o K C" Cu
F j|. 3 rn
r o
sIE^Sfc; g
i tc e f
c 2 -* O
§^->(g 1
te*P
t?M.g
??So
E£r°
2L h-.1^ £-
Q Ct>
p,(l) W H
Cr"
P p
vi cf S
-' 1
.«SS
Ül te-
ÖQ 5
SS
;cr>
IA
Cf
•a
r
'O
I
IA
Cf
n
,-i O
V-H
W
8 2
^2
o."
w2
Cf e-i
r
jp
.ap
o
vi «d
(A&
c rn tei
S*2Ü
.'E'
w ge
•o L 2
lis
Of*
00
Cf
>a
a
3
Cs
'g-a.B
6 s
PSN
>1
a ai
r+ O
ÉL*
w PJJ
Cl, P CD 3? co
Cf fcs
a p
N P P «i
SWP8&ë
0 8*.® rao ^rig
ra to SS- ClWJ a
a 2 S o
te ra: B 55 P
ir£rtjlokp
8,** 6 g-a p,S
ïoïMfsrïfn
1 T3
sl
Cf
H
8 -
■^<5 C
O
E.
2-H
a
I
CD HJ
ffiü
B 2^
'"S
i a
s g
p-g.« trff
Cf CD M 2
PL wg2.
CD 2-3D a
2Tj^ ac
2 <5 cd
•C g J»
2§&s:|
II;
O ag
<1 CO CD
p c*- fcj
e 8
PJ
h. cd
Pj 06
N Cfq
2
Is®
I 3" S
§J:|
*3:2.
O g
art
Pj
Cf
NB^Ol
P r-t- O
3 £-3?
r& rf
C
3
s\p*r*
2 8.
8 1
ü.i»
P^ra
trrt- O
w S ss
5"eL© w
fsl?
Cf
s-5~
I s«s
5 a
Iels!
■S 2 ~'^B
-j 2: «ra'
S'jf.a 5
"„.ra 8
ra tt
S3 .S.
j ra ra
Hg p a
(f Cf Cf
v a s* ta
P Cu c
P Cf
an g
Sn o3
cp.,0-
Éu
B'9-
crq
n tr
p cf
r-t-
S:3
a
r-K
ff Cl
3~
O
p Cf
O* ra te
■^■Oq O
-- A
P
a cd Cd
^nS
1 "-t o 2
>-t 2
a
00^- Ö-.iS
p' a c—"H~
CI^S Ö-Ö'
p P" <-*
g*g|:® a
g^^'a.-g
at P a1? 3
^3?d£W
a a es
5. cf ff
OoL'tfiö
a 12.
es CD o- q-
o> ?rp cd
p
cro w f
§CD a* P HL
S^I&P
3S^'4
S. g w gT
(f J. p. O I
qö n 5
C/) P.0^ cof
9- CD =a: n
^Cf ^s-l
a o v cf *s
STa
co O
ra 3
0q" -j;
p
p a
óa
'5^
i«ï.|
NtS,
S ra'
Ï3 M
v a-rt»
o G>
n
a- ci> c
o P
Dj t. C
8 P
P Cti i
ff -H
p P a
P. J
Q <3
C.CT9
S? 52
5" <tö
Sra Sö
S-^o
ra S t1-
Cf q
ra a
3 e*~
B' I S'^
T 6 05» Y
Pj H
co
bi
m I
O i-fc
po
O CO
ua.
to
O
O
co
O
ent a
CO er* 00
CO U i-j.
O O o
O
O
__T57
CA
tq
co
c 5
c t>
P3
a
,g c
CD
mogeïïjste ma^en.,om je eigen toom „oeen wonder, bij zulbe vreeselijke tig jaar, in zijn karakter nau nq *ov
te gebruiken, dat zoojuist is dat geen berichten," was het antwoord.wel iets van zijn vader als van zijn
ander het kan vervangen." „Acht jij de Marsan schuldigmoeder Lichamelijk geleek hij op
„Wees gerust, wij zullen de oplos- vroeg de moeder van Fernand aarze- mevrouw Mochelier. Hij had een bij-
sing wel vinden." lend. na vrouwelijk voorkomen met zijn ge-
Zij scheidden met een glimlach van „Dat is niet aan mij om uit te ma- bogen wenkbrauwen, zijn fijnen altijd
verstandhouding. ken," antwoordde Mochelier op dro- volmaakt gefriseerden knevel, zijn
gen toon, en na een oogenblik sprak bleeke teint en zijn kastanjebruine
vm- hjj boosaardig- ,De hartstocht is een haren met een onberispelijke schei-
De heer Mochelier verheugde zich slechte raadsman'en de drift heeft me- ding in het midden,
over zijn voorzicht gheid, toen hij nigeen ongelukkig gemaakt, zonder Zijn voorkomen van gezochte ele-
esnige uren later tegelijkertijd den nog te rekenen met den hoogmoed, gance had niets excentrieks, maar
moord op Anselme Géroux en de ge- die bij dezen jongen man zeer sterk harmonieerde met zijn ijdelheid, zijn
vangenneming van Gilbert de Marsan ontwikkeld was." lichtzinnigheid en zijn manier van
vernam. Deze woorden, die eenigermate leven, die niets strengs had.
Een oogenblik stond hij als versteend, beschuldigend luidden, troffen me- Dit verwijfde voorkomen verborg
Een vreese;ijke gedachte schoot hem vrouw Mochelier. Haar blik ontmoet- echter een vasten wil, een erfdeel zijner
door het hoofd, terwijl een naam hem te dien van haar echtgenoot, ze sloeg ouders. Deze plooide zich te minder
op de lippen zweefde. verschrikt de oogen neer. gemakkelijk, daar hij er zoo weinig
Hij drukte echter de gedachte niet „Inderdaad," hernam Mochelier om aan gewend was en zijn hartstochten
uit, noch noemde hij den naam. zijn vrouw of wel zich zelf gerust te hem in zijn onbuigbaarheid stijfden.
W aarom stellen, inderdaad, alles is mogelijk. Fernand achtte zaken doen niet
Berekenend als hij was, wilde hij Dat zie je wei aan anderen. Als er beneden zich, maar in tegenstelling
zich uitsluitend laten leiden door zijn geen ernstige aanwijzingen waren, dan met zijn vader was bij hem niet de
belangde stem des gewetens wist zou men den jongen man niet gevangen gouddorst maar de eerzucht de drijf-
hij v/el tot zwijgen te brengen. houden." veeren niet minder zijn onverza-
Het feit was zoo ernstig, het nieuws „V/at je daar zegt, schijnt me rede- delijke zucht naar genietingen,
zoo tragisch, dat het hem belette te lijkerwijze niet tegen te spreken, maar De bankier verontrustte zich alleen
denken. zou het niet goed zijn, barones Volcaster over den hartstocht van zijn zoon voor
In een opwelling van ergernis en' dat bericht over te brengen het spel, die vooral den laatsten tijd
verontwaardiging dacht Mochelier „Neen, het zou schijnen of wij er teugellloos was geworden,
aan een aanklacht. En werkelijk, hij ons in verheugden,' antwoordde de Hij hoopte echter dat het huwelijk
had gegronde reden om te meenen bankier streng. een invloed ten goede op hem zou
dat hij den vermoedelijken moorde- Dit antwoord behelsde een soort hebben.
naar van Géroux kende en zijn eerste bekentenis. Mevrouw Mochelier vroeg „Dat zal hem ernstiger maken, hem
gedachte was hem aan de justitie over niet verder en bleef nadenkend zwij- afhouden van dit leven van overdre-
te leveren. gen. evenals haar echtgenoot. Bij den ven genot," dacht de verblinde vader.
Helaas! Deze opwelling van eer- laatste kwam in zijn blinden haat, Fernand wachtte zich wel hem uit
Tijkheid werd spoedig door zijn ver- zijn gekv/etsten hoogmoed, en de zorg die verblindhe:d te wekken. Hij vleide
Stand gesmoord. voor zijn belangen, die alles beheersch- zeer handig de vaderlijke ijdelheid,
Snel veranderde hij van meening te, de schandelijke gedachte op toonde zich vol kinderlijk respect en
zonder te vragen naar de verklaring „De veroordeeling van Gilbert zou meegaandhe'd op het stuk van zaken,
hiervan. voor mij voordeelig zijn." maar behield zich daarentegen zijn
Er zijn gedachten zoo zwart, zoo Wie weet,misschien begon zijn volle vrijheid voor op het stuk van
laag, dat de minst nauwgezette mensch hart in zijn zelfzucht reeds wenschen pleizier en genot,
zich zou schamen ze in een vprlichten te koesteren Fernand had weinig relaties met
hoek van zijn hart een toevlucht te De vernedering van Gilbert, zijn Gilbert de Marsan. Hij ontmoette hem
verleenen. Ze blijven verborgen in de ondergangschenen die voor hem nu en dan, maar vond hem weinig
meest duistere plooien, men verbant niet wenschenswaard Zijn gekwetste sympathiek. Integendeel hij ge-
ze naar de schaduw. Men moet eerst hoogmoed vond bevrediging in den voelde een ingeboren afkeer van hem.
er aan wennen voor men zich lang- val van dezen jongen man, wiens ver- „Hij verveelt mij, die Marsan,"
zaam vergiftigt met de aanraking van dwijning hem overigens uit een niet zei hij op spottenden toon, „met zijn
hun verdorvenheid. geringe ver egenheid zou helpen. air van soliditeit en zijn fleemerij van
Op het eerste gezicht deinst de ziel, Zeker, Mochelier rekende niet op een schootkindje van zijn moeder."
hoe verdorven ook, voor zekere mon- de veroordeeling van dengene, dien hij De zaak van Rochetaille interes-
sterachtige gedachten terug, en als onschuldig achtte. seerde hem weinig, maar zij gaf hem
een kind, dat bang is voor de nadering De verdenking echter was reeds de gelegenheid zijn inwendigen haat
van e en spook, keert ze zich af om het een smet en de gevangenneming ver- te toonen en dien te verklaren uit de
Biet te zien. oorzaakte reeds een schandaal, dat voorgewende beleediging zijn vader
Alsof de eenzaamheid hem drukte heel geschikt was om zijn vlekkelooze aangedaan, waarvoor hij zich beijver
en de overweging hem verschrikte, reputatie voor altijd te besmeuren, de dezen in zijn wraakgierigheid te
snelde ds bankier naar zijn vrouw. En danzou Gilbert er in slagen steunen.
„Anselme Géroux is van nacht ver- zijn onschuld geheel te bewijzen? Ondanks zijn vijandige gezindheid
meord en men houdt Gilbert de Mar- Zou er geen spoor overblijven van verwonderde Fernand zich evenwel
san voor den moordenaar," sprak hij dez bloedige smetten over de arrestatie van Gilbert, en toen
haastig met trillende stem, terwijl zijn Met wat meer bedeesdheid stelde zijn vader hem er over sprak, zei hij
gelaat, dat gewoonlijk rood gekleurd mevrouw Mochelier zich dezelfde vra- „De schuidigeis niet Gilbert de Mar-
was, met een plotselinge bleekheid gen. Zij berekende de mogelijke ge- san, daar ben ik zeker van."
everdekt werd. volgen, misschien waarschijnlijke of De jeugd is nooit geheel zonder edel-
Mevrouw Mochelier slaakte een zekere, van dit in haar oogen onge- moedigheid. Daarom liet Fernand met
rreet van schrik en bleef onbeweeglijk hoorde feit. voorbijzien van zijn grieven er aan-
van verbazing. Dit was echter in het belang van stonds op volgen „De justitie moet
Ds tragische dood van Anselme haar zoon Fernand, en de verwezen- dadelijk ingelicht worden over wat
Géroux, dien zij nauv/elijks kende, lijking van haar droomen. Wat ging er gebeurd isHaar aandacht moet
trof haar niet bijzonder. De verden- haar overigens het lot van dezen jon- gevestigd worden op den vijand van
king die op Gilbert rustte echter scheen gen man aan Géroux, een waren duivel, over wien
kaar onwaarschijnlijk in haar buiten- Het eenig wezenlijke in haar oogen wij ons ook genoeg te beklagen hebben."
tporigheid. was, dat ze zoo geheel onverwacht „Deze man heeft het land verlaten,"
„\Vat zeg je," riep zij met groote het middel hadden gevonden om een viel Mochelier hem ongeduldig in de
pogen, en Gilbert wordt van deze mis- tijdlang, misschien voor altijd een rede.
daad beschuldigd...." mededinger ter zijde te schuiven, dien „Misschien is hij teruggekomen.
„Maar dat is ongeloofelijk," merkte Madeleine's voorkeur gevaarlijk maak- Herinner u zijn gedrag, zijn geweld-
msvrouw Mochelier op, die va„ haar te. dadigheden, zijn bedreigingen...."
verbazing maar niet bekomen kon. De bankier en zijn vrouw deelden De heer Mochelier fronste de wenk-
,,Ik herhaal je dat het de waarheid elkaar niets mede van hun gedachten brauwen en gebood zijn zoon te zwijgen,
is," zei de financier met een soort on- en gevoelens. Zwijgend begrepen zij Met gemaakte strengheid en de
rgeduld. elkander en bespaarden elkaar de waardigheid van een onomkoopbaren
En langzaam voegde hij er bij„Gil- schaamte van zulk een bekentenis. rechter riep hij„Fernand, ik verbied
bert de Marsan is in arrest gesteld." Hun zoon Fernand legde zich min- je iemand te beschuldigen."
Mevrouw Mochelier sprong op. Even- der dwang op. Hij toonde duidelijk het De jonge man keek zijn vader aan,
iiïiin als haar man geloofde zij aan genoegen, dat de tegenspoed van de verbaasd hem op die wijze'een ver-
Güberts schuld en zijn gevangenne- Marsan hem gaf. moedelijk schuldige te beschermen,
ming scheen haar een zeer ernstige Wel vermoedde hij zelfs niet de ge- De bankier bemerkte de verwonde-
onrechtvaardigheid. heime genegenheid van den jongen ring van zijn zoon. Daarom zei hij met
„En hoe komt de Marsan in deze man voor Madeleine, maar hij kende hetvoorkomen van een scheidsrechter
zaak gewikkeld 1" de houding van Gilbert in de zaak der „Laten wij de justitie onpartijdig
„Hij had met Géroux bij baron mijnen van Rochetaille en gaf voor haar taak laten vervullen en geen in-
Volcaster gedineerd, bracht in den het gevoelen van zijn vader te deelen. vloed op haar uitoefenen. Zeker, de
laten avond nog een bezoek bij den „Wat," riep hij, „heeft dit brutale man dien je bedoelt heeft Anselme
cuden man, waarbij een hevige twist jongmensch de stoutheid gehad Ri- Géroux groot ongelijk aangedaan en
ontstondEenigen tijd daarna cheroy een zaak af te raden, die door ons eveneens, maar dit is geen reden
werd Anselme doodelijic getroffen Mochelier in bescherming werd ge- om hem in staat te achten tot zulk een
op straat gevonden." nomen Dat was te veel. Niets moest afgrijselijken moord en vooral niet
Mevrouw Mochelier huiverde. vermeden worden om deze vermetel- hem openlijk daarvan te verdenken."
„Je bent nerveus, beste," zei de heid te straffen. Fernand zweeg. Zijn vader ging met
skier.
„uaten wij oppassen geen, genoor
geven aan de inblazingen van onzen
gekwetsten hoogmoed en ons niet laten
leiden door haat en wraakzucht
De jonge man protesteerde, eenië-
zins scherp.
„Maar zei hij, „de heer de Marsan
heeft ook onzen trots gekrenkt..
„Wij hebben niet openlijk met'hem
gebroken om Richeroy. Toch kunnen
wij te zijnen opzichte geen afstand
doen van een strenge onzijdigheid."
„Een zonderlinge theorie," dacht
Fernand, „men mag niemand ver
denken, noch dengene met wien men
op goeden voet is, noch hem met wien
men in onmin is."
Wordt voortgezet.
Daos* spiegel
ws-klapi,
^aslt
E«nand Mochelier was viffentwïn- sshuw.hel/L" nauwgezetheid' vooste-.
Het was avond en half negen, toen
Stephen Beverley de huisdeur ontsloot en
in de smalle gang door zijn vrouw be
groet werd. Meer dan twintig jaar lang
was hij op dat uur thuis gefcomen, de
'meeste dagen later. Gewoonlijk later.
Hij kuste zijn vrouw, ontdeed zich van
hoed en overjas, trad de huiskamer bin-
ruen en ging lusteloos bij den kiemen
haard zitten. Daar het een kleine kamfer
was, hadden Stephen Beverley en zijn
vrouw gemeend, dat zij ook maar een klei
nen haard noodig hadden: het was een
door zuinigheid en logica ingeblazen ar
gument, dat evenwel niet strekte om hun
omgeving gezelliger te maken.
Stephen Beverley zuchtte en streek met
zijn handen door het haar, dat in den
laatsten tijd erg dun was geworden.
„Ben je vermoeid, manlief," vroeg zijn
vrouw.
„Ja," gaf hij dralend ten antwoord,
„meer dan anders."
Hij staarde met verstrooiden blik in het
vuur, waaruit bleek, dat hij zich eigenlijk
niet bewust was, in welke richting hij
staarde, en mrs. Beverley bespeurde tot
haar verdriet, hoe mager en bleek hij
was, hoe hol zijn wangen, hoe vol rim
pels zijn hals en gezicht waren. Dat ging
haar innig aan haar hart, want zij deed
zoo goed haar best om voor hem te zor
gen; zij verliet de kamer om versterkend
voedsel voor hem gereed te maken en
een lekkernijtje te halen, dat voor allen
niet lijden kon. Zij zelf had ook wel ex
tra-voeding noodig, maar daaT dacht zij
niet over, wanneer nu en dan slechts voor
één hunner een apart schoteltje erop kou
overschieten.
Stephen Beverley was meer dan vijftig
jaar oud; al twee en twintig daarvan telde
zijn huwelijksleven. Toen hij bij Robinson
en Co. een (betrekking kreeg, kon hij eerst
aan trouwen denken, want toen meende
hij, dat zijn toekomst verzekerd was. Hij
had toen een salaris van achtenveertig
guldten per week, maar in die twee en
twintig jaren was het niet meer dan drie
gulden gestegen. De laatste vierhooging
dagteekende nu al van meer dan tien jaar
geleden, en hij was bang geweest om meer
te vragen. Hij had zóó velen van de on
deren zien ontslaan, dat hij maar ai te
blij was, zijn betrekking te mogen behou
den, want hij wist dat het hem veel moei
te zon kosten een andere te krijgen, wan
neer hij ouder dan veertig jaar was ge
worden, en al zou hem dat ook gelnkken,
dan zou hij toch een veel lager salaris
krijgen.
In vroegere dagen had1 zulks hij Robin
son en Co. nooit bestaan. Maar deze toe
stand was in 't teven geroepen, toen de
zoon van den heer Robinson hi de zaak
kwam hij en zijn vader wanen alleen
van de firma nog over en de jonge
Robinson was voor jonge mannen, die er
netjes uitzagen. Hij zon zich graag van
Stephen Beverley ojutdhan hebben, maar
de oude heer Robinson had zich daar
tegen verzet.
De heer Beverley begreep heel goed, dat
cte jonge Robinson een (hekel aan, hom
had en liever een jongeren man, meer
voorkomend en netter van uiterlijk, in zijn
plaats had gtezaen. Hij wist ook, dat zoo
den ouden heer ooit iets mocht overko
men hij, Beverley, zoo goed als onmid
dellijk ontslagen zon worden.
Nu irij Stephen Beverite niet kwijt fcoii
raken, zette de jonge Robinson hem bo
venmatig aan het werk door hem den ar
beid van twee bedienden 1e doen verrich
ten, want bij had eigenlijk een helper
moeten herben om met hem het werilt te
deelen.
Stephen Beverley was {rassier, en om
door zijn dagtaak hoen te komen, was
hij gewoonlijk dfe eerste op het kantoor en
dé laatste, dig
zag men hem aï aan zrjn lessenaar, en in
den regel ging hij niet heen vóór half
acht, ofschoon de kantooruren van negen
tot zes waren.
Die harde arbeid had hem zoo aange
grepen, dat hij er veel jaren ouder uitzag
dan hij werkelijk was; hij voelde het zelf
wel, dat die jaren niet spoorloos over zijn
hoofd heengegaan waren, en vooral het
laatste jaar had hem doen bespeuren, dat
hij die inspanning niet lang meer zou kun
nen volhouden.
Twee kinderen waren hun geboren, een
jongen en een meisje. Het laatste was heel
jong gestorven, maar de zoon wa®
twintig jaar oud en was als jongere klerk
bij dezelfde firma als zijn vader in dienst.
Zoowel rader als moeder Beverley had
den gehoopt, dat hun zoon hun later tot
steun en troost zou zijn, maar helaas
in plaats daarvan vermeerderde hij nog
hun kommer en zorg.
Op dezeu avond voelde Stephen Beyer-
ley zich vermoeider dan ooit, en hij zag
er zoo oud en mistroostig uit, .dat het hart
zijner vrouw van zorg en medelijden ineen
kromp.
„Het avondeten js dadelijk klaar, man,"
sprak zij, en zij zij liet met een poging om
vroolijk te zijn, er op volgen: ,,'t Is iets dat
je lijken zal."
Maar die opgewekte woorden misten
bun uitwerking op zijn gemoed; lichame
lijke pijn vermengde zich met vrees voor
de toekomst en benam hem den eetlust.
„Is Harry thuis," vroeg hij.
„Neen, Stephen, hij zei dat het wel laat
zou worden," antwoordde mrs. Beverley
zacht en op aarzelenden toon.
„Eiken avond hetzelfde," mompeide
haar echtgenoot. „Avond aan avond is hij
nit, de hemel weet waarheen. Ik zie hem
nooit: zijn huis is enkel een soort hotel
voor hem."
Hoewel Harry Beverley bij dezelfde
firma was als zijn vader, werkte hij in
een ander gedeelte van het gebouw, en
zij ontmoetten elkaar zelden. De knaap
verliet precies zes uur het kantoor en
ging 's avonds uit, vóór zijn vader thuis
kwam, om in den regel eerst terug te kee-
ren, wanneer zijn ouders te bed lagen. Des
morgens was hij jnist met zijn toilet ge
reed, wanneer zijn vader het hnis verliet.
Gelijk een moeder doen kan, trachtte
mevrouw Beverley den knaap, haar eenig
kind, te verdedigen, ofschoon zij in haar
hart evenveel verdriet van hem had als
haar echtgenoot. Beiden hunkerden naar
de liefde en het gezelschap van hun zoon,
maar hij verspilde die aan anderen.
Hij beschouwde het als iets natuurlijks,
dat hij bediend en verzorgd moest wor
den, terwijl hij zoo weinig mogelijk van
zijn wekelijksche verdienste, die twaalf
gulden bedroeg, afgaf.
Stephen Beverley zat met een bezwaard
hart in het vuur te staren. Visioenen uit
het verleden trokken zijn beneveld oog
voorbij; hij zag zichzelf en zijn vrouw
jong, hoopvol, gelukkig; hij zag zijn klei
nen jongen en zijn bef dochtertje; hij zag
hoe de kleine Molly 'in haar doodkistje
lag en haar kinderlijk lachen en keuvelen
voor altijd tot zwijgen was gebracht; hij
zag Harry ais schooljongen, hoe hij pra
ten kon, als of de wereld aan zijn voe
ten lag, hoe hij vertelde wat hij voor zijn
(Keven vader en lieve moeder doen zou,
als hij groot was geworden.
Eindelijk keerde Stephan Beverley tot de
weikelijkttedd terug. Hij zag de schamel
gemeubileerde kamer rond. De lijnen om
zijn inond vertrokken pijnlijk, en hij
bracht zijn hand met een vermoeide be
weging voor zijn oogen. Toen ging de
deur open en zijn vrouw trad binnen.
„Het avondeten is klaar, man" sprak zij.
Hij keek' haar met doffen blik aan en
(schudde het hoofd.
„(Ik wil niets hebben'," antwoordde hg
met onvaste stem. „Ik kan niet eten."
„Stephen!"
Er klonk schril', uit de stem. van mes,
Beverley toen zij bet gelaat van haar
echtgenoot zag; zij Eep naar hem toe.
„Stephen,' herhaalde zij, en' sloeg haar
aim om zijn hals en trok zijn vermoeid
hoofd aan haar borat.
Tot haar ontsteltenis, die zij vruchte
loos trachtte De onderdrukken, begon bij
opeens te snikken, zonder het hoofd van
haar horst op te heffen. Het wanen snik
ken, zooals zij nog nooit gehoord had,
het was alsof ze hem mt het lijf gescheurd
werden, alsof ieder afzonderlijk van ziefe-
smari getuigde.
„Uk ik kan niet meer," stamelde hg tns-
sshen die natbarstingen van inwendig lij
den ctoor. ,Jk ben op uitgeput en zoo
zoo vermoeid. O God, wees mij barmhar
tig!"
Verscheurd door vrees en smart zooals
zy nog nooit geweest was, sloot mevrouw
MM*
schommelde hem zacht, gelijk zij een kind
zou doen; zij fluisterde hem woordjes van
liefde en bemoediging in het oor, totdat
de innerlijke storm bedaarde, en de jaren
lang opgekropte gevoelens een uitweg had
den gevonden.
Geruimen tijd zaten de eehfgenoolen al
dus zwijgend en kalm naast elkaar, totdat
de man langzaam zijn gelaat ophief en
zijn vronw aankeék, half beschaamd over
hetgeen hij als een onmannelijke handel
wijze beschouwde: maar er lag geen toorn
of minachting in haar gelaat, enkel liefde
en innig medelijden.
„Ik moest nu maar naar bed gaan," zei
hij langzaam; „morgen zal het wel beter
zijn, hoop ik."
Toen hij op zijn kamer gekomen was.
snelde ir "vrouw Beverley naar de keuken
en maakte een krachtigen bouillon voor
hem gereed, dien zij daarna bij hem bo
ven bracht. Teruggekeerd keek zij met
een gretig oog naar het lekkere avondmaal
dat zij voor haar echtgenoot had gereed
gemaakt, en zette het toen in de oven, ter
wijl zij zelf met brood en kaas haar maal
deed.
Kort na middernacht kwam Harry Be
verley thuis. Hij vond het uitlokkende
avondmaal in den oven, at het smakelijk
op en ging naar bed.
Zooal» hij gehoopt had, voelde Stephen
Beverley zich 's morgens veel beier. De ge
dachte aan de toekomst dreef hem aan en
maakte hem duidelijk dat hij zwoegen
moest zoolang hij kon. Precies half negen
zat hij aan zijn lessenaar en hij verliet zijn
plaats geen oogenblik vóór het tijd was
om in 'n naburige gaarkeuken zijn soberen
lunch te gaan gebruiken. Juist toen hij van
zijn kantoorkruk stapte, kwam de jongere
Ro-binson het kantoor binnen.
„Zoo, ga je lunchen Beverley," vroeg hij,
de schamele kleeding van den ouden klerk
met een norsch oog bekijkend.
„Ja mijnheer!"
„Nu blijf dan niet lang weg, uw werk
raakt weer ten achter. Als u het niet kunt
inhalen, zal ik iemand anders moeten ne
men, die beter opschiet."
Als de jonge Robinosn ook maar iets
had kunnen beseffen van den schrik, dien
deze laatste woorden den bejaarden kas
sier inboezemden, zon hij ze nooit hebben
uilgesproken.
Er lag altijd een vreesachtige bBk in de
oogen van Beverley, wanneer hij den jon
gen chef zag, want hij was bang voor hei
geen hij te hooren zou krijgen.
„Ik zal niet lang wegblijven, mijnheer,"
hernam hij „Ik zal het achterstallige wel
inhalen, mijnheer."
En toen de jonge mijnheer Robinson
twintig minuten later weer door het kan
toor kwam, kon hij zich van het nakomen
dier beloften overtuigen, want hij zag
Stephen Beverley alweer over zijn boeken
geboven, en bij voelde zoo iets als een
steek in .zijn geweten.
„Arme drommel," mompelde hij.
Hij zelf had nooit geweten wat het zeg
gen wilde gebrek te lijden. Hij had steeds
alles in overvloed gehad, ofschoon hij als
jongeling in de firma was opgenomen, om
met de andere jongste klerken kantoorar-
beid te verrichten. Zijn eigen zoon was nu
ook al jongste klerk, evenals hij vóór twin
tig jaar geweest was, en aldus waren drie
geslachten Robinson in de zaak.
Stephen Beverley bleef dien avond lan
ger dan gewoonlijk, om zijn werk tot den
laatsten dag in te holen, en wederom kwam
hij met een gevoel van groote vermoeienis
thuis, doch nu werd het tooneel van den
vorigen avond niet herhaald.
„Harry is zeker weer nit, hè," vroeg hij.
„Ja, manlief," antwoordde zijn vrouw,
een zucht onderdrukkende. Toen ging zij
voort; „Ik heb nog even een gesprek met
hem gehad, vóór hij uitging, Stephen, maar
ik geloof niet dat er eeirig kwaad achter
steekt Hij is enkel wat levenslustig en dol
op vermakelijkheden."
„En zeer zelfzuchtig."
„Ja, en zeer zelfzuchtig," herhaalde me
vrouw Beverley grommend. „Maar dat zal
wel overgaan, Stephen, hij is nog zoo
jong-"
„Hij is twintig jaar oud, vrouwlief; het
wordt tijd dat hij inp'laats van zelfzuchtig
wat zelfstandiger wordt."
De heer Beverley wilcte zelfs zijn vrouw
niet bekennen, hoe de herhaalde afwezig-
beid van zijn zoon hem griefde, maar zij
begreep hem, want zij -wist te goed, hoe
zij zelve er onder ieoct Maar zij had betere
verwachtingen van hem; zij voelde dat zij
Harry heter begreep dan zijn vader, en dat
eens da dag zou aanbreken, dat
zij tar&sch op hem zouden zijn. Maar zoo
zij haar zoon al beter kende, de heer Be
verley kende de verzoekingen, waartran
hij bïoot stond, boter dan zij, en hij vrees
de voor de noodlottige geynksan xsn hun
Twéé dagen later, terwijl hg als naaf
gewoonte druk aan 't werk was, kwam de
heer Robinson Jr. in het kantoor, dat Be
verley met twee andere klerken deelde.
„Wat ik zeggen wil, wij zijn van plan
een geïllustreerde brochure ui tte geven,
waarin het bedrijf der firma beschreven
zal worden," sprak hij, „daartoe zal mor
gen een fotograaf hier komen, can de ver
schillende lokalen op te nemen. Ik zou
graag zien, dat jullie er zoo net mogelijk
uitzagen."
Hg knikte goedkeurend met het hoofd,
toen zijn blik over de kleeding der twee
jongere klerken heengleed, maar die blik
betrok, toen hij zich omwendde en den
ouden kassier zag.
„Hebt u geen betere kleeren, Beverley,"
vroeg hij.
„Jawel mijnheer," antwoordde Stephen,
en hij dacht aan het zwarte pak dat hij
gekocht had, toen zijn dochtertje begraven
moest woTdien, en dat hij na dien tijd bij
na nooit meer gedragen had behalve bij de
begrafenis van zijn moeder.
„Trek ze dan morgen aan!"
„Ja mijnheer."
Dien avond nam de heer Beverley het
zwarte pak nit do kartonnen doos waarin
zijn vrouw het zorgvuldig opgevouwen be
waarde en legde het gereed om 't den vol
genden morgen aan te trekken.
Volgeas gewoonte stond hij even voor
zeven uur op, en haalde de verschillende
dingen van dagelijkseh gebruik uit de oude
kleeren, om ze in het zwarte pak te doen.
Opeens begon hij gejaagd in de zakken van
zijn daagsche kleeren te zoeken.
„Mijn sleutels," riep hij verschrikt.
„Waar zijn die?"
Hij zocht overal, maar kon ze nergens
vinden. Toen kleedde hij zich vlug aan en
snelde naar beneden om zijn vrouw te
vragen, of zij ze ook gezien had, maar zij
wist er niets van, en zij begonnen het ge-
heele huis te doorzoeken.
Onder al die drukte kwam Harry Bever
ley half gekleed naar beneden.
„Hier zijn uw sleutels, pa," relde hij. „U
had ze gisterenavond beneden laten liggen,
en toen nam ik ze mee om ze in het voor
bijgaan op uw kamer te leggen, maar ik
heb het vergeten."
Het was een groote opluchting voor
Stephen Beverley, dat hij zijn sleutels terug
had, want ze waren van al de laden in de
kleine brandkast in zijn kantoor.
„Zeg pa, u ziet er vandaag fijn nit,"
merkte Hary aan, „maar ik denk niet dat
uw mooie spullen vandaag noodig zullen
zijn."
„Waarom niet?"
„Kijk eens hoe donker de lucht is, er
zullen wel geen kiekjes genomen worden. Ik
hoorde den jongen patroon zeggen, dat hij
ze niet anders dan met daglicht gemaakt
wil hebben."
Harry's woordenl bleken juist te zijn,
want het fotografeeren werd tot den vol
genden dag uitgesteld, als wanneer de heer
Beverley andermaal in zijn gekleede jas op
«iet kantoor moest verschijnen.
Het weer was dien dag zeer geschikt
voor het doel, en het poseeren; had dan ook
in allen regel plaats, waarna de werk
zaamheden op do gewone wijze werden
voortgezet.
Do heer Beverley was uit zijn kantoof
weggeroepen., om bij een groep van de
meer bejaarde ambtenaren der firma plaats
te nemen, en toen hij naar zijn plaats te
rugkeerde, zag hij tot zijn verrassing Harry
met één hand op zijn (Beverley's) lesse
naar staan leunen. Ben beklemmend gevoel
deed den ouden kassier in de schaduw der
openstaande deur blijven staan, maar toen
Harry het gvluid van naderende voetstap
pen hoorde, keerde hij zich onmiddellijk
om en snelde dooT een andere deur de ka
mer nit.
Toen stapte de heer Beverley langzaam
zijn kantoor binnen en zag, dat de andere
Herken weg waren om him lunch te ge
bruiken. Wat kon zijn zoon in de ledige
kamer te doen hebben gehadl Die gedachte
('vervulde den ouden heer Beverley met een
onbestemde vrees, en ofschoon hij rich in
stilte uitlachte, dat hij dadelijk naar de
oorzaak van die vrees walde gaan zoeken,
ontsloot hij zijn lessenaar enkel om zich te
vergewissen, dat het met zijn geW in orde
was.
Ja, daar lag het rolletje banknoten, daar
lagen de chèques en de postwissels, welke
tüen namiddag zouden gieind worden, en
opeens scheen het bloed in 's heeren
Beverley aderen te Stollen. Waar was het
leeren taschje, waarin bij bet goud
geborgen had. Er was vijf-en-twintig pond
sterling in, geweest, in guinjös en hidve
guïnjes.
(Hij begoni met koortsachtige haaist te roe
ken, maar het taschje was verdwenen. Hij
wist dat het er nog geweest was, voor hij
Iemand moest het hebben weggenomen!
Hairy? Kon het Harry geweest zijn?
„O mijn God," riep de heer Beverley,
eensklaps nit, en hij verborg het gelaat ia
zijn handen.
Het moest Harry geweest zijn. Er was
geen enkele reden te bedenken, waarom
zijn zoon in het kantoor iels voor de fir
ma te doen gehad kon hebben. Bovendien
was de verdachte wijze, waarop Harry,
weggesneld was, toen hij gedlruisch hoorde,
voldoende grond om hem te beschuldigen-
Hij ging op zijn kantoorkruk ritten en
begon te denken. Ja, nu begreep hij alles,
Harry had twee dagen geleden 's avonds
de sleutels uit den zak gehaald. De verzoe
king was te sterk voor hem geweest, en
hij had een afdruk van den sleutel van:
den lessenaar genomen, want hij wist welke
het was.
Vijf-en-vijftig pondl Dat bedrag vertegen
woordigde voor Beverley een klein veroio-
gen. Het was bijna een kwart van zijn
jaarlijksch inkomen. Maar het moest eg
weer in gelegd worden, hij moest het van)
Harry terug hebben. Waarschijnlijk stale dp
knaap diep in scholden en was daardoor)
tot diefstal gedreven. Als hij er reeds waS
mee betaald had, dam, zoo besloot de heeg
Beverley, moest hij het van zijn eigen
spaarpenningen afnemen. Deze waren tocli
al gering genoeg, want in al die jaren, dat
Harry op school had gegaan, had de hecfl
Beverley zeer weinig kunnen besparen. Bo
vendien had hij nog rijn gebrekkige zusteg
moeten ondersteunen, en zelfs nu, nu Har
ry zelf geld verdiende, namen de spaar
penningen nog maar langzaam loe, een soiri
van vijf-en-irwintig pond zou er een geducht
gat in slaan.
«Hij moest Harry trachten te beletten:
het geld ergens voor te besteden. Zoodral
hij tot besluit kwam, sloot hij rijn les
senaar, maar nauwelijks had hij den sleutel
eruit genomen, of de oude heer Robinsort
en zijn zoon traden het kantoor binnen.
Het gelaat van den kassier werd doods
bleek, en zrjn patroons keken hem ver
wonderd aan.
„Wij komen n eens over die brochure
spreken Beverley," zei de heer Robinson
Sr. „Wij zijn van plan er een gedeelte vao
onze vorige balans in op te nemen, es
daarvoor wilden we uw boeken eens raad/
De heer Beverley wankelde, maar hij om,
klemde den rand van zijn lessenaar, en
hield rich met moeite staande.
„Nu, mijnheer?" vroeg hij met flauwer
stem.
„Ja nu," antwoordde de jongen Robin
son, den ouden klerk achterdochtig aan
ziende.
Het duizelde den heer Beverley voor da
oogen, rijn brein weigerde den dienst enl
hij ontsloot zijn lessenaar als iemand, dial
droomt. Al dien tijd deed hij pogingen on*
een plan te beramen ten einde het drei
gende gevaar af te wenden, maar het ging
boven zijn krachten, hij was als wezenloos
geworden.
Hij zag hoe de twee chefs zijn boeken
nakeken en de balans opteekenden, en hij
hoopte en, bad, dat rij niet op de gedachtfl
mochten komen de kas te controleeren.
„Laat eens ricn" sprak de jonge Robin
son een wipe. „Dit geld moet nog uitbe
taald worden. Hoeveel is er?"
Er lag een lijst in het dagboek', en lol
Beverley's schrik begon de jongo patroon
de posfen op te tellen.
„Hier staat vijf-en-vijftig pond in goud
genoteerd," sprak hij na een tastbare stille.
„Waar is het Beverley?"
De oude kassier trachtte iets te antwoor
den, hij wist ternauwernood wat hij zeggen
wilde, maar zijn tong kleefde hem aan het
verhemelte, hij kon niet spreken.
Reeds zijn uiterlijk was een verpletteren
de beschuldiging, en thans keken beide
patroons hem op zichtbaar achterdochtige
wijze aan.
„Waar is het geld, Beverley?" herhar.lda
de jongste ohef.
„Ik heb het geleend," stamelde de oudo
kassier eindelijk.
Het was het eenige antwoord, dat hij be
denken kon. Hij voelde, dat hij tot eiken,
prijs zijn zoon moest redden.
„Heht-u-het-geleendl" riep de jonge Ro-
binson op slependen toon, en er lag een
duidelijke bedreiging in zijn stem.
„Geleend, he?" liet hij erop volgen. „Dat
is een mooie uitvlucht!"
,ïk zal het tcrugbetalermijnheer. 11 za!
het terugbetalen," pleMte Stephen Beverley,
„Ik zal bet dadelijk gaan hwfen, als u het
goedvindt!"
„Ja, en dan niet terugkomen," hoond*
Robinson Jr.
„U kan met mij meegaan, als u wiMj
mijnheer."
Integendeel, TJ krat met ons meegaar^
Wij moesten liever op oris kantoor verdet.
«wte-hffltt sowfe,eu«.