<v~ _ft ft; S^y -*-* <-> Uj* S c"c ft ■H"! bi ~a bi fa ZJ -o 3 L. "z O S3 ft ft óëanmSe Se ondSe man, dïé afs Tan den donder getroffen scheen te zijn bij de ontdekking van Beverley's bedTog. Ui2 den Moppentrommel. Es ^IfIi!riEIBïlSIIlIllilIIIiSSSBllII!22Igi8iaiglllllll9i8BBBl!lll3!ilgSlg!Bl!31I1I!II!l8Iilll8IBIdlIIIIIIIIIIlHI!IBi::JIII2liaillllII!IIIIIIEII3IIIIISIIIIÏSj DE SCHULDIGE t vu. n n u; CS ft 3 W 3 o - «3 o 0->S C <U -Ü u 3D V) O u F* uj X Ta 0"<r; C XIX. X.X K, 1) 0» ^-o ïi«U3g „.su g^f 2'RW»-g tf «-3X> U rJ aüufSta^® -N ""IE F 5-s o w^t4j' jc-nf^c F .-« u u .Eau£~a o- iutu »•- - ■-•- v ^-S-S :s 5-2 g I :K b-S ft) e3 «J -OX3 G O jO CO cs ft) 3:5 J! 0 «8 ed 5 - .a ""S-ë ocC c/>;z: w :^r c/3 a.t= r O^' '5 C S o ft £8Ït; .2 o 3 „£.2 - j^e 5 ft CÜ E. <u n wo u~ c s p ft 0 C N uj ""3 i'J -0 c-rj ft<£/ r 3 6 -£3 CS *S2& qj i rt a; a) ft> "ft j*2^Sc «JïXi 3«,>>ëw w* P-B <u C'E 3 N-3 ■sfs3 5 j 5 mxj s jj u b 5§ii*^ 3^ .•-. C3 "3 ft ir ft ~3 G bjC"£ q u uXj ciS p SkS-S O ft ft P 0/^3 TTJ c/> p3 f> Q TJ ,£J e bl B v v i- <- uxi f b CI.- CJL4J O B <u "Bit) «(«y. J2 3 aj -a u c [-- w-SSy uS=-ï>ëo=l,« "2 b 5 lite U c «.Si E C. cd qj ^*13 «-ü'qj U nrtT P Sf S Si n.S J&s»« f "2 "d E S 1u t B M cq i- u >xj ft) ft) ft) o w« C flj W 1) O ft» E g bUD O - W fl wf. n :*r,px "O D N fc n c Sft» c P«u c 4- ft)j3 ft) ft) co b/ ^T3 ft*: .Cr^x i- 2i a) P ft) Ua a) c ft) ft) «1° p p03 s ft) ft .3 ft» S| 5 ft) r; -ft a s S' %u >:e N qj n fe i v? s -M qj cB £8' N C3 O y i,J- •S S-E uc TT ■5S.2 "F.-J2 g g ft) <rt u- gi2 ft fc Q.T3 cgu b/ E u 03 "3 bc^! ft) K/ ft -P N 3 ftpSi 8Ji-o.»g .E |S| S (/I N C'-H UJ *u K" ft) C3t Q3 J o p 0) a p 3 f-t - -7*0 P 'j y O) ft t£ -P M o '3 j) 3 uf n 10 5P a ii -a -3 3 b a o E f i-f 1 >3"3 a. •- N -P* p n N P 2 o P ft ft c p a a 2~5™5 5 ~o -3 a ss3S:o<o^., 1*§§5|^g w o »§io* a -- a a a! M CÖ Q) a J C3 a Jj P a O o c p N 'ri "S1 i! Uï t- JT'a K „Geef mij uw sleutels!" #Half wezenloos gaf Beverley den sleutel bos over en hij moest het aanzien, dat de jonge Robinson den lessenaar sloot. Toen gaf deze hem een wenk en hij volgde dc beide patroons naar hun privé-kantoor. „'."Mnu," begon de jonge chef, „wat hebt u verder nog te zeggen?" „Ik za! liet gekl dadelijk terugbetalen," stamelde Beverley, vastbesloten een voor wendsel te verzinnen om Harry te reddeD. „Ik het het enkel gebruikt, om mij een gang naar de bank te besparen. Ik heb het geld opgespaard en kan het van avoir" krijgen." „Rat is niet voldoende," klonk het sner pend antwoord. „Door geld weg te nemen, bent n schuldig aan bedTog, en verdient gestraft te worden." De twee patroons begonnen nu half luid met elkaar te spreken, en him uitdrukkingen kon Beverley zien en ge deeltelijk hooren, da de oude heer hem trachtle te verdedigen. Eindelijk keerde de jonge Robinson zich om. „Mijn Vader wil niet, dat de zaak publiek wordt," zeide hij, „als u op n neemt het geld terug te geven. Van nw diensten zal in elk geval geen gebruik meer gemaakt worden. Kunt u het geld betalen^' „Ja mijnheer." „Vandaag nog?" „Ja mijnheer." „Dan zal flr met u meegaan om het te haien. Maar u moogt nw gelukkig gestarn- te danken, dat u er zoo goed afkomt." „Het spijt mij zeer, Beverley," sprak nu de heer Robinson Sr. „Ik dacht, dat ik., u al het geld der firma wel kon toevertrou wen. Niemand echter zal uw misslag ver nemen; we zullen voorgeven, dat wij u een maand geleden hebben opgezegd maar dat n het aan niemand verteld hebt." „Ik dank u, mijnbeer," antwoordde Stephen Beverley gejaagd. „Maar zon n mij niet nog een kansje willen geven? Ik zweer. „Houd op!" viei de jongere Robinson hem in de rede. „Wij zouden n nooit meer kunnen vertrouwen, u kunt n dus de moeite wel sparen." De oude kleik boog bet hoofd; hg be greep, dat zijn positie hopeloos was. Maar in die geheele sombere zaak was één lich tend punt; zijn zoon zou niet verdacht wor den. Gebroken onder den zwanen stag, ver liet Stephen Beverley de kantoren, waar hij zoo lang een trouw (henaar der firma geweest was. Schuifelend was zijn gang, zijn schouders hingen neer, zijn hart was bijna gebroken. Hij bracht den heer Robinson Jr. naar de bank, waar zijn weinige spaarpenningen bewaaTd werden, en schreef een cbèque voor vijf-en-vijftig pond. Toen hg het geid ontvangen had, overhandigde hg de bank noten aan zijn gewezen patroon, die hem een kwitantie er voor gaf. ,Jk hoop, dat dit een les voor u zal zijn, Beverley," zed de heer Robinson, „en wan neer u een nieuwe betrekking krijgt, zuR u nw patroon zeker wel eerlijker behandelen. Goeden dag!" Hg verwijderde zich en Bet Stephen Be verley alleen op de straat staan. „Wanneer Ik een andere betrekking krijg!" herhaalde de oude klerk, die de daarop gevolgde woorden niet eens scheen gehoord te hebben, en gelukkig voor hemt Hoeveet kans bestond er voor hem een andere betrekking te krijgen? Hij was bijna zes-en-vijf tig jaar, en hg zag in de spie gelruiten van een naburigen winkel, dat hij wol zes-en-zestig jaar leek. Bovendien was hij wegens bedrog ontslagen. Och, wat had hij groote kans een andere betrekking te kriigenl Hij begaf zich met trage schreden huis waarts, en terwiil hij langzaam voortwan- delde, zog hij in, dat hij 1 niet eens aan zijn vrouw mocht vertellen, want als hij dat deed dan zou hij haar moeten zeggen, dat Hary een dief was, en hij begreep dat, als zij ilat yrist, bet zoo goed als haar dood zou zijn. Evenmin kon hij Harry beschuldigen, want wat zou het balen, dat hij de schuld op zich nam, als hij zijn zoon liet mer ken, dat hij het wist? Neen, hij moest zijn wetenschap geheim houden. Hij moest de schande in zijn eigen borst opsluiten, tenzij Harry het hem uit vrijen wil bekende. En ook dan nog moest bij den jongen beletten het aan rëmaiid anjers te vertellen. „Ach mijn zoon," fluisterde hij, „mijn dierbare zoonl" Hij koesterde geen toorn tegen Harry; het was enkel groot verdriet, dat hij van hem ondervond.Hij voelde, dat hij nooit weer gelukkig zou worden ex zou altijd een denkeré schaduw op zijn ïeven rusfen. En dan de toekomst, die donkere, ake lige toekomst! Wat moesten hij en zijn vrouw beginnen waarvan moesten zij leven? Zijn weinige overschietende spaar penningen zouden niet lang duren, en dan dan wist hij niet, wat er gebeuren moest. Ja, daar was altijd nog het werichuis. Maar ais hij dat voouitzicht overwoog, het leven in een werkhuis.o, danMaar hem scheen niets anders over te blijven. Eindelijk bereikte hij zijn' woning, en zijn gelaatsuitdrukking zei mevrouw Bever ley reeds, dat hetgeen zij zoolang gevreesd hadden, eindelijk gekomen was. Niettemin trachtte zij haar echtgenoot moedig toe te lachen toen zij hem in de keuken voor 't eerst zag. Het deed hem vroeselijk leed haar ie moeten voorliegen maar dat was om haar verdriet te besparen. Hij vertelde haar, dat hem vóór een maand de betrekking was opgezegd, maar dat hij het verzwegen had in de hoop, dat de ramp nog afge wend zou worden. „Je had het mij toch moeten zeggen, Stephen," sprak zii, zijn hand in de hare nemend. „Ik zou je geholpen hebben het te dragen." Hij knikte, zijn gemoed ,was te vol om te spreken. Toen gingen zij samen in het konkenvmtr zitten staren en zonnen mid delen, hoe zij voortaan zouden moeten le ven, en zoo vond hen HaTry toen hij thuis kwam. „Pa," riep hg uit, terwijl hij op zijn va der toesnelde en een hand op zijn schouder legde, „pa, ik heb het eerst laat in den namiddag vernomen. O pa, het spijt mij zooP' Stephen Beverley keek zijn zoon strak aan, maar sprak niet. Harry doorstond dien blik, zonder de oogen neer te slaan: en zijn vader vond geen spoor van schuld op het jonge aangezicht, dat hij zoo streng gadesloeg er lag enkel medelijden in die gelaatsuitdrukking. „Hij denkt, dat ik niets weet. De dief stal is geheim gehouden," sprak de heer Beveriey bg zichzelf. „Waarom zou ik van hem verwachten, dat hij er schuldig zou m celen uitzien?" Harrv wendde zich tot ziin moeder en sloeg zijn arm om baar hals en kuste haar. „Wg zitten in een benauwd hokje, hè'" zeide hij niet een poging om te glimlachen. Toen werd zijn gelaat vuurrood en hij ging op zenuwachtigen toon voort: Jk moet u eens wat zeggen. Ik heb mij de laatste jaren een beetje als een losbol aangesteld, maar ik heb mij voorgenomen mijn leven te beteren. Wij moeten met ons drieën samen trachten deze moeilijkheden te boven te komen. Ik zal wat avondwerk zien te krijgen, en dan moet moeder maar wat broodjes voor mij klaar maken, die ik dan iederen dag voor mijn lunch kan ge bruiken, dan kan ik u elke week van mijn geld, dat ik verdien ongeveer tien gulden geven, en als ik avondwerk krijg nog meer." De tranen kwamen mevrouw Beveriey in de oogen, maar een glans van blijden trots scheen erdoor heen. Zij greep de hand van haar jongen en keek haar echtgenoot aan, als wilde zij zeggen, dat haar voor spelling was uitgekomen. Zij was trotsch op haaT zoon; m kommervolle tijden was hij als een stevige jonge boom, waaraan zij steun konden vinden, wanneer de wind van den tegenspoed hen dreigde neer te werpen. „Het is te veel, Harry," begon zij met trillende stem. „Ik wij kunnen niet.." „Maar u zult moeten," viel de knaap op geruimd in de rede, „u zult eenvoudig moe ten Er bewoog rich iels op den bodem van vader Beverley's hart Hij voelde dat Har rv Zich prachtig gedroeg, zooals hij niet van hem verwacht had. en het kon niet an ders, of hij moest wel een gewaarwording van trots en blijdschap ondervinden. Maar dat gevoel werd gedempt door de gedachte dat dit offer waarschijnlijk voor een ge deelte aan boele voor den diefstal was tde te schrijven. „Ik zal wat te eten voor juffie halen," zei mevrouw Beveriey. „Het vuur brandt in de huiskamer, gaat dus naar boven en spreekt met elkander. Wij moeten de vleu gels niet lalen hangen." Neen zekér niet" hernam Harrv. „Kom mee, pal" „Ga je vanavond niet uit zooals gewoon lijk?" vroeg de heer Beveriey. Hij kon de vraag niet achterwege hou den, ofschoon hij wist, dat ze zon kwet sen. Hij leed zelf zooveel; hij kon zijn bittere gevoelens niet onderdrukken. Harry's hart kromp ineen, maar hij dwong zdéh een glimlachje af en ant woordde: „Neen pa, dat is gedaan. Kom meel" Zij gingen naar bonen. Geen van beiden sprak", zij zaten enkel Jn tiet vuur té staren'. De heer Beveriey was benieuwd, of zijn zoon thans zou bekennen, nu zij alleen wa ren. Hij hoopte het, ofschoon hij in dat geval van plan was hem te zeggen, dat de diefstal de reden van zijn ontslag was. Maar toen Harry begon te spreken, deed hij dit enkel om plannen voor de toekomst te beramen, en Stephen Beveriey zuchtte. Zij deden den geheelen avond hun best opgeruimd te blijven, maar de toekomst wierp een donkere 9chaduw over hun sa menzijn, waarbij, wat den heer Beveriey betrof, nog de schaduw van het verleden kwam. Vroeger dan gewoonlijk ging Harry den volgenden morgen van huis. Hij zei, dat hij harder wilde gaan werken om aldus te trachten verhoogjng van sa(arïs te krijgen. Stephen Beverley las in dc „Telegraph" de kolommen met „Vacante Betrekkingen" door en schreef op die, waarvan hij dacht, dat hij er geschikt voor was, maar hij had heel weinig hoop. Daarna hielp hij zijn vrouw in de huishouding, en juist toen zij met hun sober middagmaal gereed waren, werd er tweemaal aan de voordeur ge scheld. Man en vrouw keken elkander met een nieuwsgierig voorgevoel aan, want zij wis ten, dat de telegrambestellers aldus schel den, en toen stond de heer Beveriey op en opende de deur. Hij nam het telegiram aan, scheurde met bevende hand de en veloppe open en las bet volgende: „Gelieve dadelijk hier te komen. Robin son en Co." Hij snelde naar de keuken en overhan digde het draadbericht aan zijn vrouw. „O, Stephen!" riep zij opgetogen, „dat is een goed voorteeken. Je moet dadelijk gaan." Hij was evenwel minder hoopvol ge stemd. Hij vreesde, dat men óf achter den door Harry gepleegden diefstal ge komen was, óf dat de firmanten van plan waren de zaak te vervolgen. Maar ten einde zijn vrouw gerust te stellen, deed hij als of hij het met haar eens was, en dwong hq rich zelf een glimlachje af. Een uur later betrad hij het bekende kantoor, waar hij door den loopjongen gemeenzaam begroet werd en de boodschap ontving, of hij dadelijk in het kantoor van de heeren wou komen. Schoorvoetend begaf hp rich op weg, een gevoel dat hem iets boven het hoofd hing, bckiroop zijn hart; eindelijk trad hij het privé-kantoor der firma binnen. Bei de heeren Robinson zaten aan hun les senaars, het gelaat van den jougsten was bleek en betrokken. Hij staarde den heer Beveriey mei een eigenaardige uitdruk king aan, waaruit de oude klerk niet kon wijs worden, maar de heer Robinson Sr. stond op en begroette hem met uitgesto ken hand. „Het doet mij goed u te zien, Bever iey," begon hij. „En voor ik iets meer zeg, moet ik n mededeelen, dat de weikelij- ke boosdoener ontdekt is, wij weten, dat u aan den diefstal van de vijf en vijftig pond onschuldig bent, en vragen u vergif fenis." Stephen Beverley gaf geen antwoord; een diepe zucht steeg uit zijn borst op, en hij vroeg zich af, hoe hij de waarheid voor zijn vronw kon geheimhouden, want hij wist, dat het vernemen van Harry's misslag haar verpletteren zon, voooral nn de jongen het voornemen had gemaakt zijn leven te gaan verbeteren. „Wij begrijpen nog niet, waarom n de schuld op u genomen hebt, Beveriey," ging de heer Robinson voort, „want u kon weten, dat het uw ongeluk, uw on dergang zou zijn." „Ik begin oud te worden, mijnheer," antwoordde Stephen Beveriey; .beter dat het de ondergang was voor mij, die geen lang leven meer vóór mij heb dan dat mijn zoon ongelukkig werd, voor hij een man is." „Uw zoon?" herhaalden de patroons ais uit één mond. „Ja." hernam Beveriey half verschrikt opkijkende. „Immers hij „Neen, hij niet," viel de jongere Robin son hem op bitteren toon in de rede. „Het was mijn zoon." „Uw zoon?" stamelde de oude kassier. „Maar ik zag mijn jongen bij mijn lesse naar staan, en naderhand bevond ik, dat het geld weg was." „Was de lessenaar open?" „Neen." „Dan was hij daar om een andere re den. Kijk eens hierI" En de jongste firmant legde den heer Beveriey een proef voor van een portret van het ste.1 dat voor de brochure ver vaardigd was. De fotographie vertoonde bet kautoor naast het zijne, maar de tusschendeur stond open, waardoor een soiegel in het aangrenzende vertrek zicht baar gei Sa beeltenis weer van <i„tl jongsten Robinson, (Be zrjn hand in Beverley's geopenden lessenaar gestoken had en op wiens gelaat rich een gejaagd-versehrikte trek vertoonde. „Mijn zoon gaat a-s. Zaterdag onder zeB naar Nieuw-Zeeland," zei Robinson Jr. „Ik vraag n vergiffenis, Beveriey, en af ik acht u hoog om hetgeen u ter wille van uw zoon gedaan hebt." Hij stak den ouden kassier de hand toe en deze drukte ze met warmte. „U moest nu liever naar huis terug- keeren, Beveriey," sprak de heer Robin- son Sr.,^ „en wij hopen, dat u m onzen dienst wil blijven. We mogen er zeker wel op rekenen, dat u deze droevige zaak ge heim zult houden?" „Zeker, mijnheer, ik zal het aan niemand vertellen, en ik dank u, dat u mij in mijn betrekking handhaaft." Toen verliet Stephen Beveriey het kan toor en snelde huiswaarts naar zijn vrouw, wie hij vertelde, dat de firma ten laatste toch besloten had hem niet te ontslaan. Geen pen is in staat de gevoelens van het bejaarde echtpaar te beschrijven, allerminst die van Stephen Beveriey, nu hij wist dat zijn zoon onschuldig was. Toch kon hij niet begrijpen, waarom hij zijn zoon in zulk een verdachte houding bij zijn lessenaar gevonden had, maar dien avond, toen hij en Hairry samen alleen in de huiskamer waren, werd het geheim op gehelderd. „Pa." begon Harry opeens; „ik verteldé u eergisteren, dat ik een ander leven wiide gaan leiden, maar het kwam niet enkel van het verdriet waaraan ik u ten prooi zag. Ik wou het u al zeggen op den dag, dat de portretten gemaakt werden, daarom ging ik naar uw lessenaar om daar een briefje te schrijven, met het doel het daar neer te leggen, opdat u het lezen zon. Maar toen ik opeens iemand hoorde aankomen, dacht ik. dat het misschien een der pa troons was en dat ik in moeilijkheden zou geraken, als ik daar zoo ronddrentelde; daarom maakte ik mij maar uit de voe ten." Stephen Beverley stond op-, zijn oogen schitterden en hij legde zijn hand op Har ry's sohouder. „God zegen e je, beste jongen, in je goe de voornemens," sprak hg, en Irg drukte zijn zoon krachtig de hand. Aan 't einde van die week werd Harry Beverley bevorderd en als assistent van zijn vader aangesteld. Het salaris van den ouden kassier werd op zestig gulden ge bracht en hg behoefde niet meer nren werkzaam te zijn dan de anderen. Maar ook dat werd twee jaar later veranderd, want toen nam Harry zijn vaders taak over, en de heer Beveriey Sr. kon met een pensioen van vijftienhonderd grilden per jaar stil gaan leven. OP HAAR NOMMER GEZET. Dezer dagen zaten eenige dames en heeren op een theevisite bij elkaar. Het ge sprek kwam naar aanleiding van de vrou welijke beambte op het postkantoor op de plaats, welke de vrouw misschien later den man in de maatschappij zal betwisten. „Ik," zei mevrouw X, die over iedere kwestie meesnreekt of beter „ezegd meera- telt, al weet ze er zooveel van als de Wes tertoren van het koken van asperges, „ik' zou wel eens heel benieuwd zijn, waarvoor gii, beste mevrouw D.. wel in aanmerking zoudt moeten komen. Zulke wezentjes zul len ze toch zeker nooit kunnen gebrui ken." Dat was zeer persoonlijk en mevrouw D. liet het er niet bg en haaMe, wat men noemt, haar haar terug. „Waarvoor ik in de maatschappij nuttig zou kunnen wezen, kan ik niet dadelijk zeggen, maar wel weet ik dat n, mevrouw X., in de wieg gelegd bent om directrice van een Doofstommen-instituut te wor den." „Hoe bedoelt u dat?" vroeg mevrouw X snibbig. „Gij zoudt die arme duivels het spreken leeren, en van hen zondt gij leeren te zwijgen." HEEL NATUURLIJK. Vader: „Wel, Mozes, wat zoudt ge we! doen als uwe moeder en ik eens kwamen te sterven?" Mozes: „Erven, vader!" WEDERKEERIG. Deurwaarder: „Mijn waarde heer, bet spijt mij voor u, maar ik moet namens den kleermaker Snip n komen verzoeken die oude rekening te betalen." X. „En gij verwachtte, dat ik dat doen zou? Mün waarde heer, dat spijt mij voor u'M No. s* EERSTE TAAROANrt ^Bsii3aiii!iiiiiiimH6a8iiifl3r-:iiiii3i!^iBiEiiii9iGi8ini9iBi6iig9BiBasi9B9iiiiii3Biiss2iiiisiB:2iaaiBiBBiBiaiiiiiu3mimmmimimmiiiimui^ jT 5 it |71 jy NAAR HET FRANSGH De plotselinge dood van Antonin Hublay veroorzaakte den heer Mo- chelier een diepe ontroering, want tot zekere hoogte was hij de oorzaakvan den schok, die dezen man gedood moest hebben. Hij vond echter met zijn gewone zelfbeheersching zijn koelbloedigheid spoedig terug en tegenover de be dreigingen van Antonin's broeder, Charles Hublay, beheerschte bij hem de toorn spoedig elk ander gevoel. De bankier kon ongeveer vijftig jaren tellen. Op het eerste gezicht zou men hem voor een eerzaam afgevaardigde uit de provincie gehouden hebben, in het bezit van een goed fortuin en een on- betwistbaren invloed, die zich popu lair zocht te maken en altijd een vriend- schappelijken handdruk er voor over had om zijn verkiezing te helpen ver zekeren. Niets in hem herinnerde aan het gewone type van den financier van voorheen, integendeelhij was jo viaal, niet afkeerig van vermaken en genoot gaarne van comfort en weelde. Schijn bedriegt echter. De heer Mochelier was voor alles een zakenman, een geldman, koel, listig en zonder eenig denkbeeld van ridderlijkheid. De politiek O zeker, hij was er geen vreemdeling in, hij vond er de middelen in om zijn relaties uit te breiden, zijn financieele operaties te doen slagen en speculeerende op het vertrouwen van anderen, zijn eigen voordeel na te jagen. Zijn eerzucht beperkte zich tot zijn belang, dat zijn gids was in al zijn da den, en geen enkele andere hartstocht beheerschte zijn geldzucht. Men wist niets van de afkomst en de antecedenten van den heer Moche lier, men kende zijn fortuin, dit scheen voldoende. De bankier, die gaarne praalde met zijn wereldburgerschap, had achter eenvolgens in verschillende landen gewoond en herhaalde vaak, niet zon der bluf„M ijn vaderland is de we reld." Dat hij zich nu te Parijs had gevestigd was niet om zijn voorkeur of sympathie voor deze schoone stad, maar alleen omdat hij er zijn voordeel in zag. Begunstigd door de fortuin had Mochelier spoedig een groot aantal bewonderaars om zich vereenigd. De middelmatigen, die het succes ver blindt, volgden hem, dienstvaardig en kruipend. De belanghebbenden, meer egoïstisch en niet minder buig zaam van ruggegraat, kromden zich om de kruimels op te rapen in het stof dat zijn voeten opjoegen. De menigte, die door glans steeds ver blind wordt, bewierookte hem als een afgod. De begeerigheid van den een, de laagheid of gedienstigheid van den ander, de dwaasheid van de groote menigte verhieven hem op het schild. vlochten hem een aureool om de sla pen en deden hem verschijnen in de glorie eener overwinning. Soms echter wist Mochelier de eigen aardigheden van zijn persoonlijkheid te verbergen. Er waren twee naturen in hem, vandaar de schijnbare tegen strijdigheden. In de gewone omstandigheden ont brak het den bankier niet aan goedheid en welwillendheid. Daartoe moest men echter zijn hoogmoed of eerzucht weten te vleien. Ongelukkig echter degene, die hem krenkte of kwetste, want zijn wraak was onverbiddelijk. Ongelukkig voor al degenen wier belangen tegenstrij dig waren met de zijne, hij verpletter de hen zonder mededoogen. Neen, hij bezat niet de edelmoedig heid van baron Volcaster. Als hij medelijden had met het on geluk van anderen en zich bij gelegen heid weldadig toonde, dan was het uit ijdelheid of hoogmoed. Met dit doel en om van zijn lief dadigheid een handige reclame te maken, nam hij deel aan elk filan tropisch werk. De gewone man, die niet fijn onder scheidde, verhief hem dan ook hemel hoog in zijn oppervlakkige beoordee ling, waarvan hij zelf de dupe werd. Zoodra echter had de bankier zijn bevoorrechte plaats niet ingenomen in den tempel van Minerva, of hij werd de meedoogenlooze zakenman, onge voelig voor elke klacht. Als een generaal maakte hij zijn plan de campagne en verzekerde zich de uitvoering daarvan. W at bekommerde hij zich om de slachtoffers Die waren noodzake lijk. „Als er geen overwonnenen waren, waren er geen overwinnaars en dan ook geen roem," zei hij met het groot ste cynisme. En werkelijk, hij behan delde de overwonnenen zonder me delijden. Hij eischte den buit met een hardheid van een woesten, wilden krijger. Deze buit toch was zijn doel zijn fortuin vermeerderen, zijn macht uit te breiden in het rijk van het goud. Een oogenblik was hij getroffen door den dood van Hublay, dien hij indirect had veroorzaakt. De beschul digingen en bedreigingen van Charles Hublay herinnerden hem de koude werkelijkheid en gaven hem zijn oude stoutmoedigheid, zijn ijzige onge voeligheid weer terug. Charles Hublay wilde zijns broeders dood wreken H oe Door hem een proces aan te doen Neen, daaraan viel niet te denken, want niets, absoluut niets was tegen hem aan te voeren. O, zijn maatregelen waren goed genomen, meesterlijk Het slachtoffer riep tevergeefs om hulp.... Wat beteekenden dan zijn bedreigingen?Misschien een ge welddaad, waarvan men de gevolgen niet berekende H ij was er toe in staat en men moest dit voorzien en e*Aern>". waken, om niet in een strik te vallen of een verraderlijken aanval te voor komen. De ontvangst van den brief van Anselme Géroux bracht den bankier nog meer in beweging dan de dood van Antonin Hublay. „Wat," riep hij. „Durft Gilbert de Marsan naar de hand van Madeleine Volcaster dingen Hij wendde zich tot zijn vrouw, die juist binnentrad, nieuwsgierig om de tijdingen te vernemen, waarnaar zij verlangde. „Onmogelijk," sprak op haar beurt mevrouw Mochelier, wier verbazing ten top steeg. „De heer de Marsan dineerde gis teren bij den baronHij heeft diens dochter op in het oog loopende wijze het hof gemaakt," hernam de bankier op spijtigen toon. „Wie schrijft u dat?" „Anselme Géroux.... Hij voedt haat tegen de Marsan om de zaak van Rochetaille. Ik deel zijn gevoel tegen dit stoutmoedige jongmensch, die op onwaardige wijze gebruik van zijn invloed op Richeroy heeft gemaakt." Mevrouw Mochelier interesseerde zich heel weinig voor de zaak Roche taille. De mogelijkheid echter van een genegenheid van Gilbert voor Made leine of van Madeleine voor Gilbert veroorzaakte haar de grootste ont steltenis. Zij greep haastig naar den brief van Géroux, ongeduldig om dien te lezen. Mevrouw Mochelier vormde met haar echtgenoot een scherp contrast. Klein van gestalte, vrij schraal en mager, had zij op haar vijfenvijftig ste jaar nog een jeugdige frischbeid, waaraan evenwel de kunstmiddelen van het toilet niet vreemd waren. Haar hooge scherpe stem, haar be studeerde houding, haar gemaakte spraak, niet vrij van behaagzucht, brachten het hunne bij tot dit jeug dige uitzicht, waarvoor zij zeer be zorgd scheen. H aar karakter logenstrafte echter ook haar uiterlijk. Ze was een vrouw van verstand, maar listig en stoutmoe dig, deinsde zij voor geen moeilijkheid terug, als het er op aan kwam haar plannen door te zetten. Een aanval van hevige woede tegen den mededinger van haar zoon Fer- nand beving haar. „Wat een brutale eerzucht," riep zij met saamgeknepen lippen, terwijl zij op het dikke tapijt stampte en in een zenuwachtige beweging de kanten van haar morgenjapon verscheurde. Ze voegde er echter dadelijk spot tend bij „Is het mogelijk'..... Een jong mensch zonder fortuin „Hij heeft het hoog in het hoofd. Dat heb ik reeds meenen te bemer ken." „En heeft Madeterne hem goed ont vangen „Zij is een kind zonder ervaring, een beetje verwend door haar vader en die sentimenteele oude juffrouw." „Je gelooft dus de berichten ima Géroux „Ze luiden heel st^fez. Aileea ik herhaal het Anselme haat d» Marsan sedert de zaak der mijnen va» Rochetaille." „Een wederzijdsche genegenheid" tusschen Gilbert de Marsan en Mada leine zou het geluk van Fernand i* de waagschaal stellen." „Zeker „Misschien zou hij echter, ak hl verneemt dat onze zoon naar de hand van Madeleine dingt, een ongelijke® strijd willen vermijden." „Hij Dan ken je hem niet. Onde» zijn zacht voorkomen verbergt hij een ijzeren wil en een hoogmoed, die tol alles in staat is." „De baron zal zich echter ook wel tegen dit plan verzetten en zijn moe< der ook." „BarOn Volcaster heeft wel sympi' thie voor de Marsan. „Enfin, wij hebben het woord vaa den baron en van mevrouw Volcaster,. Dit terugnemen kunnen en zullen zij niet." „Niet waarschijnlijk, maar de baron is wel een beetje zwak tegenover zijn' dochter." „Ik zal eens bg de barones infots meeren," sprak mevrouw Mochelier»,' terwijl ze opstond om heen te gaaaj) „lk verzoek je echter, niets te over haasten," riep de financier overigent' zeer kalm, gewoon als hij was om nief lichtvaardig een besluit te nemen. „Mevrouw Volcaster zal zeer ver rast zijn denk ik....en zeer ontevre den ook, zeer ontevreden 1O, flr vereer deze waardige vrouw. Ik ben, zoo gelukkig met haar vriendschap*, Ze is aardig voor ons, en Fernand be-1 valt baar. Dit heeft ze mij meermalen gezegd. Waarom zou ik haar nirfj waarschuwen omtrent hetgeen bui» ten haar weten gebeurt?" „Omdat de ban» het kwalijk zot» kunnen nemen." „Wat zullen wij dan doen? Di|j brief!.,.." De heer Mochelier dacht na. „Dat jongmensch zal op zij gezet moeten worden, niet door den baron of zijn moeder tegen den zin van hej; jonge meisje, maar op een andere maf nier." „Hoe dan," vroeg zi£t edrtgeaoatfj nieuwsgierig. „Door hem onmogelijk te maken.^^.. Dat zal wel niet gemakkelijk gaan, maar.... wij zullen zien. Laten ws» ons echter niet haasten. Laat de b®- ron maar bij ons komen. Dat is zeker-j deren vooral waardiger. Wij moe-; ten wat diplomatiek te werk gaan,"' Zijn vrouw gaf toe, niet zonde® spijt, want hl haar beweeglijkheid; vond zij die langzame berekeningen! allesbehalve aantrekkelijk. Zij wilde heengaan, maar opeen» keerde ze zich weer om. „Nog iets," sprak zij. „Laten wf) Fernand niets van dien brief zeggen^ Hij zou ontroostbaar zijn, want hf* heeft Madeleine inderdaad lief." „Je hebt gelijk, daarmee ben het geheel eens. Het is onnoodig Feri- nand er iets van te zeggen. Binnen» enkels dagen kan alles veranderen." „O hemel, ja, als je bet middel vindt otn /-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8