m
'oi - 2
\K
re
rt
ES B9
K
«O lHfPPP
GC GC --? *3
octiao
fS Sr1
crc c
ro
a
o
co:
S3
11
-ri rt O
_p
s g.
pr
3! ro
ff-* 3
<"D »-«5
to
Ï9°
"~B
-1 to
CL 61
cr n
O
o tsr
ff
re
3 U/
<i f
w
B p V
li
K- rpS
caEf
I
g?
a
S
C» M» (T> M» £T
S?5ïï E
o
-a Sa
fr K
cr«
e-I i
- B- Zi
CL Ct» p
frs 3
p-Ssi
8 g
N c- 2
sn g §--p
305 O ts
^g-li
H~ Cl-
S ft
«ge
«cl
I—OfQ
I s
I 3
F s
P- re
li3
n
Tajr-fl^y* erg«rzzF
£8 f§£ö 1*1
I .5 13-2 3 8 I c
P-
?3'
32
a P
Z&
P 53
- CL
re
ÏQ
3
C
A4-0
cr rt)
C ffQ
6*
2: 2
5.
ff co 1
2 O dg p
3 o 2 ia 3
c^cre, 3 clH
3 t 3a. ft O
r- «ff: 3 B
-"*Mf ÊS^S
i T 3 CTQ 3 rt> 7 T
IQ
B
re re
-3
•O re
5"Se
O ft
c S
tl
E.Ë
CL
re re
o S <2
»eB
p
n S a *33"
o 2 5
fi re d
o_P ft> CL a
n -
A Si
ai a
S Q3 rr°-
(t Cf o
n n>
rt y O C P
rt 11 re
f p fa B
~^F
<j
I^JS
f 3
1
S*
re a>
g j3
ca re
E 2-
ST
JJ JJ
"Fo-i
9*^-axww co o to 4». co
O -^3 cn m co o* qx o*
3J"*- tS\ O
I CO 00 co
I I MÜJIOIC CD
O N*
go <1
Cx CS)
CO Ü1 s]
O
c
to
3:
ff
S z
K
CO z
s-
»T=»
p?
T=J
zoal te Dover met Iemand kennis ge
maakt. Dit was name ijk met den knap
pen, donkeren heer dien ik a^n de
kade te Buffalo een oogenblik te paard
had gezien en die nu door de Westelijke
districtenvanCanada reisde. Hij was zoo
als ik giste van Engelsche geboorte, en
noemde zich Cartmore Doch alhoe
wel Van Engelsche of liever Iersche af
komst, was mijnheer Cartmore zoo
lang in Amerika geweest, dat hij den
tongval en de spraajjbuiging der Yan
kees overgenomen en de- staten van
Michigan tot Florida doorkruisd
had
Het was na een diner in het Victoria-
hotel toen ter tijde het voornaamste
te Dover dat ik mijn nieuwen vriend
de uitnoodiging deed eeij* tocht
met mij in den schoener te doen."
„Het zou mij recht aangenaam zijn
van uwe gastvrij heid gebruik te maken
zei mijnheer Cartmore. ..doch ziet u
de gouverneur-generaal zal mij te
Quebec wachten." Hier daalde zijn
stem, en keek hij zeer geheimzinnig- ,,er
moeten brieven bezorgd worden, die
onmogelijk aan de post kunnen worden
toevertrouwd."
Mijn vriend bezat de dwaze manier
om Iersche gebaren met Pennsylvani-
sche zinnen te vermengen en op een
ander tijdstip zou ik gelachen hebben
bij het bloote denkbeeld dat hij een
geheim gezant van de Britsche legatie
te Washington was. Doch in een nieuw
land moest men zoo kieskeurig niet zijn:
de man was pleizierig, en ik had geen
reden om hem te wantrouwen. Ik over
reedde mijnheer Gartmore mij op een
tochtje te vergezellen, en na wat heen en
weer gepraat, nam hij de uitnoodigng
aan
„De lieden uit Quebec," zeide hij
(hij zinspeelde niet verder op den gou
verneur-generaal van Canada „moe
ten hun geduld nog ,maar een paar da
gen op de proef stellen. Er was vliegen
de haast toen hij vertrok, en hij zou
wei bijtijds in de hoofdstad aankomen
om alles in orde te brengen."
Dus gingen we. flink uitgerust, ter
zee, of liever op 't meer. Het was over
al een prettig gezicht. Aan tallooze
beuken, masthoornen en kruipende wijn
gaardranken waren de blaren met heer
lijk herfstrood overtogen, en de schar
laken tinten van een gedeelte des wouds
vormden een prachtig contrast met
het sombere groeien der pijnboomen en
't lichte groen der slanke faarsboomen.
De wind was licht en veranderlijk,
juist het doelmatigst weer om de zeil-
krachten van 't jacht te beproeven, en
de breede, grijze waterplas, bij zons
ondergang als opaal schitterende,
maakte een aardig effect tegen de rots
achtige eilandjes.
Mr. Cartmore scheen een prettige
gezel te zijn. Hij kon goed zingen, blies
beter op den hoorn dan een conducteur
der mail was handig met allerlei spelen
van gewoon kaarten tot piquet toe en
had een menigte anecdoten in voorraad.
In't algemeen beviel hij mij uitstekend
en toen we aan den met bosch omzoom
den Noord-Westelijken oever landden,
en een jachtpartij in de bosschen hiel
den toonde hij met zijn vuurwapen
groote behendigheid en schoot de t.wee
eenige dassen die we op het spoor
konden komen.
„Op mijn woord," zeide ik bij een de
zer gelegenheden „dat is een mooi
schot. Honderd en dertig meter op zijn
minst, en de das sprong juist uit zijn
schuilplaats toen ge uw geweer aanleg
de U moet datr veel gedaan
hebben."
Mijn nieuwe vriend trok nu den laad
stok uit zijn lang geweer, wierp zijn oog
op het doode wild aan zijne voeten, en
zag mij met een komieke uitdrukking
op zijn gebronsd gelaat aan.
„Praktijk kapitein Dat moogt
u wel zeggen. Ik heb den tijd gekend dat
elke vijand die voor 't geweer van
Cartmore kwam, zijn testament wel
kon maken."
„Zeker de Indianen," vroeg ik.
Mr. Cartmore's antwoord was eenigs-
zins onbestemd.
„Indianen Daar zijn enkele wil
de katten onder die roode villers dat
is waar, maar er zijn erger wilden in
Amerika, kapitein, dan die .ooit ge
schilderde of arenasveeren aroegen.
Wel in 't Zuiden heb ik den tijd beleefd
toen de bloedhonden...."
Hij hield op beet zich op de lippen
en zijn door de zon verbrand gelaat
werd scharlaken rood
„Bloedhonden." zei ik „Het spreken
over die ellendigen doet mij aan de ou
de Spaansche overweldigers hun wree-
de vervolging der Caralden denken. Ik
heb gehoord doch ik kan 't nauwelijks
geiooven dat de slaveneigenaars in t
Zuiden zulke honden gebruiken om
negers te vangen."
Tot mijn verbazing brak mijnheer
Carmore in een uitval tegen t
heele gekle urde ras uit en voor
namelijk tegen voortvluchtige slaven
en de blanke abolitionisten 1)
die hen hielpen. Hij was zoo hevig op
dit stuk dat we een lang gesprek had
den want het deed mij leed een land
genoot van mij zoodanig door vooroor-
aeelen verbdnd te zien, die hij onder
de planters van het Zuiden had opge
daan. Doch wat dit onderwerp betrof,
wilde mijnheer Cartmore niet naar rede
luisteren
,,'t Is te erg sir, om zulke omverwer
pende beginselen te verdedigen," zeide
hij, .vergeef mijne warmte, kapitein,
maar ge ziet dat de kwestie in een noten
dop ligt. ik ken de negers, gij niet. Wat
zijn ze Wel levend goed, en anders
niet, die zwarte kerels 1 Senator Cass
heeft nooit verstandiger of wijsgeeriger
woord gesproken dan toen, hij het
Huis die definitie gaf Wat de emancipa
tie aangaat, sir, 't is de meest schaamte-
iooze rooverij, en mocht iemand Cart
more's opinie vragen, ze ligt voor de
hand."
Ik lachte en vatte een ander onder
werp op
Het was niet de eerste maal dat ik
personen ontmoet had die, in andere za
ken mild en vrijgevig, in deze kwestie
meedoogenloos. onbuigzaam waren.
Dien avond maakten we van 'n flink
koeltje gebruik stevenden naar den
Amerikaanschen wal, en ankerden
tegenover Munroë Den volgenden
morgen kwam er een boot aan zij. en
vroegen twee personen verlof om aan
boord te komen. Een hunner was een
eenvoudig gekleed man, met een streng
uiterlijk. doch „politie-beambte"
Ütond zoo duidelijk op zijn gelaat te
lezen als er D42 op zijn hals geborduu d
was de andere, was een logge, beenige
Kentuckiër met een trotschen blik en
gefronste wenkbrauwen die alles behal
ve een goed humeur aanwezen.
„Morgen meneer," bromde de Ken
tuckiër op wiens grove kleeren en
hooge rijlaarzen van slecht bereid le
der menige vlek en spat van klei en
vqilnis zichtbaar waren „deze me
neer is een vrederechter van den Staat
en wij komen voor dienstzaken hier."
„Waarlijk," zeide ik, bijna door den
brutalen toon van den kerel gekwetst,
„wat kunnen dit voor zaken zijn
„Laat mij 't woord, mijnheer Gregg,"
zei de officier van justitie op droge,
doch beleefde wijze, „ik zeide vóór ik
wegging dat we geen klachten tegen
dezen heer hebben We verzoeken
alleen een antwoord op een of twee
vragen, van welke het mijn plicht is
die u in naam der wet te doen."
Dit bracht mij in verlegenheid, doch ik
zag dat de laatste spreker, hoewel hij
ferm keek toch hij geen lust had be-
leedigend te worden dus verklaarde
ik mij bereid om alle noodige informatie
te verstrekken.
„Uw naam, mijnheer," zei de officier
van justitie, een aanteekenboekje en
een potlood voor den dag halende
„Henri Wadmore Pownall."
„Nationaliteit en beroep
„Engelschman, vroeger kapitein in
dienst van Hare Majesteit, nu kolonist
in Westelijk Canada."
De gelaatstrekken van den Kentuc
kiër namen nu een veel minder woeste
uitdrukking aan. Het volk van zijn ge
boortegrond heeft een bizonderen eer
bied voor militairen, en de kennisgeving
van mijn maatschappelijken stand
scheen hem te verteederen.
1) Abolitionisten zijn voorstanders
van de afschaffing van slavernij en
slavenhandeL
„We behoeven den kapitein niet las
tig te vallen onze vogel zal hier niet
geborgen zijn dunkt me zeide hij
terwijl hij zijn sigaar, nu tot een stompje
geworden, over boord wierp
„Wacht een oogenblik, mijnheer
Gregg," zei de officier van justitie,
,mijnheer ik ben u eenige opheldering
verschuldigd. Ik voldoe hier aan mijn
plicht door de maatregelen van het be
sluit omtrent de weggeloopen slaven
uit te voeren."
„Wei kapitein." zei de Kentuckiër
'n versche sigaar aanstekende „een
komplot zwarte duivels is uit Tennessee
ontvlucht en er is meer dan vier dui
zend dollars belooning uitgeloofd voor
dien blanke die de hand op hen legt.
Ze zijn weggeloopen geholpen pn mee
genomen door een eersten sch' m dien
ik villen zal wanneer ik zijn leeujk ge
laat maar zie of men mag mij de we
reld uitbonzen I"
Hier viel de officier hem in de rede.
daar mijn geduld ten einde liep, en
deelde mij in 't kort mede eerstens
dat er een aantal kostbare slaven, veer
tien in getal, van een landgoed in
Tennessee ontvlucht waren ten twee
de dat de Kentuckiër Joshua Gregg
was, een der beroemdste van de aan
gestelde menschenjagers wier vak het
was weggeloopen negers te achtervol
gen ten derde, dat het huidig onder
zoek minder de slaven betrof, die tot
heden heimelijk verborgen waren, dan
wel den man die hun vlucht bevor
derd en geholpen had.
„Dat is de bekende Dan Holt, de
schandelijkste Iersche oplichter die ooit
in dienst van die schelmachtige lafaards
de onderaardsche spoorweg-abolitie-
mannen gestaan heeft :tweemaal heb
ben we elkaar ontmoet. Dan Holt en ik,
en tweemaal is de slang er heelhuids
afgekomen, maar iaat me nog eens
een greep doen, dan zullen we zien I"
De officier bemerkte den afkeer,
waarmee ik naar de bedreigingen van
den snoodaard luisterde. Hij zelf was
kalm en vastberaden, doch bij hem be
trof het een zaak van plicht, geen
werk van genot, om slaven en hun me
deplichtigen achterna te zetten. Daar
om schreef hij vlug mijn verblijfplaats,
den naam van 't jacht, en de namen van
mijn scheepsvolk Bell Broadham en Eli
Coob op. en stapte met zijn ruwen gezel
weer in de boot. Toen de haak tegen
de zijde van 't schip gedrukt werd,
om af te stooten, scheen zich de offi
cier nog iets te herinneren.
„Houd nog even op, baas," riep hij
den roeier toe. „Zeg eens, kapitein
Pownall Ik vergat geheel u te vragen
of ge ook gezelschap aan boord hebt
„Alleen een vriend, mr. Patrick
Cartmore, een genaturaliseerd Ameri
kaan,die'n pleiziertochtje medemaakt."
„Toch geen van die huichelachtige
venijnige abolitionisten," bromde de
menschen-jager.
„in 't geheel niet," antwoordde ik.
„Mr. Cartmore's denkwijzen omtrent de
slavernij zijn volkomen de uwe."
Dit was overtuigend. De negerjager
grijnsde de officier verzocht den roeier
voort te maken, en weg waren mijn
onwelkome bezoekers.
„Doch waar is mijnheer Cartmore"
vroeg ik met zekere verbazing, toen de
oude Bell, die zoowel stuurman en kok
als matroos aan 't roer was, met warme
koffie en wafelen kwam aanloopen
Mijn gast stond gewoonlijk vroeg op en
nimmer te voren zoo traag geweest met
zich op het dek te vertoonen. De oude
zeeman zeide dat mijnheer Cartmore
zware hoofdpijn had. Hij had mi' zijn
compliment gedaan en zou zoo spoedig
mogelijk opstaan als hij zich wel bevond.
,,'t Is toch niet ernstig hoop ik
Bell Immers geen teeken van koorts,"
vroeg ik eenigzins ontsteld.
Bell zeide dat hij daarvan niets
wist. Mijnheer had gezegd dat de
punch den vorigen avond misschien
wat te sterk was wijl hij vóór den mid
dag zoo frisch als een hoentje was
geweest.
Heel wel Bell, wanneer het ontbijt
is afgeloopen zullen we dat onderzoe
ken."
De punch, dat was gekheid Naar
mijn verbeelding was het een goed
mengsel geweest, en had ik opgemerkt
dat mijn gast een sterk en koel hoofd
had. Maar het ijs, het ijs dat in dit
snikheete klimaat likeur in nectar ver
anderde dit maakte misschien een on
derscheid Best 1 We onderzochten en
besloten Oostwaarts te zeilen. Den
wal verloren wij uit het gezicht en mr.
Cartmore vertoonde zich op 't dek. vol
verontschuldigingen over het late uur
waarop hij te voorschijn kwam.
De koffie zeide hij hoe ver-
eerend voor mijn kok had al die
muizennesten uit zijn hoofd gejaagd,"
Zijn hoofdpijn was geweken
Hij was zeer opgeruimd en vroolijk,
en lachte hartelijk toen ik hem Ver
haalde welk bezoek ik dien morgen ont
vangen had, en toen ik het het dreigend
voorkomen van den vreeselijken Joshua
Gregg beschreef.
,.Een van die menschen. mijnheer,
die op ruw goud gelijken, zooals het
uit de mijn gehouwen wordt," zeide
hij. grijnzende ik heb over dien moedi
gen burger in de bladen van Nieuw-
Orleans een en ander gelezen. Hij is on
gepolijst, maar zoo zijn de Columblaan-
sche kerels."
„Ieder zijn smaak, Cartmore,' zeide
ik. „Wat mij betreft, ik houd liefst die
heeren steunpilaren van dat land op
eerbiedigen afstand."
Cartmore lachte hartelijk. Hij was
dezen dag zoo vroolijk als een vogeltje.
We hadden stil weer, daarop kwam eer
vriendelijk koeltje, dat het meer in be
weging bracht. We vlogen nu naar
Buffalo, en lieten bij !t opkomen der
maan 't anker vallen. We brachten het
grootste gedeelte van den volgenden d^
door met door de stad te slenteren, en
later herinnerde ik mij dat Cartmo'e
wegsloop, terwijl ik druk in 't middm
eener partij billard was, en eerst ia
twee uur terugkeerde. Juist toen ik
de biljardkamer verliet om aan bood
te gaan, kwam hij opdagen en stzk
zijn arm door den mijnen.
„Ik heb daar een groote vrijheid ge
nomen, Pownall, beste jongen," zeüe
hij. „Ik heb het gewaagd een oid
vriend van me een soort van have
beloften te doen, dat je hem en .ijn
vrouw wel eens op een pleiziertocltje
langs het zomermeer zou willen meïie-
men. Zou je dat willen, als een gtst-
vrije goede kerel.
„Wel zeker. Uwe vrienden zijn ook
de mijne."
„Ha," zei Cartjjnore, „daar ho je
hem juist in deze straat die in gindshen
winkel staat te kijken. Hij is te korzich-
tig om ons te herkennen, laat on dus
oversteken, dan zal ik je aan hem
voorstellen. Hij is een man van erhe-
ven beginselen, en zijn vrouw s een
volmaakte huishoudster." Zoo speken-
de duwde Cartmore mij half nar de
tegenovergestelde straatzijde, waar
zijn vriend stond, en stiet dezei tegen
den elleboog.
„Zoo Kinder. Hier heb je n mijn
vriendelijken gastheerpMesscr
Kinder kapitein Pownall. Ik hb over
den inval uwer geachte vrouwjespro-
ken Kinder. Die arme mevrow Kin
der is wat ziekelijk, overigenseen al
lerliefste vrouw, Pownall."
Die professor zag er ook besottelijk
uit. Ik behoefde aan zijn kortzictigheid
niet te twijfelen, want hij dreg niet
alleen een bril. maar knipoogd gelijk
een uil in het volle daglicht Hij was
kort van gestalte maar een fcersterk
man in zijn voorkomen, en ag eruit
alsof hij jong noch oud was, ret 'nvrij
zichtbare pruik, een bleek gelat en hoo
ge wangbeenderen Hij droeg: gewone
burger kostuum een rok, zvirt satij
nen vest lange das, slecht emaakte
broek en vuile laarzen. En.nevrouw
Kinder was dus ziekelijk, He arme
ziel De hemel beware mij lijn jacht
was niet ingericht voor patinten van
het schoone geslacht. Ik rild bijna bij
't denkbeeld eener zieitogene Ameri-
kaansche dame aan boord ran mijn
scheepje. Ik kon er mij enter niet
meer van losmaken.
Mevrouw Kinder had gew al haar
zinnen op dien gril gezet, en e profes
sor was een toegevend echtgeuot. Der
halve was ik genoodzaakt eerformeele
uitnoodiging te doen en den \lgenden
morgen namen wij versch melk.
vruchten, kippen versch view?1- e»
mrjnheer en mevrouw Kinder aan ooord.
Het was een warme heldere dag
doch mevrouw Kinder droeg een groo-
ten mantel met een hoed die veel op
een Arabischen burnoes geleek, en
hield haar sluier naar beneden.
Toen zij met veel hulp op het^dek
kwam. kon ik bijna niets van haar zien
dan den top van haar neus. Doch in de
kajuit deed zij haar mantel en sluier
af. Ik zag met verbazing'dat zij veel
jonger dan haar man was. alhoewel ook
zij, evenals haar echtgenoot, bijziende
v/as, en een bril droeg
Het was een jonge schoone vrouw,
ondanks de onbehagelijke wijze waarop
haar krullend haar naar achteren ge
kamd en verborgen was haar gelaat
had de schoone olijfkleur van een
Spaansch meisje, hare trekken waren
goed gevormd en haar tanden fraai
wit. Ik hielp het anker lichten, en de
gordingen van het groote zeil uitwerpen
terwijl de oude Bell het vreeselijk druk
had met het ongewoon feestelijk ont
bijt, en Eli, de jongen, het roer nam.
„Waarheen, kapitein," vroeg de
jongen.
Het tochtje was een gril van mevrouw
Kinder. De gewone galenterie vorderde
dus dat ik het jacht ter harer beschik
king stelde.
Haar man fluisterde haar iets toe, en
zij zeide verlegen
„Ik wilde gaarne, langs de Zu^-
Oostelijke kust varen, en een poosje
vertoeven, tenminste wanneer u zulks
goed vindt, in de heerlijke baai, Hun
ter's Cove. Ik verlang er naar, gindsche
streek eens te zien
Zij zeide dit op langzame, sluiksche
wijze, alsof zé een geleerd lesje opdreun
de. Ik zag de oogen van den professor
knippen, zelfs zijn glazen konden dat
niet verbergen. Doch ik had mevrouw
Kinder hare keus gegeven, en moest
gehoorzamen.
„Houd het jacht goed bij den wal,"
waren mijn bevelen, „en wanneer ge
het punt van Hinter's Cove rond gezeild
hebt, laat dan het lichtste anker
zakken. Ik weet dat de grond er'goed
is, en stroom heeft men er niet."
Ik kan niet zeggen, dat mevrouw
Kinder veel tot het algemeen genoegen
bijbracht. Zij sprak heel weinig, en op
zachten toon, en nooit wanneer men
't woord tot haar voerde. Het scheen
mij niet toe dat haar gezondheid in
zulk een slechten toestand was als
de angstige bekommernis van haar echt
genoot zich die voorstelde. Doch ze was
zonderling afgetrokken, en afkeerig van
alle uitstalling harer talenten. Wanneer
ik haar verzocht ons op een stukje mu
ziek te vergasten er was een plano
aan boord weigerde zij op beleefde,
doch stellige wijze. Evenmin scheen zij
zich veel om de schoone gezichten of
eenig artistiek, letterkundig of weten
schappelijk gesprek te bekommeren.
Doch ze was zichtbaar zeer verlangend,
zenuwachtig gespannen, om Hunter's
Cove te zien.
We moesten zoo dicht mogelijk langs
de kust zeilen, want het frissche koel
tje deed zijn best om ons naar den Cana-
deeschen oever te drijven doch het
jacht hield zich goed, en we konden het
flink genoeg besturen, op voorwaarde
dat ik het roer nam, en Eli en Bell bezig
waren om de zeilen te reven, of ander
werk te doen. Wat Bell aanging, deze
scheen op dien dag overal tegelijk te zijn
op 't eene oogenblik met sauspannetjes
rinkinkelende, en 't andere oogenblik
meer zeilen bijzettende. Ook leende ons
mr. Cartmore, die altijd even beleefd
was, dikwerf de hulp van zijn sterken
arm op die wijze hielden we den schoe
ner flink in toom, wannéér hij als een
vurig paard over de golven vloog, die
er om heen schuimden.
Toen wij de baai bereikten, waarnaar
mevrouw Kinder zoo verlangde, was
het bijna etenstijd, en men kwam
overeen dat wij onze landing zouden
uitstellen tot na ons middagmaal. Het
jacht bleef in 't stille water liggen, dat
zoo kalm en helder ais een molenvaart
was, die het rotsachtig hoofdland
beschermde voor de golven en stroomen
van 't breede meer. Bell riep Eli om hem
bij te staan in het hachelijk werk, om
de goede schotels op te brengen, die
op zijp k i,— W-Qmjujw; waren
toebereia. en we zetten ons In de ka
juit aan tafel met die vroolijkheid
waarmee gewoonlijk een pic-nic verge
zeld gaat. Mevrouw Kinder scheen in
beteren luim Zij sprak weinig, haar
blooheid overtrof haar welbespraakt
heid, doch zij lachte nu en dan bij een
of andere vrooiijke opmerking en het
was een echt liefelijk lachje en in
geenen deele zooals men verwachten
zou aan een gebrilde Minerva te be-
hooren.
Hunter's Cove is een zeer afgeschei
den baai ofschoon dicht bij steden en
een goed bevolkte streek liggend, en ik
heb zelden een meer verlaten plek gezien
met zijn wild boschland en verspreide
rotsen. Slechts een woning was er zicht
baar een soort van hut, en toenmaals
had een houthakker mij gezegd dat ze.
jaren geleden voor het bergen van goe
deren gebouwd was geworden. Ik be
speurde niet dat er menschelijke wezens
woonden, doch toen de v/ind het slanke
geboomte in een naburige kreek in be
weging bracht, zag ik iets dat veel op
een groote boot geleek, die nu te water
werd gebracht. Ik dacht daar echter
niet meeiaaan. De baai mocht het toe
vluchtsoord van visschers of anderen
zijn, wat de boot betrof men had ze
daar gewis als onbruikbaar achterge
laten.
We zaten aan tafel, en ontkurkten
een flesch ouden wijn en champagne
ter eere van deze gelegenheid. De kur
ken vlogen in het rond en het gesprek
was vroolijk en aangenaam. Ik had
Cartmore nog nooit zoo opgewonden
gezien. Ook professor Kinder scheen
een ander man hij was veel levendiger
en prettiger, terwijl zijn zieke vrouw,
hoewel ze weinig sprak, echter in stilte
lachte en tevreden scheen. Eens of
tweemaal kwam het mij voor dat Car-
more's vroolijkheid te sterk was om
natuurlijk te kunnen zijn, hij was luid
ruchtig, prettig, zelfs ontembaar, doch
nu en dan hield hij in dien vloed van
woorden en scherts op, boog zich
voorover en scheen te luisteren. Dan
werd hij weder zoo vroolijk en luidruch
tig als ooit. Eens of tweemaal had ik
kunnen zweren dat, door haar bril heen,
mevrouw Kinder's groote, donkere
oogen op half verontruste, treurige wijze
op mij gevestigd waren doch wanneer
zij mijn blik ontmoette, verdween die
uitdrukking plotseling.
„Geen wijn meer, ik dank u wel," zei
de dame, toen ik haar glas wilde vullen.
Ik hield op, met de flesch in mijn
hand.
„Cartmore," zeide ik, „hoort ge dat
zonderling plassend geluld, evenals
roei-riemen die stil in het water gaan."
„Hè? Neen, ik hoor niets," zei hij,
van zijn stoel opstaande en zich naar het
kajuitsvenster begevende.
„Nu, dat hoor je toch wel, dunkt me,
riep ik uit, toen hierop een nieuw en
krachtiger geluid volgde.
Dit was niet meer of minder, dan een
getrap of geschuifel van voeten boven
ons op 't dek, dat vergezeld scheen te
gaan van worstelen en slaan en een ge-
smoorden gil van verwarde stemmen,
waaronder ik de krachtige matrozentaal
van den ouden Bell meende te herken
nen. Mr. Cartmore antwoordde mij niet,
doch wierp zich met een sprong als van
een tijger op mij, en sloeg zijn armen om
mij heen, terwijl hij de mijne dicht aan
mijn zijden drukte.
„Ben je gek," riep ik verontwaardigd
uit, terwijl ik mij uit zijn arm zocht los
te worstelen. We waren beiden sterk, en
Cartmore had zijn handen vol om mij
te houden.
„Snel, Kinder, snel," zeide hij.
Professor Kinder's handelwijze was
zeer opmerkelijk. Fluks zijn grooten bril
afnemende en dien wegsmijtende, stond
hij van zijn stoel op, greep een servet,
en maakte zich met veel, behendigheid
gereed om mijn armen aan elkaar vast
te binden. Over dit onbegrijpelijk
verraad in woede ontstoken, waagde ik
een hevige krachtsinspanning, wist een
harfd los te krijgen en gaf Kinder een
slag die hem tusschen de schotels en gla
zen aan de overzij deed waggelen.
Het gele gelaat van den valschen
professor werd doodsbleek. „Dat zal
je duur te staan komen. Als ik je niet
neerschiet, ben ik geen man."
Hij cros nu een revolver uit zqn
borstzak en hield mij die vlak voor.Wat
er nu volgde kan ik mij slechts flauw
herinneren. Dat Pat Cartmore herq
scheen te waarschuwen dat mevrouw
Kinder voorwaarts sprong en zich, met
uitgestrekte armen tusschen mij en
het doodelijk wapen wierp dat al
les weet ik doch van hetgeen er gespro
ken werd, is niets in mijn herinnering
overgebleven. Er was veel rumoer, en
ik weet zeker dat Kinder mij met een
of ander zwaar instrument, verscheiden
slagen op het hoofd gaf, ik Weet dat
ik bedwelmd op den grond lag, en dat
de laatste indruk dien mijn vermo
gens opnamen, wasteen stomme ver
bazing, dat mevrouw Kinder, wier
bril neergevallen was, en wier lang
zwart haar in golvende massa's over
haar schouders hing, er zoo jong en lïef
uitzag,toen zij een slankenarm over mijn
lichaam opgeheven hield, en om mijn
leven scheen te smeeken. Nu viel ik in
onmacht. Toen ik weder bij mijn zin
nen kwam was ik alleen, en lag op een
sofa in de hut, stijf en pijnlijk, en met
duistere en pijnlijke gewaarwordingen.
Te vergeefs trachtte ik te schreeuwen,
want er was een bal tusschen mijn tan
den, en mijn stem klonk als het gemom
pel van 'n doofstomme. Handen en
voeten waren gebonden, doch mijn
hoofd lag op een zacht kussen. Ik kon
wel raden dat het de goedhartigheid
eener vrouw was die deze kleine verlich
ting in mijn gevangenschap yeroor-
zaakt had. Ik kon voelen dat het
jacht in snelle beweging was, het
vloog over de golven van 't meer, en
zeilde onder een frisschen wind. Wat
was de bedoeling van dit verraderlijk
gev/eld, waarvan ik het slachtoffer ge
weest was? Ik twijfelde niet, dat er
een of ander dièpzinnig komplot in 't
spel was, doch waarom had men mij
voor zulk een aanval uitgepikt Niet
om wraak. Niemand had naar ik meen
de, eenige weerwraak op mij te nemen,
en Cartmore 't minst van allen. Toch
zeker niet ter wille der weinige dollars
aan boord Soms met het plan om
het jacht in bezit te krijgen Wat was
dat nu Een schot J a, het was het
geluid van een klein kanon, onmiddel
lijk door een tweede gevolgd, en daarop
hoorde men een verwijderd musket-
vuur. Ik was een oogenblik verbaasd,
en zonk daarop in slaap.
Wat mij nu het eerste voor den
geest staat, is, dat ik te bed lag in mijn
eigen kamer, in mijn eigen huis aan de
kust van Canada. J uffrouw Mackinson
de moederlijke oude Schotsche vrouw,
mijn huishoudster, en die in ziekten
een goede zorgvuldige oppasster was,
sloop op zachte pantoffels door het
vertrek er stonden medicijn-fleschjes
op tafel, en 't vertrek was duister.
„Ik vertel u geen woord, mijnheer
tot u genoeg hersteld bent om het te
mogen hooren en de dokter dit toestaat.
Wanneer u nieuwsgierig daarnaar bent
moet u maar ferm de medicijnen inne
men, en er uw hoofd niet om breken tot
u weer beter bent. Ja ja, de oude Effie
kan u niet omkoopen, noch met bidden
noch met smeeken."
De waardige vrouw was onverbidde
lijk en de dokter was het eveneens, bei
den gaven mij geen belangrijke inlich
ting tot ik geheel aan de beterhand was.
Eens of tweemaal hoorde ik Bell's
grommige stem buiten, doch hij
mocht nooit binnenkomen. Tenslotte,
toen ik welvarende genoeg was om op
te zitten en zoo veel biefstuk, thee en
confituren te nemen als mijn huis
houdster meen-de dat dienstig voor mij
was, bracht de dokter Bell binnnen.Den
ouden zeeman behoefde men niet
lang te overreden om alles te verteilen
wat hij wist.
„U ziet, kapitein," zeide hij. „ik
ben zelf met recht verlegen dat ik
zoo'n domoor ben geweest, om mij door
die landkrabben te laten overvallen.
Doch ik was beneden, en Eli op 't dek,
en de domme Jongen roept niet vóór de
boot geënterd is, en de negers aan boord
klauteren. Toen schreeuwde hij, en ik
kom naar boven, en we speelden een
minuutje „er op of er onder." Maar
de hemel bewaar me, mijnheer, ik ben
een oude schuit,die nauwelijks vaarbaar
is en ik kon niet veel uitvoeren tegen
acBt volwassen negers en twee blan
ken."
„Negers," zei ik ontsteld „bedoel je
daarmee, dat die onze aanvallers wa«
ren
„Ja mijnheer," zei Bell, zijn hoed in
't rond draaiende, „de negers waren in
die lage hut aan wal verborgen, en wo
ken lang daar geweest, ten einde naaf
middelen uit te zien, om op Engelschen
bodem te geraken, waar ze natuurlijk
vrij zijn. Want ziet u mijnheer, zo
waren hun meesters in TenesrAe'ont
snapt, en geholpen door somro.ïgen van
die emancipatie-vereenigingeA. De ne
gers waren ontvluchte slaven die zich
beijverden om buiten 't bereik der
Amerikaansche wet te komen, en
Cartmore en de professor...."
„Wanneer ik ooit die grove landroo-
vers tegenkom," riep de oude Bell.
krachtig uit, „zal ik eens met hen afre
kenen op een wijze die ze niet bevallen
zal, Om het jacht te nemen was al
slecht genoeg, maar u zoo toe te take
len. Maar hier is een brief, meneer, dia
de leelijkert mij verzocht heeft u te
overhandigen, toen hij naar Canada
overstak en Eli en mij losmaakte, nadat
de meeste negers in tie booten waren.''
De brief was kort
„Duizend verontschuldigingen, mijn
waarde Pownall, voor de vrijheid, dis.
wij met uw fraai jacht genomen heb
ben, nood breekt <wet, zooals ge weet.
Onze zwarte vrienden verzoeken mij ti
te bedanken dat ge hen uit de kluisters
van den Columbiaanschen Arend hebt
willen bevrijden, en de geheele zaak zóu
alleen stof tot lachen hebben gegeven,
ware de ongelukkige slag achterwege
gebleven, dien ge den professor gegeven
hebt. Dat dreigde bijna de grap in een
treurspel te veranderen, want het kostte
ons groote moeite, onzen vriend te be
letten die vermeende beleediging irj
bloed af te wasschen. We werden ach
tervolgd doch't schip dat zeer snel vaart
redde ons leven. Mochten we elkaar
nooit meer ontmoeten, hetgeen, helah3
zeer waarschijnlijk is, zoo wil ik u bij
dit afscheid, voor uw bewezen gastvrij
heid, 'n goeden raad geven Wees esrj
andermaal een beetje minder vertrou
welijk hetgeen gij, Engelschen,
meen ik „groen" noemt.
Geheel de uv/e,
P. CARTMORE."
„En laat mij u nu, mijnheer, zoo kort
mogelijk, het overige van het verhaal
vertellen," zei de dokter. „Die mijnheer
Cartmore is een der beroemdste van al
de bezoldigen agenten van den onder-
aardschen spoorweg, zooals zij het
werkzaam gedeelte der Maatschappij
noemen. Hij had de ontvluchting van
een aantal slaven uit Tennessee, acht
man, vijf vrouwen, en verscheidene
kinderen bevorderd, en, met veel
moeite was dat troepje te Hunter's
Cove gehuisvest, ten einde middelen
af te wachten om ze naar Canada te
vervoeren, Behalve dit, was de Maat
schappij belast met een zeer schoon
negermeisje. Cornelia Rashlegh, uit
Mobile. Haar eenige hoop was naar on
ze vrije streek te vluchten. Zij was,
zooals gij waarschijnlijk wel gegist hebt,
de zoogenaamde mevrouw Kinder, en
haar zijtge wellicht uw leven verschul
digd; want ik weet dat de quasie-profes-
sor, wiens naam Hiram Leech is, een
ware schelm is."
De dokter vertelde mij verder dat het
ontvluchte meisje lang te Buffalo ver
borgen was geweest, Jn 't huis eener
bejaarde dame die het volk en dfe wet
getrotseerd had om 't hulpelooze schep
sel te beschermen. Men had haar ver
momd, door haar voor Kinder's vrouw
te doen doorgaan, en wanneer zij te
Dover aankwam, zou zij in een familie
van ijverige abolitionisten, worden op
genomen, die haar te Toronto of Mon
treal vrienden en bezigheid zouden ver
schaffen. Het komplot om zich van 't
jacht te verzekeren was door mijn eer
sten gast bedacht geworden, die alleen
om dat doel mijn kennismaking ge
zocht had. De negers met twee blan
ken om hen te helpen, hadden mijn
scheepsvolk makkelijk overrompeld, en
Cartmore was in alle opzichten geble
ken geschikt te zijn geweest om den
schoener naar Canada te sturen. Doch*