m 'oi - 2 \K re rt ES B9 K «O lHfPPP GC GC --? *3 octiao fS Sr1 crc c ro a o co: S3 11 -ri rt O _p s g. pr 3! ro ff-* 3 <"D »-«5 to Ï9° "~B -1 to CL 61 cr n O o tsr ff re 3 U/ <i f w B p V li K- rpS caEf I g? a S C» M» (T> M» £T S?5ïï E o -a Sa fr K cr« e-I i - B- Zi CL Ct» p frs 3 p-Ssi 8 g N c- 2 sn g §--p 305 O ts ^g-li H~ Cl- S ft «ge «cl I—OfQ I s I 3 F s P- re li3 n Tajr-fl^y* erg«rzzF £8 f§£ö 1*1 I .5 13-2 3 8 I c P- ?3' 32 a P Z& P 53 - CL re ÏQ 3 C A4-0 cr rt) C ffQ 6* 2: 2 5. ff co 1 2 O dg p 3 o 2 ia 3 c^cre, 3 clH 3 t 3a. ft O r- «ff: 3 B -"*Mf ÊS^S i T 3 CTQ 3 rt> 7 T IQ B re re -3 •O re 5"Se O ft c S tl E.Ë CL re re o S <2 »eB p n S a *33" o 2 5 fi re d o_P ft> CL a n - A Si ai a S Q3 rr°- (t Cf o n n> rt y O C P rt 11 re f p fa B ~^F <j I^JS f 3 1 S* re a> g j3 ca re E 2- ST JJ JJ "Fo-i 9*^-axww co o to 4». co O -^3 cn m co o* qx o* 3J"*- tS\ O I CO 00 co I I MÜJIOIC CD O N* go <1 Cx CS) CO Ü1 s] O c to 3: ff S z K CO z s- »T=» p? T=J zoal te Dover met Iemand kennis ge maakt. Dit was name ijk met den knap pen, donkeren heer dien ik a^n de kade te Buffalo een oogenblik te paard had gezien en die nu door de Westelijke districtenvanCanada reisde. Hij was zoo als ik giste van Engelsche geboorte, en noemde zich Cartmore Doch alhoe wel Van Engelsche of liever Iersche af komst, was mijnheer Cartmore zoo lang in Amerika geweest, dat hij den tongval en de spraajjbuiging der Yan kees overgenomen en de- staten van Michigan tot Florida doorkruisd had Het was na een diner in het Victoria- hotel toen ter tijde het voornaamste te Dover dat ik mijn nieuwen vriend de uitnoodiging deed eeij* tocht met mij in den schoener te doen." „Het zou mij recht aangenaam zijn van uwe gastvrij heid gebruik te maken zei mijnheer Cartmore. ..doch ziet u de gouverneur-generaal zal mij te Quebec wachten." Hier daalde zijn stem, en keek hij zeer geheimzinnig- ,,er moeten brieven bezorgd worden, die onmogelijk aan de post kunnen worden toevertrouwd." Mijn vriend bezat de dwaze manier om Iersche gebaren met Pennsylvani- sche zinnen te vermengen en op een ander tijdstip zou ik gelachen hebben bij het bloote denkbeeld dat hij een geheim gezant van de Britsche legatie te Washington was. Doch in een nieuw land moest men zoo kieskeurig niet zijn: de man was pleizierig, en ik had geen reden om hem te wantrouwen. Ik over reedde mijnheer Gartmore mij op een tochtje te vergezellen, en na wat heen en weer gepraat, nam hij de uitnoodigng aan „De lieden uit Quebec," zeide hij (hij zinspeelde niet verder op den gou verneur-generaal van Canada „moe ten hun geduld nog ,maar een paar da gen op de proef stellen. Er was vliegen de haast toen hij vertrok, en hij zou wei bijtijds in de hoofdstad aankomen om alles in orde te brengen." Dus gingen we. flink uitgerust, ter zee, of liever op 't meer. Het was over al een prettig gezicht. Aan tallooze beuken, masthoornen en kruipende wijn gaardranken waren de blaren met heer lijk herfstrood overtogen, en de schar laken tinten van een gedeelte des wouds vormden een prachtig contrast met het sombere groeien der pijnboomen en 't lichte groen der slanke faarsboomen. De wind was licht en veranderlijk, juist het doelmatigst weer om de zeil- krachten van 't jacht te beproeven, en de breede, grijze waterplas, bij zons ondergang als opaal schitterende, maakte een aardig effect tegen de rots achtige eilandjes. Mr. Cartmore scheen een prettige gezel te zijn. Hij kon goed zingen, blies beter op den hoorn dan een conducteur der mail was handig met allerlei spelen van gewoon kaarten tot piquet toe en had een menigte anecdoten in voorraad. In't algemeen beviel hij mij uitstekend en toen we aan den met bosch omzoom den Noord-Westelijken oever landden, en een jachtpartij in de bosschen hiel den toonde hij met zijn vuurwapen groote behendigheid en schoot de t.wee eenige dassen die we op het spoor konden komen. „Op mijn woord," zeide ik bij een de zer gelegenheden „dat is een mooi schot. Honderd en dertig meter op zijn minst, en de das sprong juist uit zijn schuilplaats toen ge uw geweer aanleg de U moet datr veel gedaan hebben." Mijn nieuwe vriend trok nu den laad stok uit zijn lang geweer, wierp zijn oog op het doode wild aan zijne voeten, en zag mij met een komieke uitdrukking op zijn gebronsd gelaat aan. „Praktijk kapitein Dat moogt u wel zeggen. Ik heb den tijd gekend dat elke vijand die voor 't geweer van Cartmore kwam, zijn testament wel kon maken." „Zeker de Indianen," vroeg ik. Mr. Cartmore's antwoord was eenigs- zins onbestemd. „Indianen Daar zijn enkele wil de katten onder die roode villers dat is waar, maar er zijn erger wilden in Amerika, kapitein, dan die .ooit ge schilderde of arenasveeren aroegen. Wel in 't Zuiden heb ik den tijd beleefd toen de bloedhonden...." Hij hield op beet zich op de lippen en zijn door de zon verbrand gelaat werd scharlaken rood „Bloedhonden." zei ik „Het spreken over die ellendigen doet mij aan de ou de Spaansche overweldigers hun wree- de vervolging der Caralden denken. Ik heb gehoord doch ik kan 't nauwelijks geiooven dat de slaveneigenaars in t Zuiden zulke honden gebruiken om negers te vangen." Tot mijn verbazing brak mijnheer Carmore in een uitval tegen t heele gekle urde ras uit en voor namelijk tegen voortvluchtige slaven en de blanke abolitionisten 1) die hen hielpen. Hij was zoo hevig op dit stuk dat we een lang gesprek had den want het deed mij leed een land genoot van mij zoodanig door vooroor- aeelen verbdnd te zien, die hij onder de planters van het Zuiden had opge daan. Doch wat dit onderwerp betrof, wilde mijnheer Cartmore niet naar rede luisteren ,,'t Is te erg sir, om zulke omverwer pende beginselen te verdedigen," zeide hij, .vergeef mijne warmte, kapitein, maar ge ziet dat de kwestie in een noten dop ligt. ik ken de negers, gij niet. Wat zijn ze Wel levend goed, en anders niet, die zwarte kerels 1 Senator Cass heeft nooit verstandiger of wijsgeeriger woord gesproken dan toen, hij het Huis die definitie gaf Wat de emancipa tie aangaat, sir, 't is de meest schaamte- iooze rooverij, en mocht iemand Cart more's opinie vragen, ze ligt voor de hand." Ik lachte en vatte een ander onder werp op Het was niet de eerste maal dat ik personen ontmoet had die, in andere za ken mild en vrijgevig, in deze kwestie meedoogenloos. onbuigzaam waren. Dien avond maakten we van 'n flink koeltje gebruik stevenden naar den Amerikaanschen wal, en ankerden tegenover Munroë Den volgenden morgen kwam er een boot aan zij. en vroegen twee personen verlof om aan boord te komen. Een hunner was een eenvoudig gekleed man, met een streng uiterlijk. doch „politie-beambte" Ütond zoo duidelijk op zijn gelaat te lezen als er D42 op zijn hals geborduu d was de andere, was een logge, beenige Kentuckiër met een trotschen blik en gefronste wenkbrauwen die alles behal ve een goed humeur aanwezen. „Morgen meneer," bromde de Ken tuckiër op wiens grove kleeren en hooge rijlaarzen van slecht bereid le der menige vlek en spat van klei en vqilnis zichtbaar waren „deze me neer is een vrederechter van den Staat en wij komen voor dienstzaken hier." „Waarlijk," zeide ik, bijna door den brutalen toon van den kerel gekwetst, „wat kunnen dit voor zaken zijn „Laat mij 't woord, mijnheer Gregg," zei de officier van justitie op droge, doch beleefde wijze, „ik zeide vóór ik wegging dat we geen klachten tegen dezen heer hebben We verzoeken alleen een antwoord op een of twee vragen, van welke het mijn plicht is die u in naam der wet te doen." Dit bracht mij in verlegenheid, doch ik zag dat de laatste spreker, hoewel hij ferm keek toch hij geen lust had be- leedigend te worden dus verklaarde ik mij bereid om alle noodige informatie te verstrekken. „Uw naam, mijnheer," zei de officier van justitie, een aanteekenboekje en een potlood voor den dag halende „Henri Wadmore Pownall." „Nationaliteit en beroep „Engelschman, vroeger kapitein in dienst van Hare Majesteit, nu kolonist in Westelijk Canada." De gelaatstrekken van den Kentuc kiër namen nu een veel minder woeste uitdrukking aan. Het volk van zijn ge boortegrond heeft een bizonderen eer bied voor militairen, en de kennisgeving van mijn maatschappelijken stand scheen hem te verteederen. 1) Abolitionisten zijn voorstanders van de afschaffing van slavernij en slavenhandeL „We behoeven den kapitein niet las tig te vallen onze vogel zal hier niet geborgen zijn dunkt me zeide hij terwijl hij zijn sigaar, nu tot een stompje geworden, over boord wierp „Wacht een oogenblik, mijnheer Gregg," zei de officier van justitie, ,mijnheer ik ben u eenige opheldering verschuldigd. Ik voldoe hier aan mijn plicht door de maatregelen van het be sluit omtrent de weggeloopen slaven uit te voeren." „Wei kapitein." zei de Kentuckiër 'n versche sigaar aanstekende „een komplot zwarte duivels is uit Tennessee ontvlucht en er is meer dan vier dui zend dollars belooning uitgeloofd voor dien blanke die de hand op hen legt. Ze zijn weggeloopen geholpen pn mee genomen door een eersten sch' m dien ik villen zal wanneer ik zijn leeujk ge laat maar zie of men mag mij de we reld uitbonzen I" Hier viel de officier hem in de rede. daar mijn geduld ten einde liep, en deelde mij in 't kort mede eerstens dat er een aantal kostbare slaven, veer tien in getal, van een landgoed in Tennessee ontvlucht waren ten twee de dat de Kentuckiër Joshua Gregg was, een der beroemdste van de aan gestelde menschenjagers wier vak het was weggeloopen negers te achtervol gen ten derde, dat het huidig onder zoek minder de slaven betrof, die tot heden heimelijk verborgen waren, dan wel den man die hun vlucht bevor derd en geholpen had. „Dat is de bekende Dan Holt, de schandelijkste Iersche oplichter die ooit in dienst van die schelmachtige lafaards de onderaardsche spoorweg-abolitie- mannen gestaan heeft :tweemaal heb ben we elkaar ontmoet. Dan Holt en ik, en tweemaal is de slang er heelhuids afgekomen, maar iaat me nog eens een greep doen, dan zullen we zien I" De officier bemerkte den afkeer, waarmee ik naar de bedreigingen van den snoodaard luisterde. Hij zelf was kalm en vastberaden, doch bij hem be trof het een zaak van plicht, geen werk van genot, om slaven en hun me deplichtigen achterna te zetten. Daar om schreef hij vlug mijn verblijfplaats, den naam van 't jacht, en de namen van mijn scheepsvolk Bell Broadham en Eli Coob op. en stapte met zijn ruwen gezel weer in de boot. Toen de haak tegen de zijde van 't schip gedrukt werd, om af te stooten, scheen zich de offi cier nog iets te herinneren. „Houd nog even op, baas," riep hij den roeier toe. „Zeg eens, kapitein Pownall Ik vergat geheel u te vragen of ge ook gezelschap aan boord hebt „Alleen een vriend, mr. Patrick Cartmore, een genaturaliseerd Ameri kaan,die'n pleiziertochtje medemaakt." „Toch geen van die huichelachtige venijnige abolitionisten," bromde de menschen-jager. „in 't geheel niet," antwoordde ik. „Mr. Cartmore's denkwijzen omtrent de slavernij zijn volkomen de uwe." Dit was overtuigend. De negerjager grijnsde de officier verzocht den roeier voort te maken, en weg waren mijn onwelkome bezoekers. „Doch waar is mijnheer Cartmore" vroeg ik met zekere verbazing, toen de oude Bell, die zoowel stuurman en kok als matroos aan 't roer was, met warme koffie en wafelen kwam aanloopen Mijn gast stond gewoonlijk vroeg op en nimmer te voren zoo traag geweest met zich op het dek te vertoonen. De oude zeeman zeide dat mijnheer Cartmore zware hoofdpijn had. Hij had mi' zijn compliment gedaan en zou zoo spoedig mogelijk opstaan als hij zich wel bevond. ,,'t Is toch niet ernstig hoop ik Bell Immers geen teeken van koorts," vroeg ik eenigzins ontsteld. Bell zeide dat hij daarvan niets wist. Mijnheer had gezegd dat de punch den vorigen avond misschien wat te sterk was wijl hij vóór den mid dag zoo frisch als een hoentje was geweest. Heel wel Bell, wanneer het ontbijt is afgeloopen zullen we dat onderzoe ken." De punch, dat was gekheid Naar mijn verbeelding was het een goed mengsel geweest, en had ik opgemerkt dat mijn gast een sterk en koel hoofd had. Maar het ijs, het ijs dat in dit snikheete klimaat likeur in nectar ver anderde dit maakte misschien een on derscheid Best 1 We onderzochten en besloten Oostwaarts te zeilen. Den wal verloren wij uit het gezicht en mr. Cartmore vertoonde zich op 't dek. vol verontschuldigingen over het late uur waarop hij te voorschijn kwam. De koffie zeide hij hoe ver- eerend voor mijn kok had al die muizennesten uit zijn hoofd gejaagd," Zijn hoofdpijn was geweken Hij was zeer opgeruimd en vroolijk, en lachte hartelijk toen ik hem Ver haalde welk bezoek ik dien morgen ont vangen had, en toen ik het het dreigend voorkomen van den vreeselijken Joshua Gregg beschreef. ,.Een van die menschen. mijnheer, die op ruw goud gelijken, zooals het uit de mijn gehouwen wordt," zeide hij. grijnzende ik heb over dien moedi gen burger in de bladen van Nieuw- Orleans een en ander gelezen. Hij is on gepolijst, maar zoo zijn de Columblaan- sche kerels." „Ieder zijn smaak, Cartmore,' zeide ik. „Wat mij betreft, ik houd liefst die heeren steunpilaren van dat land op eerbiedigen afstand." Cartmore lachte hartelijk. Hij was dezen dag zoo vroolijk als een vogeltje. We hadden stil weer, daarop kwam eer vriendelijk koeltje, dat het meer in be weging bracht. We vlogen nu naar Buffalo, en lieten bij !t opkomen der maan 't anker vallen. We brachten het grootste gedeelte van den volgenden d^ door met door de stad te slenteren, en later herinnerde ik mij dat Cartmo'e wegsloop, terwijl ik druk in 't middm eener partij billard was, en eerst ia twee uur terugkeerde. Juist toen ik de biljardkamer verliet om aan bood te gaan, kwam hij opdagen en stzk zijn arm door den mijnen. „Ik heb daar een groote vrijheid ge nomen, Pownall, beste jongen," zeüe hij. „Ik heb het gewaagd een oid vriend van me een soort van have beloften te doen, dat je hem en .ijn vrouw wel eens op een pleiziertocltje langs het zomermeer zou willen meïie- men. Zou je dat willen, als een gtst- vrije goede kerel. „Wel zeker. Uwe vrienden zijn ook de mijne." „Ha," zei Cartjjnore, „daar ho je hem juist in deze straat die in gindshen winkel staat te kijken. Hij is te korzich- tig om ons te herkennen, laat on dus oversteken, dan zal ik je aan hem voorstellen. Hij is een man van erhe- ven beginselen, en zijn vrouw s een volmaakte huishoudster." Zoo speken- de duwde Cartmore mij half nar de tegenovergestelde straatzijde, waar zijn vriend stond, en stiet dezei tegen den elleboog. „Zoo Kinder. Hier heb je n mijn vriendelijken gastheerpMesscr Kinder kapitein Pownall. Ik hb over den inval uwer geachte vrouwjespro- ken Kinder. Die arme mevrow Kin der is wat ziekelijk, overigenseen al lerliefste vrouw, Pownall." Die professor zag er ook besottelijk uit. Ik behoefde aan zijn kortzictigheid niet te twijfelen, want hij dreg niet alleen een bril. maar knipoogd gelijk een uil in het volle daglicht Hij was kort van gestalte maar een fcersterk man in zijn voorkomen, en ag eruit alsof hij jong noch oud was, ret 'nvrij zichtbare pruik, een bleek gelat en hoo ge wangbeenderen Hij droeg: gewone burger kostuum een rok, zvirt satij nen vest lange das, slecht emaakte broek en vuile laarzen. En.nevrouw Kinder was dus ziekelijk, He arme ziel De hemel beware mij lijn jacht was niet ingericht voor patinten van het schoone geslacht. Ik rild bijna bij 't denkbeeld eener zieitogene Ameri- kaansche dame aan boord ran mijn scheepje. Ik kon er mij enter niet meer van losmaken. Mevrouw Kinder had gew al haar zinnen op dien gril gezet, en e profes sor was een toegevend echtgeuot. Der halve was ik genoodzaakt eerformeele uitnoodiging te doen en den \lgenden morgen namen wij versch melk. vruchten, kippen versch view?1- e» mrjnheer en mevrouw Kinder aan ooord. Het was een warme heldere dag doch mevrouw Kinder droeg een groo- ten mantel met een hoed die veel op een Arabischen burnoes geleek, en hield haar sluier naar beneden. Toen zij met veel hulp op het^dek kwam. kon ik bijna niets van haar zien dan den top van haar neus. Doch in de kajuit deed zij haar mantel en sluier af. Ik zag met verbazing'dat zij veel jonger dan haar man was. alhoewel ook zij, evenals haar echtgenoot, bijziende v/as, en een bril droeg Het was een jonge schoone vrouw, ondanks de onbehagelijke wijze waarop haar krullend haar naar achteren ge kamd en verborgen was haar gelaat had de schoone olijfkleur van een Spaansch meisje, hare trekken waren goed gevormd en haar tanden fraai wit. Ik hielp het anker lichten, en de gordingen van het groote zeil uitwerpen terwijl de oude Bell het vreeselijk druk had met het ongewoon feestelijk ont bijt, en Eli, de jongen, het roer nam. „Waarheen, kapitein," vroeg de jongen. Het tochtje was een gril van mevrouw Kinder. De gewone galenterie vorderde dus dat ik het jacht ter harer beschik king stelde. Haar man fluisterde haar iets toe, en zij zeide verlegen „Ik wilde gaarne, langs de Zu^- Oostelijke kust varen, en een poosje vertoeven, tenminste wanneer u zulks goed vindt, in de heerlijke baai, Hun ter's Cove. Ik verlang er naar, gindsche streek eens te zien Zij zeide dit op langzame, sluiksche wijze, alsof zé een geleerd lesje opdreun de. Ik zag de oogen van den professor knippen, zelfs zijn glazen konden dat niet verbergen. Doch ik had mevrouw Kinder hare keus gegeven, en moest gehoorzamen. „Houd het jacht goed bij den wal," waren mijn bevelen, „en wanneer ge het punt van Hinter's Cove rond gezeild hebt, laat dan het lichtste anker zakken. Ik weet dat de grond er'goed is, en stroom heeft men er niet." Ik kan niet zeggen, dat mevrouw Kinder veel tot het algemeen genoegen bijbracht. Zij sprak heel weinig, en op zachten toon, en nooit wanneer men 't woord tot haar voerde. Het scheen mij niet toe dat haar gezondheid in zulk een slechten toestand was als de angstige bekommernis van haar echt genoot zich die voorstelde. Doch ze was zonderling afgetrokken, en afkeerig van alle uitstalling harer talenten. Wanneer ik haar verzocht ons op een stukje mu ziek te vergasten er was een plano aan boord weigerde zij op beleefde, doch stellige wijze. Evenmin scheen zij zich veel om de schoone gezichten of eenig artistiek, letterkundig of weten schappelijk gesprek te bekommeren. Doch ze was zichtbaar zeer verlangend, zenuwachtig gespannen, om Hunter's Cove te zien. We moesten zoo dicht mogelijk langs de kust zeilen, want het frissche koel tje deed zijn best om ons naar den Cana- deeschen oever te drijven doch het jacht hield zich goed, en we konden het flink genoeg besturen, op voorwaarde dat ik het roer nam, en Eli en Bell bezig waren om de zeilen te reven, of ander werk te doen. Wat Bell aanging, deze scheen op dien dag overal tegelijk te zijn op 't eene oogenblik met sauspannetjes rinkinkelende, en 't andere oogenblik meer zeilen bijzettende. Ook leende ons mr. Cartmore, die altijd even beleefd was, dikwerf de hulp van zijn sterken arm op die wijze hielden we den schoe ner flink in toom, wannéér hij als een vurig paard over de golven vloog, die er om heen schuimden. Toen wij de baai bereikten, waarnaar mevrouw Kinder zoo verlangde, was het bijna etenstijd, en men kwam overeen dat wij onze landing zouden uitstellen tot na ons middagmaal. Het jacht bleef in 't stille water liggen, dat zoo kalm en helder ais een molenvaart was, die het rotsachtig hoofdland beschermde voor de golven en stroomen van 't breede meer. Bell riep Eli om hem bij te staan in het hachelijk werk, om de goede schotels op te brengen, die op zijp k i,— W-Qmjujw; waren toebereia. en we zetten ons In de ka juit aan tafel met die vroolijkheid waarmee gewoonlijk een pic-nic verge zeld gaat. Mevrouw Kinder scheen in beteren luim Zij sprak weinig, haar blooheid overtrof haar welbespraakt heid, doch zij lachte nu en dan bij een of andere vrooiijke opmerking en het was een echt liefelijk lachje en in geenen deele zooals men verwachten zou aan een gebrilde Minerva te be- hooren. Hunter's Cove is een zeer afgeschei den baai ofschoon dicht bij steden en een goed bevolkte streek liggend, en ik heb zelden een meer verlaten plek gezien met zijn wild boschland en verspreide rotsen. Slechts een woning was er zicht baar een soort van hut, en toenmaals had een houthakker mij gezegd dat ze. jaren geleden voor het bergen van goe deren gebouwd was geworden. Ik be speurde niet dat er menschelijke wezens woonden, doch toen de v/ind het slanke geboomte in een naburige kreek in be weging bracht, zag ik iets dat veel op een groote boot geleek, die nu te water werd gebracht. Ik dacht daar echter niet meeiaaan. De baai mocht het toe vluchtsoord van visschers of anderen zijn, wat de boot betrof men had ze daar gewis als onbruikbaar achterge laten. We zaten aan tafel, en ontkurkten een flesch ouden wijn en champagne ter eere van deze gelegenheid. De kur ken vlogen in het rond en het gesprek was vroolijk en aangenaam. Ik had Cartmore nog nooit zoo opgewonden gezien. Ook professor Kinder scheen een ander man hij was veel levendiger en prettiger, terwijl zijn zieke vrouw, hoewel ze weinig sprak, echter in stilte lachte en tevreden scheen. Eens of tweemaal kwam het mij voor dat Car- more's vroolijkheid te sterk was om natuurlijk te kunnen zijn, hij was luid ruchtig, prettig, zelfs ontembaar, doch nu en dan hield hij in dien vloed van woorden en scherts op, boog zich voorover en scheen te luisteren. Dan werd hij weder zoo vroolijk en luidruch tig als ooit. Eens of tweemaal had ik kunnen zweren dat, door haar bril heen, mevrouw Kinder's groote, donkere oogen op half verontruste, treurige wijze op mij gevestigd waren doch wanneer zij mijn blik ontmoette, verdween die uitdrukking plotseling. „Geen wijn meer, ik dank u wel," zei de dame, toen ik haar glas wilde vullen. Ik hield op, met de flesch in mijn hand. „Cartmore," zeide ik, „hoort ge dat zonderling plassend geluld, evenals roei-riemen die stil in het water gaan." „Hè? Neen, ik hoor niets," zei hij, van zijn stoel opstaande en zich naar het kajuitsvenster begevende. „Nu, dat hoor je toch wel, dunkt me, riep ik uit, toen hierop een nieuw en krachtiger geluid volgde. Dit was niet meer of minder, dan een getrap of geschuifel van voeten boven ons op 't dek, dat vergezeld scheen te gaan van worstelen en slaan en een ge- smoorden gil van verwarde stemmen, waaronder ik de krachtige matrozentaal van den ouden Bell meende te herken nen. Mr. Cartmore antwoordde mij niet, doch wierp zich met een sprong als van een tijger op mij, en sloeg zijn armen om mij heen, terwijl hij de mijne dicht aan mijn zijden drukte. „Ben je gek," riep ik verontwaardigd uit, terwijl ik mij uit zijn arm zocht los te worstelen. We waren beiden sterk, en Cartmore had zijn handen vol om mij te houden. „Snel, Kinder, snel," zeide hij. Professor Kinder's handelwijze was zeer opmerkelijk. Fluks zijn grooten bril afnemende en dien wegsmijtende, stond hij van zijn stoel op, greep een servet, en maakte zich met veel, behendigheid gereed om mijn armen aan elkaar vast te binden. Over dit onbegrijpelijk verraad in woede ontstoken, waagde ik een hevige krachtsinspanning, wist een harfd los te krijgen en gaf Kinder een slag die hem tusschen de schotels en gla zen aan de overzij deed waggelen. Het gele gelaat van den valschen professor werd doodsbleek. „Dat zal je duur te staan komen. Als ik je niet neerschiet, ben ik geen man." Hij cros nu een revolver uit zqn borstzak en hield mij die vlak voor.Wat er nu volgde kan ik mij slechts flauw herinneren. Dat Pat Cartmore herq scheen te waarschuwen dat mevrouw Kinder voorwaarts sprong en zich, met uitgestrekte armen tusschen mij en het doodelijk wapen wierp dat al les weet ik doch van hetgeen er gespro ken werd, is niets in mijn herinnering overgebleven. Er was veel rumoer, en ik weet zeker dat Kinder mij met een of ander zwaar instrument, verscheiden slagen op het hoofd gaf, ik Weet dat ik bedwelmd op den grond lag, en dat de laatste indruk dien mijn vermo gens opnamen, wasteen stomme ver bazing, dat mevrouw Kinder, wier bril neergevallen was, en wier lang zwart haar in golvende massa's over haar schouders hing, er zoo jong en lïef uitzag,toen zij een slankenarm over mijn lichaam opgeheven hield, en om mijn leven scheen te smeeken. Nu viel ik in onmacht. Toen ik weder bij mijn zin nen kwam was ik alleen, en lag op een sofa in de hut, stijf en pijnlijk, en met duistere en pijnlijke gewaarwordingen. Te vergeefs trachtte ik te schreeuwen, want er was een bal tusschen mijn tan den, en mijn stem klonk als het gemom pel van 'n doofstomme. Handen en voeten waren gebonden, doch mijn hoofd lag op een zacht kussen. Ik kon wel raden dat het de goedhartigheid eener vrouw was die deze kleine verlich ting in mijn gevangenschap yeroor- zaakt had. Ik kon voelen dat het jacht in snelle beweging was, het vloog over de golven van 't meer, en zeilde onder een frisschen wind. Wat was de bedoeling van dit verraderlijk gev/eld, waarvan ik het slachtoffer ge weest was? Ik twijfelde niet, dat er een of ander dièpzinnig komplot in 't spel was, doch waarom had men mij voor zulk een aanval uitgepikt Niet om wraak. Niemand had naar ik meen de, eenige weerwraak op mij te nemen, en Cartmore 't minst van allen. Toch zeker niet ter wille der weinige dollars aan boord Soms met het plan om het jacht in bezit te krijgen Wat was dat nu Een schot J a, het was het geluid van een klein kanon, onmiddel lijk door een tweede gevolgd, en daarop hoorde men een verwijderd musket- vuur. Ik was een oogenblik verbaasd, en zonk daarop in slaap. Wat mij nu het eerste voor den geest staat, is, dat ik te bed lag in mijn eigen kamer, in mijn eigen huis aan de kust van Canada. J uffrouw Mackinson de moederlijke oude Schotsche vrouw, mijn huishoudster, en die in ziekten een goede zorgvuldige oppasster was, sloop op zachte pantoffels door het vertrek er stonden medicijn-fleschjes op tafel, en 't vertrek was duister. „Ik vertel u geen woord, mijnheer tot u genoeg hersteld bent om het te mogen hooren en de dokter dit toestaat. Wanneer u nieuwsgierig daarnaar bent moet u maar ferm de medicijnen inne men, en er uw hoofd niet om breken tot u weer beter bent. Ja ja, de oude Effie kan u niet omkoopen, noch met bidden noch met smeeken." De waardige vrouw was onverbidde lijk en de dokter was het eveneens, bei den gaven mij geen belangrijke inlich ting tot ik geheel aan de beterhand was. Eens of tweemaal hoorde ik Bell's grommige stem buiten, doch hij mocht nooit binnenkomen. Tenslotte, toen ik welvarende genoeg was om op te zitten en zoo veel biefstuk, thee en confituren te nemen als mijn huis houdster meen-de dat dienstig voor mij was, bracht de dokter Bell binnnen.Den ouden zeeman behoefde men niet lang te overreden om alles te verteilen wat hij wist. „U ziet, kapitein," zeide hij. „ik ben zelf met recht verlegen dat ik zoo'n domoor ben geweest, om mij door die landkrabben te laten overvallen. Doch ik was beneden, en Eli op 't dek, en de domme Jongen roept niet vóór de boot geënterd is, en de negers aan boord klauteren. Toen schreeuwde hij, en ik kom naar boven, en we speelden een minuutje „er op of er onder." Maar de hemel bewaar me, mijnheer, ik ben een oude schuit,die nauwelijks vaarbaar is en ik kon niet veel uitvoeren tegen acBt volwassen negers en twee blan ken." „Negers," zei ik ontsteld „bedoel je daarmee, dat die onze aanvallers wa« ren „Ja mijnheer," zei Bell, zijn hoed in 't rond draaiende, „de negers waren in die lage hut aan wal verborgen, en wo ken lang daar geweest, ten einde naaf middelen uit te zien, om op Engelschen bodem te geraken, waar ze natuurlijk vrij zijn. Want ziet u mijnheer, zo waren hun meesters in TenesrAe'ont snapt, en geholpen door somro.ïgen van die emancipatie-vereenigingeA. De ne gers waren ontvluchte slaven die zich beijverden om buiten 't bereik der Amerikaansche wet te komen, en Cartmore en de professor...." „Wanneer ik ooit die grove landroo- vers tegenkom," riep de oude Bell. krachtig uit, „zal ik eens met hen afre kenen op een wijze die ze niet bevallen zal, Om het jacht te nemen was al slecht genoeg, maar u zoo toe te take len. Maar hier is een brief, meneer, dia de leelijkert mij verzocht heeft u te overhandigen, toen hij naar Canada overstak en Eli en mij losmaakte, nadat de meeste negers in tie booten waren.'' De brief was kort „Duizend verontschuldigingen, mijn waarde Pownall, voor de vrijheid, dis. wij met uw fraai jacht genomen heb ben, nood breekt <wet, zooals ge weet. Onze zwarte vrienden verzoeken mij ti te bedanken dat ge hen uit de kluisters van den Columbiaanschen Arend hebt willen bevrijden, en de geheele zaak zóu alleen stof tot lachen hebben gegeven, ware de ongelukkige slag achterwege gebleven, dien ge den professor gegeven hebt. Dat dreigde bijna de grap in een treurspel te veranderen, want het kostte ons groote moeite, onzen vriend te be letten die vermeende beleediging irj bloed af te wasschen. We werden ach tervolgd doch't schip dat zeer snel vaart redde ons leven. Mochten we elkaar nooit meer ontmoeten, hetgeen, helah3 zeer waarschijnlijk is, zoo wil ik u bij dit afscheid, voor uw bewezen gastvrij heid, 'n goeden raad geven Wees esrj andermaal een beetje minder vertrou welijk hetgeen gij, Engelschen, meen ik „groen" noemt. Geheel de uv/e, P. CARTMORE." „En laat mij u nu, mijnheer, zoo kort mogelijk, het overige van het verhaal vertellen," zei de dokter. „Die mijnheer Cartmore is een der beroemdste van al de bezoldigen agenten van den onder- aardschen spoorweg, zooals zij het werkzaam gedeelte der Maatschappij noemen. Hij had de ontvluchting van een aantal slaven uit Tennessee, acht man, vijf vrouwen, en verscheidene kinderen bevorderd, en, met veel moeite was dat troepje te Hunter's Cove gehuisvest, ten einde middelen af te wachten om ze naar Canada te vervoeren, Behalve dit, was de Maat schappij belast met een zeer schoon negermeisje. Cornelia Rashlegh, uit Mobile. Haar eenige hoop was naar on ze vrije streek te vluchten. Zij was, zooals gij waarschijnlijk wel gegist hebt, de zoogenaamde mevrouw Kinder, en haar zijtge wellicht uw leven verschul digd; want ik weet dat de quasie-profes- sor, wiens naam Hiram Leech is, een ware schelm is." De dokter vertelde mij verder dat het ontvluchte meisje lang te Buffalo ver borgen was geweest, Jn 't huis eener bejaarde dame die het volk en dfe wet getrotseerd had om 't hulpelooze schep sel te beschermen. Men had haar ver momd, door haar voor Kinder's vrouw te doen doorgaan, en wanneer zij te Dover aankwam, zou zij in een familie van ijverige abolitionisten, worden op genomen, die haar te Toronto of Mon treal vrienden en bezigheid zouden ver schaffen. Het komplot om zich van 't jacht te verzekeren was door mijn eer sten gast bedacht geworden, die alleen om dat doel mijn kennismaking ge zocht had. De negers met twee blan ken om hen te helpen, hadden mijn scheepsvolk makkelijk overrompeld, en Cartmore was in alle opzichten geble ken geschikt te zijn geweest om den schoener naar Canada te sturen. Doch*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 7