VOOR DF
in
FI
UIT DEN MOPPENTROMMEL
begeijpi:_:jk.
HET AANZOE.
itiiiiiiBiiiiiiiiiiiiiiiiüini :iiiim.iiiiiiiiiii:iii!iiiiinniimimiiiiiiuininmiiiii::iiiiiiiiimiiiiiiiiaiiuiiiimiiiiiiiwuiiniiig
5tiiiiiiiiii!iiiii;iiiiiumiiin!njiii!;iHiiimi!iiiii:iiii!iii:i!!ii:iiiiïïiii!iiiiiiiii::!iiii!ii!!i:iiiiiir;iiii;ii:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiïi
DE SCHULDIGE r—
,/IJn Dewaring. Ue raad oer staa moes.,
dan bepalen, wanneer over den verrader
recht zou worden gesproken waar
schijnlijk zou hij ter dood veroordeeld
worden
Dat was een heel eenvoudige zaak.
Voor Rubens wekte zij echter een
vltaed van herinneringen aan zijn eerste
liefde aan het meisje, waaraan hij het
ontwaken van zijn genius dankte, aan
Nar.vje Lier het knap'te meisje van
Antwerpen, de dochter van den voor-
maligen rechter Van Lier.
Ook zij was den jongen, schoonen
schilder genegen en had hem bij zijn
afscheid beloofd zijn vrouw te zullen
woruen. Hierop had hij haar een klein,
gouden heiligenbeeldje om den hals
gehangen.
En toen was de jonge schilder naar
Italië gereisd vol hoop en geestdrift.
Hij wilde als een beroemd schilder
terugkomen.
Toen hij echter terugkwam net al de
'tracht van een jongen geniira. die zijn
vleugels in volle kracht ontplooien wil.
toen vond hij zijn verloofde niet meer
Aan een schoon, trotsch, Spaansch
officier, wien de weg tot de hoogste hof-
ambten open -ag, een rijk edelman,
wiens familie-galerij in Madrid vol por
tretten van edele voorzaten hing en
die in Antwerpen tijdens de heerschap
pij van het militairisme mocht gebieden
aan graaf van Mondecar. had de trou-
welooze haar hand geschonken en was
als zijn echtgenoote naar Brussel ge
trokken.
Toen de eerzuchtige later niet snel
genoeg vooruitkwam. wijl een
Irotsch woord van koning Philips den
hoogmoed van den graaf had gekwetst
en deze op hoogen toon had geantwoord,
vas hij in ongenade gevallen had hij
zich heimelijk met de vijanden van
zijn vaderland in verbinding gesteld
Toen dit ontdekt werd, was het hem
gelukt te vluchten. Zijn echtgenoote
was achtergebleven in het verlaten
huis doch men had haar het verraad
van haar echtgenoot niet willen wreken
En zoo had zij voortgeleefd in stille
Tertwijfeling te fier om te klagen
En nu was de verrader gevangen en
wachtte in het stadhuis van Antwerpen
de beslissing waar hij gevangen gezet
zou worden om den dood af te wachten
Meester Rubens verontschuldigde
zich bij het gezelschap en reed nog
denzelfden avond naar Antwerpen.
Het was een schoone avond en een uur
van voldoening m het even des
meesters. Het even had voor hem zijn
noogtepunt bereikt Nadat hem groote
gunst en rijkdom groote waardigheden
m roem ten deel gevallen waren had hij
iu den man in zijn macht die hem de
grootste smart in zijn leven had aange
daan
Rubens had den graaf nooit vervolgd
.tooit zoeken te benadeelen. Deze had
zelf den kuil gegraven, waarin hij nu
neergestort was
Toen Rubens Antwerpen binnenreed,
werd hij door allen die hij ontmoette
of die hem zagen voorbijrijden eerbie
dig gegroet Bij het stadhuis stapte hij
al Daar iet hij den schrijver en den
gevangenbewaarder die op hem wacht
te vóór zich komen en bepaalde dat
de gevangene n den sterken, ronden
toren die op de Schelde uitzag, zou
opgesloten worden
Hii daalde met hen beiden de smalle
•.rap naar de agere vertrekken af
Aan den voet van de trap wachtte
nij tot de gevangene voorgebracht werd.
Het was een drukkende atmosfeer De
man kwam spoedig te midden eener
wacht mager gebogen met holle
wangen en verwarde zwarte haren
Zijn blik was wezenloos alsof het
leven er reeds uit was De handen wa-
Kgn met zware ketenen beladen zijn
.neeren waren bemorst en verscheurd
vermoedelijk van zijn vlucht door
greppels of siooten en van zijn strijd
net degenen die hem gevangen had
den genomen
De meester trad op hem toe De sta
rende blik van den gevangene trof
hem Rubens wilde een beve geven
doch ,ets n zijn ha't zei hem.dat hij den
gevangene den klank zijner stem niet
moest hooren aten Hij liet hem dus
yoorbiizaan doch aej&stte den cioier
ae zware Ketenen ran aen gevangene
door lichtere te vervangen en de wach
ten te verdubbelen.
Toen hij weer op de straat kwam,
was het geheel donker. Zwarte wolken
bedekten den hemel en de lucht was
ontzettend benauwd. De winkels wer
den haastig gesloten alsof men vreesde
buiten te zijn.
Toen Rubens in zijn woning terug
kwam rolde in de verte reeds de donder.
Bij het binnentreden der huiskamer
vernam hij,dat een vrouw op hem wacht
te, die hem wenschte te spreken. Het
was een in het zwart gekleede dame met
een kap over het hoofd.Rubens beval
haar in de groote ontvangkamer te bren
gen.
Toen hij dit vertrek, dat met echt
Vlaam'sch, bijna overdreven comfort ge
meubeld was, doch slechts door een en
kele hanglamp verlicht werd, binnen
trad, stond de vrouw van haar stoel
op. Zij kwam hem echter niet tegemoet,
doch bleef midden in 't vertrek staan
Zij had de kap teruggeslagen en de
meester zag een doodsbleek gelaat.
De kanten, die het omringden, sid
derden alsof er een hevige wind door het
vertrek woei
Toen Rubens binnentrad, had hij ge
meend een zwaren doodenslag te hoo
ren, maar plotseling was nu alles stil om
hem heen doodstilHij had het blee-
ke gelaat herkend
Het was Nantje. neen, 't was de
gravin van Mondecar, de echtgenoote
van den gevangene.
III.
Zijn gelaat verloor de «uitdrukking
van geluk van goedheid. Het stond
hard en trotsch
Hij bood haar een stoel aan en bleef
zelf bij een tafel staan Een oogenblik
had hij met de hand zwaar er op ge
leund alsof hij zwak was als een kind
Nu echter stond hij vrij hoog. gebiedend
bijna als een rechter
Sedert hoeveel jaren had hij haar niet
gezien En zoo zag hij haar nu
terug Buiten woedde de storm Ru
bens hoorde het niet In zijn ziel dook
een herinnering op Het was een schoo
ne Meidag Nantje stond op eene weide
en hield een kleine witte bloem in de
hand en een blauw lint fladderde
zacht over haar hoofd
Een aardbei had een vlek op haar
mouw gemaakt Hij zag het nog
duidelijk vóór zich, na zoo vele, vele
laren
Zij had de handen gevouwen en
sprak ademloos, haastig,bijna wuivend.
Zij zei dat zij gekomen was om hem te
smeeken, dat hij haar echtgenoot zou
redden. Hij, Rubens, kon het. hij was
toch zoo almachtig.
„Wat praat ge daar," vroeg hij bijna
hard „Ik hem redden kunnen
„Ben ik het gerecht Ben ik de
koning
Zij zei hem snikkend, hij was alles
wat hij wilde zijn meer dan de koning
op dit oogenblik. want de koning was
vèr af en meester Rubens was heer van
de gevangenis Wie zou dezen ter ver
antwoording roepen, als de gevangene
ontvluchtte
Zij vouwde de handen, doch werd
bijna toornig, wijl hij zoo lang wachtte
om ja te zeggen
Ook haar kwamen lang vervlogen
tijden in het geheugen, toen deze man
voor de vervulling van een harer kin
derlijk wenschen zijn leven zou gewaagd
hebben
Het ergerde hem, dit uit haar bede
te kunnen hooren
„Neen. ik kan het niet en als ik het
kon. zou ik het toch niet doen.'
Toen vlamden haar moede oogen
„O dat is niet waarsprak zij
hem verward aanziende „Hebt u dan
alles vergeten
Hij antwoordde niet met woorden
Zijn blik richtte zich naar boven
Vergeten Als hij ooit had kunnen ver
geten Hii zou met deze vrouw dan
troostend en goedhartig gesproken
hebben Vergeten
Zij verstond dien blik, maar niet ge
heel.
„Bii uw eerste liefde voor mij bezweer
ik u.' rieD ziL
e-n zq meonae aaarmee een tuover-
spreuk gezegd te hebben
Hij werd donkerrood en week achter
uit, want zij wilde zijn arm grijpen.
„Ben je dol, vrouw," riep hij, „dat
je me daaraan herinnert Daaraan,
dat je me trouweloos verlaten hebt
Dat je me zoo wegwerpen kon voor den
eersten den besten die kwam 1"
Zij was verbaasd, verschrikt.
„Ben je daarom nog boos op mij,
Pieter," sprak zij halfluid en zag hem
met kinderlijken blik aan.
„Maar je bent toch gelukkig, geze
gend, benijdenswaard En heb je
mij dat nog niet vergeven
Zij zweeg, als beschroomd.
„Ik gelukkig," mompelde hij dof.
„Ja zeker," fluisterde zij.
„Ja," sprak hij en hij lachte bijna
hoonend „ik ben gelukkig, want
zie hier. gravin Mondecar Ik ben ge
huwd met de schoonste vrouw van het
land. Een een goede vrouw is zij ook
ik ben een gelukkig echtgenoot Alsof
men goeden wijn drinkt en steeds in
een soort roes leeft, zoo is mijn geluk.
En mijne schilderijen O, dat zijn
meesterwerken en op ieder schilderij
ziet ge mijn schoone vrouw, mijne
muse, mijn bezieling, den edelen wijn
van mijn bestaan Aan alle hoven der
christenheid ben ik thuisja nog meer,
ik heb mijn eigen hof. en gekroonde
hoofden vormen mijn gevolg. En de
bloemen van een grooten tuin geuren
slechts voor mij. Ik verstik onder ro
zen Maar dat alles dringt niet in
mijn hart en daarvan zijt gij alleen de
schuld. Rechtvaardig u nu 1"
Zij stond bedremmeld. De doodsangst
om haar. man maakte, dat zij de woor
den van den beieedigden man maar
Ijall verstond. Hij gevoelde dit met bit
tere smart. Wat bekommerde zij zich
om zijn lot Zij had slechts angst om
den echtgenoot.
Zij wist echter, dat alles van den
goeden wil des meesters afhing en zij be
gon weer te jammeren als een kind.
.Mijne schuld Maar Pieter. ik
meende het niet zoo kwaad Ik was
long, ziedaar 1 En ik dacht er slechts
aan de vrouw van een graaf te worden
van een voornaam officier Verder dacht
ik niet. En zeg mil nu maar wat bekom
mert ge u om een zoo arm. oud, leelijk
schepsel, als ik ben?.... Wat kan ik
u dan ontroofd hébben
Arm. oud. ieeiijk Hoe jong. hoe
schoon stond zij nog voor zijn oogen
Des te grimmiger echter werd zijn
smart.
„Wat ge mij ontroofd hebt Mijn
kunst
„De kunst," vroeg zij verward. „Maar
zijt gij dan niet de grootste aller kunste
naars Een onsterflijke
Zij slaakte een kreet van pijn
hij had haar bij den arm gegrepen, ruk
te haar voor een schilderij aan den
wand en draaide de iamp, die er bij hing
zoo dat het volle licht er op viel
Het was een copie van zijn groote
altaarschilderijDe afneming van het
kruis.
„Ziehier," riep hii met bevende
stem „En let dan op mijn latere wer
ken Daarin vindt ge geen ziel meer,
geen ziel, wijl er geen smart, geen geluk
is. Slechts kleur vindt ge daar slechts
vormen slechts pracht Ach. ik ben
wel niet ongelukkig Alleen gedachte
loos zondeT verheffing Zie dit
schilderii uit mijn jongen tijd, toen ik
u bemindei
De bezieling heb je mij ontroofd.
Rechtvaardig ie nu
Haar blik hing aan de heerlijke
schilderij een vermoeden van des-
zelfs verhevenheid dook in haar ziel op
en langzamerhand verstond zij wat zij
den schilder door haar ontrouw had ont
roofd
De afneming van het kruis
Twee leerlingen,die op de beide kruis
armen geklommen zijn. laten het ont
zielde lichaam van den Heiland neer in
de handen van den grijzen Joseph van
Anmathea van een anderen leerling
en van den Heiligen Joannes die met
een voet op de ladder een blik werpt op
de drie weenende Maria's Zij het nu
kunst ot natuur, wat daar geschapen
isnooit zal een andere blik een
edeler gewaarwording oproepen. Joan
nes de lieveling nes Heeren
en tegelijk verheven, getroffen door
de gedachte aan de grootte van het vol
brachte offer, onderdrukt het beven
zijner lippen en verbergt zijn aandoe
ning. De liefde en de waardigheid der
smart bezielen en verhelderen zijn
trekken in de warme schaduw. De vier
overige leerlingen denken ér aan den
doode te begraven: J oannes denkt sr
aan Hem den levenden terug te geven.
De gemalin van graaf Mondecar zag
en begreep het. Maar wat was dat voor
haar tegenover haar echtgenoot. Zij
viel op de knieën, wrong de handen en
riep in wanhoop: „O, ik zie, gij wilt
mij niet hooren, machtig heer Dat is
vreeselijk 1
Wat moet ik u zeggen Wreek u niet.
Ik ben een ellendige, ja maar luister:
ik wil mijn geluk niet! Kan ik dan geluk
kig zijn met een vluchteling Neen,
heer. Ik zal arm en ellendig met hem
omdwalen. Wij zullen wellicht moe
ten bedelen. Dat is ook een wraak, niet
waar Ik wil gaarne smaad en schande
dragen, doch red hem."
Met bevende handen haalde zij een
oud, gouden heiligenbeeldje uit de
plooien van haar kleed. Zij weende toen
zij het den schilder voorhield en fluister
de „Dat hebt ge mij gegeven ik
dacht altijd, dat het mij geluk zou bren
gen. Bij dat uur bezweer ik u, heer,
heip hem, help hem
„Bij dat uur van den leugen," riep
hij met bitteren lach.
„Neen, man," riep zij. „Toen was het
waarheid Ik had u lief Als echter de
nachtvorst komt en de liefde sterft,
was zij dan een leugen Waarom zijt
gij naar Italië gegaan Ik smeek u,
Pieter. om wille uwer smart. Gij moet
nu gelukkig zijn, omdat gij weent.En gij
zult weer schilderen kunnen 1Maar
zeg dan toch, dat gij hem redden wilt."
Zij kon niet verder spreken en vief
als dood aan zijn voeten.
Meester Rubens liet haar door zijn
dienaren bijbrengen en verliet zijn
woning.
Den anderen morgen was graaf
Mondecar ontvlucht Meester Rubens
had hem nog in den nacht bezocht
niemand echter vermoedde dat er ver
band was tusschen dit bezoek en de
ontvluchting.
Men haalde hem niet in. Graaf Monde
car leefde voortaan verborgen in een
vreemd land met zijn ega Rubens zet
te zijn druk schitterend leven voort en
vrouwe Helena vulde eiken avond den
schoonsten gouden beker met den, bes
ten wijn voor haar beroemden, gevier-
den gemaal.
HIJ WAS NIET BANG.
Karei: „Zeg tante, mag ik even in
uw bovenkamertje zien. Ik zal heusoh
niet bang zijn."
Tante: „Bang zijn jongen, hoe kom
je daaraan?"
Karei: „O, tante, vader zij gisteren,
dat het daar niet recht pluis wasl"
Mike Malony stond in bewondering
voor den Niagaraval. Tenslotte sprak hij
tot iemand die naast hem stond: Wat
zonde, dat dit water ongebruikt maar
neervalt.
Meneer is zeker ingenieur, zei eer
biedig de aangesprokene.
Nee, gunst nee, zei Mike verblnft.
Ik ben maar een héél eenvoudige melk
boer.
Tja, dén kan ik me begrijpen,
dat meneer het zonde vindt, zei de
ander hartelijk.
ZIJN VADER'S EVENBEELD.
„Lieve jongen", zei de grootmoeder,
,,je wordt het levend beeld van je va
der. Je hebt je vader's oogen, z'n neus,
en je vader's mond."
„En of", zei Jantje trotsch. „ik heb
z'n broek ook al aan."
Ida: Nee, meneer Meyer, ik k»n de
uwe niet worden.
Meyer: Houdt u het nog even in
beraad, juffrouw Ida, zes andere da
mes houden 't óók nog in beraad.
No. U
EERSTE .1AARGANU 1921
HUISKAMER
yj naar het fransch
X1L
Ee-nige dagen later heerschte er een
geweldige opschudding in de woning
van baron Volcaster. De baron was
tegen den avond te voet uitgegaan en
eenigen tijd later had de oude con
cierge Julienne een man ontdekt van
een verdacht voorkomen, die op 'n ver
ontrustende wijze om het huis zwierf.
De onbekende, wiens gelaat zij niet
had kunnen onderscheiden, was van
zeer kleine gestalte en zóó mager dat
hij in de verte op een kind geleek. Hij
drukte zich tegen den muur en hield
zich in de schaduw, naderde dan met
de meeste voorzorg, alsof hij iets ver
keerds in den zin had en vreesde her
kend te worden.
De concierge deelde het zonder
linge feit aan de andere bedienden
mede. Na een oogenblik overlegd te
hebben, gingen dezen naar de eerste
verdieping om op hun beurt den on
bekende te bespieden uit een venster
dat op de straat uitzag.
Zij bemerkten werkelijk een indivi
du, dat onbemerkt trachtte te ont
snappen in de richting die baron Vol
caster had ingeslagen.
Toen ging de kamerdienaar van den
baron haastig uit om den onbekende
te volgen. Hij moest er echter van af
zien, de vreemdêling was als een spook
sel in eens verdwenen.
Voor alle zekerheid waarschuwde
men de politie en wachtte met angst
den terugkeer van den baron af de
bedienden wachtten zich echter wel
juffrouw Madeleine te verontrusten.
Zij bleven de wacht houden, terwijl
ze elkaar hun vrees meedeelden, die
van uur tot uur aangroeide, naarmate
hun meester zich langer liet wachten.
De veronderstelling dat hem iets
overkomen kon zijn nam in hun' ver
beelding den vorm aan van een bloe
dig spooksel, bij de nog zoo levendige
herinnering aan den tragischen dood
van vader Anselme.
Vreeselijke vraag I
De uren van den avond gingen lang
zaam in koortsachtige onrust voorbij.
Eindelijk verscheen de baron geheel
ongedeerd en zonder eenig vermoeden
van de ongerustheid die zijn afwezig
heid het personeel had veroorzaakt.
Julienne haastte zich echter hem
in kennis te stellen met het voorval,
dat hen zoo had verschrikt en verzeker
de dat de man die zij gezien hadden
een zeer verdacht uiterlijk had.
Een duidelijk zichtbare verrassing
vertoonde zich op het gelaat van den
baron, die meer getroffen was dan hij
voor zijn bedienden wilde doen blij
ken. Hij veinsde zelfs groote minach
ting, als een krachtige geest, die onge
voelig is voor vrees Een goed gespeel
de onverschilligheid voorwendend
sprak hij op hoogen toon met een spot
tenden glimlach op de lippen .Maak
je maar niet ongerust, dat is van geen
beteekems. Ik heb geen vijanden, wie
zou mij kwaad willen Niemand im
mers 1"
„Maar als het een misdadiger was
„Dan zullen wij hem goed ontvan
gen.... Bovendien je hebt de politie
gewaarschuwd. Die zal wel goed de
wacht houden."
Hij ging verder zonder zich er meer
om te bekommeren.
Aan het eind der vestibule keerde hij
zich plotseling om met de woorden
„Er is over deze zaak toch niet met mijn
dochter gesproken
„O neen, mijnheer, niemand heeft
de juffrouw er van gesproken, nie
mand."
„Goed. Slaap gerust, er is volstrekt
geen gevaar, dat verzeker ik je."
De baron vroeg om de post en ging
regelrecht naar zijn kamer, waarheen
zijn kamerdienaar hem reeds was voor
gegaan.
„Julienne maakt zich ongerust over
niets, dat is vervelend," zei hij schijn
baar ontevreden.
„Zij is niet jong meer, mijnheer ant
woordde de kamerdienaar, „daardoor
haalt ze zich misschien van alles in het
hoofd. Er heeft echter een man om het
huis gezworven in uw afwezigheid. Wij
hebben hem allen gezien. Daarin had
Julienne gelijk."
„Kom een vagebond een landloo-
per 1 Dat heeft niets te beteekenen,"
zei de baron.
De kamerdienaar knikte bevestigend
met een vertoon van gerustheid,
om zijn meester genoegen te doen.
De baron zond hem weg en zette zich
aan tafel om zijn correspondentie
na te zien Een eenigszins verfrommel
de brief trok dadelijk zijn opmerk
zaamheid Het schrift was blijkbaar
nagemaakt en de envelop toonde geen
enkel poststempel.
„Wat is dat," vroeg de baron nog
zonder eenig kwaad vermoeden.
Nauwelijks echter had hij de eerste
regels gelezen, of hij verbleekte, zijn ge
laat vertrok met een onbeschrijfelijke
uitdrukking van schrik, toorn ep ver
bazing.
Het was een anonieme brief die
misdadige bedreigingen inhield, uit
gedrukt in bewoordingen van ongeloo
felijke stoutmoedigheid.
Alsof hij zijn oogen niet kon geloo-
ven, las Volcaster den geheimzinnigen
brief herhaalde malen over, terwijl
zijn bevende vingers bijna weigerden
hem vast te houden.
.Anarchistenmompelde hij
en verhief in zijn trots dit voorval tot
een politieke en sociale kwestie.
..Zou mijn veiligheid werkelijk erns
tig bedreigd worden," ging hij bij
zich zelf voort.
„Zou men een aanslag tegen mij be
ramen Ze zijn niet zeldzaam in dezen
tijd. Blijkbaar is de bewuste zwerveling
öf een politiek partijganger van de
aagste soort en zelf de schrijver van
den naamloozen brief öf hij is door een
geheime bende gezonden om dit var
dachte zaakie te behandelen."
Hij besloot zijn huisgenooten niets
van dezen brief te zeggen.
Hij vergenoegde zich met de justitie
te waarschuwen en de noodige maatre
gelen voor zijn veiligheid te verzoeken.
Er deed zich echter geen nieuw feit
voor en men kon het voor een grap
houden.
De bedienden, die eerst zoo veront
rust waren, vergaten spoedig hun
schrik en dachten niet meer aan 'n wer
kelijk gevaar.
Wel bemerkten zij de maatregelen
door de politie genomen, maar die
achtten zij een gevolg van het hun be
kende voorval, aangezien zij van dien
brief niets wisten. Ze dreven er eenigs
zins den spot mede en de kamerdienaar
zei: „Ja, jongelui, er is geen twijfel
aan, de baron vertrouwt het niet. Hij
vreest een of andere streek, waartoe
die kleine zwerveling wellicht in staat
is. Wie weet Een ontploffing mis
schien. Als je miljoenair bent mag je
wel wat benauwd zijn voor dynamiet
en andere poeiertjes, die zulke haastige
lui je in een doosje sturen zonder St.
Nicolaas af te wachten. Als ik de
baron, was moest er een half regiment
te mijner eer den geheelen nacht
patrouilleeren. Kan men niet eiken dag
hooren of lezen in de couranten: „Eigen
dom is diefstal, het kapitaal is de vij
and?" Dit wil men toepassen door den
baron te treffen. Als men een beetje
van politiek weet, kan men dit niet
voor onwaarschijnlijk houden."
Deze woorden werden echter weinig
geteld. De meesten schonken er geen
geloof aan zoolang de feiten zijn woor
den geen kracht bijzetten. Ze kenden
hun collega als een grootspeker, die
gaarne zijn welsprekendheid luchtte.
Baron Volcaster scheen echter be
zorgd, wat zelfs niet aan Madeleine
ontsnapte, hoewel zij niets van de oor
zaak wist Bovendien had zij haar
hoofd vol met andere gedachten. Zij
peinsde steeds over Gilbert's onge
lukkig lot en dat zij spoedig geheel van
hem verwijderd zou zijn. Dit smartte
haar te meer, wijl zij een onverklaar-
baren angst gevoelde, die slechts met
moeite door haar vertrouwen op God
onderdrukt werd
In dezen toestand voltooide zij haar
toebereidselen voor het vertrek naar
Parijs, waar de tegenwoordigheid van
haar vader door dringende zaken ge
vorderd werd.
De baron, die dit vertrek om Made
leine uitgesteld had, kon en wilde nu
niet langer wachten en alle maatrege
len werden genomen voor een langdu
rig verblijf te Parijs, in overeenstem
ming met het verlangen van Made
leine's grootmama.
XII'.
Den dag voor het vertrek aruKóe
Madeleine den wensch uit eenige oude
vriendinnen van haar mama te gaan
vaarwel zeggen. Ze had daarbij nog een
ander plan en rekende op de goedhartig
heid of zwakheid van miss Percy om
dit te volvoeren
De baron vond het verlangen zijner
dochter heei natuurlijk en dacht er niet
aan zich er tegen te verzetten.
Madeleine en haar gouvernante na
men dan ook weldra plaats in een ele
gant coupétje, getrokken door twee
vlugge paarden, dat spoedig over het
plaveisel der nu stille straten rolde.
Het was heerlijk weer. Na de strenge
koude der laatste dagen genoot men
midden in den winter van 'n voorjaars-
temperatuur, zooals dat nu en dan in
ons luimig Noordscb klimaat voort
komt. De lucht was zuiver, de hemel
helder en de zon scheen vroolijk doop
de ontbladerde takken der boomen:
Het fraaie, zachte weder, dat aan
een Aprildag deed denken, had ver
scheidene wandelaars naar buiten ge
lokt en zelfs de vogels waren er door
verleid om hun schoonste voorjaarsge
zang te laten hooren
Dit vroolijk tooneel als van een onver
wacht feest was voor Madeleine een
bittere ironie.
Het deed haar schrijnend aan in haat
smart, ja het scheen haar bijna een be-
leediging, zooals de nadering van een
vriendin in feestdos moet zijn voor een,
die in zwaren rouw gedompeld is.
Deze indruk was echtereen voorbij
gaande. Haar aandacht werd niet lang
geboeid door hetgeen buiten haar was,
ingenomen als ze werd door inwendig
lijden, waarvan geen verstrooiing haar
lang kon aftrekken.
Het rijtuig hield stil voor den ingang
der woning van gravin de Belval. Ma
deleine en de gouvernante stapten uit,
terwijl de eerste het rijtuig wegzond on
der voorwendsel dat het weer zoo heer
lijk was.
Miss Percy verwonderde zich daar
over niet. Zij wist, dat Madeleine var.
wandelen hield. Het bezoek duurde niet
lang, de gravin was ongesteld Toen
zij weer buiten waren, zei Madeleine
tot de gouvernante: „De visites ver
moeien mij. Willen wij liever wat rond
dwalen, miss Percy
„Graag," antwoordde de Engelsch»
die altijd bereid was de wenschen van
het jonge meisje in te willigen.
Madeleine wilde de boulevards ver
laten die verveelden haar
Schoon de miss vond dat Madeleine
luimig werd, wachtte zij zich wel iets
ervan te zeggen Waarom echter sloeg
Madeleine opeens zulk een nauws
straat in die geheel verlaten was
Percy begon het te begrijpen, maar
te laat, en eèn zekere onrust bekroop
haar, want zij gevoelde zich verant
woordelijk
Een oogenblik aarzelde zij, doch Made
leine zag haar smeekend aan en de goe
de vrouw had den moed niet haar ts
weerstaan.
,,Je ziet wel, Percy, dat ik mijn lan
gen mantel aan hsb," zei het iongt
meisje weemoedig
Werkelijk had de gouvernante di'.
opgemerkt Madeleine droeg een donke
re bijna zwarte japon, waarover ees
mantel van dezelfde kleur. Bovendien
droeg zij een zwarten hoed zonder
eenig versiersel, en ze had haar gelaat
achter een dichte voile verborgen, alles
even somber
Ze had deze kleeding, bijna rouw, ge
kozen in overeenstemming met de
omstandigheden en den toestand van
Raar gemoed, maar nog meer om niet de