VOOR DE
eerste jaargang
Fi
KwiiiiwiiMii!iiii!ii!imi!!iiiiiiiiiiiimi!iiiii!iimi!iii\uiin!!iiiiiiiiiiiiiiiim;iiiiiiiiiiis!iiwr iiiiimiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiK
DE SCHULDIGE
grr iTtrxrer, j&rrgu.ge vcrrscrlTjTl ing ree as
a is een menscheJijke beschermengel,
aan wier hoede de kinderen veilig
waren toevertrouwd.
Nu waren de kleinen en met hen
ook de „beschermengel" verdwenen.
Frans keek op zijn horloge en schrikte
al half zeven Wat was hij slecht op
geschoten Zenuwachtig vlug boog
hij zich over de teekentafel, liet den
cirkelpasser rondkringelen en werkte
roo haastig voort dat het perkamenten
gezicht strak trok van verbazing.
Toen de architect binnenkwam, con
stateerde hi* een ernstige fout in de
teekening en Frans ploeterde nog 'n
half uur na.
De roman was begonnen. Frans had
eerst de kinderjuffrouw tot hoofdper
soon gemaakt, doch reeds na enkele
dagen was hij in twijfel of hij niet zelf
de groote rol in het stuk speelde. Toe
schouwer was hij niet lang gebleven,
dat voelde hij wel, als het aardige fi
guurtje op het balkon verscheen en
zijn pen als bij tooverslag stil bleef
staan. Nieuwe gewaarwordingen be
gonnen in hem te leven. Zijn hart
klopte sneller en meermalen per dag
voelde hij een blosje op zijn wangen
gloeien. Dat stond altijd in verband
met het lieve, eenvoudige meisje, dat
ticb vaak liet zien en steeds met vreugde
vanuit het raam der teekenkamer
werd begroet.
In zijn verbeelding leefde hij haar
dagelijksche werkzaamheden mee en
zijn sympathie voor de jonge mevrouw,
eens uit ongemotiveerd medelijden
©ntsproten, veranderde in wrok, om
dat hij haar eens met norsch gezicht
tegenover de juf had zien staan.
Wat had zoo'n meisje, goed be
schouwd, een slafelijk leven. Zij moest
zich zelf, haar vrijheid, haar genoegen,
opofferen om de kinderen van vreem
den op te voeden. De lui behandelden
haar natuurlijk als ondergeschikte en
wilden toch ook weer niet dat zij vriend
schappelijk met het overige personeel
omging. Dat had hij wel opgemerkt,
toen zij eens met het binnenmeisje
op het balkon stond te praten en me
vrouw haar op afgemeten toon al
hoorde hij 't niet, hij zag 't aan dat
chagrijnig gezicht naar binnen riep.
De roman vorderde. Misschien had
het meisje den blik van den jongen
teekenaar gevoeld, toen zij eens, op
het balkonhek leunend, rondkeek.
Haar oogen ontmoetten heel even de
zijns en het kleine wonder, dat zich
dagelijks en overal afspeelt, gebeurde
ook hierer kwam een blosje op haar
wang en met eenige verwarring
keek zij 'n andere richting uit
't Scheen wel dat 't raam van de
teekenkamer aan den overkant, waar
aan zij de eerste dagen geen aandacht
had geschonken, haar nu ging boeien.
Ze deed 't wellicht niet opzettelijk,
maar telkens als zij buiten kwam,
blikte ze even schuin naar dat punt en
de geheimzinnige wet, die door haar
verborgen werking de neigingen der
jonge harten regelt, deed haar invloed
gelden al werd Frans Reefland nog
zoozeer door zijn werk geboeid, hij
voelde dien blik en hief terstond het
hoofd op. Dan gloeide er een blos
boven op het balkon en beneden in
de teekenkamer en de roman was
weer een bladzijde gevorderd.
Het perkamenten gezicht was reeds
enkel malen misnoegd vertrokken,
'omdat Frans steeds het raam open
wilde hebben, ook al was de binnen-
stroomende lucht koud of vochtig.
Frans had 't nooit koud en vond 't
veel gezelliger te werken voor een open
raam. En al regende 't, de wind stond
immers nooit op dezen hoek. Zijn buur
man bromde wat binnensmonds en
sprak den heelen dag geen woord meer.
Maar zóó kon 't niet blijven, voelde
Frans. De zomer was voorbij, de dagen
werden al guur en het leven op het
balkon werd voortdurend stiller. De
kinderen speelden daar zelden meer
en al keek de kinderjuffrouw nog zoo
dikwijls uit het raam en beantwoordde
zij zijn groet soms met 'n licht knikje,
het genot van haar uren lancLOD het
Dareron ie zren, was voorDlj. rvu fcwam
de herfst, spoedig zou het winter zijn
en dan was 't gedaan met die mooie
afwisseling in zijn eentonigen dag.
Frans had een anderen weg naar
huis gevonden, 't Was wel 'n omweg
die hem 'n extra wandeling van vijf
minuten kostte, maar hij kwam nu
langs den voorgevel van het huis, dat
een groot achterbalkon en een aardige
kinderjuffrouw rijk was. 't Was wel
eigenaardig en toch vond hij 't niet
buitengewoon, dat zij altijd om zeven
uur aan het raam van het kleine ka
mertje boven de voordeur zat. En
omdat zij elkander nu al maandenlang
dagelijks gezien hadden, was 't niet
vreemd meer, dat hij zijn hoed voor
haar afnam in 't passeeren en zij
eventjes vooroverboog en met 'n licht
blosje den netten jongen man groette.
Zij ging niet meer uit zijn gedachten.
Den geheelen dag droomde hij van haar
en 's morgens bij 't ontwaken, ergerde
hij zich omdat hij niet van haar ge
droomd had. En zijn wensch haar eens
te zullen ontmoeten, om het geluid
van haar stem te hooren en haar zach-
ten oogopslag meer van nabij te zien,
groeide aan tot een koortsig verlan
gen. Maar het geluk was niet met hem
en al kwam hij op zijn weg ook honderd
meisjes tegen, de onbekende kinder
juffrouw was daar niet bij. 't Scheen
dat zij in dat groote huis opgesloten
werd gehouden en nooit 'n voet op
straat mocht zetten.
't Was herfst en het regende vele
dagen achtereen. Het laatste protest
van Govers was zóó beslist geweest,
dat Frans het niet meer waagde de
groote ramen open te werpen. Zijn col
lega had gelijk door het openvallende
bovenlicht kwam genoeg frissche lucht
binnen. Frans kon daar niets tegen in
brengen en de vele uren, waarin hij
zijn onbekende schoone niet te zien
kreeg, kropen traag voorbij. Daar
moest iets op gevonden worden. Maar
hoe zou hij er in slagen, haar te ont
moeten
Opeens gebeurde het. Op verren
afstand zag hij haar naderen en ter
stond herkende hij de regelmatige
gestalte en het donkere, levendige
kopje. Maar 't was geen blijde ontmoe
ting. Hij had een gevoel alsof het bloed
uit zijn gelaat wegschoot naar zijn hart,
dat samengeknepen werd van pijn en
schrik, 'n Oogenblik was hij stil blijven
staan op den weg, strak starend naar
dat ééne punt, alsof hij nog maar niet
gelooven kon, dat dit de werkelijkheid
was.
Maar zij kwam nader en met haar
een slanke jonge man, die gearmd
met haar liep en, met zijn vrije hand
een rotting zwaaiend, opgewekt praat
te. Zij was een en al aandacht, hief
het kopje vertrouwelijk tot hem op
en lachte hem toe met haar vriendelijke
oogen.
Eerst toen zij Frans heel dicht ge
naderd was, merkte zij hem op. Zij
scheen even te schrikken en maakte
een beweging alsof zij den arm van
haar begeleider los wilde maken.
„Coquet nest," bromde Frans en
keerde haar den rug toe.
Een ellendiger avond had de jonge
teekenaar nooit beleefd. Hij leed alle
kwellingen van een hopelooze liefde
en martelde zich met het bewustzijn
dat er nu voor hem geen licht en geen
vreugde meer kon bestaan. Moe van
het verdrietig getob sliep hij laat in en
voor den eersten keer droomde hij
van zijn geliefde, die hem nooit zou
toebehooren en die droom was bijna
nog tragischer dan de werkelijkheid.
Govers, die de laatste dagen dank
zij het gesloten raam juist wat
spraakzamer was geworden, trachtte
ook nu 'n praatje te beginnen, maar
Frans was niet uit zijn sombere terug
getrokkenheid los te rukken.
Nog eens werd hij dien dag pijnlijk
verrast. J uist toen hij binnenkwam,
zag hij zijn collega voor het raam staan
en zijn zakdoek zwaaiend seinen geven
naar den overkant. Op het balkon
stond de kinderjuffrouw en wuifde
met naar nandje ennele malen
Da' was hem te veel.
„Hang toch niet zoo op mijn tee
kening," snauwde hij woest, ,,zie je
dan niet dat je vlekken maakt 1"
De ander stak zijn zakdoek bij zich
en keerde den verbolgene zijn kalm
perkamenten gezicht toe.
„Slecht weer vandaag," glimlachte
hij sarcastisch.
„Loop naar den....'
Frans was zoo wijs den zin niet te
voltooien. Hij had immers niet het
recht 't den ander kwalijk te nemen
dat hij vriendelijk deed tegen 't meisje
aan den overkant. Maar beroerd was
't toch
Mokkend boog hij zich over zijn werk.
Maar alsof iets magnetisch op hem in
werkte, zoo voelde hij zich door onrust
gekweld en hij moest wel opkijken en
den blik ontmoeten van het meisje,
dat voor een der ramen staande, hem
bespiedde. „Coquette" gromde hij
weer en liet 'n druppel Oost-Indischen
inkt op zijn teekening vallen.
„Zei je iets," vroeg zijn collega,
maar toen Frans met nijdige rukken,
zonder de punaises los te maken, het
papier van het bord scheurde, haalde
hij de schouders op en zweeg verder.
Reefland passeerde nu de woning
van het „ontrouwe nest" niet meer.
Hij nam zich ook voor nooit meer
naar den overkant te kijken om haar
niet het succes van haar behaagzucht
te gunnen. Maar dat was heel moeilijk
want een gewoonte van maanden leert
men niet gauw af en trots zijn teleur
stelling boeide hem nog altijd iets aan
die zijde.
Op een Zondagmiddag ontmoette
hij haar weer. Ook nu was de slanke
jonge man aan haar zijde, maar ze
liepen niet gearmd. En aan den an
deren kant wandelde zijn collega en het
perkamenten gezicht was zoo leven
dig als Frans het nog nooit gezien had.
De jonge man trachtte- zich wijs te
maken dat deze ontmoeting hem on
verschillig liet, maar dat ging boven
zijn macht. Hij was boos op 't meisje
dat hem met haar vriendelijkheid be
drogen had, boos op haar galant en
boos op zijn collega, die ook al in haar
gunst scheen te deelen.
Den volgenden morgen voelde hij
zich ellendiger dan ooit. 't Was 'n
mooie Octoberdag en de zachte zon
doorstraalde de nevelige lucht met een
warmen gloed.
„Gooi 't raam maar open," raadde
zijn collega aan. ,,'t Is nou lekker
buiten."
„Neen, dat.tocht," verzette Frans
zich.
„Neem me niet kwalijk, maar jij
bent ook 'n beetje zonderling. Toen
't guur en regenachtig was moest 't
raam met alle geweld open, maar nou
moet 't gesloten blijven. Is de Zondag
je niet goed bekomen
„Je bent een flauwe kerel."
De perkamenten bleek onverstoor
baar.
„Ik weet niet wat jij den laatsten
tijd hebt. Vroeger, toen ik hier nog
vreemd was, en uitteraard weinig zei,
wou je vaak 'n praatje maken en nou
we mekaar onderhand kennen doe je
den heelen dag geen mond open. Ver
draaid ongezellig, hoor."
„Och wat, bemoei je maar met.."
Frans beet zich op de lippen en
weerhield de kleingeestigheid. Zijn col
lega haalde weer de hoekige schouders
op hij nam niet gauw iets kwalijk
en beschouwde Reefland als iemand,
die men veel vergeven moest, omdat
hij knap in zijn vak en nog erg jong
was.
'n Poos later stonden ze beiden over
de teekening van Reefland gebogen en
Frans, die meende iets goed te moeten
maken, praatte nu vriendelijk met
zijn hulpvaardigen collega. Uit het
raam aan den overkant werd een stof
doek uitgeklopt. Beiden keken tegelijk
op en ontvingen ook tegelijk een vrien
delijk knikje van de kinderjuffrouw.
De een beantwoordde het vriendschap
pelijk, de andere keek stroef.
Toen vroeg Govers
„Ken je-dat meisje al.lapg.2JV
Loop j lie Ken ze heelemaa
niet."
„Maak dat po- e kat wijs. Gister
avond vroeg ze hog naar je. Of je
soms ongenoegen b- gehad met den
patroon dat je den laatsten tijd zoo'n
doodbiddersgezicht zette. Zij interes
seert zich bepaald sterk voor jou."
„Ze schijnt zich voor alle jongelui
te interesseeren
„Zij Dan ken je haar niet. 'k Heb
zelden een netter, beschaafder meisje
ontmoet. Tip-top, hoor. Alles in de
puntjes. Je zult ze zoo zoeken."
Frans zat enkele minuten op één
schoon plekje te gommen. Zonder op
te kijken stelde hij de vraag: „Waar
ken jij ze van
„Van haar broer. Die is 'n ouwe
schoolkameraad van me, maar ik had
hem in jaren niet gezien en van zijn
familie kende ik niets. Laatst ont
moette ik hem met zijn zuster en toen
hebben we kennis gemaakt."
Het bloed drong Reefland naar het
hoofd. Hij kreeg 't opeens zoo benauwd
dat hij met 'n ruk de espagnolet om
draaide en het raam openwierp. Zijn
hart bonsde en in zijn hoofd woelden
de gedachten dooreen. Toen vloog
de vraag over zijn lippen „Ze is toch
verloofd, hè
„Zij Welnee, hoe kom je daar
bij
Frans stotterde „Ik heb haar toch
gearmd zien loopen met., met zoo'n
jongen vent.."
„Toch? O, wacht 's. Ja, dat zal
haar'broer geweest zijn. Nou herinner
ik 't me. Op den avond dat zij hem van
de trein afgehaald had kwam ik ze
tegen en ja, toen liepen ze gearmd.
Die twee zijn dol op elkaar. Maai
wat zie jij opeens bleek?"
„Ik., ik dacht
Het perkamenten gezicht vertrok
van vroolijkheid. De zware hand van
Govers kwam hard op den schouder
van Reefland neer.
,,'k Heb jou in de gaten, kereltje
Je houdt je van den domme en intus-
schen ben je verliefd op Greta. En zij
van haar kant speelt hetzelfde spelle
tje. Ja, ja, jij kijkt niet om niets iedere
twee minuten naar den overkant
Biecht eens op
„Govers," zei Frans met warmte,
„je bent 'n goeie kerel, maar je zult
'n bovenstebeste zijn, als je me helpt."
„Jou helpen? Hoe, waarmee, wan
neer Zeg maar op."
„Wij kennen mekaar alleen maar
van 'n afstand en ik
„Aha, ik snap 't al. Je treft 't hoor.
Vanavond zou ze uitgaan met haar
broer en ik ben ook gevraagd. Jij tip
pelt met me mee, ik stel je voor en de
rest volgt wel Kerel, pas op, je gooit
den inktpot om
Op den mooien dag volgde een nog
mooiere avond.
Zij wandelden met hun vieren, maar
Govers nam zijn vriend voortdurend
alleen in beslag. Frans en Greta liepen
samen, praatten niet veel en deden 't
erg zacht. En toen Greta enkele dagen
later weer vanaf 't balkon knikte, gold
die groet haar verloofde. Frans Reef
land.
H. B. v. d. SANDE.
Uit den Moppentrommel.
SLIMMELING.
Een klein ventje kwam in een krui
denierswinkel en vroeg heel beleefd
hoeveel hij terugkreeg van een rijks
daalder, als hij een ons thee kocht
van 50 ets., een half pond suiker van
80 en een half pond boter van een
gulden.
„Precies twee dubbeltjes", zeide de
kruidenier heel vriendelijk en willde
al gaan afwegen.
„O, dank u zeer, mijnheer", zei het
ventje, nu weet ïk genoeg, dat was
juist de rekensom die ik vanavond als
huiswerk moet maken.
DE POT VERWIJT DEN KETEL
Mevrouw: „Onze nieuwe buren zijn
een kaal volkje!"
Mijnheer: „Wel, hoe weet je dat?"
Mevrouw: „Telkens als ik hen iets
lie leen „vraaa. hebben zij het niet,":
No. 8
j IL jj=
HUISKAMER
j j j NAAR HET FRANSCH
V.
Vóór het aanbreken van den dag
was Gilbert de Marsan reeds uit de
veeren.
Het uur van zijn vertrek naar Pa
rijs was nabij. Hij kleedde zich in haast
en de spiegel vertoonde hem een bleek
en ontdaan gelaat. Hij had dan ook
bijna geen oog gesloten, wakker ge
houden als hij was door sombere ge
dachten. De brutale spotternijen van
den oude hadden bewezen dat zijn
gevoelens voor Madeleine geen geheim
meer waren. Dit scheen ook te blijken
uit de houding van den baron. En wat
beteekenden de raadselachtige woor
den van den wraakzuchtigen grijsaard
„Pas op, u hebt een gevreesden mede
dinger 1 U zult dit spoedig ondervin
den 1" Deze woorden klonken nog
steeds in zijn oor en drongen door in
zijn hartMoest hij daarin een
stoutmoedige grootspraak zien of een
waarheid, tot nu toe zorgvuldig voor
hem verborgen
't Was onmogelijk voor hem dit
uit te maken.
Zeker, nooit had Madeleine eenige
toespeling gemaakt, die het bestaan
van een mededinger deed vermoeden.
Ze kon dit echter voor hem verborgen
hebben gehouden om hem de hoop
niet te ontnemen.
Hij ontveinsde zich niet dat de doch
ter van den baron zeer gezocht was.
Ook was hij niet zoo naïf, zich op dit
punt de minste illusie te maken, doch
Madeleine had hem vrijwillig haar
v/oord gegeven en hij schatte haar te
hoog om haar in staat te achten dit
te breken.
Niettemin, hij bleef onrustig en
zenuwachtig en zijn uitzicht getuigde
daarvan.
De tijd ging intusschen voort en
begon te dringen, ofschoon het dag
licht op dezen korten Decemberdag
zich nog liet wachten.
Na een haastig ontbijt, waaraan
hij weinig eer bewees, maakte hij zich
gereed het hotel te verlaten en naar
het station te gaan.
Een onverwachte ontmoeting be
lette hem dit evenwel.
Op het oogenblik dat hij de vesti
bule van het hotel betrad, kwam een
zeer correct gekleed man binnen, die
na eenige woorden met den portier
gewisseld te hebben hem met koele
beleefdheid aansprak „Heb ik de
eer mijnheer de Marsan te spreken
„Jawel mijnheer," antwoordde de
jonge man, terwijl hij hem verwonderd
aanzag.
„Ik ben door den heer procureur
der republiek belast u te verzoeken
u onmiddelijk bij hem te willen ver
voegen. Ik zal u vergezellen."
Terwijl hij aldus op bijna plechtigen
toon sprak, opende hij zijn overjas
een weinig, toonde.hem zijn sjerp van
commissaris en noemde hem zijn naam
en-kwaliteit.
Gilbert ontstelde en zijn gelaat werd
bleek.
„En mag ik weten, mijnheer, wat
mijnheer de procureur der republiek
van mij wenscht
„Hij verlangt u te spreken over een
zaak van groot gewicht," antwoordde
de commissaris waardig.
Dus voorgesteld scheen de bood
schap van den commissaris niets te
hebben dat de gevoeligheid van de
Marsan kon kwetsen. Bovendien be
greep de jonge man dat hij den ge
biedenden plicht had volgzaam te
zijn en dat de minste aarzeling mis
plaatst, zoo niet verdacht zou lijken.
„Ik stel mij ter beschikking van
mijnheer den procureur en ben bereid
u te volgen, mijnheer," sprak hij.
De commissaris begreep dat hij
zich bevond in tegenwoordigheid van
een volmaakt man van de wereld en
antwoordde zeer beleefd„U scheen
op het punt op reis te gaanzeker
naar Parijs...." vroeg hij.
„Ja, mijnheer, ik werd verwacht
door mijn mama en door den heer
R cheroy, voor wien ik vandaag nog
een gewichtige zaak moet behande
len. Dit oponthoud komt mij zeer on
gelegen.... Enfin, men moet zijn
verplichtingen weten te vervullen.
Ik zou verkeerd doen als ik mij be
klaagde.. Alleen zou ik gaarne mijn
mama en den heer Richeroy telegra
fisch berichten wat mij verhindert op
het afgesproken uur te Parijs te zijn."
Een rijtuig wachtte voor den in
gang van het hotel. Gilbert en zijn
metgezel namen daarin plaaats. Vol
gens de hem gegeven instructies stuur
de de koetsier eerst naar het station
en hield voor de deur van het tele-
graaf-kantoor stil.
Daarop bracht het rijtuig de beide
heeren bij den procureur der republiek,
die hen zond naar den rechter Berlier.
Gilbert werd dadelijk in het kabi
net van dezen heer gebracht, die hem
blijkbaar verwachtte en dien hij dade
lijk herkende als een der genoodigden,
met wien hij den vorigen avond bij
baron Volcaster gedineerd had.
De heer Berlier was een man van
een veertig jaren, met een breed voor
hoofd dat den denker aanduidde, en
een vriendelijken blik.
Hij stond op toen Gilbert binnen
kwam en gaf met gedempte stem zijn
instructies aan den commissaris,
die den jongen man binnengeleid had.
Toen veranderde zijn gelaatsuit
drukking plotseling en hoewel zeer
welwillend werd hij toch ernstig, bijna
streng.
„Gaat u zitten," zei hij.
En terwijl hij zelf zijn plaats weer
innam, ging hij voort,,U is immers
meneer Gilbert de Marsan
De vraag werd slechts voor den vorm
gedaan.
„Ja mijnheer," antwoordde de jon
ge man vrij kalm.
,,JJ woont;. te - Parus ?IL
„Jawel, met mijn mama."
„En u was voornemens dezen mor
gen daarheen terug te keeren
>tja.
Er ontstond een oogenblik stilte.
„Dat is zoo. Géroux fixeerde mij
op een onaangename manier en itó
deed hem begrijpen dat mij dit nieti
aanstond." i
„En dezen nacht bent u naar zijn
De magistraat verloor de Marsan geen huis gegaan in de rue des RötisseurSj
oogenblik uit het oog. Spoedig hernam om hem dingen te zeggen, die al heet'
hij„V/eet u wel, dat er dezen nacht weinig beminnelijk waren."
een afschuwelijke misdaad is gepleegd „Ik wilde hem de verklaring vrage®
in een der dichtst bewoonde wijken van zijn vreemde houding."
der stad „Daar hadt u tot den anderen dagj
Gilbert zag den rechter verbaasd mee kunnen wachten, dunkt mij."!
aan. „Ik moest van morgen vroeg naa#
„Daar weet ik niets van, mijnheer," Parijs terug."
antwoordde hij de schouders ophalen- „Hoe het zij, dit nachtelijk bezoek:
de. is gekenmerkt geworden door een ge»
„Er is een man lafhartig vermoord, weldigen twist tusschen u en den
En het is iemand dien u heel goed heer Géroux. U hebt verwijten, be
kent." dreigingen gewisseld, u hebt bitters
Gilbert sprong ontsteld op. minachtende woorden geuit1
„Hoe is zijn naam...." vroeg hij Nog meer: op een zeker oogenblik:
angstig. hebt ge u op Anselme Géroux gewor»
,,'t Is de heer Anselme Géroux," pen..zonder de tusschenkomst de»
antwoordde de rechter langzaam, ter- dienstbode, die dreigde de buren ta
wijl hij waarnam welke uitwerking roepen, zoudt u zeker den ouden man
het hooren van dezen naam op zijn leelijk in het nauw gebracht hebben I
hoorder had. Zie uw hand, zij draagt nog de sporen?
Gilbert sidderde. der krabbels, die uw tegenstande»
„Anselme Géroux," herhaalde hij daarin maakte bij zijn verdediging ia
met aangroeiende verbazing en ont- dezen strijd.... En op den arm van
steltenis. het slachtoffer van den nachtelijke»
„Ja, vader Anselme, zooals men hem moordenaar kan men ook de blauw»
gewoonlijk noemde." plekken zien, de uw werk zijn en be»!
„En wie heeft den grijsaard ver- wijzen geven van uw kracht. Datj
moord?.... Met welk doel."vroeg schijnt uw haat of woede niet gei
Gilbert bijna onnoozel, vlug spreken- koeld te hebben. Integendeel, bij hei?
de en onbemerkt de rollen omkeerendverlaten van den grijsaard was u ten
zóó ver was hij er vandaan te ver- prooi aan een buitengewone opgewond
moeden, dat hij er zelf in betrokken denheid en uw overspanning kend»
kon worden. geen grenzen meer. Op dit oogenblik?
Een fijne glimlach vloog over het scheen u tot alles in staat om u oj»
gelaat van den rechter. dezen vijand te wreken, die eenigs
„Ziedaar juist wat wij niet weten..oogenblikken daarna in het duiste»
En het is om mij dat te helpen ont- door een dolksteek is getroffen." t
dekken dat ik u heb laten ontbieden." De Marsan was opgestaan roet
„Mij."riep Gilbert op het top- doodsbleek gelaat, saamgeknepen lip»
punt van verbazing. pen en de oogen tintelend van ver»
„Ja zeker. U kent mijnheer Anselme ontwaardiging, die hij niet meer ko»
Géroux, u hebt zaken met hem gedaan, bedwingen. j
u hebt hem bij baron Volcaster ont- „Dus," riep hij met trillende sterns
moet op het diner, waar ik mij ook „dus u verdenkt mij, beschuldigt mi/
bevond." bijna de laagste, de afschuwelijk»
„Dat is waar," zei Gilbert, „maar sten misdaad te hebben gepleegd va?
ik zie niet hoe deze relaties kunnen in de duisternis een weerloozen,zwakke»
dienen om den moordenaar en de re- grijsaard te hebben overvallen en venj
den van deze nachtelijke misdaad in moord, zooals de meest ellendige banr
een afgelegen wijk der stad te ontdek- diet zou kunnen doen
ken." Hij hield op, buiten adem, terwijl
„Dit zult u spoedig beter begrijpen, zijn lichaam door een zenuwachtig»
denk ik." trilling geschokt werd. Vervolgen^
De Marsan was nadenkend gewor- viel hij zwaar in zijn stoel terug en be^
den. Ondanks den streng beleefden dekte het gelaat met bevende hande®
toon waarmede de heer Berlier deze „O, het is te veel, het is te erg...,
woorden sprak, klonk er een lichte Ik kan het niet verdragen," kermd«
zweem van ironie in en iets verdachts, hij. En alsof zijn hart brak de tra*,
dat een pijnlijken indruk op den jon- nen sprongen in overvloed uit zijif
gen man maakte. oogen en Gilbert snikte als een kind!
Met zijn fijn onderscheidingsvermo- Dit aandoenlijk tooneel had in af
gen gevoelde hij, dat de magistraat zijn oprechtheid een grootsch aanzien
deze grens in zijn toon niet zou over- De rechter was bewogen. Met zacÜ
schrijden tegenover iemand, van wien te stem, op een vriendelijken toon
hij louter inlichtingen verwachtte. die meer met zijn aard overeenkwam
Onbewogen ging de magistraat haastte hij zich te hervatten
voort,,U vergist u als u meent, dat ik
„Ik zei dat u gisteren Anselme Gé- beschuldig. Dat is verre van mij
roux ontmoet hebt bij baron Volcas- Ik zoek de waarheid te kennen, flb
terik voeg er bij, dat de blikken vervul een pijnlijken plichtMij»
tusschen u en hem gewisseld, nu juist wensch is u vrij te pleiten, uw. 0%
niet van sympathie.getuigden.^ schuld te»doen uitkomen»"