tn Nil
ft p. 8
U Q
2.2 O
»»p ijï
Ul CD
OS CO
I H3 coO
crt ►O
sj#&
S:«JPw
g- p
<ja B<§ S
s B.2.
J3- B" o p-
m
-i 5 fcj *-•
p "T» o f-fs» CO
tl ft a, 3 W 2 S
r; S* H) pj 'P O
2 d-tra P-'O
r-i n /5 R
O P~ (-J
co t3 isr* R W
o (xpj pop eic:
ftn,8g-SS._
'CpN M g
3-? g"&Rre p
wp'lïfl
g p B® |g.S s"
<J u
ffl K'
3 2
s^Jsls
„-3 B.F
aq o» B* *-5 2 m
er—a-
■§l5s s
O'S o ag-N
S-P33 |a
2 B "3
P-
iHHii
s - 2 S2?I
3.« g -. o 0 P-
5 p
2 o
gi&g
v. ft>_
Pp"P a
SS
5 53
g£-&8
a w<-
p - g
7 £w
3 B a s* ff C
p
V_J
O O
8
a i-i
H 5, C
f N E
Hll
o ft' f
t
«sa;
3,3^
2 3?
p 5'
iScSa
E'
?Fsr&
2 fc p
="p 5 p
w 3
o
o -a
o B=
3
g
3
cd
tzj
W
I
sf.Jrys* «spans: op-gsr* u n,et spreken- ve^«- De *00*» Lai.
eenP diepeLontroyer1ngeen Pr°0i ®n drukt®r°Pn^IuwCHjn dankbaar- veritezen^ntwoordde"1de baro^m^ Ram Lal woonde te Aheeria in mid-
Welk een eneel'" mr,mn»ia= w TT ie£ens Madeleine uit in woorden, ontroering, doch op vasten toon. den-Indië en oefende er het beroep
mét half eeonende linnet J leJblJna we!sP ekend waren in hun tril- De barones barstte in een schalier- van „wolfsdooder' uit. Zeer dapper
Deze nfïve uitdrnkkw j i de aand°enlijkheid. !ach uit was hij en zijn vaardigheid om wolven
ha^ hewonderini deerf H k Van dezen dag af werden Pierre „Dat is toch te erg, rprak zii. „Paeeds in de val te lokken was in het geheele
bare bewondering deed den baron glim- Landry en vooral zijn vader, Franpois je vrouw kon door haar zenuwen alles land bekend. Men vertelde van hem
i.!?«+ trod Mod 1 Landi-y, de verklaarde beschermelingen van je verkrijgen wat haar in het tooofd dat hij de geluiden der verschillende
d d th k ieme' vernomen van Madeleine kwam, en deze kleine doet hetzelfde." dieren zoo getrouw kon nabootsen,
had, dat haar beschermeling door haar Het jonge meisje wist, dat zij een Dit verwijt maakte den baron boos. dat er in de bosschen van Aheeria
Vanh va"g®n was> binnen. armoedig zolderkamertje bewoonden in „Beste mama," zei hij koel, „ik geen enkel dier was, dat zich niet door
P® baron had Madeleine juiste in- en dat zij zich allerlei ontberingen ge- houd niet van onvruchtbare discussies, zijn stem liet aanlokken en verleiden,
lichtingen omtrent Landry gegeven, troostten en in de diepste ellende eef- Mijn tijd is kostbaar. Spaar mij dus Somtijds verborg hij ;ich in het
Madeleine kende nu zijn ongelukkigen den. uw spotternijen en laten wij; goede hooge gras of in het struikgewas om
toeata"d en dit had haar medelijden Madeleine beoefende de liefdadigheid vrienden blijven. V/ilt u dat zijn vrienden bang te maken en huilde
Wrdtibbeld. practisch. Knorrig ging de oude dame voorten jankte dan als een wolf. Doch mees-
Pierre Landry wilde zich het jonge Zij kende het geheim van die beschei- „Die Engelsche heeft het karakter tendeels deed hij het niet om vrienden,
meisje voor de voeten werpen, maar den liefdadigheid, die minder zeldzaam van Madeleine bedorven. Haar senti- maar wel om wolven te vangen. Men
Madeleine verhinderde dit. is in de groote steden dan men wel mentaliteit zal haar verderf z^jn. O, Zag dan spoedig een hongerigen wolf
„O, wees gezegend. U is een engel denkt maar vaak onbekend bij de zij tergt mij, deze Percy, want ik zie verleid door de lokkende stem uit
riep hij met een geestdrift die overdr'e- menigte, omdat zij zich uit nederigheid dagelijks welk kwaad ze mijn kleindoch- het struikgewas t voorschijn komen
ven scheen, terwijl hij zijn oogen op het zooveel mogelijk aan aller blikken ont- ter doet." en verwonderd zijne blikken in het
schoone gelaat van juffrouw Made- rekt. °e baron luisterde niet maier. Hij rond werpen. Plotseling veranderde
«ine Volcaster gevestigd hield. Op het voorbeeld van een zeker aan- knikte bevestigend en mompelde dan het jankende gehuil in een schrei-
Deze houding bevestigde den baron tal jonge vrouwen en jonge meisjes „Dat is eenmaal zoo. Ik kan Ftercy niet ende stem van een kind, dat vol angst
In zijn meening. „De ziekte ondermijnt uit den hoogeren stand bepaalde zij wegzenden. voor den wolf om hulp riep. Hij jam
dezen man, zijn zenuwen zijn in de er zich niet toe deel te nemen aan het Zij verzorgt mijn dochter met een merde, weende en snikte,
war en zijn hersens nog meer. Enfin, werk van allerlei liefdadige vereenigin- bewonderenswaardige toewijding zou Zeker van zijn buit kwam de wolf
men moet dit dwaze kind tevreden stel gen, zij deed wellicht nog beter door een ander ook niet haar gebreken heb- nader als een schaduw sloop hij be
ien, dat zoo overgevoelig is en zich door meer direct zich aan het lenigen der ben U alleen, beste mama, u alleen hoedzaam naar het boschje waarachter
eiken ongelukkige laat verteederen." groote stadsellende te wijden, door bent volmaakt. Iedereen wil. op u gelij- Ram Lal te weenen zat. Doch nauwe-
Hij vroeg nog als terloops aan Lan- daden, die zij typisch noemde, „haar ken. lijks was hij tot op een afstand van een
dryparticuliere liefdadigheid. Zij be- Was dit vleierij of ironie De baro- tiental meters van het boschje gena-
„Waarom hebt u mij niet gezegd dat zocht de armen meestal in gezelschap nes had de keuze. Ze was zeer ontstemd, derd of de grond begaf zich onder zijn
V werkzaam geweest bent aan de sue- van miss Percy, zat aan het ziekbed ze wilde wel zich beleedigd toonen om pooten en de bedrogen wolf viel in
cursale van de bank Mochelier te van verlaten en ongelukkigen en boos te kunnen worden. Haar zoon een kuil, waa hij niet meer uit" zou
Lyon bracht zelfs troost aan stervenden, doorstond glimlachend den .storm, zon- komen.
Pierre Landry verbleekte en scheen Een vreemd verschijnsel: haar zenuw- der te blikken of te blozan, met den Dikwijls ook noodigde Ram Lal
ontstemd. Hij herstelde zich echter achtigheid verre van te verergeren spot op de lippen. zijn vrienden uit om met hem beren
spoedig en verklaarde met groote vrij- verminderde door de aanraking met Sedert dezen dag matigde de oude te gaan vangen in de Mohwa-haag.
moedigheid en een gevoel van diepe de treffende ellende, mdat de moreele dame haar ongeduld uit vrees alles te Hij liet hen dan het bosch heelemaai
verbittering: „Ik stond niet in de indrukken de physieke verdrongen. Zij bederven door een ontijdig aandringen, doorzoeken en wanneer ze terugkwa-
gunst bij mijnheer Mochelier. Hij haat- werd aangetrokken door de smarten van Het jonge meisje kreeg wat rust en men zonder iets gezien te hebben° ging
te mij." anderen en vergat daarbij haar eigen haar g zondh id begon tse beteren, tot Ram Lal recht naar een boom, waarop
„U vergist u, want hij heeft mij niets leed. groote vreugde van haar vader, die brombeer Mohwa-bessen zat te eten.
ongunstigs over u gezegd," bracht de O zeker, Fernand Mochelier en an- reeds gevreesd had, dat zijn dochter Velen waren van meening dat bij niet
baron hiertegen in. dere jongelieden zouden zeer verrast hem zou ontnomen wonden. heelemaai vrij van tooverij was en ook
Landry scheen verbaasd, doch hij geweest zijn deze- beschaafde, elegante Zoodra Madeleine gedegenheid vond Ram Lal zelf, die trouwens niets an-
rweeg. ongedame, die in luxe en comfort leef- ging zij naar mevrouw de Marsan, zeer ders was dan een arme, onwetende
De baron drong niet verder aan. de en gewend was aan de verfijn ng verlangend om haar weer te zien en Hindoe, was er in zijn bijgeloof niet
Zijn eerste gedachte werd weer be- vaneen weelderig leven, te ontmoeten nieuws van haar zoon te vernemen. heelemaai van overtuigd, dat zijn
vestigd Pierre Landry moest ge- in een of ander ellendig verblijf of voor De moeder was kallmer, gelaten en kunst niets met bovennatuurlijke din-
troffen zijn door een of andere storing een schamele legerstede. vol hoop. gen had uit te staan. Want dat dit
Sn zijn verstandelijke vermogens Als men hun dit verhaalde, zouden zij „Gilbert," vertelde zij, „verdraagt alles het gevolg van een jarenlange
misschien vervolgingswaanzin. ongeloovig glimlachen, spotten over zijn vreeselijke beproeving met een reeds in zijn prilste jeugd begonnen
Deze onderstelling verklaarde zijn zuik een sentimentaliteit en onmogelijk heldhaftigen moed. H ij twijfelt intus- oefening was, kon hij niet gelooven.
zonderlinge v/oorden en de overtuiging, kunnen begrijpen dat er zulke edel- schen niet aan een gunstigen afloop Hoe slim en ongeëvenaard meester
die hij scheen te hebben van Moche- moedige wezens bestaan. van deze voor hem zoo verschrikkelijke hij ook was in het vangen en dooden
Jier's vijandige gezindheid, terwijl de Wat beteekent dit echter voor deze zaak." van wilde dieren, voor één dier had
bankier hem toch zoo gunstig beoor- engelen in menschengedaante Zij Mevrouw de Marsian verhaalde ver- hij een heiligen afschrik. Het was de
deeld had. zoeken noch de goedkeuring noch de volgens in treffende woorden van Gil- oude tijger, die reeds veel menschen
Eigenlijk had de bankier niet veel bewondering van lieden zooals Fernand berts dankbaarheid voor de deelne- had verslonden en die in de spelonken
Biet Landry's komst op en dit werd en z'n schitterende vrienden.Zij bekom- ming die Madeleine zijn dierbare mama van den Kalasungumberg woonde,
wel gerechtvaardigd door den twijfel meren zich niet om lof of blaam, en had betoond. Hij zon er een altijdduren- Ram Lal meende dat deze menschen-
aan zijn gezonde hersenen. spotternij laat hen onverschillig. In de herinnering aan bewaren. Nu was etende tijger zijn eigen oer-oer-groot-
Maar baron Volcaster vergat spoedig plaats van hun weldaden bekend te zijn genegenheid door dankbaarheid vader was en dat het aan de groote
deze voorvallen en den man dien zij maken, bedekken zij die met een geheim verdubbeld. liefde, die hij dezen tijger toedroeg, te
betroffen. zinnigen sluier, met dat fijne gevoel, Madeleine hoordle in verrukking de danken was, dat hij zich zoo gelukkig
Hij vernam alleen dat men zich niet dat mag heeten de goede smaak der arme moeder met jeugdige geestdrift voelde. Zoo kwam het dan ook dat hij
over Landry te beklagen had. Deze Z«L over baar zoon spreken. de door hem gedoode dieren naar den
vervulde zijn taak met ijver en zelfs Het jonge meisje wilde Fran jois Lan- Plotseling voerde mevrouw de Mar- ingang der pelonk sleep' e opdat de
Biet veel doorzicht. dlT z«n- Ean haar mede naar een venster en oude, verzwakte tijger ze zou kunnen
Zijn collega's hielden hem weliswaar Ziï trof den ongelukkigen aan, uit- daar, achter de zware gordijnen verbor- opeten,
voor en zonderling, maar zij hadden gestrekt op zijn ziekbed, een prooi van gen, vroeg zij fluisterend „Mijn lieve Ram Lal had ook een vrouw, die
respect voor zijn arbeid en dit was een even langzame als wreede ziekte, kind, wil ik je een zeer vreemde zaak Moti heette. Moti beteekende „parel",
te meer vermeidendenswaard wijl De armoede en de ellend3 vermeerder- toevertrouwen?' en ze was hem zoo dierbaar als een
Landry zich afzonderde, voor een soort den nog het droevige van den toesjand „Ja beste mevirouw, als u het gepast parel. Ze hadden ook en kind, een
misanthroop doorging en niemand ook de eenzaamheid, de verlatenheid oordeelt," antwoordde het meisje aar- knaap, die naar de heilige rivier den
eenige sympathie inboezemde. van den arme, die alleen en in stilte zeiend. De otide dame werd zenuw- Ganges, Gunga genoemd werd. Bij de
Alleen Madeleine trok zich het lot 'eed, boezemden haar een onbegrensd achtig. geboorte van Gunga had de priester
aan van den man, dien men den bij- medelijden in. „Het kan misschien ernstig zijn," van het dorp een ropij in drie stukken
naam van „monomaan" gegeven had. Met een eenvoudige goedhartigheid, mompelde zij. Toen ging ze snel voort: gesneden, elk stukje gezegend en ze
Bewogen door de dankbaarheid van eigen aan |jaar Echt bewogen gemoed, „Ik zal het je rzeggen, ja, maar aan jou achtereenvolgens aan den hals van Ram
den jongen man en door de mededeelin- troostte zij den armen verlatene en alleen, aan joti alleen. Beloof mij het Lal, van Moti en van Gunga gehangen,
gen over de ziekte zijns vaders, besloot verzuimde niets om zijn lot te verzach- zorgvuldig geïieim te houden Tegelijkertijd had hij gezegd: „Wan-
zij zich hun lot aan te trekken. Ze ten en een straal van hoop te doen^schit- „U kunt op mijn stilzwijgen rekenen, neer een uwer dit stukje niet meer
begon met informatiën in te winnen, en teren in dit treurige levenseinde,
vernam weldra, dat de beide ongeluk
kigen door een zware ziekte aangetast XIX.
waren.
„De toestand van mijn vader is ho- De verwijten, berispingen en afkeu-
peloos en de kwaal waaraan ik lijd is ring van barones Volcaster, die Made
mevrouw." dragen zal, dan zal het ongeluk hem
„Welnu, 3c heb een naamloozen door een aantal werelden vervolgen,
brief ontvangen, en dat wel op zeer Bemint elkander zoo lang gij leven
geheimzinnige wijze. Als je hem ge- zult en verlaat elkander nooit. Want
lezen hebt zal je wel begrijpen dat zoodra een uwer zal weggaan en de
ik hem aan niemand heb laten zien, drie stukken der heilige ropij niet meer
Tolfe n -« MA -1 1-» LA Hi A* ii Avl A AH 5 rt A A TA 1_ 3.11.. .1H r 1.1..11— 13
eveneens ongeneeslijk. Wij hebben bei- leine niet bespaard werden, prikkelden zelfs n«t aan mijnheer Berlier, ja aan bij elkaar onder één dak zullen zijn,
den nog slechts korten tijd te leven," haar zenuwen en ondermijnden haar dezen nog minder dan aan anderen." zal u ongeluk op ongeluk, ramp op
verklaarde de jonge man met koele gezondheid. Mevrouw de Marsan nam uit een ramp overvallen. En niet eerder zul-
ïtoïcijnsche gelatenheid. De baron kwam echter krachtig en be- kleine secretaire een brief en reikte dien len de rampen ophouden, tot de drie
Hei onge meisje trachtte hem gerust slist tusschenbeide en verzocht zijn ma- Madeleine over. stukken weer vereenigd zijn."
testellen. „De wetenschap doet tegen- ma de pogingen tot verwezenlijking „Het kan zijn," sprak zij, „dat er Ram Lal en Moti droegen er bijge-
woordig wonderen." sprak zij. „ik zal hare plannen uit te stellen in het be- niets ernstigs in dit alles is, maar bij volg steeds groote zorg voor dat zij en
mijn dokter bij uw vader enden, dan lang dier plannen zelf en in het belang onzekerheid is voorzichtigheid gebo- hun kind steeds van den talisman
kunt ge hem ook over u zelf raadple- van zijn kind. den." voorzien waren,
gen." Gekrenkt door de indirecte beschul- Op zekeren dag echterGunga
„Ik O neen, ik hecht niet aan het diging van haar zoon, riep zij vol ver- Wordt voortgezet. wa ongeveer drie jaar oud wa
jeyeji. waarom P'tJs een martelinp.- uttering: „O, ik zie W*. wel ie 'aat Ram Lal met de koppen en staar#-*.
van de wilde dieren, die hij gedood
had, naar de naburige stad gegaan
om er de belooning te halen, die de re
geering voor het dooden van wilde
dieren had uitgeloofd. Moti was met
cie andere vrouwen van het dorp naar
het riviertje gegaan om kleederen te
wasschen en Gunga zat onder den groo-
ten vijgenboom bij het dorp en speelde
met goudsbloemen.
Terwijl hij zoo aan het spelen was
hoorde hij plotseling achter zich hoes
ten, en toen hij omkeek bemerkte hij
een man, die over het smalle pad door
het hooge gras ging. Op zijn rug droeg
hij een mand, gevuld met allerprach
tigst speelgoed. Midden op den weg
ging de man zitt.n, pakte zijn speel
goed uit en stelde het ten toon op den
grond. De kleine Gunga wilde naar hem
toe loopen om al dat moois te bewon
deren. Maar toen hij dicht bij den
vreemden man kwam, pakte deze
weer alles weg en ging lachend verder.
Tegelijkertijd liet hij zoo'n prachtig
stukje speelgoed zien blauw en
rood en goud dat Gunga hem na
liep. Want hij twijfelde er niet aan of
de vreemde man zou het hem geven.
Deze ging verder over het pad door
het hooge gras. Gunga haalde hem in
en de man gaf hem niet alleen het
mooie speelgoed, maar trok hem een
nieuw kleedje aan, zette een nieuwe
muts op zijn hoofd en deed hem mooie
groene schoenen met roode punten
aan zijn voeten. Daarna beschilderde
hij zijn gezicht met gele kleuren, zoo
dat niemand, die den kleinen Gunga
zag in zijn mooi pakje en de Brahma-
nenteekens op het voorhoofd, het voor
mogelijk zou houden dat hij de zoon
van Ram Lal, den wolvendooder,
was. Vervolgens nam de vreemdeling
het kind aan de hand en Gunga was
zoo trotsch met zijn mooi speelgoed,
dat bij gewillig meeging tot ze aan den
grooten weg kwamen. Hier zag hij een
mooien met ossen bespannen wagen
staan, waarin een vrouw met twee
kleine kinderen zat, die suikergoed
aten en allerlei mooi speelgoed had
den. De vreemdeling hief Gunga in
den wagen en deed de gordijnen ervan
dicht. Langzaam gingen de twee groo
te witte ossen den weg af.
Zoo werd de kleine Gunga ontvoerd.
Toen Moti met haar wasch klaar
was en bij haar terugkeer het kind niet
meer zag, zocht ze overal en liep
weenend en jammerend door het dorp.
En haar bloedverwanten en kennissen
hielpen haar zoeken en doorkruisten
in alle richtingen den geheelen omtrek
roepende„Gunga Gunga Maar
ze vonden hem niet. 's-Anderendaags
kwam Ram Lal met het geld, dat hij
in de stad gek egen had, terug. Voor
zijn vrouw had hij een zilveren gesp
meegebracht en voor Gqnga een klei
nen groenen papegaai, die lustig in
zijn kooi op en neer sprong. Ook hulwa
of suikergoed, dat het kind zoo graag
at, had hij meegebracht. Hij vond het
geheele dorp in de grootste opwin
ding. Moti, die stom en sprakeloos
van angst was geworden, lag wanho
pig op den vloer der hut en Gunga
was verdwenen.
Gewapend met zijn zware bijl en
zijn lange scherpe messen ging Ram
Lal naar de moerassen en de bosschen
en doorzocht ze in alle richtingen.
Hij ging naar de spelonken, waar de
wolven huisden en doorzocht ze in
alle richtingen. Hij liep langs den oe
ver der rivier, doch hoe doortrapt hij
ook was in het opsporen van wilde
dieren, van zijn kind vond hij geen
spoor. Op zekeren dag, toen hij uitge
put en wanhopig te slapen lag, sprong
hij eensklaps op en riep„Ik weet
waar mijn jongen is. De tijger yan den
Kalasungumberg heeft hem opgege
ten. In twee dagen heb ik hem geen
eten gebracht en om zich op mij te
wreken heeft hij mijn kind opgegeten.
En zonder te letten op de waar
schuwingen zijner vrienden, nam hij
zijn messen en zijn bijl en liep naar
den Kalasungumberg. Den heelen mor
gen en den heelen middag liep hij
het werd donker en nog steeds rende
hij voort. Hij hoorde de wolven huilen
in de p.elonken, doch hij achte: volgde
se niet een ze ie doodea. 1$r k&ostP'
een luipaard door net Rreupernout
schieten, doch hij liet hem ongemoeid
zijn gang gaan. Verder liep hij, altijd
verder, als een opgejaagd hert. Ein
delijk, toen de maan reeds hoog aan
den hemel stond, zag hij de zwarte spe
lonk op den Kalasungumberg, waar
de groots tijger woonde. Lang de
rotsen, die slecht hij en de tijger ken
den, klauterde hij naar boven en kwam
voor den ingang van het hol, waar de
tijger in volle lengte, zich koesterend
in den maneschijn, uitgestrekt lag.
Ram Lal ging naar hem toe en maak
te een diepe buiging. De tijger verroer
de zich niet. En de handen op de borst
kruisend zei Ram Lal op eerbiedigen
toon: „O tijger, mijn heer, waarom
hebt ge mijn zoon gedood en opge
geten Bij het hooren dezer stem
draaide het beest zijn kop om en ves
tigde zijn glinsterende oogen op Ram
Lal.
„Ben ik voor u niet jarenlang als
een zoon geweest, o tijger, mijn heer
Daar ik wist dat ge te oud en te zwak
waart om buffels te dooden en het
wild te achterhalen, heb ik steeds de
door mij gedoode dieren voor den
ingang uwer grot neergelegd, opdat gij
er van zou kunnen leven. En nu
hebt ge mijn goedheid met zoo'n
groote ondankbaarheid beloond en
mijn zoon opgegeten."
De tijger legde zijn kop plat op den
grond en brulde. Het verschrikkelijke
geluid zijner stem rolde als een donder
lang de bergen en bracht alle geluiden
uit den omtrek tot zwijgen. Het werd
doodstil.
Nog meer zei Ram Lal tot het oude
dier.
„Eenmaal nog ben ik tot u geko
men, o tijger, mijn heer, en zooals ge
ziet ook nu niet met ledig; handen.
Ook nu heb ik wat voor u meegebracht
En hij lachte luidop, terwijl hij hem
de scherpe bijl, die glinsterde in het
maanlicht voor den loop hield en zijn
bliksemend mes uit den gordel trok.
Nu sprong ook de tijger op. Hij
rekte zijn lijf en kromde den rug dat
de haren als borstels omhoog staken.
Daarna stiet hij een vreeselijk, lang
gerekt gebrul uit, zijn muil sperde
zich open en toonde de tandelooze
kaken, met zijn oude afgesleten klau
wen krabde hij de rotsen, zijn staart
geeselde den grond.
„Vergeef me, mijn heer en meester,
wat ik nu dóen wil. Want ik kan niet
leven zonder mijn zoon. Als ge mij
doodt dan zal ik spoedig weer met hem
verernigd zijn. En naar mij kan mijn
lieveling niet meer terugkeeren."
Terwijl hij nog sprak, bukte de tijger
het voorlijf, zooals een kat die op het
punt staat een muis te bespringen.
Ram Lal had het bemerkt en kende
er ook de beteekenis van. Hij zwaaide
de bijl boven zijn hoofd en zette zich
schrap. Een minuut lang stonden de
twee tegenstanders zoo met blikse
mende oogen tegenover elkaar. Plots
sprong de tijger snel als een weerlicht
van de rots.
Zelfs een reus zou dezen geweldigen
sprong nie: weerstaan hebben en al
hoewel de bijl van Ram Lal diep in
de zij van den tijger was gedrongen,
werd hij toch naar beneden geslingerd
en viel hij bloedend op een rotsblok.
Doch hij vocht als een leeuw. Steeds
gelukte het hem weer overeind te ko
men, maar ijn messen had hij verlo
ren en zijn bijl was gebroken. Onop-
houdslijk wierp de tijger hem weer
neer en zoo vochten zij in den witten
maneschijn verder. Ram Lal met zijn
handen en zijn gebroken bijl, de tijger
met zijn vreeselijke klauwen. Hoewel
het dier zijn slagtanden verloren had,
bezaten zijn kaken toch nog kracht
genoeg om den arm van een mensch
te vermorzelen, en hoewel ook de
klauwen stomp waren geworden zoo
bracht toch elke slag van zijn gewel
dige pooten Ram Lal dichter bij den
dood. Eindelijk kon deze dan ook geen
weerstand meer bieden. En de maan
ging onder, e:n heel uur lang heerschte
er een stiile, diepe duisternis. Toen
ging de zon op en in d3 morgensche
mering bleven de apen, die van boom
tot boom en van 'ak tot ak sprongen,
als van schrik verlamd zit
ten, want op de rotsen aan den voet priesters van den tempel" ais een echt
van den berg zagen ze een man en en Brahmanenkind verkocht,
tijger liggen. En naarmate het lichter Wan Durga, de vreeselijkst; allei
werd, werden ze ook stouter en dries- Hindoesche godheden, was een godin
ter, want noch mensch noch tijger van lijden en smart, een bloeddorstige
verroerde zich. godin met vreeselijke tanden en een
Ze kwamen dichterbij, vast tegen krans van doodshoofden en schedels
elkaar gedrongen en telkens als ze om den hals met een knods in de hand,
gerucht hoorden stoven ze als een een pantervel en een slang om hei
wervelwind uit elkaar. Eindelijk was lijf. Ze was de godin der cholera en van
alle twijfel opgeheven. De man en de den hongersnood en alle epidemische
tijger waren dood en luid :.chreeuwend ziekten. Om haar toorn te stillen wer-
sprongen de apen van rots tot rots den levende wezens op haar altaar ge-
maakten grimassen en leelijke gezich- offerd en om haar te behagen werden
ten naar de twee dooden als waren zij er aan den voet van haar beeld dieren
er verheugd ovedat z; van twee ge- gemarteld en gekweld. Haar dienaars
duchte vijanden verlost waren. werden gevormd uit kinderen, die ge-
In het dorp heerschte intusschen roofd werden, waardoor de vaders
de grootste opgewondenheid, want en moeders de verschrikkelijkste smar-
niet alleen Gunga was verdwenen, maar ten werden aangedaan. Ook Gunga
ook Ram Lal keerde niet meer terug, was dienaar in dezen tempel en hij was
Waar echter moest men Ram Lal er- slim, dat hij reeds als jongeling
gens gaan zoeken Wanneer er iemand alles wist wat de priesters wisten. Doch
was die in de bosschen en de bergen hij wilde altijd meer leeren en daarom
en de moerassen bekend was, dan was ging hij naar een anderen tempel. Ook
het Ram Lal, de dappere wolfsdooder. hier studeerde hij zoo ijverig, dat hij
En de arme Moti, de parel van Ahee- weldra meer wist dan zijn meesters,
ria Dagenlang had zij op den grond En ook vandaar ging hij weg en zwierf
gelegen en eiken troost geweigerd. Op als bedelmonnik van tempel tot tem«
zekeren nacht ech er, nadat men haar pel en leerde alles wat de wijsten van
de in de bergen gevonden gebroken de priesters hem nog leeren konden,
ropij van haar man had teruggebracht Van moeras tot moeras, van berg tot
en toen het dorp in diepen slaap ge- berg ging hij en alle mannen, die om
dompeld was, stond ze op, sneed zich hunne geleerdheid beroemd waren;
de haren af om te laten zien dat ze we- zocht hij op. Zoo gingen veertig jaren
duwe was, hulde zich in het weduwen- voorbij en Gunga was de geleerdste
kleed en ging aan de bron buiten het man van geheel Indië geworden. Nie-
dorp zitten. In haar groote smart had mand wist dat hij slechts de eenvou-
ze het verstand verloren en toen de dige zoon van een wolfsdooder was;
vrouwen des morgens aan de bron want hij had het heilige halssnoer zijn.
water kwam -n halen deed zij haar ver- geheele leven lang gedragen en zoo
wijten dat ze haar zoon verdronken kwam het dat men geloofde ook hij)
hadden, en toen de mannen met het zelf geloofde het dat hij een de»|
vee voorbij haar naar de velden trok- „tweemaal geborenen," een heilige
ken, riep zij hun toe „Zeg me waar Brahmaan was. Dikwijls echter werd
ik het gebeente van mijn schat, dien Gunga, de groote priester van Durgaj
gij vermoord hebt, vinden kan, opdat de beroemde leeraar uit den tempel'
ik het lijk aan den oever van de rivier aan den Godaverystroom, de heiligste1
kan verbranden en zijn ziel rust hebbe. Brahmaan tusschen Benares en Co-j
Gij waart jaloersch op den dapperen morin, door een groote droefheid over
man, Gunga's vader, en hebt ook hem vallen. Bedroefd en terneergeslagen
vermoord. Doch wacht maar, hij zal zat hij dan voo: zich uit te staren en'
terugkomen en dan zullen uw vrou- benijdde den nederigste van de groo-i
wen weduwen en uwe moeders kinder- te schare, die hem vereerde. „De twee-,
loos worden." maal geborene, de tweemaal geborene";
Den geheelen dag zat ze daar en jubelde de menigte, maar Gunga dacht i
iedereen, die voorbij kwam, slingerde „Ik heb geen moeder."
zij verwijten naar het hoofd. Het „Heil den grooten zoon van <}9i
mocht regenen of snikkend heet zijn, GangesrivierDen machtigen eerst-
steeds zat ze aan de bron buiten het geborene der goden," klonk de morgen-,
dorp. Haar haren groeiden weer aan groet van het volk. „Maar ik heb geen
en werden wit, haar gezicht droogde vader," dacht Gunga.
uit en werd smaller en magerder. Men Elkeen meende hij te moeten ba-'
bracht haar eten en drinken, doch ze nijden, zelfs den armen Minden man;j
at slechts des nachts als was ze een die tastend langs de huizen liep, zelfa
wild dier. Niemand echter kwam ze de arme bedelvrouw met haar uitgaf
te na en op den dag hoorde men tus- mergelde kinderen, die eerbiedig op da
schen de verwijten en verwenschingen straat voor hem uitweek. Zij hadden
haar dikwijls weenen, terwijl ze des tenminste een tehuis, een familie, al
nachts de namen van haar lieveling waren de banden, die hen daaraan
riep. vasthielden dan nog zoo los, zij kot*
Jaren gingen zoo voorbij. Kinderen den zich vereenigingen in een zoet#
waren volwassen mannen en vrouwen herinnering aan een vader en eend
eworden. Ram Lal en Gunga waren moeder en hadden een geboortedorps
lang vergeten en Moti was een oude Hij echter, die door geheel Indië ven.
vrouw geworden, dio er als een oude eerd werd, die de booze geesten koa
tooverheks uitzag. De kinderen waren uitdrijven en door het opsteken van
bang voor haar en de dorpelingen de- zijn rechterhand geheele huizen vooi
den alle moeite om haar naa- de moe- de booze geesten kon beschermen, de
rassen en bosschen te doen verhuizen, hoogepriester van de groote Durgaj,
Maar, ze wilde de bron niet verlaten, was alleen op de wereld en had geen
want ze zeide „Hoe kan ik mijn zoon tehuis, had vader noch moeder.
Gunga bij zijn terugkeer vinden, als Dikwijls wenschte hij een eenvou-
ik van hier wegga Of waar zal een dige herdersjongen te zijn, liever dan
vrouw haa- man terugvinden tenzij de grootste der Brahmanen. Doch dan
in rijn geboortedorp?" werd het hem angstig te moede. Een
En ze bleef aan de bron zitten. arme herdersjongen Een koeien hoe-
En wat was er gedurende al dien der Kon er wel een treuriger en droe-
tijd met Gunga gebeurd viger lot op aarde bestaan Hij, die'
De groote witte ossen, die den met zich niet op de straten kon vertoonen
witte gordijnen afgefloten wagen trok- «onder dat hij door tien dienaren met'
ken, waren de straat gevolgd, die door klingelende bellen werd voorafgegaan
Aheeria en vele andere dorpen ovef «m het volk te verkonden dat de groo-
bergen en rivieren naar den beroem- te Brahmaan naderde en dat ze zich'
den tempel van Durga aan den oever moesten gereed maken hem eer en hui»
van den heiligen. Godovery-stroom de te bewijzen, hij, wien niemand na
liep. Voor een hut hield de wagen stil, deren durfde en voor wien niemand
de kinderen werden er uit genomen, waardig genoeg was water uit de bron
de vrouw, die zwaar gesluierd was te halen hij zou herdersjongen wo®-
ging mede in de hut, terwijl de man ver- den. Neen, dat was niet mogelijk, dal
der mei den wagen doorreed. En kon niet
's-anderendaags werd de kleine Gunga V/ant zoo beroemd was de zoon van
die op zijn voorhoofd en op zijn armen Ram Lal geworden, dat, wanneer hft
het Brah'manen-teeken en aan zijn een reis ondernam, de mare van zijn
hals een Brahmanen-- noer met het komst hem uren ver vooruitging en ge-
gebroken muntstuk droeg, aan de heele dorpen hem te ge moet kwamen