«sTP^Pps,=s
VOOR DE
u II
DE SCHULDIGE r—
PQ
ssmsA*3*
«"Sis^ s
UI
éa-is&h 3
*1
üii den Moppentrommel.
KI!!lin!llililiimilM!lllili:!!lllll!f:MllltmilIill!il!iiIll!i!!ll!]|illllllfl!lllllll!'!lI(lillI!i;!l!lfir?ll!li'!iilll!!llllll!lllillllllllllI!Ïë
«O
ia
X
25 u
oj
"ca C 73
n li 3
2 'JU
bo®
&>s
TT
XI
(0
15
c
i<
4J
V-4
P
u
otO
<-»
CQ
üjH
Q'
2
P,
«JJ-q-HB
<u uE-p'S
fV* O S
Us5°
ai-s &s
5 O
*-
61?J
^ggg"-3
ra ïr,2 JH t) t 3o «i; u u
NJ P^. t-J U, CJ N rH i-—C ifl
w5^^feig«Ecg-S:=:SyE
g B-jS 8 «s 3
f UC
S,"S 2
c
>3
- I2.P
3£bt
h/. a
-P U u
S2 64
E-* n
P-T
ëiSz
Si «"Bi
Üt-- u g
Sswo
3P.-0"S
«-I G
E-SJS-S
r-> g 41
>C o»
f/J V-4 0J
G V) su
G •+-*
%M£.sÊ
N ra V C3 C tn O
ÜO «42
T) 3 C-H
<U t O ü-
c^-g^r
-§
£3
~"42o^Si,,
13 Mig*
g-S1*" 2
^Cbl"
Sc EJ5 w
5!
«u-SJSfs-
■q .gt "'Su
3 w 3:3 o
laji a o P=s
U 4>-P C? i> °S
>TJ c/j -ra r-
UU-P
>X3 -a
s <u :£f w
H_ 'Si b£-+-■ -*-» S (U
?|C 542 u
P - —O
CJ CL»
;gssc
rr «-*
r««<C O S
niSp o ra <g N
rs ra O
c^ï^aS
w-Ptj'ö E v
ft'
Wc
cu
•S®
y s
"I
.3 c
C^
I
2
S
?.n
t2 N S f
C C 4> S <u Os;
<u.H+;£ CC"
lts >- r4
O C U
ngra
>■3 t/;V -
nu 41
-O g^5
X cj G *~t
raP <u c ra S 0
^S7fd®
<v o. a (u4^
os>«
S-Ê.M Sf'S
N
C5
?.«ÏK- <v
-S3 W-c
,0
t. u±;-f
-S
3 ra ra^ra g g
P3 NeS'O 2
5"+;
V C Ïï-Q u
ÊfSjcaS
v S g—
bis °M
CS JH 1)N
ft t«ro N c
^wr
(U-G ctj
r* U d
nP
Cttü
ra^
■- 41
dj cd 'G
cd -
w 0
N-ggu eg.5--E«ï»g
s!g!„i3^6lga
■0 -r'pl .sSïïSa^
■Si v cd.y o'ii cu g SS
G-r-^G NGQ X >«TXJ 5 >^2
©3
I K
KI
C5>
e
<D
CO
63
go 03 I S^_
C6 d C3 P o d
u I-Ï cl d c
-* n tC- x g Q. j- -
M ci c; o "x 10
ti® a
fcQ o
«Ge-
®"Siï
CO
T*
all
Gi
- =J
o 3
o Tj 2 i^r1"
O CÖO - 'I O i
r, o o L y c; a - c c< nj
J Odd O fi !->
O
O O -ii
G sr n s
o
- fc-gc,
- 13
=J
~Vr.
■;f
tr«m mi etrn grooten 000^ om de stad
reed, vcor hij aan 't station stilhield, kon
ik een klein overzicht maken. Overal,
aan alle hoeken van straten, verrezen
nieuwe gebouwen, waaraan een groot
aantal werklieden bezig was het was
d-n ook het beeld van een snel zich ont
wikkelende Amerikaansche stad.
Ik was nauwelijks uitgestapt en be
schouwde nog het eenvoudige, doch
smaakv- 11e stationsgebouw, toen ik een
groep van tien A twaalf arbeiders ont
waarde, die klaarblijkelijk de aankomst
vaa den trein verbeid hadden. Het schenen
iets meer dan gewone arbeiders te zijn,
0- ichters of dergelijke, want hnn klee
ding was net en hun linnengoed zindelijk.
Besluiteloos waarheen ik mij wenden zou,
stond V- nog ropd te kijken, toen uit
bovengenoemde groep een man beleefd
groetend op mij toekwam.
„De nieuwe dokter, als ik mij niet ver
gis," vroeg hij
Ik stond verbaasd. Doch mijn verbazing
zou nog grooter worden, want nauwelijks
had ik op de vraag van den man beves
tigend geantwoord, of de geheele groep
stormde op mij toe; men omringde mij en
ieder kwam met afif kenteekenen van de
grootste blijdschap, mij meer dan eens en
harder dan ik gewoon was, d« hand schud
den Al in triomf voerden toen de man
nen mij de stad binnen. Overal waar wij
voorbijkwamen stroomden de arbeiders
m massa toe, om mij te zien en te be
groeten. Ik kwam mij voor als een ge
vierde volkstribuun. Mijn handen deden
mij reecs pijn van het vele en harde druk
ken. waaraan ze blootgesteld waren, tot
i' ij eindelijk een klein, hoog gebouw be
reikten, dat, naar mijn begeleiders ver
klaarden, 't ziekenhuis, dus het terrein
van mijn toekomstige werkzaamheid was.
Al had ik mij, het land en de toestan
den in aanmerking nemend, van deze
plaats ook al geen bizonder overdreven
voorstelling gemaakt, toch was ik zeer
teleurgesteld bij de gedachte dat ik in dit
gebouw, hetwelk veel meer op een hout-
loods dan op een hospitaal geleek, voort
san werkzaam zou moeten zijn. Mijn ont
goocheling steeg nog, toen ik het inwen
dige v n het huis betrad, dat enkel uit
1-vee beknopte, spaarzaam verlichte en
zeer vuile vertrekken bestond.
In het eerste, dat op de straat uitkwam
bcvor.d zich buiten een groote tafel en
twee drie waggelende stoelen enkel
een glazen kast, waarvan de ruiten stuk
waren e de inhoud uit enkele ledige me-
diciinfleschjes bestond. De tweede kamer
„prijkte" met een ijzer ledikant, met zeer
primitief beddegoed. Daarbij kwam nog
een wormstekige kleerenkast en een ijze
ren toestel met een blikken, heel verroes
ten sleutel, dat bepaald als waschtafel
nraest dienst doen.
De man, die mij aan het station het
zerst begroet had, was met mij het huis
bin n nge,gaan. Op mijn verwonderde vraag
of dit hier dan het stedelijk ziekenhuis
was. gaf hii een bevestigend antwoord.
„De inrichting," voegde hij er bij, „was
in 't eerst weliswaar nog niet volkomen
doeltreffend, maar er zou gezorgd worden
ze zoo spoedig mogelijk te voltooien.
Vooreerst moest ik het maar met den te-
genwoordigen toestand voor lief nemen
r t mij zoo goed ik kon gemakkelijk
maken.
„Mijn waarde heer," sprak ik hem toe,
„wat moet dat beteekenen? Men heeft
mij ir, dier voege ingelicht, dat ik een
betrekking als dokter in een ziekenhuis
zou krijgen en ik vind hier geen enkelen
zieke, nog afgezien daarvan dat...."
„Och." viel de goede man mij levendig
in de rede ,,ik verzeker u, dokter, dat
ge zooveel zieken als ge hier vinden zult,
nog noo't op één plaats bij elkaar hebt
gezien. Als ge verstandig zijt, kunt u 't
goed bij ons hebbent Overigens komt
daar de sheriff aan. die heeft zeker reeds
van uw aankomst gehoord".
Ik moet bekennen dat de geheele zaak
mii zeer raadselachtig voorkwam. Eer ik
echter - -n man om de oplossing van het
raad el vragen kon, was hij de deur reeds
uit, er het volgende oogenblik stond een
zwaarlijvige, breedgeschouderde man voor
mij
„Sir", zoo opende hij het gesprek, ter
wijl zijn oogen tegelijk bliksemstralen van
woede en van verachting naar mij slin
gerden, „ik ben de sheriif van Atchison".
Ik b~og zwijgend.
„Gij zijt de dokter, nietwaar?"
Wederom maakte ik een buiging, niet
zonder een spottend glimlachje te ver-
toonen.
„Laat mij uw papieren eens zienl"
Ik haastte mij hem dezelfde papieren
voor te leggen, die ik daags te voren Roo-
den Bill getoond had.
De sheriff, die klaarblijkelijk even wei
nig Duitsch verstond als Bill, onderwierp
i- papieren aan een langdurig onderzo.ek,
stak ze vervolgens in zijn zak en wendde
jri-h, weer tot mij met de woorden: „Nu.
sir, daar ge in elk geval dokter ziff, ge
lijk uit uv papieren blijkt, heb ik geen
recht te verbieden, dat ge u hier ves
tigt. Maar dat zeg ik u, dal, wanneer u
vorder gaat dan hetgeen u als geneesheer
geoorloofd is, wanneer u u mocht ver
stouten mij door de een of andere han-
oüng in de wielen te rijden, waar het
mijn ambt aangaat, en de uitvoering der
bestaande wetten te bemoeilijken, dan
krijgt u met mij te doen. Ik ben de sheriii
Jack Cromer begrepen?"
Voor ik ook maar den mond kon ope
nen om opheldering van zijn zonderling
gedrag te vorderen, had hij mij den rug
toegedraaid en de deur achter zich in 't
slot geworpen.
Ik tastte onwillekeurig naar mijn hoofd.
Waar was ik toch terecht gekomen? De
spitsboefachtige blik van Rooden Bill dien
ik gisteravond vóór mijn vertrek had op
gevangen, kwam mij weer in de gedachte.
Geen twijfelen aan er was iets niet in
den haak, en het stond bij mij vast als
een paal boven wafer, dat Roode Bill mij
in een avontuur had gelokt, waarvan ik
mij den aflrop vooreerst nog niet kon
vooi/stellen.
Met deze gedachten zou ik niet lang
alleen blijven
Wederom ging de deur open, en de
man. die mij van de vele zieken gespro
ken had, trad binnen, gevolgd door een
knaap, die op een blad een uitgelezen
ontbijt droeg, dat hij netjes op de tafel
klaarzette.
„Voor n het u laat smaken, dokter",
begon de man, „willen wij eerst nog het
zakelijke deel der positie bespreken. Wij
hebben vandaag den 22en Augustus, en
daar u op driehonderd dollar per maand
aanspraak kunt maken, ontvangt u voor
uw werkzaamheid tot den len September
precies nog het derde deel, dus honderd
dollar, die ik u hierbij ter hand stel. Let
wel: dit is de betaling in 't algemeen.
Wat u van de zieken afzonderlijk ver
langt, ij uw zaak, alleen zou ik u willen
aanraden, niet meer dan een dollar van
eiken patiënt te eischen, daar, zooals
gezegd, de hoeveelheid 't 'm doet. Laat
het ontbijt u nu smaken! U zult wel hon
ger hebben na die nachtelijke reis. En
als de middag voorbij is, zal vermoedelijk
ook uw werkzaamheid beginnen, en dan
kunt u u op een lang spreekuur voor
bereiden. Zoo u intusschen iets noodig
hebt, behoeft u het slechts aan een der
mannen daarbuiten te zeggen, en er zal
terstond voor gezorgd worden."
Dit zeggende verliet hij de kamer.
Wat kon ik anders doen dan afwach
ten, hoe de geschiedenis zich verder zou
ontwikkelen? Eerst deed ik het ontbijt
alle eer aan, en daar ik van den nachte
lijken rit, gedurende welken ik weinig of
geheel niet geslapen had, werkelijk ver
moeid was, onderwierp ik het bed in de
andere kamer aan een meer nauwkeurig
onderzoek. Ik vond het beddegoed wel-
iswaar zeer gebrekkig, maar toch zinde
lijk. zoodat ik besloot eenige uren rust
te nemen. Voor ik mij te slapen legde,
grendelde ik de op de straat uitkomende
deur. Daarbij viel mijn blik toevallig zij
delings door het venster op de straat,
waarbij ik opmerkte, dat twee mannen
"'"or het huis patrouilleerden. Dat leek
wel den schijn te hebben, alsof ik be
waakt werd.
Hoelang ik geslapen heb, vreet ik niet;
in elk geval werd ik door een geweldig
kloppen op de huisdeur wakker gemaakt.
Tevens vernam ik een voortdurend meer
aangroeiend geroezemoes van stemmen
vóór het huis en een gemompel, dat als
de branding der zee op en neer golfde.
„Opendoen!" klonk het, zoodra men
mij bij het venster bemerkt had, en dien
eisch werd door vuistslagen en schoppen
tegen de deur kracht bijgezet.
Ik kon niet vermoeden wat die massa
menschen van mij verlangde, maar tegen
stand zou bij dezen stand van zaken vol
slagen vruchteloos zijn geweest. Ik schik
te mij derhalve in mijn lot en opende
grendel en deur.
In het volgende oogenblik was het ver
trek dan ook reeds tot in de uiterste
hoeken stampvol. Een kerel als een
boom, die het eerst binnengekomen was,
drukte mij op een stoel bij de tafel neer,
„Ziezoo, dokter, het spreekuur is be
gonnen," klonk het mij van alle kanten
tegemoet, terwijl ik intusschen sprake
loos op de onvrijwillig ingenomen plaats
bleef zitten.
„Het spreekuur! Maar was zoo iets
dan mogelijk? Al die mannen, die daar
bij mij in de kamer waren en zich zeker
bij honderden buiten op straat nog ver
drongen waren dat allemaal patiën
ten? En die zou ik allen moeten onder
zoeken, behandelen, ik geheel alleen,
zonder hulpmiddelen, die den geneesheer
anders ten dienste staanl Maar dat was
immers
Ik kon met ipijn gedachten niet klaar
komea.
„Vooruit, dokter," riep de fctnge. „Tijd
is geld, en voor ons nog meer voor
u. Wees dus zoo goed evgens te beginnen,
dat ieder een beurt krijgt. Hier is vijftig
cents; 't zal me pleizier doen, als een an
der meer geeft voor mij is het genoeg!"
En hij wierp een balven dollar op de
tafel
Ik_ stond op en begon te spreken.
„Hoort mijne hceren, hoe dankbaar ik
u ook ben, dat u mij in zoo groote.. ge
tale met uw bezoek vereert, zult u het
toch begrijpelijk vinden dat ik onder de
ze omstandigheden mijn ambt niet kan
uitoeienen. Ik ben hierheen gekomen,
omdat .en mij gezegd heeft, dat ik in
een ziekenhuis zou belanden, waarin ik
alle voor een geneesheer noodzakelijke
dingen hoopte te vinden; v zult mij ech
ter gelijk moeten geven als ik zeg dat de
ze ellendige keet op alles meer dan op
een hospitaal gelijkt. Wat ik noodig heb
om u behoorlijk zooals een waar dokter
betaamt, te onderzoeken en te behande
len, heb ik niet bij de hand, zoodat.."
Een onbedaarlijk gelach onderbrak
mijn toespraak „Wat heeft hij gezegd?
Onderzoeken? Behandelen? Ha, ha, ha!
Kijk dien grappenmaker eens aan! Hij
doet alsof hij van niets weet ha, ha
haf
Zulke en dergelijke gezegden klonken
mij in de ooren
Opeens wenkte de lange om stilte.
Het luide gelach verstomde, hoewel zich
hier en daar nog een gegichel deed hoo-
ren.
„Wat u daar van hulpmiddelen, instru
menten en dergelijke dingen zegt, dok
ter, dat is klare onzin. Ik voor mij ver
zeker u, dat ik voor het aanwenden van
alle instrumenten bedank, maar dat ik
niettemin een maag heb, die in zoover
ziek is dat ze zonder bier en whisky niet
bestaan kan. Wil u dus zoo goed zijn en
mij dit op schrift geven, opdat het zieke
lichaamsdeel zijn medicijnen krijgt?"
Bij deze woorden legde hij mij een ge
drukt formulier voor, volgens welks in
houd de sh-riff van Atchison verklaarde,
dat den houder van bet stuk geestrijke
dranken verstrekt mochten worden,
wanneer door de onderfeekening v.m
den door den sheriff toegelaten genees
heer op grond van een zorgvuldig on
derhoek werd vastgesteld, dar de louder
van het stuk ziek was en tot herstel van
gezondheid dringend alcohol behoefde
Nu wist ik hoe ik 't ermee had, en ik
kon inij het buitengewone van de ge
ilede geschiedenis juist voor d ellen.
Dus daarom!
Na kort beraad vroeg ik den lange hoe
hij heette vulde zijn naam in het voorge
legde formulier in en verzocht hem zich
van zijn hover.Meeren te ontdoen, opdat
ik hem „zorgvuldig" kon onderzoeken.
In plaats van aan mijn verzoek te vol
doen, haalde hij spelenderwijze een re
volver uit den zak, richtte den loop
daarvan als bij toeval op mij en sprak:
.Bega rfeen domheden dokter, en onder
zoek I Het is hoog tijd! Dat u bij die
groote massa zieken niet lang onderzoe
ken kunt, zal zelfs den sheriff duidelijk
zijn. Ge zijt trouwens betaald, vooruit
dus!"
Ik bedacht mij ook niet langer, doch
onderteekende. De lange verdween, een
ander nam zijn plaats in, wierp een blan
ken ollar op de tafel, noemde zijn naam
en ma-ikte wee-, nadat zijn 'stuk onder
teekend was, voor een derde plaats.
Zoo ging ik met onderteekenen voort,
tot ook de laatste zijn „bewijs" had en
bevredigd de kamer verliet. Mijn tafel
v/as met geldstukken bezaaid.
Hoe velen van mijn geneeskundige col
lega's in mijn vaderland zouden mij mis
schien niet om de ontvangst van dit eene
spreekuur benijd hebbenl
Eindelijk was het stil geworden buiten
vóór het huis; zelfs de schildwachten, die
ik vóór mijn slapen gezien had, waren
verdwenen.
Nu zag ik de geheele aangelegenheid
volkomen duidelijk in, en ik had mij wel
voor het hoofd kunnen slaan dat ik niet
eerder op die gedachte gekomen was.
Het spreekt van zelf dat de droogleg
ging, juist in een land als Amerika een
wet was die op allerlei manieren ontdo
ken zou worden Dit wisten de overhe
den wel. Zij wisten echter ook dat zij
tegenover deze wetsontduiking, die de
wet zelve krachteloos scheen te maken,
machteloos stonden.
Overal waar een op alcohol verzotte
menigte met een dokter te doen had, die
niet dadelijk op hun wenschen inging,
d.w.z. die weigerde de „ziekte-attesten"
te onderteekenen, brak om zoo te zeg
gen een openlijk oproer uit, en het ge
beurde niet zelden, dat de stedelijke
overheden daar ter plaatse, wie de wet
zelve niet aangenaam was, er op bedacht
waren, zich van handelbare geneesheeren
te verzekeren; maar van den anderen
kant .waren ook de menschen, wier le-
venstiiefangeri als hef «rare van den aloos
hol afhingen, op diezelfde gedachte ge
komen. In elk geval moest degene, die ia
een der bij de matigheidsbeweging be
trokken staten een ambtsplicht als art»
had uit te oefenen, papieren kunnen ver-
toonen, die hem als geneeskundige legiti
meerden. Duidelijker is ook, dat bij de
massa van afzonderlijke plaatsjes, waar
van ieder volgens de wet een door de
overheid toegelaten geneesheer hebben'
moest, mettertijd in deze streken een ge
brek aan artsen moest ontstaan, en dat,
daar men toch noodzakelijk een dokter
noodig had, naar allerlei middelen werd
omgezien om er een te krijgen. Vooral in
streken, waar de arbeiders het grootste
dee'. der bevolking uitmaakten en veel
verdienden, sloten zich de menschen in
bepaalde bonden aaneen, door onder el
kaar inzamelingen te honden, waarvan
de opbrengst, gevoegd bij de afzonder
lijke giften, toereikend was om een arts
te krijgen en dien een zoodanige positie
te verschaffen dat hij met zijn lot tevre
den kon zijn.
Ik was er juist aan toe, Rooden Bill
den bereiden poets van harte te verge
ven toen de deur openging en de she
riff in hoogst eigen persoon binnentrad.
„U hebt voor nagenoeg vijfhonderd
personen het bewijsstuk onderteekend",
zoo nam hij het woord. „Hebt u hen ook
overeenkomstig de wet onderzocht, dok
ter?"
„Neen, sheriffantwoordde ik.
„En waarom niet," vroeg hij langzaam,
„Omdat ik niet kon, sheriff' klonk
mijn antwoord gelaten. „Of gelooft u
werkelijk, dat het een arts mogelijk is
onder zulke omstandigheden zijn plicht
te doen? Het vvare beter geweest, als n
uw macht als sheriff gebruikt en mij voor
dien overval beschermd had. Waarom
deed u dat niet, sheriff?"
Hij zweeg en keek mij een tijd lang on
afgewend aan. „Dokter" begon hij einde
lijk, „het spijt mij u te moeten mededee-
len dat u nog heden Atchison te verlaten
hebt. Er is een nieuwe wet aangenomen,
die morgen ingevoerd wordt en bepaalt
dat het verstrekken van geestrijke dran
ken in den staat Kansas voortaan ook
niet meer op een bewijs van een genees
heer geoorloofd is. Neem uw geld en zie
dat u wegkomt, vóór de volksmassa iets
verneemt. Over een uur vertrekt de snel
trein naar Chicago Ze zitten nu allen te
drinken en kunt zonder gevaar hef
station bereiken Volg mijn raad en maak
n uit de voeten!"
Te middernacht was ik weer in Chica
go-
1 11 11 11 1 inh IBHiiaaaBnaMnoBannaBDBn
AMEN....!
Pimpernel in de Indische Courant ver
telt:
Het slapen op wacht is verboden. Hard
en meedoogenloos staat het er. En hij, die
het schreef, besefte niet, hoe zwaar, hoe
onmogelijk zwaar het is om vier-en-twin-
tig uur, in tropisch klimaat, wakker te
blijven, waken maar, niet doen, allen maar
waken, zonder een oog dicht te doen. En
dan, als de middag er is, die snikheete
tropenmiddag, komt ook de slaap.
Zoo zit de sergeant, wachtcommandant,
lichtelijk te dommelen, als Kromo, de ka
merwacht hem zijn eten brengt
Sersan, makanl (Sergeant, hier is het
eten!)
Ja, soeda, trro sadja ft goed, zet
maar neer), en Kromo verdwijnt na
pannetjes met eten voor den sergeant op
tafel te hebben neergezet En deze dom
melt verder.
Dan, plotseling, ziet hij in zijn lichten
droom het glinsterend nikkel van een
sabelscheede, hoort een stem die bevelend
zegt:
Wachtcommandant!
Wachtcommandant slaapt, hoort niets,
ziet alles, ziet niets.
Wachtcommandant, klinkt het op
nieuw, vergezeld van een tikje op 'smans
schouder, man, wordt eens wakker.
Maar al wie wakker wordt, niet de
wachtcommandant.
Dan plotseling zegt hij, de wachtcom-
dant, met een grafstem:
„Amen
Officier van piket, uit het veld geslagen,
zegt:
Maar man, je slaapt hoe durf je
Pardon luit, ik zal me gaan beklagen,
u hebt me gestoord in mijn gebed.
Luitenant bekijkt nog eens het pannetje
eten voor hem en verdwijnt....
HET VERSCHIL.
A.: „Zeg, wat zie je er toch altijd sjofel
tjes uit, en je vrouw is altijd even chic!"
B.: „Wat 'n wonder! M'n vrouw kleedt
zich volgens het Journaal, en ik volgens
het Kasboek!"
No. 7
EERSTË JAARGANG 1922?
i i i p u JÜjLL-i. LJi-j .-jUÜIJu»tujui-iaii» u-i" 'iLuiii' J mSS
HUISKAMER
fr|rr i
j j NAAR HET FRANSCH 1
Volcaster zag hem cherp aan zonder
te antwoorden.
Na een oogenblik aarzelen ging
Gilbert een weinig verwonderd en niet
zonder innerlijke onrust voort
„Waarlijk, waarde baron, 't is hier
een aangenaam zitjeEn mejuf
frouw heeft volkomen gelijk al ze
mij er aan herinner dat er ongelukki-
g n zijn die dezen kouden winternacht
zelfs onder den blooten hemel moeten
doorbrengen. Men zou dit bij u gemak
kelijk vergeten, waren er geen gevoelige
harten die er ons aan herinneren door
het ongeluk der armen te beklagen
Dit alles was gezegd met de blijkbare
bedoeling den heer des huize" aange
naam te zijn. De baron leek echter on
gevoelig voor dit min of m er gezoch
te compliment. Hij antooordds vrij
droog en kort
„U hebt gelijk, mijnheer, de nacht
is te koud om aan de deur gezet te wor
den."
Dit vreemde antwoord gaf Gilbert
een gewaarwording alsof hij een zweep
slag ove het gelaat had gekregen, en
het veroorzaakte Madeleine diepe
smart en een kwellend gevoel van on
rust.
In den mond van een man als baron
Volcaster grensde dit aan onbeleefdheid
ja zelfs aan een beleediging. De Marsan
had te veel e rgevoel om er niet zwaar
door get offen te worden.
Moest hij er een toespelling in zien
Men zou geneigd zijn dit te gelooven.
Gewoonlijk toch nam de baron niet
slechts een welwillende houding tegen
over den jongen man aan, maar hij
betoonde hem werkelijke sympathi en
meende van zijn kant een vertrouwelijk
heid te moeten toelaten, die zijn ver
klaring vond in Gilberts aanzienlijke
geboorte en zijn herhaalde bezoeken.
Daarom scheen niets zulk een onver
wachte verandering te wettigen, die de
Marsan zoo geheel ter neer sloeg. Alleen
een of andere valschheid van An elme
Géroux kon een dergelijke plotselinge
ontstemming teweeg gebracht hebben.
O zeker, Gilbert hoopte zich te zullen
rechtvaardigen, den valschaard te ont
maskeren, als hij werkelijk het slacht
offer van laster was. Niettemin gevoel
de hij een gedruk.heid als de voorbode
van een snel naderend ongeluk.
Hij bleef eenige oogenblikken zwij
gen en overwoog welke partij hij zou
kiezen.
Gaarne had hij onmiddellijk ophel
dering gevraagd, maar hij werd weerhou
den door de vrees het voor de toe
komst te bederven, als zijn genegenheid
voo Madeleine hierbij in het spel
kwam. Werk lijk zou hij in dit geval
gevaar loopen in openlijken strijd met
den baron te komen en bovendien Ma
deleine in een moeilijke positie brengen,
wat hij tot eiken prijs wilde vermijden.
Beter leek het hem eerst Anselme
te ondervragen om het geheim van dit
raadsel te leeren kennen, het hem de -
nood dwinpe". Hii verbocz dn-"
zijn onrust, vergat de beleediging en
trachtte den vader van Madeleine gun
stiger te stemmen.
Alle moei.e hiertoe was echte ve--
geefsch. De baron blee in zijn koele
afwijzende houding volharden en ant
woordde op al wat Gilbert zeide weinig
of niet
Ook Madeleine begreep dat er iets
buitengewoons moest gebeurd zijn. Zij
werd steeds onrus'.iger onder den druk
van het geheim dat hen omgaf. H t
voorgevoel van een naderend onheil
greep ook haar aan, zonder da zij in
staat was het te overwinnen.
in haar angst wendde zij een lichte
ongesteldh id voor en ging, vergezeld
van miss Percy, op wie zij steunde, naar
haar vertrekken.
Ze leed werkelijk, beefde over haar ge
heele lichaam, doch gaf miss Percy op
al haar vragen geen antwoord en legde
zich spoedig ter ruste.
III.
Het was over elven, toen de Marsan
het huis van baron Volcaster verliet.
Hij nam een rijtuig en iiet zich naar
hel station brengen. Daar wilde hij zich
vergewissen, hoe laat hij den volgen
den morgen met den trein naar Parijs
kon. Zijn hotel lag vlak over het station
maar toen hij met zijn informatie ge
reed was, haastte hij zich nog niet zijn
hotel op te zoeken. Hij ging de wacht
kamer binnen en overdach daar nog
eens de gebeurtenissen van den avond.
Het meest hield de smart van Madeleine
zijn gedachten b zig, nog meer dan
zijn eigen leed, en lang overwoog hij
wat hem te doen stond. Zoo langzaam
hij echter was in het besluiten, zoo vlug
was hij in de uitvoering, toen zijn be
sluit eenmaal genomen was.
„Ik moet er Anselme naar vragen, tot
elk n prijs, dacht hij, en zijn besluit
deed hem huiveren, alsof deze gang hem
noodlottig zou zijn.
Hij had in zenuwachtige haast de
wachtkamer op en neer geloopsn
toen hij zich gereedmaakte om heen te
gaan, trok het gefluister van een paar
bedienden in eens zijn aandacht.
„Men zou zeggen, dat hij iets in zijn
child voert," zei de een.
„Ja hij is zeer opgewonden, zeer
bleek," antwoordde de ander.
Gilbert schonk er echter weinig aan
dacht aan en toen hij weg was vergaten
ook de bedienden spoedig den opgewon
den reiziger.
Het weer was iets beter geworden.
Het sneeuwde niet meer en de wind was
minder scherp. Toch wikkelde Gilbert
zich dichter fn zijn mantel, ten prooi
als hij nog was aan een koortsige huive
ring, die hem overvallen had.
Zonder langer te aarzelen ging hij op
weg. Hij wist wel, dat de woning van
Anselme niet ver van het station was.
Ze lag in een nauwe straat van een
eenzame wijk. Anselme zocht overal
op uit te sparen uit gierigheid, hij
zei; noemdj het eenvoud.
Gilbert kende ook de gewoonten
van den oude. met wien hij dikwijls za
ken had gedaan voor den heer Riche-
roy. Deze had echter kort geleden alle
betrekking met Anselme Géroux afge
broken, omdat hij diens kieschheid in
zaken niet vertrouwde.
Had de sluwe oude Gilbert aansprake
lijk gesteld voor deze houding van
Richeroy
O zeker, dat zou meer dan iets an
ders de woede en wraakzucht van Gé
roux verklaren. Dit zou met zijn karak
ter en zijn enge koopmansziel strooken.
„Ik wil het weten," zei Gilbert zich
voortspoedende.
Ofschoon hij de stad goed kende, had
hij toch eenige moeite om n deze ver
laten, slecht verlichte wijk den weg te
vinden. Geen sterveling ontmoette hij,
die hem den weg kon wijzen, alle huizen
waren gesloten, overal heerschte een
doodsche stilte.
Onwillekeurig bemerkte Gilbert zijn
eenzaamheid, doch van nature stout
moedig en dapper als hij was, veront
rustte die hem niet. Alleen meende hij
Géroux niet te zullen vinden of mis-
-chien afgewezen te zullen worden „Het
was dan ook wel wat laat voor een be
zoek," dacht hij, maar vader Anselme
noefde er op een nachtvogel te zijn en
hij had tot zijn verontschuldiging dat
hij den volgenden morgen vroeg naar
Parijs moest.
„Vader Anselme," zoo noemde men
algemeen den oude, spottenderwijze
met het oog op zijn onverbeterlijk
vrijgezellenleven.
Plotseling hief Gilbert het hoofd op en
mompelde „Rue des Rotisseurs Hier
is het
Het was een sombere, eenzame straat
Gilbért bleef staan voor een huis van
een onaanzienlijk voorkomen, maar
het antieke onderscheidde het van de
gewone huizen.
„De nachtuil is nog op," mompelde
de jonge man en trok aan de schel.
Hij wachtte, vastbesloten een verkla
ring van den oude te eischen, als deze
thuis was en dit was niet twijfel
achtig.
Toen Gilbert het huis van Géroux ge
naderd wa\ had zich een man, die
wel een donkere schaduw geleek, plotse
ling verwijderd en was een naburige
straat ingeslopen.
Deze onbekende met zijn geheimzin
nige manieren was niemand anders
dan de jongste der twee voorbijgangers,
die in het begin van den avond zulke
wraakzuchtigs blikken naar de woning
van baron Volcaster hadden gewor
pen.
„Wat kwam hij in deze renzame
straat, op dit uur doen Ging hij
zijn wraak uitoefenen door een koel over
legden aanslag
Niemand zou het kunnen zeggen. Mert
zijn eigen gedachten geheel vervuld,
had Gilbert de vlucht van dit zonder
ling personage zelfs niet opgemerkt.
Toen de deur gesloten bleef, schelde
Gilbert nog eens, een weinig ongerust
dat hij wellicht niet meer ontvangen
zou worden.
Ditmaal werd de deur een weiaig
"eopend, zacht en voorzichtig.
Er vertoonde zich een geiaa voor de,
opening 't was vader Anselme zelf*
die geheel gekleed, gereed scheen t£
staan om uit te gaan. Hij had een brief
in de hand dien hij vermoedelijk in de!
naaste brievenbus wilde gaan werpeiu
Op het zien van de Marsan scheen hi)
zeer verrast. Blijkbaar had hij een be/
zoek van dezen het minst verwacht.
De jonge man begreep diplomatiek
te werk t moe en gaan, wilde hij niet
weggezonden worden. Hij begon dus,
hoewel met tegenzin, in de beleefdst»
woorden
„Excuseer mij, mijnheer, dat ik u
zoo laat kom lastig vallen, maar ik heb
een dringend verzoek aan u en moet
morgenochtend vroeg op den trein naa»
Parijs."
Het gezicht van den oude klaarde bij
deze woorden op.
Waarom
Anselme verbeeldde zich dat het
doel van Gilbert's komst was de afge-
boken relaties weer aan te knoope»
en dit vooruitzicht deed zijn gelaa?
schitteren.
„Kom binnen, mijnheer," antw ord'
de Géroux voorkomend, en hij deed dr
deur geheel open.
Gilbert ried de gedachte van den
oude en besloot daarmee zijn voordee»
te doen.
U wilde uitgaan, meen ik..<.sj
zei Gilbert met een zekere werktuigelijk
ke voorkomendheid.
„O, dat heeft geen haast.... Eet
briefj
Hij zweeg plotseling, werd min
meer verlegen en verborg den bria
haastig.
Deze beweging ont-napte de Marsar
die den oude oplettend gadesloeg, niety
Terwijl hij zijn bezoeker in een klei
ne spreekkamer bracht, die maar robe!'
verlicht was, kwam het tanige gelaal
eener oude vouw om den hoek kijken/
Het was de dienstbode van Géroux. Zij
wierp een vreesachtigen blik op de£
bezoeker.
„Vrees niets, Mine, het is mijnheer
Gilbert de Marsan, een beminnelijk
Parijzenaar en geen dief," zei Géroux
op grappig zorgeloozen toon om zijn
dienstbode gerust te stellen. Deze was
werkelijk zeer vreesachtig.
Wie kon haar dit euvel duiden
Haar meester ging voor zeer rijk door
en hij leefde alleen met haar in dit ouda
huis in dez eenzame wijk 1
Was het voor misdadigers niet een
gelegenheid om hen in verzoeking e
brengen en was de vrees der dienstbode
niet gerechtvaardigd
De oude vrouw, die een weinig
hinkte, rakelde het vuur wat op, dat
dreigde uit te gaan. Hiervan maakte
zij gebruik om den bezoeker, die haar
meester een beminnelijk Parijzenaar ge
noemd had eens goed op te nemen.
„Een nette jongen," dacht zij, „eea
goedig gezicht, heeft wel wat van een
meisjeen een goed klinkenden
naamGilbert de Marsan."
Gilbert had zich op den stoel gezet;
dien de oude hem aanwees. Gérous. i
ging tegenover hem zitten.
Recht op zijn doel afgaande, zonder
uitvluchten of omwegen, zei de eerste^
A