«sTP^Pps,=s VOOR DE u II DE SCHULDIGE r— PQ ssmsA*3* «"Sis^ s UI éa-is&h 3 *1 üii den Moppentrommel. KI!!lin!llililiimilM!lllili:!!lllll!f:MllltmilIill!il!iiIll!i!!ll!]|illllllfl!lllllll!'!lI(lillI!i;!l!lfir?ll!li'!iilll!!llllll!lllillllllllllI!Ïë «O ia X 25 u oj "ca C 73 n li 3 2 'JU bo® &>s TT XI (0 15 c i< 4J V-4 P u otO <-» CQ üjH Q' 2 P, «JJ-q-HB <u uE-p'S fV* O S Us5° ai-s &s 5 O *- 61?J ^ggg"-3 ra ïr,2 JH t) t 3o «i; u u NJ P^. t-J U, CJ N rH i-—C ifl w5^^feig«Ecg-S:=:SyE g B-jS 8 «s 3 f UC S,"S 2 c >3 - I2.P 3£bt h/. a -P U u S2 64 E-* n P-T ëiSz Si «"Bi Üt-- u g Sswo 3P.-0"S «-I G E-SJS-S r-> g 41 >C o» f/J V-4 0J G V) su G •+-* %M£.sÊ N ra V C3 C tn O ÜO «42 T) 3 C-H <U t O ü- c^-g^r -§ £3 ~"42o^Si,, 13 Mig* g-S1*" 2 ^Cbl" Sc EJ5 w 5! «u-SJSfs- ■q .gt "'Su 3 w 3:3 o laji a o P=s U 4>-P C? i> °S >TJ c/j -ra r- UU-P >X3 -a s <u :£f w H_ 'Si b£-+-■ -*-» S (U ?|C 542 u P - —O CJ CL» ;gssc rr «-* r««<C O S niSp o ra <g N rs ra O c^ï^aS w-Ptj'ö E v ft' Wc cu •S® y s "I .3 c C^ I 2 S ?.n t2 N S f C C 4> S <u Os; <u.H+;£ CC" lts >- r4 O C U ngra >■3 t/;V - nu 41 -O g^5 X cj G *~t raP <u c ra S 0 ^S7fd® <v o. a (u4^ os>« S-Ê.M Sf'S N C5 ?.«ÏK- <v -S3 W-c ,0 t. u±;-f -S 3 ra ra^ra g g P3 NeS'O 2 5"+; V C Ïï-Q u ÊfSjcaS v S g— bis °M CS JH 1)N ft t«ro N c ^wr (U-G ctj r* U d nP Cttü ra^ ■- 41 dj cd 'G cd - w 0 N-ggu eg.5--E«ï»g s!g!„i3^6lga ■0 -r'pl .sSïïSa^ ■Si v cd.y o'ii cu g SS G-r-^G NGQ X >«TXJ 5 >^2 ©3 I K KI C5> e <D CO 63 go 03 I S^_ C6 d C3 P o d u I-Ï cl d c -* n tC- x g Q. j- - M ci c; o "x 10 ti® a fcQ o «Ge- ®"Siï CO T* all Gi - =J o 3 o Tj 2 i^r1" O CÖO - 'I O i r, o o L y c; a - c c< nj J Odd O fi !-> O O O -ii G sr n s o - fc-gc, - 13 =J ~Vr. ■;f tr«m mi etrn grooten 000^ om de stad reed, vcor hij aan 't station stilhield, kon ik een klein overzicht maken. Overal, aan alle hoeken van straten, verrezen nieuwe gebouwen, waaraan een groot aantal werklieden bezig was het was d-n ook het beeld van een snel zich ont wikkelende Amerikaansche stad. Ik was nauwelijks uitgestapt en be schouwde nog het eenvoudige, doch smaakv- 11e stationsgebouw, toen ik een groep van tien A twaalf arbeiders ont waarde, die klaarblijkelijk de aankomst vaa den trein verbeid hadden. Het schenen iets meer dan gewone arbeiders te zijn, 0- ichters of dergelijke, want hnn klee ding was net en hun linnengoed zindelijk. Besluiteloos waarheen ik mij wenden zou, stond V- nog ropd te kijken, toen uit bovengenoemde groep een man beleefd groetend op mij toekwam. „De nieuwe dokter, als ik mij niet ver gis," vroeg hij Ik stond verbaasd. Doch mijn verbazing zou nog grooter worden, want nauwelijks had ik op de vraag van den man beves tigend geantwoord, of de geheele groep stormde op mij toe; men omringde mij en ieder kwam met afif kenteekenen van de grootste blijdschap, mij meer dan eens en harder dan ik gewoon was, d« hand schud den Al in triomf voerden toen de man nen mij de stad binnen. Overal waar wij voorbijkwamen stroomden de arbeiders m massa toe, om mij te zien en te be groeten. Ik kwam mij voor als een ge vierde volkstribuun. Mijn handen deden mij reecs pijn van het vele en harde druk ken. waaraan ze blootgesteld waren, tot i' ij eindelijk een klein, hoog gebouw be reikten, dat, naar mijn begeleiders ver klaarden, 't ziekenhuis, dus het terrein van mijn toekomstige werkzaamheid was. Al had ik mij, het land en de toestan den in aanmerking nemend, van deze plaats ook al geen bizonder overdreven voorstelling gemaakt, toch was ik zeer teleurgesteld bij de gedachte dat ik in dit gebouw, hetwelk veel meer op een hout- loods dan op een hospitaal geleek, voort san werkzaam zou moeten zijn. Mijn ont goocheling steeg nog, toen ik het inwen dige v n het huis betrad, dat enkel uit 1-vee beknopte, spaarzaam verlichte en zeer vuile vertrekken bestond. In het eerste, dat op de straat uitkwam bcvor.d zich buiten een groote tafel en twee drie waggelende stoelen enkel een glazen kast, waarvan de ruiten stuk waren e de inhoud uit enkele ledige me- diciinfleschjes bestond. De tweede kamer „prijkte" met een ijzer ledikant, met zeer primitief beddegoed. Daarbij kwam nog een wormstekige kleerenkast en een ijze ren toestel met een blikken, heel verroes ten sleutel, dat bepaald als waschtafel nraest dienst doen. De man, die mij aan het station het zerst begroet had, was met mij het huis bin n nge,gaan. Op mijn verwonderde vraag of dit hier dan het stedelijk ziekenhuis was. gaf hii een bevestigend antwoord. „De inrichting," voegde hij er bij, „was in 't eerst weliswaar nog niet volkomen doeltreffend, maar er zou gezorgd worden ze zoo spoedig mogelijk te voltooien. Vooreerst moest ik het maar met den te- genwoordigen toestand voor lief nemen r t mij zoo goed ik kon gemakkelijk maken. „Mijn waarde heer," sprak ik hem toe, „wat moet dat beteekenen? Men heeft mij ir, dier voege ingelicht, dat ik een betrekking als dokter in een ziekenhuis zou krijgen en ik vind hier geen enkelen zieke, nog afgezien daarvan dat...." „Och." viel de goede man mij levendig in de rede ,,ik verzeker u, dokter, dat ge zooveel zieken als ge hier vinden zult, nog noo't op één plaats bij elkaar hebt gezien. Als ge verstandig zijt, kunt u 't goed bij ons hebbent Overigens komt daar de sheriff aan. die heeft zeker reeds van uw aankomst gehoord". Ik moet bekennen dat de geheele zaak mii zeer raadselachtig voorkwam. Eer ik echter - -n man om de oplossing van het raad el vragen kon, was hij de deur reeds uit, er het volgende oogenblik stond een zwaarlijvige, breedgeschouderde man voor mij „Sir", zoo opende hij het gesprek, ter wijl zijn oogen tegelijk bliksemstralen van woede en van verachting naar mij slin gerden, „ik ben de sheriif van Atchison". Ik b~og zwijgend. „Gij zijt de dokter, nietwaar?" Wederom maakte ik een buiging, niet zonder een spottend glimlachje te ver- toonen. „Laat mij uw papieren eens zienl" Ik haastte mij hem dezelfde papieren voor te leggen, die ik daags te voren Roo- den Bill getoond had. De sheriff, die klaarblijkelijk even wei nig Duitsch verstond als Bill, onderwierp i- papieren aan een langdurig onderzo.ek, stak ze vervolgens in zijn zak en wendde jri-h, weer tot mij met de woorden: „Nu. sir, daar ge in elk geval dokter ziff, ge lijk uit uv papieren blijkt, heb ik geen recht te verbieden, dat ge u hier ves tigt. Maar dat zeg ik u, dal, wanneer u vorder gaat dan hetgeen u als geneesheer geoorloofd is, wanneer u u mocht ver stouten mij door de een of andere han- oüng in de wielen te rijden, waar het mijn ambt aangaat, en de uitvoering der bestaande wetten te bemoeilijken, dan krijgt u met mij te doen. Ik ben de sheriii Jack Cromer begrepen?" Voor ik ook maar den mond kon ope nen om opheldering van zijn zonderling gedrag te vorderen, had hij mij den rug toegedraaid en de deur achter zich in 't slot geworpen. Ik tastte onwillekeurig naar mijn hoofd. Waar was ik toch terecht gekomen? De spitsboefachtige blik van Rooden Bill dien ik gisteravond vóór mijn vertrek had op gevangen, kwam mij weer in de gedachte. Geen twijfelen aan er was iets niet in den haak, en het stond bij mij vast als een paal boven wafer, dat Roode Bill mij in een avontuur had gelokt, waarvan ik mij den aflrop vooreerst nog niet kon vooi/stellen. Met deze gedachten zou ik niet lang alleen blijven Wederom ging de deur open, en de man. die mij van de vele zieken gespro ken had, trad binnen, gevolgd door een knaap, die op een blad een uitgelezen ontbijt droeg, dat hij netjes op de tafel klaarzette. „Voor n het u laat smaken, dokter", begon de man, „willen wij eerst nog het zakelijke deel der positie bespreken. Wij hebben vandaag den 22en Augustus, en daar u op driehonderd dollar per maand aanspraak kunt maken, ontvangt u voor uw werkzaamheid tot den len September precies nog het derde deel, dus honderd dollar, die ik u hierbij ter hand stel. Let wel: dit is de betaling in 't algemeen. Wat u van de zieken afzonderlijk ver langt, ij uw zaak, alleen zou ik u willen aanraden, niet meer dan een dollar van eiken patiënt te eischen, daar, zooals gezegd, de hoeveelheid 't 'm doet. Laat het ontbijt u nu smaken! U zult wel hon ger hebben na die nachtelijke reis. En als de middag voorbij is, zal vermoedelijk ook uw werkzaamheid beginnen, en dan kunt u u op een lang spreekuur voor bereiden. Zoo u intusschen iets noodig hebt, behoeft u het slechts aan een der mannen daarbuiten te zeggen, en er zal terstond voor gezorgd worden." Dit zeggende verliet hij de kamer. Wat kon ik anders doen dan afwach ten, hoe de geschiedenis zich verder zou ontwikkelen? Eerst deed ik het ontbijt alle eer aan, en daar ik van den nachte lijken rit, gedurende welken ik weinig of geheel niet geslapen had, werkelijk ver moeid was, onderwierp ik het bed in de andere kamer aan een meer nauwkeurig onderzoek. Ik vond het beddegoed wel- iswaar zeer gebrekkig, maar toch zinde lijk. zoodat ik besloot eenige uren rust te nemen. Voor ik mij te slapen legde, grendelde ik de op de straat uitkomende deur. Daarbij viel mijn blik toevallig zij delings door het venster op de straat, waarbij ik opmerkte, dat twee mannen "'"or het huis patrouilleerden. Dat leek wel den schijn te hebben, alsof ik be waakt werd. Hoelang ik geslapen heb, vreet ik niet; in elk geval werd ik door een geweldig kloppen op de huisdeur wakker gemaakt. Tevens vernam ik een voortdurend meer aangroeiend geroezemoes van stemmen vóór het huis en een gemompel, dat als de branding der zee op en neer golfde. „Opendoen!" klonk het, zoodra men mij bij het venster bemerkt had, en dien eisch werd door vuistslagen en schoppen tegen de deur kracht bijgezet. Ik kon niet vermoeden wat die massa menschen van mij verlangde, maar tegen stand zou bij dezen stand van zaken vol slagen vruchteloos zijn geweest. Ik schik te mij derhalve in mijn lot en opende grendel en deur. In het volgende oogenblik was het ver trek dan ook reeds tot in de uiterste hoeken stampvol. Een kerel als een boom, die het eerst binnengekomen was, drukte mij op een stoel bij de tafel neer, „Ziezoo, dokter, het spreekuur is be gonnen," klonk het mij van alle kanten tegemoet, terwijl ik intusschen sprake loos op de onvrijwillig ingenomen plaats bleef zitten. „Het spreekuur! Maar was zoo iets dan mogelijk? Al die mannen, die daar bij mij in de kamer waren en zich zeker bij honderden buiten op straat nog ver drongen waren dat allemaal patiën ten? En die zou ik allen moeten onder zoeken, behandelen, ik geheel alleen, zonder hulpmiddelen, die den geneesheer anders ten dienste staanl Maar dat was immers Ik kon met ipijn gedachten niet klaar komea. „Vooruit, dokter," riep de fctnge. „Tijd is geld, en voor ons nog meer voor u. Wees dus zoo goed evgens te beginnen, dat ieder een beurt krijgt. Hier is vijftig cents; 't zal me pleizier doen, als een an der meer geeft voor mij is het genoeg!" En hij wierp een balven dollar op de tafel Ik_ stond op en begon te spreken. „Hoort mijne hceren, hoe dankbaar ik u ook ben, dat u mij in zoo groote.. ge tale met uw bezoek vereert, zult u het toch begrijpelijk vinden dat ik onder de ze omstandigheden mijn ambt niet kan uitoeienen. Ik ben hierheen gekomen, omdat .en mij gezegd heeft, dat ik in een ziekenhuis zou belanden, waarin ik alle voor een geneesheer noodzakelijke dingen hoopte te vinden; v zult mij ech ter gelijk moeten geven als ik zeg dat de ze ellendige keet op alles meer dan op een hospitaal gelijkt. Wat ik noodig heb om u behoorlijk zooals een waar dokter betaamt, te onderzoeken en te behande len, heb ik niet bij de hand, zoodat.." Een onbedaarlijk gelach onderbrak mijn toespraak „Wat heeft hij gezegd? Onderzoeken? Behandelen? Ha, ha, ha! Kijk dien grappenmaker eens aan! Hij doet alsof hij van niets weet ha, ha haf Zulke en dergelijke gezegden klonken mij in de ooren Opeens wenkte de lange om stilte. Het luide gelach verstomde, hoewel zich hier en daar nog een gegichel deed hoo- ren. „Wat u daar van hulpmiddelen, instru menten en dergelijke dingen zegt, dok ter, dat is klare onzin. Ik voor mij ver zeker u, dat ik voor het aanwenden van alle instrumenten bedank, maar dat ik niettemin een maag heb, die in zoover ziek is dat ze zonder bier en whisky niet bestaan kan. Wil u dus zoo goed zijn en mij dit op schrift geven, opdat het zieke lichaamsdeel zijn medicijnen krijgt?" Bij deze woorden legde hij mij een ge drukt formulier voor, volgens welks in houd de sh-riff van Atchison verklaarde, dat den houder van bet stuk geestrijke dranken verstrekt mochten worden, wanneer door de onderfeekening v.m den door den sheriff toegelaten genees heer op grond van een zorgvuldig on derhoek werd vastgesteld, dar de louder van het stuk ziek was en tot herstel van gezondheid dringend alcohol behoefde Nu wist ik hoe ik 't ermee had, en ik kon inij het buitengewone van de ge ilede geschiedenis juist voor d ellen. Dus daarom! Na kort beraad vroeg ik den lange hoe hij heette vulde zijn naam in het voorge legde formulier in en verzocht hem zich van zijn hover.Meeren te ontdoen, opdat ik hem „zorgvuldig" kon onderzoeken. In plaats van aan mijn verzoek te vol doen, haalde hij spelenderwijze een re volver uit den zak, richtte den loop daarvan als bij toeval op mij en sprak: .Bega rfeen domheden dokter, en onder zoek I Het is hoog tijd! Dat u bij die groote massa zieken niet lang onderzoe ken kunt, zal zelfs den sheriff duidelijk zijn. Ge zijt trouwens betaald, vooruit dus!" Ik bedacht mij ook niet langer, doch onderteekende. De lange verdween, een ander nam zijn plaats in, wierp een blan ken ollar op de tafel, noemde zijn naam en ma-ikte wee-, nadat zijn 'stuk onder teekend was, voor een derde plaats. Zoo ging ik met onderteekenen voort, tot ook de laatste zijn „bewijs" had en bevredigd de kamer verliet. Mijn tafel v/as met geldstukken bezaaid. Hoe velen van mijn geneeskundige col lega's in mijn vaderland zouden mij mis schien niet om de ontvangst van dit eene spreekuur benijd hebbenl Eindelijk was het stil geworden buiten vóór het huis; zelfs de schildwachten, die ik vóór mijn slapen gezien had, waren verdwenen. Nu zag ik de geheele aangelegenheid volkomen duidelijk in, en ik had mij wel voor het hoofd kunnen slaan dat ik niet eerder op die gedachte gekomen was. Het spreekt van zelf dat de droogleg ging, juist in een land als Amerika een wet was die op allerlei manieren ontdo ken zou worden Dit wisten de overhe den wel. Zij wisten echter ook dat zij tegenover deze wetsontduiking, die de wet zelve krachteloos scheen te maken, machteloos stonden. Overal waar een op alcohol verzotte menigte met een dokter te doen had, die niet dadelijk op hun wenschen inging, d.w.z. die weigerde de „ziekte-attesten" te onderteekenen, brak om zoo te zeg gen een openlijk oproer uit, en het ge beurde niet zelden, dat de stedelijke overheden daar ter plaatse, wie de wet zelve niet aangenaam was, er op bedacht waren, zich van handelbare geneesheeren te verzekeren; maar van den anderen kant .waren ook de menschen, wier le- venstiiefangeri als hef «rare van den aloos hol afhingen, op diezelfde gedachte ge komen. In elk geval moest degene, die ia een der bij de matigheidsbeweging be trokken staten een ambtsplicht als art» had uit te oefenen, papieren kunnen ver- toonen, die hem als geneeskundige legiti meerden. Duidelijker is ook, dat bij de massa van afzonderlijke plaatsjes, waar van ieder volgens de wet een door de overheid toegelaten geneesheer hebben' moest, mettertijd in deze streken een ge brek aan artsen moest ontstaan, en dat, daar men toch noodzakelijk een dokter noodig had, naar allerlei middelen werd omgezien om er een te krijgen. Vooral in streken, waar de arbeiders het grootste dee'. der bevolking uitmaakten en veel verdienden, sloten zich de menschen in bepaalde bonden aaneen, door onder el kaar inzamelingen te honden, waarvan de opbrengst, gevoegd bij de afzonder lijke giften, toereikend was om een arts te krijgen en dien een zoodanige positie te verschaffen dat hij met zijn lot tevre den kon zijn. Ik was er juist aan toe, Rooden Bill den bereiden poets van harte te verge ven toen de deur openging en de she riff in hoogst eigen persoon binnentrad. „U hebt voor nagenoeg vijfhonderd personen het bewijsstuk onderteekend", zoo nam hij het woord. „Hebt u hen ook overeenkomstig de wet onderzocht, dok ter?" „Neen, sheriffantwoordde ik. „En waarom niet," vroeg hij langzaam, „Omdat ik niet kon, sheriff' klonk mijn antwoord gelaten. „Of gelooft u werkelijk, dat het een arts mogelijk is onder zulke omstandigheden zijn plicht te doen? Het vvare beter geweest, als n uw macht als sheriff gebruikt en mij voor dien overval beschermd had. Waarom deed u dat niet, sheriff?" Hij zweeg en keek mij een tijd lang on afgewend aan. „Dokter" begon hij einde lijk, „het spijt mij u te moeten mededee- len dat u nog heden Atchison te verlaten hebt. Er is een nieuwe wet aangenomen, die morgen ingevoerd wordt en bepaalt dat het verstrekken van geestrijke dran ken in den staat Kansas voortaan ook niet meer op een bewijs van een genees heer geoorloofd is. Neem uw geld en zie dat u wegkomt, vóór de volksmassa iets verneemt. Over een uur vertrekt de snel trein naar Chicago Ze zitten nu allen te drinken en kunt zonder gevaar hef station bereiken Volg mijn raad en maak n uit de voeten!" Te middernacht was ik weer in Chica go- 1 11 11 11 1 inh IBHiiaaaBnaMnoBannaBDBn AMEN....! Pimpernel in de Indische Courant ver telt: Het slapen op wacht is verboden. Hard en meedoogenloos staat het er. En hij, die het schreef, besefte niet, hoe zwaar, hoe onmogelijk zwaar het is om vier-en-twin- tig uur, in tropisch klimaat, wakker te blijven, waken maar, niet doen, allen maar waken, zonder een oog dicht te doen. En dan, als de middag er is, die snikheete tropenmiddag, komt ook de slaap. Zoo zit de sergeant, wachtcommandant, lichtelijk te dommelen, als Kromo, de ka merwacht hem zijn eten brengt Sersan, makanl (Sergeant, hier is het eten!) Ja, soeda, trro sadja ft goed, zet maar neer), en Kromo verdwijnt na pannetjes met eten voor den sergeant op tafel te hebben neergezet En deze dom melt verder. Dan, plotseling, ziet hij in zijn lichten droom het glinsterend nikkel van een sabelscheede, hoort een stem die bevelend zegt: Wachtcommandant! Wachtcommandant slaapt, hoort niets, ziet alles, ziet niets. Wachtcommandant, klinkt het op nieuw, vergezeld van een tikje op 'smans schouder, man, wordt eens wakker. Maar al wie wakker wordt, niet de wachtcommandant. Dan plotseling zegt hij, de wachtcom- dant, met een grafstem: „Amen Officier van piket, uit het veld geslagen, zegt: Maar man, je slaapt hoe durf je Pardon luit, ik zal me gaan beklagen, u hebt me gestoord in mijn gebed. Luitenant bekijkt nog eens het pannetje eten voor hem en verdwijnt.... HET VERSCHIL. A.: „Zeg, wat zie je er toch altijd sjofel tjes uit, en je vrouw is altijd even chic!" B.: „Wat 'n wonder! M'n vrouw kleedt zich volgens het Journaal, en ik volgens het Kasboek!" No. 7 EERSTË JAARGANG 1922? i i i p u JÜjLL-i. LJi-j .-jUÜIJu»tujui-iaii» u-i" 'iLuiii' J mSS HUISKAMER fr|rr i j j NAAR HET FRANSCH 1 Volcaster zag hem cherp aan zonder te antwoorden. Na een oogenblik aarzelen ging Gilbert een weinig verwonderd en niet zonder innerlijke onrust voort „Waarlijk, waarde baron, 't is hier een aangenaam zitjeEn mejuf frouw heeft volkomen gelijk al ze mij er aan herinner dat er ongelukki- g n zijn die dezen kouden winternacht zelfs onder den blooten hemel moeten doorbrengen. Men zou dit bij u gemak kelijk vergeten, waren er geen gevoelige harten die er ons aan herinneren door het ongeluk der armen te beklagen Dit alles was gezegd met de blijkbare bedoeling den heer des huize" aange naam te zijn. De baron leek echter on gevoelig voor dit min of m er gezoch te compliment. Hij antooordds vrij droog en kort „U hebt gelijk, mijnheer, de nacht is te koud om aan de deur gezet te wor den." Dit vreemde antwoord gaf Gilbert een gewaarwording alsof hij een zweep slag ove het gelaat had gekregen, en het veroorzaakte Madeleine diepe smart en een kwellend gevoel van on rust. In den mond van een man als baron Volcaster grensde dit aan onbeleefdheid ja zelfs aan een beleediging. De Marsan had te veel e rgevoel om er niet zwaar door get offen te worden. Moest hij er een toespelling in zien Men zou geneigd zijn dit te gelooven. Gewoonlijk toch nam de baron niet slechts een welwillende houding tegen over den jongen man aan, maar hij betoonde hem werkelijke sympathi en meende van zijn kant een vertrouwelijk heid te moeten toelaten, die zijn ver klaring vond in Gilberts aanzienlijke geboorte en zijn herhaalde bezoeken. Daarom scheen niets zulk een onver wachte verandering te wettigen, die de Marsan zoo geheel ter neer sloeg. Alleen een of andere valschheid van An elme Géroux kon een dergelijke plotselinge ontstemming teweeg gebracht hebben. O zeker, Gilbert hoopte zich te zullen rechtvaardigen, den valschaard te ont maskeren, als hij werkelijk het slacht offer van laster was. Niettemin gevoel de hij een gedruk.heid als de voorbode van een snel naderend ongeluk. Hij bleef eenige oogenblikken zwij gen en overwoog welke partij hij zou kiezen. Gaarne had hij onmiddellijk ophel dering gevraagd, maar hij werd weerhou den door de vrees het voor de toe komst te bederven, als zijn genegenheid voo Madeleine hierbij in het spel kwam. Werk lijk zou hij in dit geval gevaar loopen in openlijken strijd met den baron te komen en bovendien Ma deleine in een moeilijke positie brengen, wat hij tot eiken prijs wilde vermijden. Beter leek het hem eerst Anselme te ondervragen om het geheim van dit raadsel te leeren kennen, het hem de - nood dwinpe". Hii verbocz dn-" zijn onrust, vergat de beleediging en trachtte den vader van Madeleine gun stiger te stemmen. Alle moei.e hiertoe was echte ve-- geefsch. De baron blee in zijn koele afwijzende houding volharden en ant woordde op al wat Gilbert zeide weinig of niet Ook Madeleine begreep dat er iets buitengewoons moest gebeurd zijn. Zij werd steeds onrus'.iger onder den druk van het geheim dat hen omgaf. H t voorgevoel van een naderend onheil greep ook haar aan, zonder da zij in staat was het te overwinnen. in haar angst wendde zij een lichte ongesteldh id voor en ging, vergezeld van miss Percy, op wie zij steunde, naar haar vertrekken. Ze leed werkelijk, beefde over haar ge heele lichaam, doch gaf miss Percy op al haar vragen geen antwoord en legde zich spoedig ter ruste. III. Het was over elven, toen de Marsan het huis van baron Volcaster verliet. Hij nam een rijtuig en iiet zich naar hel station brengen. Daar wilde hij zich vergewissen, hoe laat hij den volgen den morgen met den trein naar Parijs kon. Zijn hotel lag vlak over het station maar toen hij met zijn informatie ge reed was, haastte hij zich nog niet zijn hotel op te zoeken. Hij ging de wacht kamer binnen en overdach daar nog eens de gebeurtenissen van den avond. Het meest hield de smart van Madeleine zijn gedachten b zig, nog meer dan zijn eigen leed, en lang overwoog hij wat hem te doen stond. Zoo langzaam hij echter was in het besluiten, zoo vlug was hij in de uitvoering, toen zijn be sluit eenmaal genomen was. „Ik moet er Anselme naar vragen, tot elk n prijs, dacht hij, en zijn besluit deed hem huiveren, alsof deze gang hem noodlottig zou zijn. Hij had in zenuwachtige haast de wachtkamer op en neer geloopsn toen hij zich gereedmaakte om heen te gaan, trok het gefluister van een paar bedienden in eens zijn aandacht. „Men zou zeggen, dat hij iets in zijn child voert," zei de een. „Ja hij is zeer opgewonden, zeer bleek," antwoordde de ander. Gilbert schonk er echter weinig aan dacht aan en toen hij weg was vergaten ook de bedienden spoedig den opgewon den reiziger. Het weer was iets beter geworden. Het sneeuwde niet meer en de wind was minder scherp. Toch wikkelde Gilbert zich dichter fn zijn mantel, ten prooi als hij nog was aan een koortsige huive ring, die hem overvallen had. Zonder langer te aarzelen ging hij op weg. Hij wist wel, dat de woning van Anselme niet ver van het station was. Ze lag in een nauwe straat van een eenzame wijk. Anselme zocht overal op uit te sparen uit gierigheid, hij zei; noemdj het eenvoud. Gilbert kende ook de gewoonten van den oude. met wien hij dikwijls za ken had gedaan voor den heer Riche- roy. Deze had echter kort geleden alle betrekking met Anselme Géroux afge broken, omdat hij diens kieschheid in zaken niet vertrouwde. Had de sluwe oude Gilbert aansprake lijk gesteld voor deze houding van Richeroy O zeker, dat zou meer dan iets an ders de woede en wraakzucht van Gé roux verklaren. Dit zou met zijn karak ter en zijn enge koopmansziel strooken. „Ik wil het weten," zei Gilbert zich voortspoedende. Ofschoon hij de stad goed kende, had hij toch eenige moeite om n deze ver laten, slecht verlichte wijk den weg te vinden. Geen sterveling ontmoette hij, die hem den weg kon wijzen, alle huizen waren gesloten, overal heerschte een doodsche stilte. Onwillekeurig bemerkte Gilbert zijn eenzaamheid, doch van nature stout moedig en dapper als hij was, veront rustte die hem niet. Alleen meende hij Géroux niet te zullen vinden of mis- -chien afgewezen te zullen worden „Het was dan ook wel wat laat voor een be zoek," dacht hij, maar vader Anselme noefde er op een nachtvogel te zijn en hij had tot zijn verontschuldiging dat hij den volgenden morgen vroeg naar Parijs moest. „Vader Anselme," zoo noemde men algemeen den oude, spottenderwijze met het oog op zijn onverbeterlijk vrijgezellenleven. Plotseling hief Gilbert het hoofd op en mompelde „Rue des Rotisseurs Hier is het Het was een sombere, eenzame straat Gilbért bleef staan voor een huis van een onaanzienlijk voorkomen, maar het antieke onderscheidde het van de gewone huizen. „De nachtuil is nog op," mompelde de jonge man en trok aan de schel. Hij wachtte, vastbesloten een verkla ring van den oude te eischen, als deze thuis was en dit was niet twijfel achtig. Toen Gilbert het huis van Géroux ge naderd wa\ had zich een man, die wel een donkere schaduw geleek, plotse ling verwijderd en was een naburige straat ingeslopen. Deze onbekende met zijn geheimzin nige manieren was niemand anders dan de jongste der twee voorbijgangers, die in het begin van den avond zulke wraakzuchtigs blikken naar de woning van baron Volcaster hadden gewor pen. „Wat kwam hij in deze renzame straat, op dit uur doen Ging hij zijn wraak uitoefenen door een koel over legden aanslag Niemand zou het kunnen zeggen. Mert zijn eigen gedachten geheel vervuld, had Gilbert de vlucht van dit zonder ling personage zelfs niet opgemerkt. Toen de deur gesloten bleef, schelde Gilbert nog eens, een weinig ongerust dat hij wellicht niet meer ontvangen zou worden. Ditmaal werd de deur een weiaig "eopend, zacht en voorzichtig. Er vertoonde zich een geiaa voor de, opening 't was vader Anselme zelf* die geheel gekleed, gereed scheen t£ staan om uit te gaan. Hij had een brief in de hand dien hij vermoedelijk in de! naaste brievenbus wilde gaan werpeiu Op het zien van de Marsan scheen hi) zeer verrast. Blijkbaar had hij een be/ zoek van dezen het minst verwacht. De jonge man begreep diplomatiek te werk t moe en gaan, wilde hij niet weggezonden worden. Hij begon dus, hoewel met tegenzin, in de beleefdst» woorden „Excuseer mij, mijnheer, dat ik u zoo laat kom lastig vallen, maar ik heb een dringend verzoek aan u en moet morgenochtend vroeg op den trein naa» Parijs." Het gezicht van den oude klaarde bij deze woorden op. Waarom Anselme verbeeldde zich dat het doel van Gilbert's komst was de afge- boken relaties weer aan te knoope» en dit vooruitzicht deed zijn gelaa? schitteren. „Kom binnen, mijnheer," antw ord' de Géroux voorkomend, en hij deed dr deur geheel open. Gilbert ried de gedachte van den oude en besloot daarmee zijn voordee» te doen. U wilde uitgaan, meen ik..<.sj zei Gilbert met een zekere werktuigelijk ke voorkomendheid. „O, dat heeft geen haast.... Eet briefj Hij zweeg plotseling, werd min meer verlegen en verborg den bria haastig. Deze beweging ont-napte de Marsar die den oude oplettend gadesloeg, niety Terwijl hij zijn bezoeker in een klei ne spreekkamer bracht, die maar robe!' verlicht was, kwam het tanige gelaal eener oude vouw om den hoek kijken/ Het was de dienstbode van Géroux. Zij wierp een vreesachtigen blik op de£ bezoeker. „Vrees niets, Mine, het is mijnheer Gilbert de Marsan, een beminnelijk Parijzenaar en geen dief," zei Géroux op grappig zorgeloozen toon om zijn dienstbode gerust te stellen. Deze was werkelijk zeer vreesachtig. Wie kon haar dit euvel duiden Haar meester ging voor zeer rijk door en hij leefde alleen met haar in dit ouda huis in dez eenzame wijk 1 Was het voor misdadigers niet een gelegenheid om hen in verzoeking e brengen en was de vrees der dienstbode niet gerechtvaardigd De oude vrouw, die een weinig hinkte, rakelde het vuur wat op, dat dreigde uit te gaan. Hiervan maakte zij gebruik om den bezoeker, die haar meester een beminnelijk Parijzenaar ge noemd had eens goed op te nemen. „Een nette jongen," dacht zij, „eea goedig gezicht, heeft wel wat van een meisjeen een goed klinkenden naamGilbert de Marsan." Gilbert had zich op den stoel gezet; dien de oude hem aanwees. Gérous. i ging tegenover hem zitten. Recht op zijn doel afgaande, zonder uitvluchten of omwegen, zei de eerste^ A

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8