een reusachtig ledikant met kolommen, een meubelstuk, dat eon inbreker ooit stelen zou, verklaa 1 UW hij trotsch aan de dienstbode. „Ofschoon hiervoor op mijn gebied toch niet te vreezen zou zijn," voegde hij er veelbeteekenend aan toe. Maar tot zijn groote verbazing barstte het zachtzinnige vrouwtje, dat juist de gang in kwam en de laatste woorden hoorde, nog eer de dienstbode aan het woord had kunnen komen, opeens los in de heftigste verwijtingen. „Je kan je heele boeltje houden, hoor 1 En dien rommel dien je me al gebracht heb, kun je ook weer meene men," brak Gertie los. „Voor mijn part kom je hier nooit meer in de buurt 1" „Maar mevrouw, u hebt me zelf gevraagd een oogje te houden op de villa, uit vrees voor inbrekers 1" „Wat inbrekers," snikte Gertie. „Er zijn inbrekers geweest in den salon vannacht, en ze hebben alles wegge haald behalve die mooie koopjes van jou 1" En met verontwaardigd gebaar keer de ze den verbluften politiedienaar- meubelverkooper den rug toe. Winston's wraak. Het was beginnen te dooien. Maar langzamerhand werd het maan licht helderder, en Henry Winston bemerkte tot zijn schrik, terwijl hij den neus buiten het glazen portier van z'n auto stak, dat het kouder was ge worden en ijzelde. De weg, waarop hij in woeste vaart had doorgetuft, kwam hem opeens, bij het maanlicht onbekend en einde loos voor. Was hij afgedwaald van den straat weg Sedert hoe lang en hoe ver Hij wist het niet. Op goed geluk af zette zich de auto weer in beweging. De ijzel was door regen opgevolgd. „Hondenweer 1" mopperde Winston, terwijl hij de vaart van z'n auto tem perde. Hij keek andermaal uit het glazen portier en raadpleegde zijn horloge. 't Was tien uur in den avond. „Over een half uur had ik te Londen kunnen zijn, als die verwenschte af- wisselimg tusschen licht en donker mij niet telkens gedupeerd had," morde hij binnensm<" r !s. „Waar wereld ben ik Hij zette de auto stop en trachtte door het schelle licht van de zijlan taarns zich zoo moge'ijk te oriënteeren. Aan weerszijden van den breeden ongebaanden weg grijnsde hem een akelig woud toe. en voetindruksels noch wapensporen deden aan een be woonde streek of een openbaren ver keersweg denken. Ver, héél in de verte, meende hij tus schen kale takken een zwak licht te onderscheiden. Zou hij zich een weg door het woud banen en de auto op goed geluk onbe waakt achterlaten Goede raad was duur. Doortuffen ware een dwaasheid, vooral nu het maanlicht voor goed bleek uitgedoofd Winston loosde een zucht. „Ik moet poolshoogte gaan nemen, teneinde niet verder af te dwalen,' besloot hij na eenige weifeling. „Mi- schier d*»t daareind" menschen wo nen, die mij op het goede spoor kannen terugbrengen. Vooruit, in vredes naam 1" Hij wierp een droeven blik naar zijn auto, als gold het een smartelijk en langdurig afscheid, en plaste met ver kleumde leden en waggelende knieën door het drassige, spookachtige woud. „Brrrl" rilde hij onbehagelijk. Hij strompelde steeds voort, terwijl het zwakke lichtdat hij geen oogen- blik uit het oog verloor, steeds duide lijker en dichter naderde. Nog eenige ninuten, en een prachtig landhuis met sierlijke torentjes en fraaie boogvensters verrees voor zijne blikken. Hij bereikte het aan de achterzijde. Waggelend en zich aan den muur vastklampend zocht hij naar een deur. Zijn hand kwam onzacht met een der spiegelruiten in aanraking, hij strui kelde over een ketting en verloor het evenwicht. Opeens voelde hij zich door forsche armen aangegrepen. Twee mannen tilden hem op en droegen hem, zonder dat hij weerstand vermocht te bieden, het landhuis binnen. Toen hij zich tamelijk onzacht op een Smyrna-kleed voelde neergelegd, opende Winston de vermoeide oogen. Hij bevond zich in eene zaal, waar weelde en smaak kameraadschappelijk verkeerden. Twee mannen ongetwijfeld de zelfde, die hem hierheen hadden ge dragen, stonden druk fluisterend vóór een grijsaard van rijzige gestalte en edel voorkomen. Winston spitste de ooren, om geen woord te missen van hetgeen er ge sproken werd. „Zou hij het zijn, Jebkins?" vroeg een oude heer. „Ik twijfel er niet aan, mijnheer Trelawney, Zijne verdachte kleeding, die lange gele jas en vreemdsoortige pet met breede klep, verraden hem." Uit het voortgezette gesprek bleek Winston spoedig van welke misdadige poging men hem verdacht. Sedert eenige weken was een lief, vierjarig meisje het kind van een overleden dochter van mijnheer Tre lawney het voorwerp van bange zorgen. De kleine Judith was bij rechterlijk vonnis aan haar grootvader toegewezen nadat haar eigen vader wegens schan delijk gedrag en verregaande verkwis ting uit de ouderlijke macht ontzet was. Sedert den dood van zijn echtge- noote was Judith's vader in handen van slechte vrienden gevallen. De schelding van zijn kind had de kloof tusschen hem en zijn schoon vader zeer verwijd. In de eerste dagen bepaalde zich de twist tot woorden, toen volgden er be dreigingen, welke mijnheer Trelauney bewogen, eenige rechercheurs in dienst te nemen, en eindelijk pogingen, door middel van vrienden en handlangers, om de kleine Judith weg te voeren. Winston werd voor een van deze vrienden en handlangers aangezien. „Wij zullen ons gaan overtuigen, of onze gevangene van zijn val bekomen is," besloot een der rechercheurs. „Zie... hij heeft reeds de oogen geopend Hola, kerel, word wakker Henry Winston richtte zich op, maar pijn en de gevolgen van geleden kou maakten hem het opstaan nog moeie- lijker dan hij had kunnen denken. „De vos in de klem, hè spotte de andere rechercheur. „Heeren," stamelde Winston, ,,u bevindt u op een dwaalspoor. Ik ben met eerlijke bedoelingen hierheen ge komen. Ik was met mijn auto vanden straatweg afgedwaald en in een mij onbekend woud verzeild. Ik wilde de bewoners hier verzoeken, mij den weg te wijzen. Mijn auto staat in het bosch." „Ja, ja wij kennen dat liedje," spotten de rechercheurs. „Die auto maakt de zaak er niet beter op. Zij moest zeker dienen hè, om in dolle vaart de kleine Judith weg te voeren." „De kleine Judith?Ik ken haar niet, heeren, en heb .ooit van haar gehoord, zoo min als f* den bv woner van dit landgoed kenGe loof me, ik ben verdwaald. Ware zulks niet geschied, ik had mogelijk nooit van mijn leven dit landgoed en zijne bewoners leeren kennen." Een der rechercheurs naderde met zware handboeien den ongelukkiger Winston. „In naam der wetu zijt... Daar vloog, tot schrik van allen, de deur van de zaal open. „O papa 1" gilde 'n damesstem, „een gemaskerd man, waarin ik mijn schoon broer meende te herkennen, heeft de kleine Judith uit mijn armen wegge rukt. Gauw, gauw, anders kan hij niet meer worden ingehaald 1" „Te paard 1" riepen de rechercheurs. Zoo snel zijn beenen zulks gedoog den, volgde Winston de beide mannen naar buiten, den ouden heer Trelawney en zijn ongehuwde dochter in rade- looze smart achterlatend. Niemand lette meer op hem. Zelfs verhinderden de rechercheurs, noch de bejaarde stalknecht, dat hij eveneens een paard besteeg en in de richting van zijn auto, wier lantaarns hem als vlammende oogen wenkten, verdween. Bij zijn auto teruggekeerd, liet hij het paard aan zijn lot over. Een edelmoedige gedachte vervulde Winston. De maan scheen weer helder tus schen de zwarte wolken. Winston raadpleegde zijn kijker en meende zeer diep in de verte, tusschen hooge naakte boomen de zilveren sporen van een ruiter te onderscheiden. „Vooruitmet Gods hulp 1" moe digde hij zichzelven aan. In duizelingwekkende vaart en alle „voetangels en klemmen" trotseerend, volgde de auto het kleine blinkende spoor. Nog eenige oogenblikken en de auto tufte rakelings voorbij den nachtelïjken ruiter. De felle gloed van het lantaarnlicht deed het paard verbijsterd stilstaan. Winston zag het kind, de kleine Judith. „Het kind of je leven," bulderde Winston met een geladen revolver in de vuist. De ruiter, die ongewapend bleek en door den plotselingen overval alle weerstandsvermogen scheen verloren te hebben, gaf bijna willoos het kind over. Geen woord werd er gewisseld. Winston nam de kleine Judith in de armen en droeg ze in de auto. Terwijl de nachtelijke ruiter onder een verschrikkelijken vloek, die het kind deed huiveren, aan zijn paard de sporen gaf, liet Winston hem, ter waar schuwing, de geladen revolver zien. Een half uur later stopte de auto vóór het landgoed van Trelawney. De rechercheurs hadden blijkbaar de jacht reeds opgegeven, want één hunner opende het ijzeren hek en vroeg aan Winston, dien hij blijkbaar niet herkende, wat hij verlangde. „Uw voortvluchtige gevangene komt zich te uwer beschikking stellen," schertste Winston. „Hij heeft van de opschudding van zoo straks gebruik gemaakt, om even.... de kleine Ju dith te redden. Nu ken ik het lieve kind 1" Geen pen is in staat, de blijdschap te schetsen van den ouden heer Tre lawney en tante Dora, van de ver slagenheid der rechercheurs nog niet eens gesproken. Men overstelpte Winston met hand drukken, verontschuldigingen en dank betuigingen, terwijl de kleine Judith, door tante Dora gedragen, de poe zele armpjes om zijn hals sloeg en hem zoende, dat het klapte. Er werd feest gevierd dien nacht in het mooie landhuis. En dit feest bleef niet het eenige. Vijf maanden later deden tante Dora en Henry Winston als een ge lukkig echtpaar hun blijde intrede op het landgoed. Kleine Judith bleef bij oom en tante de oude oude heer Trelawnev b" zoon en dochter inwonen No. 2 EERSTE jAARGANd 55 Ej «mo mm VOOR DE s n Hl V. 1 JISKAME r n ^:iïiiiiiiiiiiiiii9iiiiBBiBiiga!ir!iiiiiBBg3iiaEiiiiiiiBiiiBii]iiiiiiiimr.iBiiii8ii8iiiBiiflii!]3iiES8iiiiiiHBiiiir iiinnsmimimiimmmiimiK Wij merkten een voetspoor op in het zand dat eerst kort geleden gemaakt kon zijn en volgden dit totdat het bij een plek aan het einde van het bosch kwam en a ruit verder liep over de open heide die. vrij steil neerdaalde tot aan de beek. Daar, in het korte, taaie gras hielden de voetspor n op. „Juist zooals ik zeide," mompelde Lorrimore, die met juffrouw Raven en mijzelf een weinig voor de anderen uitging. „Hij is op weg naar huis wat ik trouwens wist dat hij doen zou. Ik kende deze streek voldoende om te weten dat er een weg is die, aan het eind van deze heide, parallel met den spoorweg aan de eene zijde en de kust aan de anders zijde, loopt naar Ra- vensdene. Dien weg zal hij getracht hebben te bereiken. En hij heeft zich natuurlijk aan deze zijde van het bosch gehouden omdat hij dien weg daardoor het vlugst zou kunnen berei ken." Wij ontdekten spoedig dat hij goed gezien hadtweemaal vonden wij duidelijke bewijzen dat de vluchteling geweest was op de plaatsen waar wij langs kwamen. Op twee plaatsen von den wij een plek waar een man kort geleden gezeten moest hebben. En op een daarvan vonden wij zelfs nog meer een van bloed doorweekt ver band. „Niemand die zooveel bloed verliest, kan in staat zijn, ver te gaan," fluis terde Lorrimore mij toe terwijl wij verder gingen. „Hij kan onmogelijk ver weg zijn." Hij had gelijk, want plotseling waren wij aan 't eind van onzen onderzoe kingstocht. Aan een der zijden van den weg waarover Lorrimore ons gespro ken had, nauwelijks eenige tientallen meters van ons verwijderd, stond een eenzaam huisje, waarschijnlijk de wo ning van een jachtopziener, met een klein tuintje ervoor. In dat tuintje bemerkten wij een kleine groep men schen, verzameld om iets dat wij niet dadelijk konden zien de heer Caza- lette, blijkbaar zeer druk bezig, de inspecteur van politie, een vrouw, die blijkbaar in het huisje woonde, een kind dat met open mond en groote oogen vol verbazing stond te staren naar al het vreemde om hem heen en een hond die onrustig om al dat vreemde volk heensnuffelde. De om standers gingen een weinig terzijde toen zij om zagen toesnellen, en toen bemerkten wri handdoeken, water, haastig gereea gemaakte verband lappen een tiesch brandewijn, en te midden van dat alles op een soort van aarden bank Wing, met gesloten jogen en een eigenaardige, grijs- itte .deur op zijn anders gele gelaat. Zijn inkerarm en schouders waren ontbloot, behoudens de verbandlappen die Ca- zalette er telkens omheen wond en waarvan er eenige. die reeds gebruikt waren, op den grond lagen. t /vrmore snelde toe "p had het verbandlinnen uit de handen van den ouden heer gerukt voordat deze eigen lijk goed wist wat er gebeurde.Hij schoof het geheele gezelschap opzij behalve Cazalette en de vrouw, en de inspecteur van politie wendde zich tot den heer Raven, diens nicht, Scar- terfield en mijzelf. „Ik geloof dat wij juist op tijd ge komen zijn," zeide hij. „Ik weet niet wat er gebeurd is en wat dat alles te beteekenen heeft, maar ik geloof wel dat de man op het punt was te bezwij ken aan zijn wonden en het daardoor ontstane bloedverlies." „Hebt u hem gevonden vroeg ik. „Neen," antwoordde hij, „de vrouw die u daar ziet, vertelde ons dat zij in haar tuintje was, toen zij hem zag komen aanstrompelen. Hij viel op de zen aarden bank neer en heeft daar geruimen tijd in een diepe bewusteloos heid gelegen. Zij liep vlug naar binnen om water te halen en juist op dat oogen- blik kwamen wij langs. Gelukkig stond de heer Cazalette bij ons vertrek erop, een flesch beste brandewijn me de te nemen en eenig voedsel men kon nooit weten wat men noodig had, zei hij en wij gaven den Chinees een flinke teug brandewijn, waardoor hij bijkwam en kracht genoeg kreeg om ons te zeggen waar hij gewond was. En hij heeft wonden genoegEen schot door zijn linkerbovenarm, een tweede door den linkerschouder, en een derde daar even beneden. Meneer Cazalette zegt dat het alle vleesch- wonden zijn maar ik weet het zoo zeker nietde man heeft sedert het oogenblik waarop wij hem vonden, tweemaal het bewustzijn verloren. En juist voor hij de tweede maal buiten kennis geraakte, wist hij met inspan ning van al zijn krachten zijn rechter hand tusschen zijn kleeren te steken en bracht toen een klein pakje te voor schijn dat hij mij in de hand duwde. „Geef dat aan Lorrimore," zeide hij nauwelijks verstaanbaar. „Zeg hem dat ik alles ontdekt heb op het punt stond om hen allen aan de politie over te leveren maar zij waren mij te vlug af den vorigen nacht. Nu zijn ze allen dood." Toen verloor hij opnieuw het bewustzijn. En kijk nu eens hier Hij nam een klein ,met linnen om woeld pakje uit den zak, maakte het open en toonde aan onze verbaasde oogen een hoopje prachtige paarlen en eenige zeldzame robijnen die in het zonlicht schitterden als vlammen. „Wat moet dat nu beteekenen vroeg hij. „Daarvoor werd Salter Quick ver moord." zeide ik. „En het beteekent dat Lorrimore's bediende den moor denaar achterhaald heeft." En zonder zijn antwoord af te wach ten, en het aan Scarterfield overlatend om de zaak verder uiteen te zetten ging ik naar het tuintje om te vragen naar den toestand van den eerlijken en dapperen Chinees. lijk verhaal dat Wing zijn meester en eenigen onzer enkele dagen later deed toen Lorrimore hem had opgeknapt. Voor ieder die een kalm en rustig leven gewend was zooals ik, was het inderdaad een opwindende geschiede nis. Het vreemdste echter was wel voor mij althans dat de verteller, even kalm en rustig als altijd, het in 't geheel niet als iets buitengewoons scheen te beschouwen. Hij had ons evengoed een uiteenzetting hebben kunnen geven van de wijze waarop een nieuw soort cake moest worden toebereid 1 Op ons verzoek was hij naar Lenden gereisd en had zich daar terstond be geven naar de wijken van het East End, waar de Chineezen verblijf hou den. Zijn kennis van het wijken-com- plex waarvan Limehouse het middel punt vormt bracht hem in aanraking met Lo Chuh Fèn, die zooals Wing weldra te weten kwam, in Londen ge weest was gedurende de laatste twee of drie jaar als bediende in een der vele Chineesche restaurants. Dicht in de buurt sloeg Wing bij een zijner land- g .ooten zijn tenten op en was daar door in de gelegenheid om de kennis making met Lo Chuh Fen voort te zet ten. Korten tijd daarna verscheen een andere Chinees ten tooneele dat was de man dien Baxter ons als een te hebben, naar Leith zouden varem om daar een schatrijken Amerikaan te ontmoeten, wiens naam Wing nooit) gehoord had. Hij besloot daarom, van! het jacht te ontvluchten zoodra het da- haven van Leith zou hebben bereikt,, naar de politie te gaan en daar de noo' dige inlichtingen te geven omtrent de; daden der mannen in wier dienst hij geweest was. Maar zijn plannen werden> gedwarsboomd door de „gevangen-, neming" van juffrouw Raven en mij^ en ofschoon hij erin slaagde, zich voor ons verborgen te houden, was hij na tuurlijk zeer bevreesd dat wij hem on verwacht zouden zien, waardoor hij ge vaar liep dat öf Baxter en diens mede plichtigen de ware toedracht der zaafc zouden ontdekken öf wij de meening zouden krijgen dat hij zich bij de bend# gevoegd had en medeplichtig was aai» hun vroegere en tegenwoordige wan-, daden. Dienzelfden nacht echter had er nog een veel ernstiger gebeurtenis, plaats. De Chineeesche „heer" die, van Londen terugkeerend.den Fransch- man te Berwick ontmoette, had een- ander plan dan zijn beide collega's in de misdaad, welk plan hij aan zijn land-" genooten ontvouwde, na gepoogd te hebben, Baxter en den Franschman door een verdoovingsmiddel te bedwel men. De Chinees wilde zich namelijk van de beide Europeanen ontdoen, het1 „heer" had beschreven. Hij stelde jacht en zijn kostbare lading voor zich, zich aan Wing en Chuh voor als een en zijn landgenooten houden en daar- landgenoot van hen die deelgenomen mede naar de een of andere Russische had in zeer succesvolle handelszaken in haven zeilen. Er bleef Wing niets an- Europa en die nu in vereeniging met ders over dan het te doen voorkomen twee zijner vrienden, een Engelschman alsof hij met dat plan instemde de en een Franschman, een nieuwe zaak op het oog had, die een tocht in een klein, maar uitmuntend gebouwd en volkomen zeewaardig jacht over den Atlantischen Oceaan noodig maakte hij wenschte een kleine bemanning aan te nemen, uitsluitend uit zijn land genooten bestaande. Een introductie van Baxter en den Franschman volgde, en Wing en Chuh werden, voor wat betreft de nabij de kust van Northum berland 'verborgen schat, in het ver trouwen genomen. Een gedeelte van de winst werd hun beloofd zij wisten zich te verzekeren van de medewerking van een derden vertrouwbaren Chinees in den persoon van een zekeren Ah Wong, een kameraad van Chuh, en het jacht dat nu va. een voldoende be manning voorzien was, zakte de Theems af en richtte zich noordwaarts. Intusschen had Wing zich volkomen in Chuh's vertrouwen weten in te wer ken en zonder erachter te hebben kun nen komen of Chuh al dan niet de moor denaar van Salter Quick was hij geloofde, dat Chuh die misd lad had bedreven en Wong den moord op Noah Quick gepleegd had wist hij toch vrij spoedig dat Chuh in het bezit was van de paarlen en robijnen die maar dit laatste wist Wing niet Salter getoond had aan Baubenheimer, den diamanthandelaar. Toen dar. ook het acht het tooneel van de beraamde on derneming naderde, maakte Wing zijn igen plannen. Hij wist dat de eigenaars van het jacht, na den kostbaren buJt eenige voorwaarde die hij stelde, was, dat tevoren juffrouw Raven en ik van het jacht verwijderd zouden worden. Hieraan werd gewillig door de anderen voldaan, en Chuh werd belast met dp taak, ons naar de kust te zenden. Bijna onmiddellijk daarna echter liep alles met de plannen van den verrader verkeerd. Het verdoovingsmiddel dat hij den Franschman en Baxter had toegediend, miste zijn uitwerking; Baxter, die het eerst ontwaakte en d« Chineezen met een duidelijk zichtbare, moordlustige bedoeling op zijn hut zag toekomen, opende terstond 't vuu» op hen, en het tooneel vertoonde spoe dig een scherp gevecht, in den ïooj waarvan Wing zich wist te verschan sen in de kombuis. Het duurde niet lang of hij bemerkte dat van alle man nen die zich aan boord bevonden, al leen Baxter en hij nog in leven waren en hij zag ook dat Baxter reeds gewond was. Baxter,die blijkbaar bang was voor Wing, had zich in zijn hut verschanst, en gedurende eenigen tijd wachtten die twee op eikaars aanval. Tenslotte besloot Wing, een poging te doen om zijn vrijheid te herkrijgen voorzichtig kroop hij naar de hut, keek naar binnen en meende, Baxter dood of althans ster vend op den grond te zien liggen. Haas tig ontdeed hij toen het lijk van Chuh van den gordel waarin hij wist dat deze de juweelen verborgen had; daarop nam hij de boot die langszij van het jacht lag en stootte af maar zag toen Baxter op het dek, met een revoL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8