VOOR DF in FI UIT DEN MOPPENTROMMEL begeijpi:_:jk. HET AANZOE. itiiiiiiBiiiiiiiiiiiiiiiiüini :iiiim.iiiiiiiiiii:iii!iiiiinniimimiiiiiiuininmiiiii::iiiiiiiiimiiiiiiiiaiiuiiiimiiiiiiiwuiiniiig 5tiiiiiiiiii!iiiii;iiiiiumiiin!njiii!;iHiiimi!iiiii:iiii!iii:i!!ii:iiiiïïiii!iiiiiiiii::!iiii!ii!!i:iiiiiir;iiii;ii:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiïi DE SCHULDIGE r— ,/IJn Dewaring. Ue raad oer staa moes., dan bepalen, wanneer over den verrader recht zou worden gesproken waar schijnlijk zou hij ter dood veroordeeld worden Dat was een heel eenvoudige zaak. Voor Rubens wekte zij echter een vltaed van herinneringen aan zijn eerste liefde aan het meisje, waaraan hij het ontwaken van zijn genius dankte, aan Nar.vje Lier het knap'te meisje van Antwerpen, de dochter van den voor- maligen rechter Van Lier. Ook zij was den jongen, schoonen schilder genegen en had hem bij zijn afscheid beloofd zijn vrouw te zullen woruen. Hierop had hij haar een klein, gouden heiligenbeeldje om den hals gehangen. En toen was de jonge schilder naar Italië gereisd vol hoop en geestdrift. Hij wilde als een beroemd schilder terugkomen. Toen hij echter terugkwam net al de 'tracht van een jongen geniira. die zijn vleugels in volle kracht ontplooien wil. toen vond hij zijn verloofde niet meer Aan een schoon, trotsch, Spaansch officier, wien de weg tot de hoogste hof- ambten open -ag, een rijk edelman, wiens familie-galerij in Madrid vol por tretten van edele voorzaten hing en die in Antwerpen tijdens de heerschap pij van het militairisme mocht gebieden aan graaf van Mondecar. had de trou- welooze haar hand geschonken en was als zijn echtgenoote naar Brussel ge trokken. Toen de eerzuchtige later niet snel genoeg vooruitkwam. wijl een Irotsch woord van koning Philips den hoogmoed van den graaf had gekwetst en deze op hoogen toon had geantwoord, vas hij in ongenade gevallen had hij zich heimelijk met de vijanden van zijn vaderland in verbinding gesteld Toen dit ontdekt werd, was het hem gelukt te vluchten. Zijn echtgenoote was achtergebleven in het verlaten huis doch men had haar het verraad van haar echtgenoot niet willen wreken En zoo had zij voortgeleefd in stille Tertwijfeling te fier om te klagen En nu was de verrader gevangen en wachtte in het stadhuis van Antwerpen de beslissing waar hij gevangen gezet zou worden om den dood af te wachten Meester Rubens verontschuldigde zich bij het gezelschap en reed nog denzelfden avond naar Antwerpen. Het was een schoone avond en een uur van voldoening m het even des meesters. Het even had voor hem zijn noogtepunt bereikt Nadat hem groote gunst en rijkdom groote waardigheden m roem ten deel gevallen waren had hij iu den man in zijn macht die hem de grootste smart in zijn leven had aange daan Rubens had den graaf nooit vervolgd .tooit zoeken te benadeelen. Deze had zelf den kuil gegraven, waarin hij nu neergestort was Toen Rubens Antwerpen binnenreed, werd hij door allen die hij ontmoette of die hem zagen voorbijrijden eerbie dig gegroet Bij het stadhuis stapte hij al Daar iet hij den schrijver en den gevangenbewaarder die op hem wacht te vóór zich komen en bepaalde dat de gevangene n den sterken, ronden toren die op de Schelde uitzag, zou opgesloten worden Hii daalde met hen beiden de smalle •.rap naar de agere vertrekken af Aan den voet van de trap wachtte nij tot de gevangene voorgebracht werd. Het was een drukkende atmosfeer De man kwam spoedig te midden eener wacht mager gebogen met holle wangen en verwarde zwarte haren Zijn blik was wezenloos alsof het leven er reeds uit was De handen wa- Kgn met zware ketenen beladen zijn .neeren waren bemorst en verscheurd vermoedelijk van zijn vlucht door greppels of siooten en van zijn strijd net degenen die hem gevangen had den genomen De meester trad op hem toe De sta rende blik van den gevangene trof hem Rubens wilde een beve geven doch ,ets n zijn ha't zei hem.dat hij den gevangene den klank zijner stem niet moest hooren aten Hij liet hem dus yoorbiizaan doch aej&stte den cioier ae zware Ketenen ran aen gevangene door lichtere te vervangen en de wach ten te verdubbelen. Toen hij weer op de straat kwam, was het geheel donker. Zwarte wolken bedekten den hemel en de lucht was ontzettend benauwd. De winkels wer den haastig gesloten alsof men vreesde buiten te zijn. Toen Rubens in zijn woning terug kwam rolde in de verte reeds de donder. Bij het binnentreden der huiskamer vernam hij,dat een vrouw op hem wacht te, die hem wenschte te spreken. Het was een in het zwart gekleede dame met een kap over het hoofd.Rubens beval haar in de groote ontvangkamer te bren gen. Toen hij dit vertrek, dat met echt Vlaam'sch, bijna overdreven comfort ge meubeld was, doch slechts door een en kele hanglamp verlicht werd, binnen trad, stond de vrouw van haar stoel op. Zij kwam hem echter niet tegemoet, doch bleef midden in 't vertrek staan Zij had de kap teruggeslagen en de meester zag een doodsbleek gelaat. De kanten, die het omringden, sid derden alsof er een hevige wind door het vertrek woei Toen Rubens binnentrad, had hij ge meend een zwaren doodenslag te hoo ren, maar plotseling was nu alles stil om hem heen doodstilHij had het blee- ke gelaat herkend Het was Nantje. neen, 't was de gravin van Mondecar, de echtgenoote van den gevangene. III. Zijn gelaat verloor de «uitdrukking van geluk van goedheid. Het stond hard en trotsch Hij bood haar een stoel aan en bleef zelf bij een tafel staan Een oogenblik had hij met de hand zwaar er op ge leund alsof hij zwak was als een kind Nu echter stond hij vrij hoog. gebiedend bijna als een rechter Sedert hoeveel jaren had hij haar niet gezien En zoo zag hij haar nu terug Buiten woedde de storm Ru bens hoorde het niet In zijn ziel dook een herinnering op Het was een schoo ne Meidag Nantje stond op eene weide en hield een kleine witte bloem in de hand en een blauw lint fladderde zacht over haar hoofd Een aardbei had een vlek op haar mouw gemaakt Hij zag het nog duidelijk vóór zich, na zoo vele, vele laren Zij had de handen gevouwen en sprak ademloos, haastig,bijna wuivend. Zij zei dat zij gekomen was om hem te smeeken, dat hij haar echtgenoot zou redden. Hij, Rubens, kon het. hij was toch zoo almachtig. „Wat praat ge daar," vroeg hij bijna hard „Ik hem redden kunnen „Ben ik het gerecht Ben ik de koning Zij zei hem snikkend, hij was alles wat hij wilde zijn meer dan de koning op dit oogenblik. want de koning was vèr af en meester Rubens was heer van de gevangenis Wie zou dezen ter ver antwoording roepen, als de gevangene ontvluchtte Zij vouwde de handen, doch werd bijna toornig, wijl hij zoo lang wachtte om ja te zeggen Ook haar kwamen lang vervlogen tijden in het geheugen, toen deze man voor de vervulling van een harer kin derlijk wenschen zijn leven zou gewaagd hebben Het ergerde hem, dit uit haar bede te kunnen hooren „Neen. ik kan het niet en als ik het kon. zou ik het toch niet doen.' Toen vlamden haar moede oogen „O dat is niet waarsprak zij hem verward aanziende „Hebt u dan alles vergeten Hij antwoordde niet met woorden Zijn blik richtte zich naar boven Vergeten Als hij ooit had kunnen ver geten Hii zou met deze vrouw dan troostend en goedhartig gesproken hebben Vergeten Zij verstond dien blik, maar niet ge heel. „Bii uw eerste liefde voor mij bezweer ik u.' rieD ziL e-n zq meonae aaarmee een tuover- spreuk gezegd te hebben Hij werd donkerrood en week achter uit, want zij wilde zijn arm grijpen. „Ben je dol, vrouw," riep hij, „dat je me daaraan herinnert Daaraan, dat je me trouweloos verlaten hebt Dat je me zoo wegwerpen kon voor den eersten den besten die kwam 1" Zij was verbaasd, verschrikt. „Ben je daarom nog boos op mij, Pieter," sprak zij halfluid en zag hem met kinderlijken blik aan. „Maar je bent toch gelukkig, geze gend, benijdenswaard En heb je mij dat nog niet vergeven Zij zweeg, als beschroomd. „Ik gelukkig," mompelde hij dof. „Ja zeker," fluisterde zij. „Ja," sprak hij en hij lachte bijna hoonend „ik ben gelukkig, want zie hier. gravin Mondecar Ik ben ge huwd met de schoonste vrouw van het land. Een een goede vrouw is zij ook ik ben een gelukkig echtgenoot Alsof men goeden wijn drinkt en steeds in een soort roes leeft, zoo is mijn geluk. En mijne schilderijen O, dat zijn meesterwerken en op ieder schilderij ziet ge mijn schoone vrouw, mijne muse, mijn bezieling, den edelen wijn van mijn bestaan Aan alle hoven der christenheid ben ik thuisja nog meer, ik heb mijn eigen hof. en gekroonde hoofden vormen mijn gevolg. En de bloemen van een grooten tuin geuren slechts voor mij. Ik verstik onder ro zen Maar dat alles dringt niet in mijn hart en daarvan zijt gij alleen de schuld. Rechtvaardig u nu 1" Zij stond bedremmeld. De doodsangst om haar. man maakte, dat zij de woor den van den beieedigden man maar Ijall verstond. Hij gevoelde dit met bit tere smart. Wat bekommerde zij zich om zijn lot Zij had slechts angst om den echtgenoot. Zij wist echter, dat alles van den goeden wil des meesters afhing en zij be gon weer te jammeren als een kind. .Mijne schuld Maar Pieter. ik meende het niet zoo kwaad Ik was long, ziedaar 1 En ik dacht er slechts aan de vrouw van een graaf te worden van een voornaam officier Verder dacht ik niet. En zeg mil nu maar wat bekom mert ge u om een zoo arm. oud, leelijk schepsel, als ik ben?.... Wat kan ik u dan ontroofd hébben Arm. oud. ieeiijk Hoe jong. hoe schoon stond zij nog voor zijn oogen Des te grimmiger echter werd zijn smart. „Wat ge mij ontroofd hebt Mijn kunst „De kunst," vroeg zij verward. „Maar zijt gij dan niet de grootste aller kunste naars Een onsterflijke Zij slaakte een kreet van pijn hij had haar bij den arm gegrepen, ruk te haar voor een schilderij aan den wand en draaide de iamp, die er bij hing zoo dat het volle licht er op viel Het was een copie van zijn groote altaarschilderijDe afneming van het kruis. „Ziehier," riep hii met bevende stem „En let dan op mijn latere wer ken Daarin vindt ge geen ziel meer, geen ziel, wijl er geen smart, geen geluk is. Slechts kleur vindt ge daar slechts vormen slechts pracht Ach. ik ben wel niet ongelukkig Alleen gedachte loos zondeT verheffing Zie dit schilderii uit mijn jongen tijd, toen ik u bemindei De bezieling heb je mij ontroofd. Rechtvaardig ie nu Haar blik hing aan de heerlijke schilderij een vermoeden van des- zelfs verhevenheid dook in haar ziel op en langzamerhand verstond zij wat zij den schilder door haar ontrouw had ont roofd De afneming van het kruis Twee leerlingen,die op de beide kruis armen geklommen zijn. laten het ont zielde lichaam van den Heiland neer in de handen van den grijzen Joseph van Anmathea van een anderen leerling en van den Heiligen Joannes die met een voet op de ladder een blik werpt op de drie weenende Maria's Zij het nu kunst ot natuur, wat daar geschapen isnooit zal een andere blik een edeler gewaarwording oproepen. Joan nes de lieveling nes Heeren en tegelijk verheven, getroffen door de gedachte aan de grootte van het vol brachte offer, onderdrukt het beven zijner lippen en verbergt zijn aandoe ning. De liefde en de waardigheid der smart bezielen en verhelderen zijn trekken in de warme schaduw. De vier overige leerlingen denken ér aan den doode te begraven: J oannes denkt sr aan Hem den levenden terug te geven. De gemalin van graaf Mondecar zag en begreep het. Maar wat was dat voor haar tegenover haar echtgenoot. Zij viel op de knieën, wrong de handen en riep in wanhoop: „O, ik zie, gij wilt mij niet hooren, machtig heer Dat is vreeselijk 1 Wat moet ik u zeggen Wreek u niet. Ik ben een ellendige, ja maar luister: ik wil mijn geluk niet! Kan ik dan geluk kig zijn met een vluchteling Neen, heer. Ik zal arm en ellendig met hem omdwalen. Wij zullen wellicht moe ten bedelen. Dat is ook een wraak, niet waar Ik wil gaarne smaad en schande dragen, doch red hem." Met bevende handen haalde zij een oud, gouden heiligenbeeldje uit de plooien van haar kleed. Zij weende toen zij het den schilder voorhield en fluister de „Dat hebt ge mij gegeven ik dacht altijd, dat het mij geluk zou bren gen. Bij dat uur bezweer ik u, heer, heip hem, help hem „Bij dat uur van den leugen," riep hij met bitteren lach. „Neen, man," riep zij. „Toen was het waarheid Ik had u lief Als echter de nachtvorst komt en de liefde sterft, was zij dan een leugen Waarom zijt gij naar Italië gegaan Ik smeek u, Pieter. om wille uwer smart. Gij moet nu gelukkig zijn, omdat gij weent.En gij zult weer schilderen kunnen 1Maar zeg dan toch, dat gij hem redden wilt." Zij kon niet verder spreken en vief als dood aan zijn voeten. Meester Rubens liet haar door zijn dienaren bijbrengen en verliet zijn woning. Den anderen morgen was graaf Mondecar ontvlucht Meester Rubens had hem nog in den nacht bezocht niemand echter vermoedde dat er ver band was tusschen dit bezoek en de ontvluchting. Men haalde hem niet in. Graaf Monde car leefde voortaan verborgen in een vreemd land met zijn ega Rubens zet te zijn druk schitterend leven voort en vrouwe Helena vulde eiken avond den schoonsten gouden beker met den, bes ten wijn voor haar beroemden, gevier- den gemaal. HIJ WAS NIET BANG. Karei: „Zeg tante, mag ik even in uw bovenkamertje zien. Ik zal heusoh niet bang zijn." Tante: „Bang zijn jongen, hoe kom je daaraan?" Karei: „O, tante, vader zij gisteren, dat het daar niet recht pluis wasl" Mike Malony stond in bewondering voor den Niagaraval. Tenslotte sprak hij tot iemand die naast hem stond: Wat zonde, dat dit water ongebruikt maar neervalt. Meneer is zeker ingenieur, zei eer biedig de aangesprokene. Nee, gunst nee, zei Mike verblnft. Ik ben maar een héél eenvoudige melk boer. Tja, dén kan ik me begrijpen, dat meneer het zonde vindt, zei de ander hartelijk. ZIJN VADER'S EVENBEELD. „Lieve jongen", zei de grootmoeder, ,,je wordt het levend beeld van je va der. Je hebt je vader's oogen, z'n neus, en je vader's mond." „En of", zei Jantje trotsch. „ik heb z'n broek ook al aan." Ida: Nee, meneer Meyer, ik k»n de uwe niet worden. Meyer: Houdt u het nog even in beraad, juffrouw Ida, zes andere da mes houden 't óók nog in beraad. No. U EERSTE .1AARGANU 1921 HUISKAMER yj naar het fransch X1L Ee-nige dagen later heerschte er een geweldige opschudding in de woning van baron Volcaster. De baron was tegen den avond te voet uitgegaan en eenigen tijd later had de oude con cierge Julienne een man ontdekt van een verdacht voorkomen, die op 'n ver ontrustende wijze om het huis zwierf. De onbekende, wiens gelaat zij niet had kunnen onderscheiden, was van zeer kleine gestalte en zóó mager dat hij in de verte op een kind geleek. Hij drukte zich tegen den muur en hield zich in de schaduw, naderde dan met de meeste voorzorg, alsof hij iets ver keerds in den zin had en vreesde her kend te worden. De concierge deelde het zonder linge feit aan de andere bedienden mede. Na een oogenblik overlegd te hebben, gingen dezen naar de eerste verdieping om op hun beurt den on bekende te bespieden uit een venster dat op de straat uitzag. Zij bemerkten werkelijk een indivi du, dat onbemerkt trachtte te ont snappen in de richting die baron Vol caster had ingeslagen. Toen ging de kamerdienaar van den baron haastig uit om den onbekende te volgen. Hij moest er echter van af zien, de vreemdêling was als een spook sel in eens verdwenen. Voor alle zekerheid waarschuwde men de politie en wachtte met angst den terugkeer van den baron af de bedienden wachtten zich echter wel juffrouw Madeleine te verontrusten. Zij bleven de wacht houden, terwijl ze elkaar hun vrees meedeelden, die van uur tot uur aangroeide, naarmate hun meester zich langer liet wachten. De veronderstelling dat hem iets overkomen kon zijn nam in hun' ver beelding den vorm aan van een bloe dig spooksel, bij de nog zoo levendige herinnering aan den tragischen dood van vader Anselme. Vreeselijke vraag I De uren van den avond gingen lang zaam in koortsachtige onrust voorbij. Eindelijk verscheen de baron geheel ongedeerd en zonder eenig vermoeden van de ongerustheid die zijn afwezig heid het personeel had veroorzaakt. Julienne haastte zich echter hem in kennis te stellen met het voorval, dat hen zoo had verschrikt en verzeker de dat de man die zij gezien hadden een zeer verdacht uiterlijk had. Een duidelijk zichtbare verrassing vertoonde zich op het gelaat van den baron, die meer getroffen was dan hij voor zijn bedienden wilde doen blij ken. Hij veinsde zelfs groote minach ting, als een krachtige geest, die onge voelig is voor vrees Een goed gespeel de onverschilligheid voorwendend sprak hij op hoogen toon met een spot tenden glimlach op de lippen .Maak je maar niet ongerust, dat is van geen beteekems. Ik heb geen vijanden, wie zou mij kwaad willen Niemand im mers 1" „Maar als het een misdadiger was „Dan zullen wij hem goed ontvan gen.... Bovendien je hebt de politie gewaarschuwd. Die zal wel goed de wacht houden." Hij ging verder zonder zich er meer om te bekommeren. Aan het eind der vestibule keerde hij zich plotseling om met de woorden „Er is over deze zaak toch niet met mijn dochter gesproken „O neen, mijnheer, niemand heeft de juffrouw er van gesproken, nie mand." „Goed. Slaap gerust, er is volstrekt geen gevaar, dat verzeker ik je." De baron vroeg om de post en ging regelrecht naar zijn kamer, waarheen zijn kamerdienaar hem reeds was voor gegaan. „Julienne maakt zich ongerust over niets, dat is vervelend," zei hij schijn baar ontevreden. „Zij is niet jong meer, mijnheer ant woordde de kamerdienaar, „daardoor haalt ze zich misschien van alles in het hoofd. Er heeft echter een man om het huis gezworven in uw afwezigheid. Wij hebben hem allen gezien. Daarin had Julienne gelijk." „Kom een vagebond een landloo- per 1 Dat heeft niets te beteekenen," zei de baron. De kamerdienaar knikte bevestigend met een vertoon van gerustheid, om zijn meester genoegen te doen. De baron zond hem weg en zette zich aan tafel om zijn correspondentie na te zien Een eenigszins verfrommel de brief trok dadelijk zijn opmerk zaamheid Het schrift was blijkbaar nagemaakt en de envelop toonde geen enkel poststempel. „Wat is dat," vroeg de baron nog zonder eenig kwaad vermoeden. Nauwelijks echter had hij de eerste regels gelezen, of hij verbleekte, zijn ge laat vertrok met een onbeschrijfelijke uitdrukking van schrik, toorn ep ver bazing. Het was een anonieme brief die misdadige bedreigingen inhield, uit gedrukt in bewoordingen van ongeloo felijke stoutmoedigheid. Alsof hij zijn oogen niet kon geloo- ven, las Volcaster den geheimzinnigen brief herhaalde malen over, terwijl zijn bevende vingers bijna weigerden hem vast te houden. .Anarchistenmompelde hij en verhief in zijn trots dit voorval tot een politieke en sociale kwestie. ..Zou mijn veiligheid werkelijk erns tig bedreigd worden," ging hij bij zich zelf voort. „Zou men een aanslag tegen mij be ramen Ze zijn niet zeldzaam in dezen tijd. Blijkbaar is de bewuste zwerveling öf een politiek partijganger van de aagste soort en zelf de schrijver van den naamloozen brief öf hij is door een geheime bende gezonden om dit var dachte zaakie te behandelen." Hij besloot zijn huisgenooten niets van dezen brief te zeggen. Hij vergenoegde zich met de justitie te waarschuwen en de noodige maatre gelen voor zijn veiligheid te verzoeken. Er deed zich echter geen nieuw feit voor en men kon het voor een grap houden. De bedienden, die eerst zoo veront rust waren, vergaten spoedig hun schrik en dachten niet meer aan 'n wer kelijk gevaar. Wel bemerkten zij de maatregelen door de politie genomen, maar die achtten zij een gevolg van het hun be kende voorval, aangezien zij van dien brief niets wisten. Ze dreven er eenigs zins den spot mede en de kamerdienaar zei: „Ja, jongelui, er is geen twijfel aan, de baron vertrouwt het niet. Hij vreest een of andere streek, waartoe die kleine zwerveling wellicht in staat is. Wie weet Een ontploffing mis schien. Als je miljoenair bent mag je wel wat benauwd zijn voor dynamiet en andere poeiertjes, die zulke haastige lui je in een doosje sturen zonder St. Nicolaas af te wachten. Als ik de baron, was moest er een half regiment te mijner eer den geheelen nacht patrouilleeren. Kan men niet eiken dag hooren of lezen in de couranten: „Eigen dom is diefstal, het kapitaal is de vij and?" Dit wil men toepassen door den baron te treffen. Als men een beetje van politiek weet, kan men dit niet voor onwaarschijnlijk houden." Deze woorden werden echter weinig geteld. De meesten schonken er geen geloof aan zoolang de feiten zijn woor den geen kracht bijzetten. Ze kenden hun collega als een grootspeker, die gaarne zijn welsprekendheid luchtte. Baron Volcaster scheen echter be zorgd, wat zelfs niet aan Madeleine ontsnapte, hoewel zij niets van de oor zaak wist Bovendien had zij haar hoofd vol met andere gedachten. Zij peinsde steeds over Gilbert's onge lukkig lot en dat zij spoedig geheel van hem verwijderd zou zijn. Dit smartte haar te meer, wijl zij een onverklaar- baren angst gevoelde, die slechts met moeite door haar vertrouwen op God onderdrukt werd In dezen toestand voltooide zij haar toebereidselen voor het vertrek naar Parijs, waar de tegenwoordigheid van haar vader door dringende zaken ge vorderd werd. De baron, die dit vertrek om Made leine uitgesteld had, kon en wilde nu niet langer wachten en alle maatrege len werden genomen voor een langdu rig verblijf te Parijs, in overeenstem ming met het verlangen van Made leine's grootmama. XII'. Den dag voor het vertrek aruKóe Madeleine den wensch uit eenige oude vriendinnen van haar mama te gaan vaarwel zeggen. Ze had daarbij nog een ander plan en rekende op de goedhartig heid of zwakheid van miss Percy om dit te volvoeren De baron vond het verlangen zijner dochter heei natuurlijk en dacht er niet aan zich er tegen te verzetten. Madeleine en haar gouvernante na men dan ook weldra plaats in een ele gant coupétje, getrokken door twee vlugge paarden, dat spoedig over het plaveisel der nu stille straten rolde. Het was heerlijk weer. Na de strenge koude der laatste dagen genoot men midden in den winter van 'n voorjaars- temperatuur, zooals dat nu en dan in ons luimig Noordscb klimaat voort komt. De lucht was zuiver, de hemel helder en de zon scheen vroolijk doop de ontbladerde takken der boomen: Het fraaie, zachte weder, dat aan een Aprildag deed denken, had ver scheidene wandelaars naar buiten ge lokt en zelfs de vogels waren er door verleid om hun schoonste voorjaarsge zang te laten hooren Dit vroolijk tooneel als van een onver wacht feest was voor Madeleine een bittere ironie. Het deed haar schrijnend aan in haat smart, ja het scheen haar bijna een be- leediging, zooals de nadering van een vriendin in feestdos moet zijn voor een, die in zwaren rouw gedompeld is. Deze indruk was echtereen voorbij gaande. Haar aandacht werd niet lang geboeid door hetgeen buiten haar was, ingenomen als ze werd door inwendig lijden, waarvan geen verstrooiing haar lang kon aftrekken. Het rijtuig hield stil voor den ingang der woning van gravin de Belval. Ma deleine en de gouvernante stapten uit, terwijl de eerste het rijtuig wegzond on der voorwendsel dat het weer zoo heer lijk was. Miss Percy verwonderde zich daar over niet. Zij wist, dat Madeleine var. wandelen hield. Het bezoek duurde niet lang, de gravin was ongesteld Toen zij weer buiten waren, zei Madeleine tot de gouvernante: „De visites ver moeien mij. Willen wij liever wat rond dwalen, miss Percy „Graag," antwoordde de Engelsch» die altijd bereid was de wenschen van het jonge meisje in te willigen. Madeleine wilde de boulevards ver laten die verveelden haar Schoon de miss vond dat Madeleine luimig werd, wachtte zij zich wel iets ervan te zeggen Waarom echter sloeg Madeleine opeens zulk een nauws straat in die geheel verlaten was Percy begon het te begrijpen, maar te laat, en eèn zekere onrust bekroop haar, want zij gevoelde zich verant woordelijk Een oogenblik aarzelde zij, doch Made leine zag haar smeekend aan en de goe de vrouw had den moed niet haar ts weerstaan. ,,Je ziet wel, Percy, dat ik mijn lan gen mantel aan hsb," zei het iongt meisje weemoedig Werkelijk had de gouvernante di'. opgemerkt Madeleine droeg een donke re bijna zwarte japon, waarover ees mantel van dezelfde kleur. Bovendien droeg zij een zwarten hoed zonder eenig versiersel, en ze had haar gelaat achter een dichte voile verborgen, alles even somber Ze had deze kleeding, bijna rouw, ge kozen in overeenstemming met de omstandigheden en den toestand van Raar gemoed, maar nog meer om niet de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8