ILS"lil
VOOR OE
mF i
6
z
sig
lp
75
c
rë
4)
L' ^'U
t i|&o
,x C :s? 53 T3
ÏT517
ai C] v p Ol .ei m
hr
ïf
ka r?
TT
ë-3 S lgl'S.1
A! I
jn O.—
S^!
a se
1 bw|
Ss 1
W!|
■Sss-I §la^-a s g 11 ëg
gesneld om hem feestelijk in te halen.
Van alle windstreken kwamen er pries
ters en geleerden naar hem toe om zijn
raad in te winnen. Als hij door de stad
kwam werd hij door de rijksten als om
strijd uitgenoodigd om bij hen binnen
te komen en door de voornaamste
gezanten begroet. Men overlaadde hem
met de kostbaarste geschenken en hij
werd uitgenoodigd in het pak is van
den Radjah te komen om de prinsen
te onderwijzen en als eerste raadgever
van het rijk op te treden Gunga echter
wilde den grooten landweg, over welken
hij zonde het te weten als kind werd
ontvoerd niet ve laten. En zoo kwam
^lij onwillekeurig dichter bij zijn ge
boortedorp Aheeria en aan de broa.
waar zijn arme oude moeder op zijn
terugkomst te wachten zat Het was
langzamerhand donker geworden en
zijn begeleiders hadden zich onder de
boomen ter ruste gelegd. Naar gewoon
te bleef Gunga echter nog een paar
uur in de schaduw van eer Balbul-
boom bidden en terwijl hij daar zoo
zat meende hij iemand te hooren die
zijn naam fluisterde „Gunga Gunga
Gunga Een zwakke klagende stem
scheen het te zijn, doch daar hij dacht
dat het een geest was, die, zooals
het 's nachts meermalen gebeurde tot
hem sprak, sloeg hij er verder geen
acht op en bad voort.
WW
I
:S=!
S1 ii
a
cS
Q)
z*
9
ii
b£
i
c
cn
r*
II
O eé
'stS'
ci
d
MM
Uit den Moppentrommel.
^IIIIIIl!IIIIIIII!I!llIIl!!l8Ili;!|||!!lI83Jl!IIII!!IIBS»!III3!ll8!S18IIl]!l!IIIIIII5IISIg!IE!!:SIIBIIII8IISai8BIEI 'llilinniHlllllIUIIIIEIIIIIIinSSI^
DE SCHULDIGE
JO
CR
•O
C "o5
ca w 3
TT
E
cö
O
CU ei
*3 fl O
cj N W C
3 10 2>'&|5
g^^iS
g lfe^M
CL Jh rn
Q. O _a
9»S|1
SJ'SjbI
m
I3§«
q .5 .2
•S»^
"5? O
fö V O
q 'S <D W*
2 he «ff
Sj?-0 a5
c,+j o 5
ire S
O) o w s
03 4)2 O
^3 tX) p5 N
#§i^i
n
a3 q Q. O
s-i t-s s
q ra rrj
3 S-3
.ri a> o b£ a>
■aSf-H'S
s51®|-
05 H2
Q} <L>
""2-5
n O
o m
CO
a
Q
C3 .43
a
fc O
O r-
- te A3
SS®*?
2 o "S3 *s S.
r§ g 1?
^PBCpW®^c«^
*s 51 «a>J5o
f* h£
e. 53
te fc 3 ®2
■2»u t>5
N!^«la
a> ®5 :c? -*-»
3 M«
a - s jg o
I S
a a
j 9 o
fcrJS s
a
a-43
*8 ê-
fcc-q
a
'ca
*m
j o>
5<s-s
I
.s'S
B 'ais
|s„cs
-e s.
H W:c B
.2 "B .gf10
-« S'2'3 s
—irH W 3
2 n-3 o-g
2SÏ» N
flS-
ca
Vu?
TfT
q ■*-• 9*
-a -Ö
to
q
9 e9
CD Im fl
Tl ;p?
2^3 'M
a> q cc,7n
m s C *^q 2
o «3^ N n1
<a> bc£s in an
q o 3
•53 g IBW-S.^
m a -B,fl
a S
q .2>
g-2'
co ec fl
O s
a
a 5 o
2
ctf o?
q
•ag'g
o.S 2
q a
ë'H
.2, o
•S® co j>
CSJ -.-
O)
O)
N
5
O) V
p>
O o :q*
u flq
ftg
°5g
g- Mg
aj to H N
Oflö?
B
bC OJ
:c>J<I 3
f^fS
g §6
"qj O rt
si!
•3 .s
bC B W T3
QJ M
S'>
o w
o> -q
o
-E3&42S:'§ft<aSfea|S;2 be^ o-g a.g-g g
BgO0E OB§BOg ^g.R g -g Su
3^ga 3«'3ö9fl203>^
-N CoS q a S,S Od) r—er Lr f3 0J O
fl,/-beS^s i oNHj-arnn>Sf¥t>3. .3-«:r?o-
s
öfc^-öhco0-'"-
M .Xi
40 Q)'M
tt Oi'C sj
ga»»
B'ü's 2
«HS 3
S3
I 2"
S:S§gg 1 ag
t.Sj'g.S O B B
o^_-9,2"3£M^
- b£0 J Op
giïïg'S=o
S-B«^3:be«
ix>
Vroeg in den morgen reeds braken
te op en gingen ze voorbij de arme,
oude Moti die bij de bron zat en sliep,
tonder dat deze er iets van merkte.Maar
altijd klonk nog steeds diezelfde stem en
hij mocht doen wat hij wilde, telkens
wanneer hij stil hield of in gebed ver
slonden was. hoorde hij de stem eener
vrouw, die hem jammerend te hulp
riep. Gedurende den heelen volgenden
dag en nacht, hetzij hij waakte of
sliep, hoorde hij„Gunga Gunga
Gunga 1" Nog altijd meende hij dat
het de stem van een geest was, doch
'hoe heilig en geleerd hij ook was hij
kon hem niet tot zwijgen brengen.
Eiken dag en eiken nacht klonk ze
luider en scherper dat hij het niet kon
uithouden. Doch zeide er niemand iets
van, want hij was bang dat zijn colle
ga's zouden zeggen „Hoe komt dat
Deze man beweert macht over de
geesten te bezitten en zich zelf kan hij
niet van de geesten bevrijden."
Het volgende jaar kwam er een
vreeselijke hongersnood in het land
en het hongerige volk stroomde naar
de tempels om van de goden en de
priesters hulp af te smeeken. Heele
dorpen stierven uit en de tijgers, die
geen vee en geen wild meer vonden
om hun honger te stillen, vielen op de
menschen aan en roofden de k nderen.
Een vreeselijk groote tijger huisde in
een hol vlak bij het dorp Ahe ria. En
de oude Moti, wie de hongersnood niet
te deren scheen, zat nog altijd bij de
uitgedroogde bron. Ook zij hoorde van
den tijger maar in haar krankzinnig
heid lachte zij er mee en riep spottend
tot de menschen van Aheeria„Heb
ik het u niet gezegd, dat Ram Lal zou
wederkomen van uw vrouwen wedu
wen zou maken en uw moeders kinder
loos zou doen worden
En de dorpelingen wilden haar doo-
den doch hoe meer men haar bedreig
de hoe harder zij lachte en hoe luider
zij dezelfde woorden herhaalde.
De hongersnood duurde intusschen
voort. Voortdurend had Gunga ge
beden dat het de godheid zou mogen
behagen dezen vreeselijken geesel van
de aarde weg te nemen. Onophoude
lijk had hij dieren geofferd aan de
bloeddorstige godin. Doch smarten
en pijnen waren d:- vreugde van de
wreede Durga en jammerend en kla
gend gingen heele dagen lang einde-
looze rijen, waarin de uitgehongerden
de lijken droegen van den tempel naar
ie rivier en uren ver zag men d rosse
vlammen der brandstapels aan den
oever van den heiligen stroom. Doch
de hongersnood hield nie op. Gunga
was wanhopig. Het volk morde tegen
hem en meenende dat hij de godin
wilde dienen door den hoongersnood
te bestendigen li-ver dan het volk
redding te brengen, schoolde men in
den tempel samen en stiet verwen-
ÉChioaen tegen hem uit Op zekeren
w M ai" c3 .q q it' L» r*
»rtSir£of!3y®rt -D .£i o.
:c7
tSJ
o
'-a
w:
d fce
q
T3
-3
q o
fcliS
o
N <V
2S3
t?
és P3
SI
M
z*
■"O
<-t co
o q
O
fH
O :q»
>rQ
O :q>
S a
q» o
fcjj O
CO CD
CD
n"
j3 <D
il :s=
«•«ja
bi o 9 9
o +-T-M o o
S *3.2
3
B f >.B S S
s SS
ï>-S S
- s MO
i i oc i 2 ir 'S
I I M-3
O
dag, toen de zon haar gloeiende stra
len verzengend over de aarde neer
zond, stond Gunga, die langen tijd
gevas had, blootshoofds in den ge
weldigen zonnegloed, uitgeput door
den vreeselijken honger, lamgeslagen
doo- d verschrikkelijke hi te, en hij
bad tot Durga. Hij bad dat ze zijn le
ven zou nemen om het volk te sparen.
Doch hij voelde zeer goed, dat zijn ge
bed geen kracht meer bezat, want
zijn geest was niet uitsluitend meer
met de godheid bezig.
Voortdurend klonk nog in zijn ooren
de zwakke, klagende stem die zijn
naam riep, en hij twijfelde er thans
niet meer aan, dat er buiten den tempel
een geest was sterker dan hij zelf,
sterker dan Durga. Toen ging hij naar
buiten en zei tot het volk dat Durga
als offer he kostbaarste leven ver
langde dat er bestond. En hij vroeg
wiens leven dat was. Eenstemmig
pntwoordde het volk i „Het uwe."
Toen stak hij zijn hand op om het volk
het zwijgen op te leggen en toen alles
stil was ze hij„Goed uw priester
zal voor zijn volk zijn leven geven. Dat
is een heilige plicht. Eer ik echter sterf
moet ik een geest verdrijven die zich
ver van hier ophoudt en die sterker
dan onze Durga is. Want als ik dat niet
doe, zal die geest u na mijn dood des
te erger komen kwellen en met nog
meer rampen overstelpen."
Zoo trachtte hij aan den dood te
ontsnappen want hij wilde niet ster
ven en hoopte dat de godin zijn leven
op een of andere wijze zou gered heb
ben en den hongersnood voorbij zou
zijn eer men den gee t gevonden had.
Weer trad hij den tempel binnen, riep
zijn priesters en zei tot hen „Ver van
hier is een geest, die zich sterker waant
dan de priesters van Durga. Gaat en
zoekt dien geest, bindt hem en brengt
hem hier, opdat ik hem aan Durga of-
fere. Wanneer ge aanstonds vertrekt
en eiken dag twintig mijlen reist zult
ge den zevenden dag bij een Balbul-
boom komen die langs den grooten
weg staat daar waar een smalle weg
met vijgeboomen beplant aan de
rechterzijde naar een dorpje loopt
De maan zal aan den hemel staan en
terwijl ge biddend onder den boom
zult knielen zult ge hooren roepen i
Gunga Gunga Deze stem moet ge
volgen den geest gevangen nemen en
hem hier brengen. Komt oo spoedig
mogelijk terug." De priesters gingen
heen en Gunga en het volk wachtten
hun terugkomst. Ze reisden eiken dag
twintig mijlen en kwamen den zeven
den dag aan den boom. To n ze onder
den boom stonden meenden ze een
klagende stem te hooren die Gunga
Gunga," riep Zij volgd n haar en
gingen in de richting vanwaar het ge
luid kwam. Plot eling ontdekten zij
op den weg vlak voor hen een tijger.
„Dat is de geest," zeiden zij, ,,'dien
we moeten hebben." Klingelend hun
bellen en zingend hun liederen ter
eere van Durga, naderden zij het wilde
dier Doch de tijger maakte een groo
ten sprong en verdween in het kreu
pelhout. „De geest is ons ontsnapt,"
riepen de priesters ontgoocheld. Doch
op het zelfde oogenblik hoorden zij
de stem wee- roepen: „Gunga, Gun
ga Weer gingen ze 'in de richting
van de stem en langs den weg vonden
ze een man dermate uitgeput door den
honger dat hij met den dood aan 't
worstelen was.
„Dat is de geest," zeiden ze, bukten
en bonden hem met hun touwen.
Toen ze hem echter ophieven om hem
mee te dragen liet hij met een zwaren
zucht het hoofd neerzinken en was
dood. Doch onophoudelijk klonk het
nog„Gunga, Gunga
En weer zeiden ze„De geest is
ons voor de tweede maal ontsnapt,
maar we moeten den moed niet ver
liezen."
Ze gingen verder en aan de uitge
droogde bron, gehuld in lompen, zat
de oude Moti en riep om haa - zoon. En
de priesters vielen op haar aan, bon
den haar en droegen haar mee, terwijl
ze onophoudelijk riep „Gunga, Gun
ga."
De priesters waren er zeker van
dat zo ditmaa' den geest gevangen
nadoen en ijlings spoeoaen zp zich
naar den tempel en zeiden. „We heb
ben den geest gevonden en hier is hij."
En ze bevrijdden Moti van haar
boeien en de oude vrouw riep weer
„Gunga, Gunga
Gunga echter riep met strenge stem
„Zwijg 1"
Bij het hooren dezer stem sloeg ze
de oogen op en zonk in elkaar.
Toen zij ujn oogen gezien had rekte
zij vol schrik in volle lengte haar
lichaam uit en viel stom en sprake
loos, slap als een doek, op den rend.
„Een wonder, een wonder," riepen
de priesters, en ze renden naar buiten
om aan het volk het gebeu de te ver
kondigen. Een vreugdekreet, als werd
er een groote overwinning b kend ge
maakt, was het antwoord.
Toen de priesters in den tempel
terugkwamen zagen re da Gunga
zijn oogen nog altijd strak op de oogen
van den geest gericht hield, die op zijn
beurt Gunga onvervaard aanstaarde.
„Bindt haar," riep hij, „legt haar
op het altaar en brengt het heilige
vuur, opdat wij deze vrouw aan onze
godin offer n. Meldt het volk, dat er
van avond nog regen vallen zal."
En toen het volk dit hoorde, juichte
en jubelde het en was het dol van vreug
de. Toen d priesters den geest bon
den, bemerkte Gunga dat zij iets aan
haar hals droeg. Op de voo Durga
bestemde offers mocht echter geen me
talen voorwerp voorhanden zijn, en
Gun a zei„Neem het haar af 1" De
priesters namen het ding af. „Het
zijn twee stukken van een gebroken
ropij," zeiden zij en reikten ze over
aan Gunga.
Toen werd de oude Moti gebonden
en op het altaar gelegd, waarvoor
Günga stond, terwijl de priesters, stoets
gewijze onder het gerinkel hunne bel
len het heilig vuur voor het offer
brachten.
Gunga echter riep„Nog niet
En de priesters wachtten tot hij het
teeken gev n zou. En ondertusschen
draaide hij zich om en langzaam, met
afgemeten schreden, betrad hij de
zoogenaamde heilige plaats, die nie
mand anders dan hij mocht betreden.
Hier wierp hij zijn gewijd kleed af,
trok het snoer van zijn hals, paste de
drie stukken der gebreken ropij aan
elkaar en zie.. ..het waren de stukken
van dezelfde ropij.
Zijn knieën knikten, angstige blik
ken wierp hij naar het beeld der ver
schrikkelijke godin en hij sidderde
over het geheele lichaam.
Hoelang hij daar zoo zat wist hij
niet, doch het vreeselijke gehuil van
het volk, dat buiten tond, deed hem
ontwaken. Vlug borg hij de drie stuk
ken der gebroken ropij in zijn kleed
n ging in den tempel. De tempel was
ledig. Op het altaar lag de arme, oude
vrouwhet was zijn moeder.
Vlug maakte hij haa- los, droeg
haar naar de heilige plaats, legde haar
op een kostbaar tapijt neer en bedekte
haar bleeke lippen en haar d oevtg
uitgemergeld gezicht met zijn kussen.
En als een kind, dat in de armen van
zijn moeder inslaapt, stamelde Moti
den naam van haar zoon en kreeg haar
verstand wee terug.
Lang bleven ze daar en beiden voel
den zich opgaan in zalige verrukking,
tot de kreten van het volk buiten den
t:mpel Gunga het verschrikkelijke van
zijn toestand deden beseffen. Want
nu stond het hem k aar voor den geest
dat ook hij in zijn jeugd door de pries
ters van de vreeselijke Durga aan zijn
ouders werd ontstolen. En hoe kon
hij, Gunga, de p iester van Durga, de
zoon van den Gang; de heili st der
menschen, voor geheel Indië bekennen
dat hij geen B ahmaan was, dat hij al
die reeks van jaren de tempels der go
den ls vreemdeling had onteerd Er
was geen genade meer voor h m.
En was de hongersnood feen straf
van de goden, omdat hun tempels ont
eerd en hun altaren ontwijd waren
door de voetstappen van den zoon
van een vuigen wol .sdooder
Wat moest hij doen Het volk huil
de om het of er aan Durga. En hij had
het leven zijner moeder en het zijne
beloofd Maar dit offer kon de godin
niet ver-oenen en aen
doen ophouden, want hij vas e°n
vr emdeling, een eenvoudige soon van
een wolfsdooder.
Doch de geest van zijn moeder,
die „Gunga, Gunga" riep en die hij
had laten achtervolgen en binden
was sterker dan Durga. En de drie
stukken der ropij, die nu weer ver-
eenigd waren voor de godheid uit hun
eigen land en bescherming brachten
zoolang ze bij elkaar bleven, gaven
ook nu uitkomst.
Er ontstond plotse ing een vreese
lijk rumoer onder de menigte rond den
tempel. Aller oogen waren naar het
Oosten gerich' en een wilde vreugde
straalde in alle- oogen. Gunga wist
wat d t te beteekenen had.
De geest ijner morder en de ver-
eenigde stukken der ropij hadden de
vreeselijke Durga overwonnen, en aan
den hori on in het Oosten verscheen
een donkere wolk, die van minuut tot
minuut grooter en zwarter werd en
een k achtigen wind voor zich uit-
stuwde, die de verdorde bladeren der
boomen deed ritselen en kleins stof
wolken over d verdorde vlakte op
joeg. Donker werd de hemel en de
zon scheen te verduisteren en op het
zelfde oogenblik begonnen er groote
druppels regen neer te vallen.
Het volk huilde van vreugde, dat de
tempel scheen te beven op zijn grond
vesten. „Groot is Durga en groot haar
priester Gunga," juichte de menigte.
Doch op hetzelfde oogenblik tui
melde het beeld van Durga van zijn
voetstuk, en geweldige bliksem door
kliefde de lucht, deed opflikkeren den
tempel van Durga en ineenstorten tot
gruis.
Toen hield de hongersnood op.
OOK AL VERGETEN,
Pietje: „Meneer Jansen beeft para-
pluie weer laten Eggen. Als zin hoofd los
zat, Eet ie t ook hier."
Jan je: „Ja, gister zei <Se nog, dat ie
naar Zwitserland ging voor zin langen"
HET PIERENVERSCHRIKKEKTJE.
Het was een Pnssyfoot-awond en de ge-
heelontboudings-propagandist bad vete
bekeerlingen gemaakt.
Als meest overtuigend argument toonde
de spreker 't droevig lot van een worm,
die in een fleschje water gedaan zijn te
ven onbekommerd voortkronkeüde doch
het bad in een fleschje whisky met een
ja mmerl ijken dood boette.
Na de glioedvoUe speech van Pussyfoot
mocht het publiek vragen stellen.
„Neem me niet kwalijk, Sir, begon een
Schot, maar ik zou wel willen, weten of
het goeie whiskey was waarmee u bet
dier doodde."
„Voortreffelijke," verzekerde nrr. Pussy
foot.
„Welk merk als ik vragen mag?"
„Johnnie Walker!"
„Dank n zeer, ik zal het recept ont
houden."
„Wel, ik heb mifn fercn lang IbtslC van
die beesten gehad, en nooit geweben dat
dit zoo'n goed geneesmiddel was. Ik ben
u zeer dankbaar."
HET EEN OF HET ANDER.
Vader: „Je moet toch inzien, dat voort
durend kroegloopen niet kan samengaan
met degelijke, ernstige studiën."
Zoon: „Dat heb ik ook al gezegd en
daarom heb ik met stndeeren opgehouden.
ALTIJD LEERAARt
De leeraar aan de H. B. S., Dr. Koffen-
mijn, die in alle examen-commissies zit
ting heeft, krijgt een langen brief van zijn
schoonmoeder vol verwijten en terecht
wijzingen; aan t slot 'n P.S. „De rest mon
deling."
Den volgenden dag ontvangt de schoon
moeder 'n brieükaart met het lakonieke
bericht: „Vrijgesproken van 't monde
ling!"
WAAROM HIJ WACHTEN MOEST.
„WatI is 't eten nog niet klaar? Dan
ga ik naar 'n restaurantl" bromt hij.
Zij: „Wacht nog 'n paar minuten, man
lief."
Hij: „Is het dan klaar?"
Zij: „Nee, maar dan ga ik meel"
No. 12
SERSTTË JAARGANG t92a
;:uii:iiiiuiiiiiiiiiiiiMiu!r::ii!i:ii.i!ii;iiiumi!iiii!!i!iiiiiii!;!iiiiiimimiiiimii!:;iiuiiiHiiiuuiii!H!ii.miimiiuiuiinmiumy
VIII
NAAR HET FRANSCH
De baron toonde geen verrassing.
Blijkbaar verwachtte hij zoo iets, ge
woon als hij was aan deze soort van
bezoeken.
Landry ging voort: „Ik kan u niet
zeggen hoe wij beproefd zijn geworden.
De verliezen die wij geleden hebben
zijn enorm.
Wij hebben geheel ons bescheiden
fortuin verloren door een mislukte on
derneming, waarin mijn vader alles
gestoken had wat hij bezat...."
De baron maakte geen enkele bewe
ging en zweeg, doch zijn voorhoofd
rimpelde zich en zijn gelaat drukte
niet geringe ergernis uit.
De jonge man hernam na een oogen-
bük zwijgens
„Het schijnt mij onnoodig om on
zen toestand te schetsen. U kent dien
uit hetgeen ik u zei en alleen u kunt
ons daar op eervolle wijze uit verlossen.)
Wilt u dat
De vraag was op den man af gesteld.
Evenwel haastte de baron zich niet
om te antwoorden.
Hij was bizonder verrast over de vrij
heid die deze zonderlinge bezoeker
zich veroorloofd had. Hij verbaasde
zich over zulk een stoutmoedigheid
van de zijde van een onbekende te
genover een man van zijn gewicht. Dit
grensde aan onbeschaamdheid. De
baron maakte zich er boos over. Hij had
echter reeds opgemerkt, dat Pierre
Landry iets bizonders, iets origineels
over rich had en dat hij meende niet
te kort te zijn geschoten in bescheiden
heid door zich uit te drukken met zulk
een ongewone vrijheid, die in overeen
stemming scheen met zijn karakter en
natuurlijke openhartigheid.
„Wat verwacht U van mij," vroeg de
baron, nieuwsgierig om dezen man te
bestudeeren die rijn belangstelling be
gon te wekken.
„Een betrekking, hoe bescheiden dan
ook, maar die mij in staat stelt mijn
zieken vader te onderhouden, te voor
komen dat wij van gebrek sterven. Als
u daarin toestemt, bewijst u mij een
grooten dienst., als u weigert, zijn wij
onherstelbaar verloren."
De jonge man sprak deze laatste
woorden met trillende stem en wachtte
met ingehouden angst het oordeel dat
over zijn lot zou beslissen.
„Maar ik heb geen plaats beschik
baar," wierp de baron hem tegen. „Als
er lets open komt, zal ik waarschuwen.
Landry boog dankend.
„Ik smeek u, mijnheer, heb medelij
den met mij..,," fluisterde hij.
Zich herstellende, ging hij voort
„Niet juist met mij, maar met mijn
vader, mijn armen, zieken vader, 't Is
voor hem dat ik nog aan het leven
hecht, dat mij een last is geworden."
Nu sprak hij met vuur, zijn ingeval
len wangen kleurden zich en zijn holle
oogen schitterden. Men kon zien dat de
ongelukkige was aangegrepen door
een ongeneeslijke kwaal, die hem ten
grave zou voeren. Men gevoelde daar
bij echter, dat ondanks de lichamelijke
zwakheid een onverzettelijke energie
zijn onbuAgzamen wil ten dienste stond.
Zijn stem vond moeilijk een klagen-
den toon om den baron te bewegen:
Zijn stem scheen eer geschikt om te
dreigen dan om te smeeken.
„Ik smeek u, mijnheer de baron,
neem mijn verzoek gunstig op," drong
hij aan. „Ik ben tot alle werk in
staat, ik hen kassier geweest in een
bank. U is de laatste tot wien ik mij
wend. U heeft het leven mijns vaders in
uw hand."
De baron wtas door deze naar hij meen
de overdreven klachten van Landry
onaangenaam getroffen en achtte hem
niet wel bij het hoofd. Hij had heel
geen lust zullv. een vreemd personnage
in zijn dienst te nemen.
„Een alcoholist misschien..^."
dacht hij, besloten hem zonder mede
lijden weg te zenden en zich er toe
te bepalen hepi een ondersteuning in
geld aan te bieden.
„Ik heb geen plaats beschikbaar,"
zei hij.
„Intusschen aal ik uw verzoek in
dachtig blijven Als u iets wilt om uw
vader te ondersteunen
Een donkere bloedstroom steeg het
jongmensch naar het bleeke gelaat.
„Dank u voor uw edelmoedigheid,
maar ik smeek tt nogmaals verschaf
mij werk, onverschillig wat, daaraan
geef ik de voorkeur," zei hij.
Dit sprak hij op ernstigen toon, zon
der gemaaktheid Of overdrijving.
Zijn antwoord beviel den baron,
maar hij bedacht dat de gezondheids
toestand van dezen Pierre Landry
zijn ijver om te arbeiden krachteloos
zou maken. Bovendien bemoeide de
baron zich niet met het mindere per
soneel.
„Spreek met mijniheer Ravinet,"
zei hij, „en vertel hem de zaak. Als hij
een plaats vrij heeft waaraan ik
twijfel misschien kam hij u die dan
geven. U kunt hem ook over uw be
kwaamheden inlichten."
Dit was een onhandlige manier om
zich van een ongelegen bezoeker af te
maken. De baron wist dat Ravinet
rondborstiger zou spreken en handelen.
Maar toch hield hij zelf liever aan de
vormen, uit vrees zijn reputatie van
hoffelijkheid te verliezen en om geen
vijandelijkheden en wraakzucht te
wekken.
Pierre Landry begreep dit alles,
dank zij zijn scherpzinnigheid en er
varing. Hij beschouwde vam nu af zijn
zaak dan ook als verloren en zijn oog
schoot vonken.
Evenwel hield hij zich mat een krach
tige poging in., met zijn zenuwen kam
pend onderdrukte hij de düepe droef
heid, die zich van hem meester ge
maakt had.
Misschien kwam een booj® gedach
te bij hem op terwijl zijn ooge.n starend
rondzwierven.
„Pardon mijnheer, dat ik *u. lastig ge
vallen heb. Vergeef mij mijn ongelegen
bezoek," sprak hij, toen de baron op
stond om te kennen te geven dat het
gesprek geëindigd was.
De jonge man boog.
Volcaster groette hem en trok aan
het schelkoord. Hij meende dat dit
onderhoud reeds te lang geduurd had,
XVII Ij
Juist toen Pierre Landry de woning
van den baron verliet, hield de coupé
van juffrouw Madeleine er stil.
Werktuigelijk vestigde Pierre zijn
groote droomende oogen, die diep in
hun kassen lagen, op het jonge meisje.
Het was de blik van een wanhopige.
Madeleine bemerkte dien toen zij het
hoofd uit het portier boog. Gevoelig en
edelmoedig als zij was, werd haar hart
door medelijden bewogen.
„Wat scheelt dien man Hij ziet zoo
bleek, zoo mager, zoo treurig, vindt u
niet, miss Percy
„Ja, hij schijnt veel te lijden," ant
woordde de Engelsche.,
Toen zij binnengetreden was onder
vroeg Madeleine de concierge: „Sophie,
zeg eens, hoe heet die man, die daar
juist heenging?"
„Hij noemt zich Pierre Landry, juf
frouw," antwoordde Sophie."
Het jonge meisje, dat zeer getroffen
was door den somberen blik en het ang
stig uitzicht van Landry, ging, gevolgd
door de gouvernante, naar haar kamer.
„Ja, daar was een groote smart, een
geweldige angst misschien
sprak zij.
„Dat schijnt niet twijfelachtig,"
antwoordde miss Percy, wier eigen be
proevingen haar gevoeliger maakten
voor het lijden van anderen.
Madeleine verzonk in gedachten.
Vervolgens nam zij een plotseling be
sluit en snelde naar haar papa om hem
te spreken over den vreemdeling, over
de plotselinge sympathie, die hij haar
inboezemde en over haar diep mede
lijden met zijn ongeluk, dat hoe ook ver
borgen, zoo duidelijk uit hem sprak.
De baron was knorrig, maar toen hij
zijn dochter zag binnenkomen, hel
derde zijn gelaat op.
Madeleine ondervroeg hem om
trent zijn bezoeker.
De baron antwoordde ontwijkend en
bracht het gesprek op iets anders om
haar te verhinderen zich met dien
man te bemoeien, dien hij niet verlang
de terug te zien.
,,'t Is iemand zonder betrekking, die
kwam solliciteeren en die zeer teleur
gesteld was, hier niet dadelijk een
plaats te vinden," antwoordde de
baron op luchtigen toon.
„Hij verwachtte misschien zijn red
ding van deze betrekking. Is zijn ge
zin niet in nood," vroeg het jonge meis
je goedhartig.
,,In nood? Neen. Zoover ik weet
niet," zei de baron.
„Waarom hebt u er dan niet naar
geïnformeerd, papa
„Ik zou hem hebben kunnen kwetsen.
Hij zocht 'n betrekking in overeenstem
ming met zijn bekwaamheden. Ik zou
hem hebben beleedigd met naar den
toestand zijner familie te informeeren.
Wou ie hem een aalmoes geven
„Hij scheen zeer treurig en wezen»
lijk ongelukkig."
Met warmte bepleitte Madeleine cj
zaak van Pierre Landry, en ze smeeV
te haar vader den jongen man
goede betrekking te geven.
De baron beloofde het haar eindelij»
blijkbaar om haar genoegen te doei)
maar zonder dat hij van plan was de?
afgedwongen belofte te houden.
Hij had echter buiten Madeleiné
vasthoudendheid gerekend.
Eiken dag herinnerde zij hem
zijn belofte en zij eindigde met zij>
tegenstand te overwinnen. De bard,
stelde echter een voorwaarde hij moe?
eerst informaties inwinnen. De naam
looze brief, dien hij ontvangen haq
deed hem op zijn hoede zijn. Het wa
overigens natuurlijk, dat hij nieman!
aanstelde zonder behoorlijke aanbevt
lingen.
Nu, Pierre Landry was in het bez:
van aanbevelingen, geteekend dod
hoogst achtenswaardige personen, on
der andere van een bankier te Marseillf
die hem in dienst had gehad.
Een zaak verwonderde den baronj
hij vernam langs een omweg, dat Lai
dry ook als kassier in dienst geweel
was te Lyon, in een der succursalen v^
de bank Mochelier te Parijs.
De baron haastte zich bij den vadè
van Fernand inlichtingen in te winnen
Het antwoord van den bankier lië
zich een weinig wachten.Het kwam ecfy
ter en was voor Landry gunstig.
De baron vroeg zich af, om welke ré
den Landry geen melding gemaak'
had van zijn betrekking te Lyon el
waarom hij niet uit zich zelf een aanb<
veling van Mochelier overgelegd ha:
of ten minste van den directeur
Lyon.
Evenwel, hij zocht dit niet te dooi
gronden, hij had zijn inlichtingen, da
was voldoende, en hij besloot nu aal
zijn belofte te voldoen.
Hij liet den beschermeling van Made
leine ontbieden, die zich haastte te kd
men, nog bleeker, nog meer vermager'
en lijdend dan bij zijn eerste bezoek
„Bepaald, 't is bijna een stervend?
die mijn dochter protegeert," dacht dl
baron, getroffen door de smartelijke ui»
drukking van dit doodsbleeke gelaai
„Men zou werkelijk zeggen dat zijn eiij
de nabij is."
Zijn ontroering verbergende, spra?
hij tot Landry
„Ik zal u een betrekking geven oi
mijn kantoren. Ga naar mijnheer Rav>
net, hij zal u uw werk aanwijzen. Ik he]
hem mijn bevelen gegeven uw toelr
ting is te voren verzekerd."
Pierre Landry sprak met een droevi
gen glimlach „Ik dank u, mijnheer mi
voor mij, maar vooral voor mijn vader;
en twee tranen blonken in zijn sombef
oogen.
„U moet niet mij bedanken, ma^
mijn dochter Madeleine," antwoorc&j!
de baron.
Pierre keek hem verrast aan
„Juffrouw Madeleine Volcastets?
herhaalde hij werktuiglijk.
„Ja, zij heeft u den vorigen keer g,
zien op het oogenblik van uw vertre®
Zij heeft zich voor uw lot en voor da
van uw vader geïnteresseerd", verklap»