ÊdSHsniSMiti
r
LI
té
<M
r-
10
55
Ü3(J
n w
a a» 3
i— *3
*s J?
o
44 v.^
O -M
F
CL>
-OX) t=J C
■EZ
J£'y.ë^
S8clg-S
53 pVA C r; W
|i ^g>è^3l
bH=
-« c c u 3
;,^4j 5 y i~.fi
ïBJta< 5
42 ot oj
on .sa-u
>^puj*ij3 a u
i-s|«sg
I c^-o u-
s g °.a
1 bi a
1 wW 4»
;'S1S35 v
V j_ S
3 or.j3-£ 0*
-*-••£ t= v
r-^> C «2
JU •*-> .£- Q£ oj c3
8-3 sl^^s^a
o"o^;3
Q N O C
0 Bt «J >- <2 co
uPi**
o|JS «J g"0
S E~ fcf c
r*
-i_ y
"44 fc-. 5-5 ti
2^3 ï>-
W "tt ^"Olj
42-~rv .243 QJ
OJ o nS
fe-c tj-3-s.s e
S c u p
6 IS s5B|-rf!
if
Sfc^S*
I
Co
o s>
<y --
O 42
u o
c.-—
SiNA
cd -r
qj 43 tJ QJ S Z S &f g Ja 7
s <u.S2 h,^T343 ca| >•§-£!
i QJ;.a r Sé
N-5 ^-Tg >r.^ i® a>-:
islïl!
"3"ö
C
-^juEHS^g^
f £-§■!*
O) v
cjk ^=3 <L) fS'jr
2 /K-S-sl g
3tig£»:S£|«-
^>aj2 «U-SL
V N12ly
:5 a 8 gl*
s ÏNÖÜ'Si C
^TB
N <V
.j"Sï
"O 01 VT3
342
-22 kJ-> 21 r-
cj rj
,3
0 S.-S g 41
UJJ I
ik-s e
QJ QJ V
iS
cj-1- ÖJ
c JJ
SN
T3 QJ'QJJS
(j
C OJ 4<! u
«Q tvo a
«J
bl
8II
öl o5 c'C5
- OJ
S g
•a^ a d
c|§-Së§c
c a'O 2 v o»
wj>
•O^SojojuaK
r2,.i!Ï«in
■n-c-ol— S i»
IT
"rTTï7I
-s O -3
l-ëgf"
*a
ll-S
-3 'q2?14-C
- -*sj£
W M
43 ja ■a e
3h«'0
4 u
f 2
■a 57 a
s s ■-■» o
a a S §J
8&a3£93JS?JI-Sg~88l
.2S 21 gé
;..s'B'5m - "ga 9lil
is
>73 ré-'J <y o Ij u 3 2-WiL'
t3 O d b n O R>' x
üen anaeren morgen stond de veld
wachter al vroeg met de kast vóór
het jonge mevrouwtje.
„Een mooie villa, mevrouw," zei hij.
„Ja, maar toch wel een beetje een
zaam," was het antwoord.
„Nu ja, maar als er goed voor de
veiligheid gezorgd wordt
„Ja, zal je dit wezenlijk doen, veld
wachter drong Gertie nog eens aan.
„Ik kom meermalen in de week
den omtrek inspecteeren, mevrouw."
En hij kwam wezenlijk dikwijls.
Een,paar dagen later verscheen hij.
„Is er wat gebeurd vroeg Gertie
angstig. „Ik dacht dat ik vannacht
voetstappen hoorde in tien tuin."
„Neen mevrouw, er is weleen ge
vaarlijk heer opgepakt hier in de
buurt, maar dat is al eergisteren ge
beurd. Maar wat ik zeggen wou
mevrouw, ik heb een buitenkansje
voor u. Een paar prachtige leunstoelen,
die voor een spotkoopje te krijgen zijn."
„Nten, stoelen heb ik genoeg," zei
Gertie.
Het gelaat van den veldwachter nam
terstond zijn gewone, sombere uit
drukking aan.
„U neemt me niet kwalijk dat ik er
over spreek, mevrouw. Een van mijn
kameraads vertelde het mij gisteren
toen hij me kwam zeggen, dat er weer
een ontsnapte gevangene hier in de
buurt rondzwerft. Maar als u de stoe
len niet hebben wilt..—"
„Een ontsnapte gevangene? En is
hij al gepakt vroeg Gertie ademloos.
„Nog niet, mevrouw. Maar neem
me niet kwalijk dat ik u over die
stoelen lastig gevallen heb'. Ze waren
wezenlijk heel mooi en goedkoop.
Morgen, mevrouw 1"
„Maar misschien kan ik ze toch
wel gebruiken, veldwachter," sprak
mevrouw haastig. Ze had in zijn oogen
die uitdrukking weer opgemerkt, die
ze er zoo ongaarne zag. „En denk
je wezenlijk dat die dief hier nog in de
buurt rondloopt
„We zullen hem gauw te pakken
hebben, mevrouw. Binnen een paar
dagen zult u er wel van hooren. Bij
die leunstoelen was ook een magnefieke
tafel, die haast voor niets te krijgen is,
als u er de stoelen bij neemt."
„Goed, stuur het maar allemaal.
Mijn man zal het wel goed vinden.
En wat ik zeggen wilde, kom het direct
zeggen, als de boef gepakt is, hoor."
„Stellig mevrouw. Ik zal er aan den
ken."
Maar toen de meubels den volgenden
dag kwamen, barstte Godfried in zulk
een vlaag van boosheid tegen den veld
wachter uit, dat de man zich in geen
dagen op de villa liet zien.
Mevrouw Lang bracht haar nachten
ibijna slapeloos van angst door.
„Je moet naar den veldwachter
gaan en je verontschuldigingen maken,
man," sprak ze op een nacht, nadat
Godfried voor de derde maal binnen
twee uur aan de deur had moeten gaan
kijken of er geen inbreker bezig was.
„Je weet immers dat er een ontsnapte
gevangene hier in de buurt is, en we
hebben nog steeds geen bericht dat
hij weer gevat is
„Maar kind, heb je dan de kranten
niet gelezen Die kerel is ontsnapt uit
een gevangenis, honderd mijlen hier
vandaan
„Nu ja, maar er zijn toch spoor
wegen 1"
Godfried zuchtte, maar., den vol
genden dag ging hij naar den veldwach
ter.
„Zeg eens, man," sprak hij zoo
vriendelijk als hem na een nacht zon
der rust mogelijk was, „ik ben vannacht
negen keeren op moeten staan om naar
inbrekers te zoeken, aan de keuken
deur, in den kelder, onder het bed.
overal Kom in 's-hemelsnaam van
avond aan mijn vrouw zeggen dat je
nachtronde je driemaal in de buurt van
onze villa brengt
Hij keek den dienaar van den H.
Hermandad veelbeteekenend aan. De
ze knikte en sprak
„Zal er voor zorgen mijnheer. Ik
doe mijn plicht, dus mevrouw kan rus
tig slapen. Sinds ik hier gestationneerd
ben. is er uren ver 'i cv*»trek no?
geen enkele misdaad gebeurd, mijnheer.
Als u er om denkt, wilt u dan aan
mevrouw zeggen, dat er een prachtige
sofa voor haar te koop is, juist in de
zelfde kleur van hout als de tafel en
de stoelen van vóór veertien dagen
„Stuur ze maar dadelijk, man en
vergeet vooral niet aan mevrouw te
zeggen, wat ik je gevraagd heb, hoor 1'
„Waarom ben je in zoo'n tijd niet
hier geweest vroeg Gertie streng,
toen de veldwachter de „prachtige
sofa" bracht.
„Ik had het zeer druk, mevrouw,"
klonk het kortaf en de gewapemde
macht vertrok.
Een week later gebeurde het vreese-'
lijke.
's-Morgens om tien uur verscheen
de veldwachter met een wagen, waarop
een reusachtig ledikant met kolommen,
een meubelstuk, dat eon inbreker
ooit stelen zou, verklaa 1 UW hij trotsch
aan de dienstbode.
„Ofschoon hiervoor op mijn gebied
toch niet te vreezen zou zijn," voegde
hij er veelbeteekenend aan toe.
Maar tot zijn groote verbazing barstte
het zachtzinnige vrouwtje, dat juist
de gang in kwam en de laatste woorden
hoorde, nog eer de dienstbode aan het
woord had kunnen komen, opeens los
in de heftigste verwijtingen.
„Je kan je heele boeltje houden,
hoor 1 En dien rommel dien je me al
gebracht heb, kun je ook weer meene
men," brak Gertie los. „Voor mijn part
kom je hier nooit meer in de buurt 1"
„Maar mevrouw, u hebt me zelf
gevraagd een oogje te houden op de
villa, uit vrees voor inbrekers 1"
„Wat inbrekers," snikte Gertie. „Er
zijn inbrekers geweest in den salon
vannacht, en ze hebben alles wegge
haald behalve die mooie koopjes van
jou 1"
En met verontwaardigd gebaar keer
de ze den verbluften politiedienaar-
meubelverkooper den rug toe.
Winston's wraak.
Het was beginnen te dooien.
Maar langzamerhand werd het maan
licht helderder, en Henry Winston
bemerkte tot zijn schrik, terwijl hij
den neus buiten het glazen portier van
z'n auto stak, dat het kouder was ge
worden en ijzelde.
De weg, waarop hij in woeste vaart
had doorgetuft, kwam hem opeens,
bij het maanlicht onbekend en einde
loos voor.
Was hij afgedwaald van den straat
weg Sedert hoe lang en hoe ver
Hij wist het niet.
Op goed geluk af zette zich de auto
weer in beweging.
De ijzel was door regen opgevolgd.
„Hondenweer 1" mopperde Winston,
terwijl hij de vaart van z'n auto tem
perde.
Hij keek andermaal uit het glazen
portier en raadpleegde zijn horloge.
't Was tien uur in den avond.
„Over een half uur had ik te Londen
kunnen zijn, als die verwenschte af-
wisselimg tusschen licht en donker mij
niet telkens gedupeerd had," morde hij
binnensm<" r !s.
„Waar wereld ben ik
Hij zette de auto stop en trachtte
door het schelle licht van de zijlan
taarns zich zoo moge'ijk te oriënteeren.
Aan weerszijden van den breeden
ongebaanden weg grijnsde hem een
akelig woud toe. en voetindruksels
noch wapensporen deden aan een be
woonde streek of een openbaren ver
keersweg denken.
Ver, héél in de verte, meende hij tus
schen kale takken een zwak licht te
onderscheiden.
Zou hij zich een weg door het woud
banen en de auto op goed geluk onbe
waakt achterlaten
Goede raad was duur.
Doortuffen ware een dwaasheid,
vooral nu het maanlicht voor goed
bleek uitgedoofd
Winston loosde een zucht.
„Ik moet poolshoogte gaan nemen,
teneinde niet verder af te dwalen,'
besloot hij na eenige weifeling. „Mi-
schier d*»t daareind" menschen wo
nen, die mij op het goede spoor kannen
terugbrengen. Vooruit, in vredes
naam 1"
Hij wierp een droeven blik naar zijn
auto, als gold het een smartelijk en
langdurig afscheid, en plaste met ver
kleumde leden en waggelende knieën
door het drassige, spookachtige woud.
„Brrrl" rilde hij onbehagelijk.
Hij strompelde steeds voort, terwijl
het zwakke lichtdat hij geen oogen-
blik uit het oog verloor, steeds duide
lijker en dichter naderde.
Nog eenige ninuten, en een prachtig
landhuis met sierlijke torentjes en
fraaie boogvensters verrees voor zijne
blikken.
Hij bereikte het aan de achterzijde.
Waggelend en zich aan den muur
vastklampend zocht hij naar een deur.
Zijn hand kwam onzacht met een der
spiegelruiten in aanraking, hij strui
kelde over een ketting en verloor het
evenwicht.
Opeens voelde hij zich door forsche
armen aangegrepen. Twee mannen
tilden hem op en droegen hem, zonder
dat hij weerstand vermocht te bieden,
het landhuis binnen.
Toen hij zich tamelijk onzacht op
een Smyrna-kleed voelde neergelegd,
opende Winston de vermoeide oogen.
Hij bevond zich in eene zaal, waar
weelde en smaak kameraadschappelijk
verkeerden.
Twee mannen ongetwijfeld de
zelfde, die hem hierheen hadden ge
dragen, stonden druk fluisterend
vóór een grijsaard van rijzige gestalte
en edel voorkomen.
Winston spitste de ooren, om geen
woord te missen van hetgeen er ge
sproken werd.
„Zou hij het zijn, Jebkins?" vroeg
een oude heer.
„Ik twijfel er niet aan, mijnheer
Trelawney, Zijne verdachte kleeding,
die lange gele jas en vreemdsoortige
pet met breede klep, verraden hem."
Uit het voortgezette gesprek bleek
Winston spoedig van welke misdadige
poging men hem verdacht.
Sedert eenige weken was een lief,
vierjarig meisje het kind van een
overleden dochter van mijnheer Tre
lawney het voorwerp van bange
zorgen.
De kleine Judith was bij rechterlijk
vonnis aan haar grootvader toegewezen
nadat haar eigen vader wegens schan
delijk gedrag en verregaande verkwis
ting uit de ouderlijke macht ontzet
was.
Sedert den dood van zijn echtge-
noote was Judith's vader in handen
van slechte vrienden gevallen.
De schelding van zijn kind had de
kloof tusschen hem en zijn schoon
vader zeer verwijd.
In de eerste dagen bepaalde zich de
twist tot woorden, toen volgden er be
dreigingen, welke mijnheer Trelauney
bewogen, eenige rechercheurs in dienst
te nemen, en eindelijk pogingen, door
middel van vrienden en handlangers,
om de kleine Judith weg te voeren.
Winston werd voor een van deze
vrienden en handlangers aangezien.
„Wij zullen ons gaan overtuigen, of
onze gevangene van zijn val bekomen
is," besloot een der rechercheurs. „Zie...
hij heeft reeds de oogen geopend
Hola, kerel, word wakker
Henry Winston richtte zich op, maar
pijn en de gevolgen van geleden kou
maakten hem het opstaan nog moeie-
lijker dan hij had kunnen denken.
„De vos in de klem, hè spotte de
andere rechercheur.
„Heeren," stamelde Winston, ,,u
bevindt u op een dwaalspoor. Ik ben
met eerlijke bedoelingen hierheen ge
komen. Ik was met mijn auto vanden
straatweg afgedwaald en in een mij
onbekend woud verzeild. Ik wilde de
bewoners hier verzoeken, mij den weg
te wijzen. Mijn auto staat in het bosch."
„Ja, ja wij kennen dat liedje,"
spotten de rechercheurs. „Die auto
maakt de zaak er niet beter op. Zij
moest zeker dienen hè, om in dolle
vaart de kleine Judith weg te voeren."
„De kleine Judith?Ik ken
haar niet, heeren, en heb .ooit van
haar gehoord, zoo min als f* den bv
woner van dit landgoed kenGe
loof me, ik ben verdwaald. Ware zulks
niet geschied, ik had mogelijk nooit
van mijn leven dit landgoed en zijne
bewoners leeren kennen."
Een der rechercheurs naderde met
zware handboeien den ongelukkiger
Winston.
„In naam der wetu zijt...
Daar vloog, tot schrik van allen, de
deur van de zaal open.
„O papa 1" gilde 'n damesstem, „een
gemaskerd man, waarin ik mijn schoon
broer meende te herkennen, heeft de
kleine Judith uit mijn armen wegge
rukt. Gauw, gauw, anders kan hij niet
meer worden ingehaald 1"
„Te paard 1" riepen de rechercheurs.
Zoo snel zijn beenen zulks gedoog
den, volgde Winston de beide mannen
naar buiten, den ouden heer Trelawney
en zijn ongehuwde dochter in rade-
looze smart achterlatend.
Niemand lette meer op hem.
Zelfs verhinderden de rechercheurs,
noch de bejaarde stalknecht, dat hij
eveneens een paard besteeg en in de
richting van zijn auto, wier lantaarns
hem als vlammende oogen wenkten,
verdween.
Bij zijn auto teruggekeerd, liet hij
het paard aan zijn lot over.
Een edelmoedige gedachte vervulde
Winston.
De maan scheen weer helder tus
schen de zwarte wolken.
Winston raadpleegde zijn kijker en
meende zeer diep in de verte, tusschen
hooge naakte boomen de zilveren
sporen van een ruiter te onderscheiden.
„Vooruitmet Gods hulp 1" moe
digde hij zichzelven aan.
In duizelingwekkende vaart en alle
„voetangels en klemmen" trotseerend,
volgde de auto het kleine blinkende
spoor.
Nog eenige oogenblikken en de auto
tufte rakelings voorbij den nachtelïjken
ruiter.
De felle gloed van het lantaarnlicht
deed het paard verbijsterd stilstaan.
Winston zag het kind, de kleine
Judith.
„Het kind of je leven," bulderde
Winston met een geladen revolver in
de vuist.
De ruiter, die ongewapend bleek
en door den plotselingen overval alle
weerstandsvermogen scheen verloren
te hebben, gaf bijna willoos het kind
over.
Geen woord werd er gewisseld.
Winston nam de kleine Judith in de
armen en droeg ze in de auto.
Terwijl de nachtelijke ruiter onder
een verschrikkelijken vloek, die het
kind deed huiveren, aan zijn paard de
sporen gaf, liet Winston hem, ter waar
schuwing, de geladen revolver zien.
Een half uur later stopte de auto
vóór het landgoed van Trelawney.
De rechercheurs hadden blijkbaar
de jacht reeds opgegeven, want één
hunner opende het ijzeren hek en
vroeg aan Winston, dien hij blijkbaar
niet herkende, wat hij verlangde.
„Uw voortvluchtige gevangene komt
zich te uwer beschikking stellen,"
schertste Winston. „Hij heeft van de
opschudding van zoo straks gebruik
gemaakt, om even.... de kleine Ju
dith te redden. Nu ken ik het lieve
kind 1"
Geen pen is in staat, de blijdschap
te schetsen van den ouden heer Tre
lawney en tante Dora, van de ver
slagenheid der rechercheurs nog niet
eens gesproken.
Men overstelpte Winston met hand
drukken, verontschuldigingen en dank
betuigingen, terwijl de kleine Judith,
door tante Dora gedragen, de poe
zele armpjes om zijn hals sloeg en hem
zoende, dat het klapte.
Er werd feest gevierd dien nacht in
het mooie landhuis.
En dit feest bleef niet het eenige.
Vijf maanden later deden tante
Dora en Henry Winston als een ge
lukkig echtpaar hun blijde intrede op
het landgoed.
Kleine Judith bleef bij oom en tante
de oude oude heer Trelawnev b" zoon
en dochter inwonen
No. 2
EERSTE jAARGANd
55
Ej
«mo mm
VOOR DE
s
n
Hl
V.
1
JISKAME
r
n
^:iïiiiiiiiiiiiiii9iiiiBBiBiiga!ir!iiiiiBBg3iiaEiiiiiiiBiiiBii]iiiiiiiimr.iBiiii8ii8iiiBiiflii!]3iiES8iiiiiiHBiiiir iiinnsmimimiimmmiimiK
Wij merkten een voetspoor op in het
zand dat eerst kort geleden gemaakt
kon zijn en volgden dit totdat het bij
een plek aan het einde van het bosch
kwam en a ruit verder liep over
de open heide die. vrij steil neerdaalde
tot aan de beek. Daar, in het korte,
taaie gras hielden de voetspor n op.
„Juist zooals ik zeide," mompelde
Lorrimore, die met juffrouw Raven
en mijzelf een weinig voor de anderen
uitging. „Hij is op weg naar huis wat
ik trouwens wist dat hij doen zou. Ik
kende deze streek voldoende om te
weten dat er een weg is die, aan het
eind van deze heide, parallel met den
spoorweg aan de eene zijde en de kust
aan de anders zijde, loopt naar Ra-
vensdene. Dien weg zal hij getracht
hebben te bereiken. En hij heeft zich
natuurlijk aan deze zijde van het
bosch gehouden omdat hij dien weg
daardoor het vlugst zou kunnen berei
ken."
Wij ontdekten spoedig dat hij goed
gezien hadtweemaal vonden wij
duidelijke bewijzen dat de vluchteling
geweest was op de plaatsen waar wij
langs kwamen. Op twee plaatsen von
den wij een plek waar een man kort
geleden gezeten moest hebben. En
op een daarvan vonden wij zelfs nog
meer een van bloed doorweekt ver
band.
„Niemand die zooveel bloed verliest,
kan in staat zijn, ver te gaan," fluis
terde Lorrimore mij toe terwijl wij
verder gingen. „Hij kan onmogelijk
ver weg zijn."
Hij had gelijk, want plotseling waren
wij aan 't eind van onzen onderzoe
kingstocht. Aan een der zijden van den
weg waarover Lorrimore ons gespro
ken had, nauwelijks eenige tientallen
meters van ons verwijderd, stond een
eenzaam huisje, waarschijnlijk de wo
ning van een jachtopziener, met een
klein tuintje ervoor. In dat tuintje
bemerkten wij een kleine groep men
schen, verzameld om iets dat wij niet
dadelijk konden zien de heer Caza-
lette, blijkbaar zeer druk bezig, de
inspecteur van politie, een vrouw, die
blijkbaar in het huisje woonde, een
kind dat met open mond en groote
oogen vol verbazing stond te staren
naar al het vreemde om hem heen
en een hond die onrustig om al dat
vreemde volk heensnuffelde. De om
standers gingen een weinig terzijde
toen zij om zagen toesnellen, en toen
bemerkten wri handdoeken, water,
haastig gereea gemaakte verband
lappen een tiesch brandewijn, en te
midden van dat alles op een soort van
aarden bank Wing, met gesloten
jogen en een eigenaardige, grijs- itte
.deur op zijn anders gele gelaat. Zijn
inkerarm en schouders waren ontbloot,
behoudens de verbandlappen die Ca-
zalette er telkens omheen wond en
waarvan er eenige. die reeds gebruikt
waren, op den grond lagen.
t /vrmore snelde toe "p had het
verbandlinnen uit de handen van den
ouden heer gerukt voordat deze eigen
lijk goed wist wat er gebeurde.Hij
schoof het geheele gezelschap opzij
behalve Cazalette en de vrouw, en de
inspecteur van politie wendde zich
tot den heer Raven, diens nicht, Scar-
terfield en mijzelf.
„Ik geloof dat wij juist op tijd ge
komen zijn," zeide hij. „Ik weet niet
wat er gebeurd is en wat dat alles te
beteekenen heeft, maar ik geloof wel
dat de man op het punt was te bezwij
ken aan zijn wonden en het daardoor
ontstane bloedverlies."
„Hebt u hem gevonden vroeg ik.
„Neen," antwoordde hij, „de vrouw
die u daar ziet, vertelde ons dat zij
in haar tuintje was, toen zij hem zag
komen aanstrompelen. Hij viel op de
zen aarden bank neer en heeft daar
geruimen tijd in een diepe bewusteloos
heid gelegen. Zij liep vlug naar binnen
om water te halen en juist op dat oogen-
blik kwamen wij langs. Gelukkig
stond de heer Cazalette bij ons vertrek
erop, een flesch beste brandewijn me
de te nemen en eenig voedsel men
kon nooit weten wat men noodig had,
zei hij en wij gaven den Chinees
een flinke teug brandewijn, waardoor
hij bijkwam en kracht genoeg kreeg
om ons te zeggen waar hij gewond was.
En hij heeft wonden genoegEen
schot door zijn linkerbovenarm, een
tweede door den linkerschouder, en
een derde daar even beneden. Meneer
Cazalette zegt dat het alle vleesch-
wonden zijn maar ik weet het zoo
zeker nietde man heeft sedert het
oogenblik waarop wij hem vonden,
tweemaal het bewustzijn verloren. En
juist voor hij de tweede maal buiten
kennis geraakte, wist hij met inspan
ning van al zijn krachten zijn rechter
hand tusschen zijn kleeren te steken
en bracht toen een klein pakje te voor
schijn dat hij mij in de hand duwde.
„Geef dat aan Lorrimore," zeide hij
nauwelijks verstaanbaar. „Zeg hem
dat ik alles ontdekt heb op het punt
stond om hen allen aan de politie over
te leveren maar zij waren mij te
vlug af den vorigen nacht. Nu zijn ze
allen dood." Toen verloor hij opnieuw
het bewustzijn. En kijk nu eens hier
Hij nam een klein ,met linnen om
woeld pakje uit den zak, maakte het
open en toonde aan onze verbaasde
oogen een hoopje prachtige paarlen en
eenige zeldzame robijnen die in het
zonlicht schitterden als vlammen.
„Wat moet dat nu beteekenen
vroeg hij.
„Daarvoor werd Salter Quick ver
moord." zeide ik. „En het beteekent
dat Lorrimore's bediende den moor
denaar achterhaald heeft."
En zonder zijn antwoord af te wach
ten, en het aan Scarterfield overlatend
om de zaak verder uiteen te zetten
ging ik naar het tuintje om te vragen
naar den toestand van den eerlijken en
dapperen Chinees.
lijk verhaal dat Wing zijn meester en
eenigen onzer enkele dagen later deed
toen Lorrimore hem had opgeknapt.
Voor ieder die een kalm en rustig
leven gewend was zooals ik, was het
inderdaad een opwindende geschiede
nis. Het vreemdste echter was wel
voor mij althans dat de verteller,
even kalm en rustig als altijd, het in 't
geheel niet als iets buitengewoons
scheen te beschouwen. Hij had ons
evengoed een uiteenzetting hebben
kunnen geven van de wijze waarop
een nieuw soort cake moest worden
toebereid 1
Op ons verzoek was hij naar Lenden
gereisd en had zich daar terstond be
geven naar de wijken van het East
End, waar de Chineezen verblijf hou
den. Zijn kennis van het wijken-com-
plex waarvan Limehouse het middel
punt vormt bracht hem in aanraking
met Lo Chuh Fèn, die zooals Wing
weldra te weten kwam, in Londen ge
weest was gedurende de laatste twee
of drie jaar als bediende in een der vele
Chineesche restaurants. Dicht in de
buurt sloeg Wing bij een zijner land-
g .ooten zijn tenten op en was daar
door in de gelegenheid om de kennis
making met Lo Chuh Fen voort te zet
ten. Korten tijd daarna verscheen een
andere Chinees ten tooneele dat
was de man dien Baxter ons als een
te hebben, naar Leith zouden varem
om daar een schatrijken Amerikaan
te ontmoeten, wiens naam Wing nooit)
gehoord had. Hij besloot daarom, van!
het jacht te ontvluchten zoodra het da-
haven van Leith zou hebben bereikt,,
naar de politie te gaan en daar de noo'
dige inlichtingen te geven omtrent de;
daden der mannen in wier dienst hij
geweest was. Maar zijn plannen werden>
gedwarsboomd door de „gevangen-,
neming" van juffrouw Raven en mij^
en ofschoon hij erin slaagde, zich voor
ons verborgen te houden, was hij na
tuurlijk zeer bevreesd dat wij hem on
verwacht zouden zien, waardoor hij ge
vaar liep dat öf Baxter en diens mede
plichtigen de ware toedracht der zaafc
zouden ontdekken öf wij de meening
zouden krijgen dat hij zich bij de bend#
gevoegd had en medeplichtig was aai»
hun vroegere en tegenwoordige wan-,
daden. Dienzelfden nacht echter had
er nog een veel ernstiger gebeurtenis,
plaats. De Chineeesche „heer" die,
van Londen terugkeerend.den Fransch-
man te Berwick ontmoette, had een-
ander plan dan zijn beide collega's in
de misdaad, welk plan hij aan zijn land-"
genooten ontvouwde, na gepoogd te
hebben, Baxter en den Franschman
door een verdoovingsmiddel te bedwel
men. De Chinees wilde zich namelijk
van de beide Europeanen ontdoen, het1
„heer" had beschreven. Hij stelde jacht en zijn kostbare lading voor zich,
zich aan Wing en Chuh voor als een en zijn landgenooten houden en daar-
landgenoot van hen die deelgenomen mede naar de een of andere Russische
had in zeer succesvolle handelszaken in haven zeilen. Er bleef Wing niets an-
Europa en die nu in vereeniging met ders over dan het te doen voorkomen
twee zijner vrienden, een Engelschman alsof hij met dat plan instemde de
en een Franschman, een nieuwe zaak
op het oog had, die een tocht in een
klein, maar uitmuntend gebouwd en
volkomen zeewaardig jacht over den
Atlantischen Oceaan noodig maakte
hij wenschte een kleine bemanning
aan te nemen, uitsluitend uit zijn land
genooten bestaande. Een introductie
van Baxter en den Franschman volgde,
en Wing en Chuh werden, voor wat
betreft de nabij de kust van Northum
berland 'verborgen schat, in het ver
trouwen genomen. Een gedeelte van
de winst werd hun beloofd zij wisten
zich te verzekeren van de medewerking
van een derden vertrouwbaren Chinees
in den persoon van een zekeren Ah
Wong, een kameraad van Chuh, en
het jacht dat nu va. een voldoende be
manning voorzien was, zakte de
Theems af en richtte zich noordwaarts.
Intusschen had Wing zich volkomen
in Chuh's vertrouwen weten in te wer
ken en zonder erachter te hebben kun
nen komen of Chuh al dan niet de moor
denaar van Salter Quick was hij
geloofde, dat Chuh die misd lad had
bedreven en Wong den moord op Noah
Quick gepleegd had wist hij toch
vrij spoedig dat Chuh in het bezit was
van de paarlen en robijnen die maar
dit laatste wist Wing niet Salter
getoond had aan Baubenheimer, den
diamanthandelaar. Toen dar. ook het
acht het tooneel van de beraamde on
derneming naderde, maakte Wing zijn
igen plannen. Hij wist dat de eigenaars
van het jacht, na den kostbaren buJt
eenige voorwaarde die hij stelde, was,
dat tevoren juffrouw Raven en ik van
het jacht verwijderd zouden worden.
Hieraan werd gewillig door de anderen
voldaan, en Chuh werd belast met dp
taak, ons naar de kust te zenden.
Bijna onmiddellijk daarna echter liep
alles met de plannen van den verrader
verkeerd. Het verdoovingsmiddel dat
hij den Franschman en Baxter had
toegediend, miste zijn uitwerking;
Baxter, die het eerst ontwaakte en d«
Chineezen met een duidelijk zichtbare,
moordlustige bedoeling op zijn hut
zag toekomen, opende terstond 't vuu»
op hen, en het tooneel vertoonde spoe
dig een scherp gevecht, in den ïooj
waarvan Wing zich wist te verschan
sen in de kombuis. Het duurde niet
lang of hij bemerkte dat van alle man
nen die zich aan boord bevonden, al
leen Baxter en hij nog in leven waren
en hij zag ook dat Baxter reeds gewond
was. Baxter,die blijkbaar bang was voor
Wing, had zich in zijn hut verschanst,
en gedurende eenigen tijd wachtten
die twee op eikaars aanval. Tenslotte
besloot Wing, een poging te doen om
zijn vrijheid te herkrijgen voorzichtig
kroop hij naar de hut, keek naar binnen
en meende, Baxter dood of althans ster
vend op den grond te zien liggen. Haas
tig ontdeed hij toen het lijk van Chuh
van den gordel waarin hij wist dat deze
de juweelen verborgen had; daarop
nam hij de boot die langszij van het
jacht lag en stootte af maar zag
toen Baxter op het dek, met een revoL