<v~
_ft
ft;
S^y
-*-* <-> Uj*
S c"c
ft
■H"!
bi ~a bi
fa
ZJ
-o 3
L. "z O S3
ft ft
óëanmSe Se ondSe man, dïé afs Tan
den donder getroffen scheen te zijn bij de
ontdekking van Beverley's bedTog.
Ui2 den Moppentrommel.
Es
^IfIi!riEIBïlSIIlIllilIIIiSSSBllII!22Igi8iaiglllllll9i8BBBl!lll3!ilgSlg!Bl!31I1I!II!l8Iilll8IBIdlIIIIIIIIIIlHI!IBi::JIII2liaillllII!IIIIIIEII3IIIIISIIIIÏSj
DE SCHULDIGE t
vu.
n n u;
CS ft 3
W 3
o -
«3 o
0->S
C
<U
-Ü
u
3D
V)
O
u
F*
uj
X
Ta 0"<r; C XIX. X.X K, 1)
0» ^-o ïi«U3g „.su g^f
2'RW»-g tf «-3X> U rJ
aüufSta^® -N ""IE F 5-s o
w^t4j' jc-nf^c
F .-« u u .Eau£~a o-
iutu »•- - ■-•- v
^-S-S :s 5-2 g I :K b-S
ft)
e3
«J
-OX3
G
O
jO
CO
cs
ft)
3:5
J! 0
«8
ed
5
- .a
""S-ë
ocC
c/>;z: w
:^r c/3
a.t=
r O^'
'5
C S
o ft
£8Ït;
.2 o 3
„£.2 -
j^e
5 ft
CÜ
E.
<u
n wo
u~ c
s p
ft 0
C N uj
""3 i'J
-0 c-rj
ft<£/ r 3 6
-£3 CS *S2&
qj i
rt a;
a) ft>
"ft
j*2^Sc
«JïXi
3«,>>ëw
w*
P-B <u C'E 3 N-3
■sfs3 5 j 5 mxj s jj u b
5§ii*^ 3^
.•-. C3 "3 ft ir ft ~3 G bjC"£ q u uXj
ciS p SkS-S O ft ft
P 0/^3 TTJ c/> p3 f> Q TJ ,£J
e bl B
v v i-
<- uxi f b
CI.- CJL4J O B <u "Bit)
«(«y. J2 3 aj -a u c [--
w-SSy uS=-ï>ëo=l,«
"2 b
5 lite
U c «.Si E
C. cd qj ^*13
«-ü'qj U
nrtT
P Sf
S Si n.S
J&s»«
f "2 "d E S 1u
t B M cq i- u
>xj
ft) ft) ft)
o w«
C flj
W 1) O
ft» E g
bUD
O
- W fl wf.
n :*r,px
"O D N fc
n c
Sft» c
P«u c
4- ft)j3 ft) ft)
co b/ ^T3 ft*:
.Cr^x
i- 2i a)
P ft) Ua
a)
c ft) ft)
«1°
p
p03
s
ft) ft
.3 ft»
S|
5
ft) r; -ft
a s S'
%u
>:e
N
qj
n fe i
v? s
-M qj cB
£8' N
C3 O y
i,J-
•S S-E
uc
TT
■5S.2
"F.-J2 g
g ft) <rt u-
gi2 ft
fc Q.T3
cgu b/
E u 03 "3
bc^! ft)
K/ ft -P
N 3 ftpSi
8Ji-o.»g
.E |S| S
(/I N C'-H
UJ
*u
K"
ft)
C3t
Q3
J
o
p
0)
a
p 3 f-t -
-7*0
P
'j y
O)
ft t£ -P
M o
'3 j) 3
uf
n
10 5P a ii -a
-3 3 b a
o E
f i-f 1
>3"3
a. •- N
-P*
p n N P 2
o P ft
ft c p
a
a 2~5™5 5 ~o -3 a
ss3S:o<o^.,
1*§§5|^g
w o Ȥio*
a -- a a a!
M
CÖ
Q)
a
J
C3
a Jj
P a
O o
c
p N 'ri
"S1
i! Uï
t- JT'a
K
„Geef mij uw sleutels!"
#Half wezenloos gaf Beverley den sleutel
bos over en hij moest het aanzien, dat de
jonge Robinson den lessenaar sloot. Toen
gaf deze hem een wenk en hij volgde dc
beide patroons naar hun privé-kantoor.
„'."Mnu," begon de jonge chef, „wat hebt
u verder nog te zeggen?"
„Ik za! liet gekl dadelijk terugbetalen,"
stamelde Beverley, vastbesloten een voor
wendsel te verzinnen om Harry te reddeD.
„Ik het het enkel gebruikt, om mij een
gang naar de bank te besparen. Ik heb
het geld opgespaard en kan het van avoir"
krijgen."
„Rat is niet voldoende," klonk het sner
pend antwoord. „Door geld weg te nemen,
bent n schuldig aan bedTog, en verdient
gestraft te worden."
De twee patroons begonnen nu half
luid met elkaar te spreken, en him
uitdrukkingen kon Beverley zien en ge
deeltelijk hooren, da de oude heer hem
trachtle te verdedigen. Eindelijk keerde de
jonge Robinson zich om.
„Mijn Vader wil niet, dat de zaak publiek
wordt," zeide hij, „als u op n neemt het
geld terug te geven. Van nw diensten zal
in elk geval geen gebruik meer gemaakt
worden. Kunt u het geld betalen^'
„Ja mijnheer."
„Vandaag nog?"
„Ja mijnheer."
„Dan zal flr met u meegaan om het te
haien. Maar u moogt nw gelukkig gestarn-
te danken, dat u er zoo goed afkomt."
„Het spijt mij zeer, Beverley," sprak nu
de heer Robinson Sr. „Ik dacht, dat ik., u
al het geld der firma wel kon toevertrou
wen. Niemand echter zal uw misslag ver
nemen; we zullen voorgeven, dat wij u een
maand geleden hebben opgezegd maar dat
n het aan niemand verteld hebt."
„Ik dank u, mijnbeer," antwoordde
Stephen Beverley gejaagd. „Maar zon n
mij niet nog een kansje willen geven? Ik
zweer.
„Houd op!" viei de jongere Robinson
hem in de rede. „Wij zouden n nooit meer
kunnen vertrouwen, u kunt n dus de
moeite wel sparen."
De oude kleik boog bet hoofd; hg be
greep, dat zijn positie hopeloos was. Maar
in die geheele sombere zaak was één lich
tend punt; zijn zoon zou niet verdacht wor
den.
Gebroken onder den zwanen stag, ver
liet Stephen Beverley de kantoren, waar
hij zoo lang een trouw (henaar der firma
geweest was. Schuifelend was zijn gang,
zijn schouders hingen neer, zijn hart was
bijna gebroken.
Hij bracht den heer Robinson Jr. naar
de bank, waar zijn weinige spaarpenningen
bewaaTd werden, en schreef een cbèque
voor vijf-en-vijftig pond. Toen hg het geid
ontvangen had, overhandigde hg de bank
noten aan zijn gewezen patroon, die hem
een kwitantie er voor gaf.
,Jk hoop, dat dit een les voor u zal zijn,
Beverley," zed de heer Robinson, „en wan
neer u een nieuwe betrekking krijgt, zuR u
nw patroon zeker wel eerlijker behandelen.
Goeden dag!"
Hg verwijderde zich en Bet Stephen Be
verley alleen op de straat staan.
„Wanneer Ik een andere betrekking
krijg!" herhaalde de oude klerk, die de
daarop gevolgde woorden niet eens scheen
gehoord te hebben, en gelukkig voor hemt
Hoeveet kans bestond er voor hem een
andere betrekking te krijgen? Hij was bijna
zes-en-vijf tig jaar, en hg zag in de spie
gelruiten van een naburigen winkel, dat hij
wol zes-en-zestig jaar leek. Bovendien was
hij wegens bedrog ontslagen. Och, wat had
hij groote kans een andere betrekking te
kriigenl
Hij begaf zich met trage schreden huis
waarts, en terwiil hij langzaam voortwan-
delde, zog hij in, dat hij 1 niet eens aan
zijn vrouw mocht vertellen, want als hij
dat deed dan zou hij haar moeten zeggen,
dat Hary een dief was, en hij begreep dat,
als zij ilat yrist, bet zoo goed als haar dood
zou zijn.
Evenmin kon hij Harry beschuldigen,
want wat zou het balen, dat hij de schuld
op zich nam, als hij zijn zoon liet mer
ken, dat hij het wist?
Neen, hij moest zijn wetenschap geheim
houden. Hij moest de schande in zijn
eigen borst opsluiten, tenzij Harry het hem
uit vrijen wil bekende. En ook dan nog
moest bij den jongen beletten het aan
rëmaiid anjers te vertellen.
„Ach mijn zoon," fluisterde hij, „mijn
dierbare zoonl"
Hij koesterde geen toorn tegen Harry;
het was enkel groot verdriet, dat hij van
hem ondervond.Hij voelde, dat hij nooit
weer gelukkig zou worden ex zou altijd een
denkeré schaduw op zijn ïeven rusfen.
En dan de toekomst, die donkere, ake
lige toekomst! Wat moesten hij en zijn
vrouw beginnen waarvan moesten zij
leven? Zijn weinige overschietende spaar
penningen zouden niet lang duren, en dan
dan wist hij niet, wat er gebeuren moest.
Ja, daar was altijd nog het werichuis.
Maar ais hij dat voouitzicht overwoog, het
leven in een werkhuis.o, danMaar
hem scheen niets anders over te blijven.
Eindelijk bereikte hij zijn' woning, en
zijn gelaatsuitdrukking zei mevrouw Bever
ley reeds, dat hetgeen zij zoolang gevreesd
hadden, eindelijk gekomen was. Niettemin
trachtte zij haar echtgenoot moedig toe te
lachen toen zij hem in de keuken voor 't
eerst zag.
Het deed hem vroeselijk leed haar ie
moeten voorliegen maar dat was om haar
verdriet te besparen. Hij vertelde haar,
dat hem vóór een maand de betrekking
was opgezegd, maar dat hij het verzwegen
had in de hoop, dat de ramp nog afge
wend zou worden.
„Je had het mij toch moeten zeggen,
Stephen," sprak zii, zijn hand in de hare
nemend. „Ik zou je geholpen hebben het
te dragen."
Hij knikte, zijn gemoed ,was te vol om
te spreken. Toen gingen zij samen in het
konkenvmtr zitten staren en zonnen mid
delen, hoe zij voortaan zouden moeten le
ven, en zoo vond hen HaTry toen hij thuis
kwam.
„Pa," riep hg uit, terwijl hij op zijn va
der toesnelde en een hand op zijn schouder
legde, „pa, ik heb het eerst laat in den
namiddag vernomen. O pa, het spijt mij
zooP'
Stephen Beverley keek zijn zoon strak
aan, maar sprak niet. Harry doorstond dien
blik, zonder de oogen neer te slaan: en
zijn vader vond geen spoor van schuld op
het jonge aangezicht, dat hij zoo streng
gadesloeg er lag enkel medelijden in die
gelaatsuitdrukking.
„Hij denkt, dat ik niets weet. De dief
stal is geheim gehouden," sprak de heer
Beveriey bg zichzelf. „Waarom zou ik van
hem verwachten, dat hij er schuldig zou
m celen uitzien?"
Harrv wendde zich tot ziin moeder en
sloeg zijn arm om baar hals en kuste
haar.
„Wg zitten in een benauwd hokje, hè'"
zeide hij niet een poging om te glimlachen.
Toen werd zijn gelaat vuurrood en hij ging
op zenuwachtigen toon voort:
Jk moet u eens wat zeggen. Ik heb mij
de laatste jaren een beetje als een losbol
aangesteld, maar ik heb mij voorgenomen
mijn leven te beteren. Wij moeten met ons
drieën samen trachten deze moeilijkheden
te boven te komen. Ik zal wat avondwerk
zien te krijgen, en dan moet moeder maar
wat broodjes voor mij klaar maken, die ik
dan iederen dag voor mijn lunch kan ge
bruiken, dan kan ik u elke week van mijn
geld, dat ik verdien ongeveer tien gulden
geven, en als ik avondwerk krijg nog meer."
De tranen kwamen mevrouw Beveriey in
de oogen, maar een glans van blijden trots
scheen erdoor heen. Zij greep de hand
van haar jongen en keek haar echtgenoot
aan, als wilde zij zeggen, dat haar voor
spelling was uitgekomen. Zij was trotsch op
haaT zoon; m kommervolle tijden was hij
als een stevige jonge boom, waaraan zij
steun konden vinden, wanneer de wind
van den tegenspoed hen dreigde neer te
werpen.
„Het is te veel, Harry," begon zij met
trillende stem. „Ik wij kunnen niet.."
„Maar u zult moeten," viel de knaap op
geruimd in de rede, „u zult eenvoudig moe
ten
Er bewoog rich iels op den bodem van
vader Beverley's hart Hij voelde dat Har
rv Zich prachtig gedroeg, zooals hij niet
van hem verwacht had. en het kon niet an
ders, of hij moest wel een gewaarwording
van trots en blijdschap ondervinden. Maar
dat gevoel werd gedempt door de gedachte
dat dit offer waarschijnlijk voor een ge
deelte aan boele voor den diefstal was tde
te schrijven.
„Ik zal wat te eten voor juffie halen,"
zei mevrouw Beveriey. „Het vuur brandt
in de huiskamer, gaat dus naar boven en
spreekt met elkander. Wij moeten de vleu
gels niet lalen hangen."
Neen zekér niet" hernam Harrv. „Kom
mee, pal"
„Ga je vanavond niet uit zooals gewoon
lijk?" vroeg de heer Beveriey.
Hij kon de vraag niet achterwege hou
den, ofschoon hij wist, dat ze zon kwet
sen. Hij leed zelf zooveel; hij kon zijn
bittere gevoelens niet onderdrukken.
Harry's hart kromp ineen, maar hij
dwong zdéh een glimlachje af en ant
woordde:
„Neen pa, dat is gedaan. Kom meel"
Zij gingen naar bonen. Geen van beiden
sprak", zij zaten enkel Jn tiet vuur té staren'.
De heer Beveriey was benieuwd, of zijn
zoon thans zou bekennen, nu zij alleen wa
ren. Hij hoopte het, ofschoon hij in dat
geval van plan was hem te zeggen, dat de
diefstal de reden van zijn ontslag was.
Maar toen Harry begon te spreken, deed
hij dit enkel om plannen voor de toekomst
te beramen, en Stephen Beveriey zuchtte.
Zij deden den geheelen avond hun best
opgeruimd te blijven, maar de toekomst
wierp een donkere 9chaduw over hun sa
menzijn, waarbij, wat den heer Beveriey
betrof, nog de schaduw van het verleden
kwam.
Vroeger dan gewoonlijk ging Harry den
volgenden morgen van huis. Hij zei, dat
hij harder wilde gaan werken om aldus te
trachten verhoogjng van sa(arïs te krijgen.
Stephen Beverley las in dc „Telegraph"
de kolommen met „Vacante Betrekkingen"
door en schreef op die, waarvan hij dacht,
dat hij er geschikt voor was, maar hij had
heel weinig hoop. Daarna hielp hij zijn
vrouw in de huishouding, en juist toen zij
met hun sober middagmaal gereed waren,
werd er tweemaal aan de voordeur ge
scheld.
Man en vrouw keken elkander met een
nieuwsgierig voorgevoel aan, want zij wis
ten, dat de telegrambestellers aldus schel
den, en toen stond de heer Beveriey op
en opende de deur. Hij nam het telegiram
aan, scheurde met bevende hand de en
veloppe open en las bet volgende:
„Gelieve dadelijk hier te komen. Robin
son en Co."
Hij snelde naar de keuken en overhan
digde het draadbericht aan zijn vrouw.
„O, Stephen!" riep zij opgetogen, „dat
is een goed voorteeken. Je moet dadelijk
gaan."
Hij was evenwel minder hoopvol ge
stemd. Hij vreesde, dat men óf achter
den door Harry gepleegden diefstal ge
komen was, óf dat de firmanten van plan
waren de zaak te vervolgen. Maar ten
einde zijn vrouw gerust te stellen, deed
hij als of hij het met haar eens was, en
dwong hq rich zelf een glimlachje af.
Een uur later betrad hij het bekende
kantoor, waar hij door den loopjongen
gemeenzaam begroet werd en de boodschap
ontving, of hij dadelijk in het kantoor
van de heeren wou komen.
Schoorvoetend begaf hp rich op weg,
een gevoel dat hem iets boven het hoofd
hing, bckiroop zijn hart; eindelijk trad hij
het privé-kantoor der firma binnen. Bei
de heeren Robinson zaten aan hun les
senaars, het gelaat van den jougsten was
bleek en betrokken. Hij staarde den heer
Beveriey mei een eigenaardige uitdruk
king aan, waaruit de oude klerk niet kon
wijs worden, maar de heer Robinson Sr.
stond op en begroette hem met uitgesto
ken hand.
„Het doet mij goed u te zien, Bever
iey," begon hij. „En voor ik iets meer
zeg, moet ik n mededeelen, dat de weikelij-
ke boosdoener ontdekt is, wij weten, dat
u aan den diefstal van de vijf en vijftig
pond onschuldig bent, en vragen u vergif
fenis."
Stephen Beverley gaf geen antwoord;
een diepe zucht steeg uit zijn borst op,
en hij vroeg zich af, hoe hij de waarheid
voor zijn vronw kon geheimhouden, want
hij wist, dat het vernemen van Harry's
misslag haar verpletteren zon, voooral nn
de jongen het voornemen had gemaakt
zijn leven te gaan verbeteren.
„Wij begrijpen nog niet, waarom n de
schuld op u genomen hebt, Beveriey,"
ging de heer Robinson voort, „want u
kon weten, dat het uw ongeluk, uw on
dergang zou zijn."
„Ik begin oud te worden, mijnheer,"
antwoordde Stephen Beveriey; .beter dat
het de ondergang was voor mij, die geen
lang leven meer vóór mij heb dan dat
mijn zoon ongelukkig werd, voor hij een
man is."
„Uw zoon?" herhaalden de patroons ais
uit één mond.
„Ja." hernam Beveriey half verschrikt
opkijkende. „Immers hij
„Neen, hij niet," viel de jongere Robin
son hem op bitteren toon in de rede. „Het
was mijn zoon."
„Uw zoon?" stamelde de oude kassier.
„Maar ik zag mijn jongen bij mijn lesse
naar staan, en naderhand bevond ik, dat
het geld weg was."
„Was de lessenaar open?"
„Neen."
„Dan was hij daar om een andere re
den. Kijk eens hierI"
En de jongste firmant legde den heer
Beveriey een proef voor van een portret
van het ste.1 dat voor de brochure ver
vaardigd was. De fotographie vertoonde
bet kautoor naast het zijne, maar de
tusschendeur stond open, waardoor een
soiegel in het aangrenzende vertrek zicht
baar
gei Sa beeltenis
weer van <i„tl jongsten Robinson, (Be zrjn
hand in Beverley's geopenden lessenaar
gestoken had en op wiens gelaat rich een
gejaagd-versehrikte trek vertoonde.
„Mijn zoon gaat a-s. Zaterdag onder zeB
naar Nieuw-Zeeland," zei Robinson Jr.
„Ik vraag n vergiffenis, Beveriey, en af
ik acht u hoog om hetgeen u ter wille
van uw zoon gedaan hebt."
Hij stak den ouden kassier de hand toe
en deze drukte ze met warmte.
„U moest nu liever naar huis terug-
keeren, Beveriey," sprak de heer Robin-
son Sr.,^ „en wij hopen, dat u m onzen
dienst wil blijven. We mogen er zeker wel
op rekenen, dat u deze droevige zaak ge
heim zult houden?"
„Zeker, mijnheer, ik zal het aan niemand
vertellen, en ik dank u, dat u mij in mijn
betrekking handhaaft."
Toen verliet Stephen Beveriey het kan
toor en snelde huiswaarts naar zijn vrouw,
wie hij vertelde, dat de firma ten laatste
toch besloten had hem niet te ontslaan.
Geen pen is in staat de gevoelens van het
bejaarde echtpaar te beschrijven, allerminst
die van Stephen Beveriey, nu hij wist dat
zijn zoon onschuldig was.
Toch kon hij niet begrijpen, waarom hij
zijn zoon in zulk een verdachte houding bij
zijn lessenaar gevonden had, maar dien
avond, toen hij en Hairry samen alleen in
de huiskamer waren, werd het geheim op
gehelderd.
„Pa." begon Harry opeens; „ik verteldé
u eergisteren, dat ik een ander leven wiide
gaan leiden, maar het kwam niet enkel van
het verdriet waaraan ik u ten prooi zag.
Ik wou het u al zeggen op den dag, dat
de portretten gemaakt werden, daarom
ging ik naar uw lessenaar om daar een
briefje te schrijven, met het doel het daar
neer te leggen, opdat u het lezen zon. Maar
toen ik opeens iemand hoorde aankomen,
dacht ik. dat het misschien een der pa
troons was en dat ik in moeilijkheden
zou geraken, als ik daar zoo ronddrentelde;
daarom maakte ik mij maar uit de voe
ten."
Stephen Beverley stond op-, zijn oogen
schitterden en hij legde zijn hand op Har
ry's sohouder.
„God zegen e je, beste jongen, in je goe
de voornemens," sprak hg, en Irg drukte
zijn zoon krachtig de hand.
Aan 't einde van die week werd Harry
Beverley bevorderd en als assistent van
zijn vader aangesteld. Het salaris van den
ouden kassier werd op zestig gulden ge
bracht en hg behoefde niet meer nren
werkzaam te zijn dan de anderen. Maar
ook dat werd twee jaar later veranderd,
want toen nam Harry zijn vaders taak
over, en de heer Beveriey Sr. kon met een
pensioen van vijftienhonderd grilden per
jaar stil gaan leven.
OP HAAR NOMMER GEZET.
Dezer dagen zaten eenige dames en
heeren op een theevisite bij elkaar. Het ge
sprek kwam naar aanleiding van de vrou
welijke beambte op het postkantoor op de
plaats, welke de vrouw misschien later
den man in de maatschappij zal betwisten.
„Ik," zei mevrouw X, die over iedere
kwestie meesnreekt of beter „ezegd meera-
telt, al weet ze er zooveel van als de Wes
tertoren van het koken van asperges, „ik'
zou wel eens heel benieuwd zijn, waarvoor
gii, beste mevrouw D.. wel in aanmerking
zoudt moeten komen. Zulke wezentjes zul
len ze toch zeker nooit kunnen gebrui
ken."
Dat was zeer persoonlijk en mevrouw
D. liet het er niet bg en haaMe, wat men
noemt, haar haar terug.
„Waarvoor ik in de maatschappij nuttig
zou kunnen wezen, kan ik niet dadelijk
zeggen, maar wel weet ik dat n, mevrouw
X., in de wieg gelegd bent om directrice
van een Doofstommen-instituut te wor
den."
„Hoe bedoelt u dat?" vroeg mevrouw X
snibbig.
„Gij zoudt die arme duivels het spreken
leeren, en van hen zondt gij leeren te
zwijgen."
HEEL NATUURLIJK.
Vader: „Wel, Mozes, wat zoudt ge we!
doen als uwe moeder en ik eens kwamen
te sterven?"
Mozes: „Erven, vader!"
WEDERKEERIG.
Deurwaarder: „Mijn waarde heer, bet
spijt mij voor u, maar ik moet namens
den kleermaker Snip n komen verzoeken
die oude rekening te betalen."
X. „En gij verwachtte, dat ik dat doen
zou? Mün waarde heer, dat spijt mij
voor u'M
No. s*
EERSTE TAAROANrt
^Bsii3aiii!iiiiiiimH6a8iiifl3r-:iiiii3i!^iBiEiiii9iGi8ini9iBi6iig9BiBasi9B9iiiiii3Biiss2iiiisiB:2iaaiBiBBiBiaiiiiiu3mimmmimimmiiiimui^
jT 5
it
|71
jy NAAR HET FRANSGH
De plotselinge dood van Antonin
Hublay veroorzaakte den heer Mo-
chelier een diepe ontroering, want tot
zekere hoogte was hij de oorzaakvan den
schok, die dezen man gedood moest
hebben.
Hij vond echter met zijn gewone
zelfbeheersching zijn koelbloedigheid
spoedig terug en tegenover de be
dreigingen van Antonin's broeder,
Charles Hublay, beheerschte bij hem
de toorn spoedig elk ander gevoel.
De bankier kon ongeveer vijftig
jaren tellen.
Op het eerste gezicht zou men hem
voor een eerzaam afgevaardigde uit
de provincie gehouden hebben, in het
bezit van een goed fortuin en een on-
betwistbaren invloed, die zich popu
lair zocht te maken en altijd een vriend-
schappelijken handdruk er voor over
had om zijn verkiezing te helpen ver
zekeren.
Niets in hem herinnerde aan het
gewone type van den financier van
voorheen, integendeelhij was jo
viaal, niet afkeerig van vermaken en
genoot gaarne van comfort en weelde.
Schijn bedriegt echter. De heer
Mochelier was voor alles een zakenman,
een geldman, koel, listig en zonder
eenig denkbeeld van ridderlijkheid.
De politiek O zeker, hij was er
geen vreemdeling in, hij vond er de
middelen in om zijn relaties uit te
breiden, zijn financieele operaties te
doen slagen en speculeerende op het
vertrouwen van anderen, zijn eigen
voordeel na te jagen.
Zijn eerzucht beperkte zich tot zijn
belang, dat zijn gids was in al zijn da
den, en geen enkele andere hartstocht
beheerschte zijn geldzucht.
Men wist niets van de afkomst en de
antecedenten van den heer Moche
lier, men kende zijn fortuin, dit scheen
voldoende.
De bankier, die gaarne praalde met
zijn wereldburgerschap, had achter
eenvolgens in verschillende landen
gewoond en herhaalde vaak, niet zon
der bluf„M ijn vaderland is de we
reld." Dat hij zich nu te Parijs had
gevestigd was niet om zijn voorkeur
of sympathie voor deze schoone stad,
maar alleen omdat hij er zijn voordeel
in zag.
Begunstigd door de fortuin had
Mochelier spoedig een groot aantal
bewonderaars om zich vereenigd.
De middelmatigen, die het succes ver
blindt, volgden hem, dienstvaardig
en kruipend. De belanghebbenden,
meer egoïstisch en niet minder buig
zaam van ruggegraat, kromden zich
om de kruimels op te rapen in het
stof dat zijn voeten opjoegen. De
menigte, die door glans steeds ver
blind wordt, bewierookte hem als een
afgod. De begeerigheid van den een,
de laagheid of gedienstigheid van den
ander, de dwaasheid van de groote
menigte verhieven hem op het schild.
vlochten hem een aureool om de sla
pen en deden hem verschijnen in de
glorie eener overwinning.
Soms echter wist Mochelier de eigen
aardigheden van zijn persoonlijkheid
te verbergen. Er waren twee naturen
in hem, vandaar de schijnbare tegen
strijdigheden.
In de gewone omstandigheden ont
brak het den bankier niet aan goedheid
en welwillendheid. Daartoe moest men
echter zijn hoogmoed of eerzucht weten
te vleien.
Ongelukkig echter degene, die hem
krenkte of kwetste, want zijn wraak
was onverbiddelijk. Ongelukkig voor
al degenen wier belangen tegenstrij
dig waren met de zijne, hij verpletter
de hen zonder mededoogen.
Neen, hij bezat niet de edelmoedig
heid van baron Volcaster.
Als hij medelijden had met het on
geluk van anderen en zich bij gelegen
heid weldadig toonde, dan was het
uit ijdelheid of hoogmoed.
Met dit doel en om van zijn lief
dadigheid een handige reclame te
maken, nam hij deel aan elk filan
tropisch werk.
De gewone man, die niet fijn onder
scheidde, verhief hem dan ook hemel
hoog in zijn oppervlakkige beoordee
ling, waarvan hij zelf de dupe werd.
Zoodra echter had de bankier zijn
bevoorrechte plaats niet ingenomen
in den tempel van Minerva, of hij werd
de meedoogenlooze zakenman, onge
voelig voor elke klacht.
Als een generaal maakte hij zijn
plan de campagne en verzekerde zich
de uitvoering daarvan.
W at bekommerde hij zich om de
slachtoffers Die waren noodzake
lijk. „Als er geen overwonnenen waren,
waren er geen overwinnaars en dan
ook geen roem," zei hij met het groot
ste cynisme. En werkelijk, hij behan
delde de overwonnenen zonder me
delijden. Hij eischte den buit met een
hardheid van een woesten, wilden
krijger. Deze buit toch was zijn doel
zijn fortuin vermeerderen, zijn macht
uit te breiden in het rijk van het
goud.
Een oogenblik was hij getroffen
door den dood van Hublay, dien hij
indirect had veroorzaakt. De beschul
digingen en bedreigingen van Charles
Hublay herinnerden hem de koude
werkelijkheid en gaven hem zijn oude
stoutmoedigheid, zijn ijzige onge
voeligheid weer terug.
Charles Hublay wilde zijns broeders
dood wreken H oe Door
hem een proces aan te doen Neen,
daaraan viel niet te denken, want
niets, absoluut niets was tegen hem
aan te voeren. O, zijn maatregelen
waren goed genomen, meesterlijk
Het slachtoffer riep tevergeefs om
hulp.... Wat beteekenden dan zijn
bedreigingen?Misschien een ge
welddaad, waarvan men de gevolgen
niet berekende H ij was er toe in staat
en men moest dit voorzien en e*Aern>".
waken, om niet in een strik te vallen
of een verraderlijken aanval te voor
komen.
De ontvangst van den brief van
Anselme Géroux bracht den bankier
nog meer in beweging dan de dood
van Antonin Hublay.
„Wat," riep hij. „Durft Gilbert de
Marsan naar de hand van Madeleine
Volcaster dingen
Hij wendde zich tot zijn vrouw,
die juist binnentrad, nieuwsgierig om
de tijdingen te vernemen, waarnaar
zij verlangde.
„Onmogelijk," sprak op haar beurt
mevrouw Mochelier, wier verbazing
ten top steeg.
„De heer de Marsan dineerde gis
teren bij den baronHij heeft diens
dochter op in het oog loopende wijze het
hof gemaakt," hernam de bankier op
spijtigen toon.
„Wie schrijft u dat?"
„Anselme Géroux.... Hij voedt
haat tegen de Marsan om de zaak van
Rochetaille. Ik deel zijn gevoel tegen
dit stoutmoedige jongmensch, die op
onwaardige wijze gebruik van zijn
invloed op Richeroy heeft gemaakt."
Mevrouw Mochelier interesseerde
zich heel weinig voor de zaak Roche
taille. De mogelijkheid echter van een
genegenheid van Gilbert voor Made
leine of van Madeleine voor Gilbert
veroorzaakte haar de grootste ont
steltenis.
Zij greep haastig naar den brief van
Géroux, ongeduldig om dien te lezen.
Mevrouw Mochelier vormde met
haar echtgenoot een scherp contrast.
Klein van gestalte, vrij schraal en
mager, had zij op haar vijfenvijftig
ste jaar nog een jeugdige frischbeid,
waaraan evenwel de kunstmiddelen
van het toilet niet vreemd waren.
Haar hooge scherpe stem, haar be
studeerde houding, haar gemaakte
spraak, niet vrij van behaagzucht,
brachten het hunne bij tot dit jeug
dige uitzicht, waarvoor zij zeer be
zorgd scheen.
H aar karakter logenstrafte echter
ook haar uiterlijk. Ze was een vrouw
van verstand, maar listig en stoutmoe
dig, deinsde zij voor geen moeilijkheid
terug, als het er op aan kwam haar
plannen door te zetten.
Een aanval van hevige woede tegen
den mededinger van haar zoon Fer-
nand beving haar.
„Wat een brutale eerzucht," riep zij
met saamgeknepen lippen, terwijl zij
op het dikke tapijt stampte en in een
zenuwachtige beweging de kanten van
haar morgenjapon verscheurde.
Ze voegde er echter dadelijk spot
tend bij
„Is het mogelijk'..... Een jong
mensch zonder fortuin
„Hij heeft het hoog in het hoofd.
Dat heb ik reeds meenen te bemer
ken."
„En heeft Madeterne hem goed ont
vangen
„Zij is een kind zonder ervaring,
een beetje verwend door haar vader
en die sentimenteele oude juffrouw."
„Je gelooft dus de berichten ima
Géroux
„Ze luiden heel st^fez. Aileea
ik herhaal het Anselme haat d»
Marsan sedert de zaak der mijnen va»
Rochetaille."
„Een wederzijdsche genegenheid"
tusschen Gilbert de Marsan en Mada
leine zou het geluk van Fernand i*
de waagschaal stellen."
„Zeker
„Misschien zou hij echter, ak hl
verneemt dat onze zoon naar de hand
van Madeleine dingt, een ongelijke®
strijd willen vermijden."
„Hij Dan ken je hem niet. Onde»
zijn zacht voorkomen verbergt hij een
ijzeren wil en een hoogmoed, die tol
alles in staat is."
„De baron zal zich echter ook wel
tegen dit plan verzetten en zijn moe<
der ook."
„BarOn Volcaster heeft wel sympi'
thie voor de Marsan.
„Enfin, wij hebben het woord vaa
den baron en van mevrouw Volcaster,.
Dit terugnemen kunnen en zullen zij
niet."
„Niet waarschijnlijk, maar de baron
is wel een beetje zwak tegenover zijn'
dochter."
„Ik zal eens bg de barones infots
meeren," sprak mevrouw Mochelier»,'
terwijl ze opstond om heen te gaaaj)
„lk verzoek je echter, niets te over
haasten," riep de financier overigent'
zeer kalm, gewoon als hij was om nief
lichtvaardig een besluit te nemen.
„Mevrouw Volcaster zal zeer ver
rast zijn denk ik....en zeer ontevre
den ook, zeer ontevreden 1O, flr
vereer deze waardige vrouw. Ik ben,
zoo gelukkig met haar vriendschap*,
Ze is aardig voor ons, en Fernand be-1
valt baar. Dit heeft ze mij meermalen
gezegd. Waarom zou ik haar nirfj
waarschuwen omtrent hetgeen bui»
ten haar weten gebeurt?"
„Omdat de ban» het kwalijk zot»
kunnen nemen."
„Wat zullen wij dan doen? Di|j
brief!.,.."
De heer Mochelier dacht na.
„Dat jongmensch zal op zij gezet
moeten worden, niet door den baron
of zijn moeder tegen den zin van hej;
jonge meisje, maar op een andere maf
nier."
„Hoe dan," vroeg zi£t edrtgeaoatfj
nieuwsgierig.
„Door hem onmogelijk te maken.^^..
Dat zal wel niet gemakkelijk gaan,
maar.... wij zullen zien. Laten ws»
ons echter niet haasten. Laat de b®-
ron maar bij ons komen. Dat is zeker-j
deren vooral waardiger. Wij moe-;
ten wat diplomatiek te werk gaan,"'
Zijn vrouw gaf toe, niet zonde®
spijt, want hl haar beweeglijkheid;
vond zij die langzame berekeningen!
allesbehalve aantrekkelijk.
Zij wilde heengaan, maar opeen»
keerde ze zich weer om.
„Nog iets," sprak zij. „Laten wf)
Fernand niets van dien brief zeggen^
Hij zou ontroostbaar zijn, want hf*
heeft Madeleine inderdaad lief."
„Je hebt gelijk, daarmee ben
het geheel eens. Het is onnoodig Feri-
nand er iets van te zeggen. Binnen»
enkels dagen kan alles veranderen."
„O hemel, ja, als je bet middel vindt
otn /-