s
u
rrrf
-g
?c
<r
f
1
s?
re
i§
ïc
1
i I
111:
IP»fs
I 'fe'S"s'g's 'S
EEN VREESELIJK
AVONTUUR.
V,<
fcr
s
M-
rf*.
r
O
p
g
-"S sc -
r-
hO< s"
n 5
g i
.Ci
ct>
.O
van
D
B)
•F
r-
E -
Villa
B
*lf£' e
TT ÈÈfS'SüejSSÊ©
i i - wW= ss'g'g
C
3r yll
«ugufljj uen aansrag ejrw^rnsrT'einnrig- cat wera aes te erger gevoera, aoorflat
son. Ik wist dat al op den eersten dag de mannen er voor het grootste gedeelte
Jö«t a hier kwam. Ik heb de zaak in een van den tijd niets te doen hadden dan
|3er dagbladen gevolgd en ik wil u wel nu en dan een beetje werken op den
Seggen, dat ik half en half geneigd ben schralen grond of wel eens een enkele
Ifce gelooven, dat u zeer ongelukkig bent maal een weekje in de steengroeven,
/geweest. was aj heel erg In den winter, als
Eon oogenblik aarzelde Mallison met het druilerig weer was en de wind om
Jn antwoord. De wonde was nog niet het gebouw huilde, terwijl de zon dagen
eheeld en hij hield er niet van met achtereen niet te zien was, maar het
ad over zijn ongeluk te praten, was nog erger in de eerste lente, wan
ten slotte was hij toch ook maar neer overal alles bloeide en de leeuwe-
mensch en verlangde hij zeer naar rikken hun hoogste lied uitzongen. In
kameraad. dezen tijd, waarin de heele wereld zich
Ik ben totaal onschuldig," mom- verheugt in de komst van den nieuwen
'de hij. „Er is öf een verschrikke- zomer en het gevoel van vrijheid, was
ko vergissing in het spel, ofwel ik het dat Mallison het meeste leed.
het slachtoffer van een lage samen- Er waren dagen, dat de wanhoop hem
«ring. Maar daar zal ik waarschijnlijk verteerde.
1 nooit achter komen." „Is het nu altijd zoo vroeg hij op
n „Dat zeggen ze allemaal," zei Baillie een middag in het begin van April aan
fiBmlachend. „Er is hier niemand in Baillie toen zij in de steengroeven
ptt gevangenis, zelfs piet onder de „,oud- zweetten achter hun kruiwagens.Krij-
jgedienden", die al wel twintig maal ver- gen we nu nooit eens iets anders te zien
ild zijn, die niet beweert onschul-
Bg te zijn. Ik weet niet hoe dat komt,
laar elke schurk schijnt er verbazend
6p gesteld te zijn, voor een eerlijk man
Boor te gaan. Het -wijst er, naar het mij
wil voorkomen, op, dat zelfs de diepst
jgezonkene nog een geweten heeft."
Mallison was verontwaardigd.
„Als u mij niet gelooft," begon hij,
Cfenzal ik...."
„Wordt nu maar niet dadelijk boos,"
dan kalksteen en nevel
„O, jawel, nu en dan eens zei Baillie.
„Verleden zomer zijn we met een heelen
troep tot aan de kust geweest, twintig
mijlen hier vandaan. We maken daar
een nieuwen weg over de rotsen en voor
zoover mij bekend is, is die nog niet
klaar."
„Dat lijkt me wel interessant," zei
Mallison. „Ik had er heelemaal niet aan
gedacht, dat de kust hier zoo dicht bij
Rtl Baillie. „Natuurlijk geloof ik u. Ik was. Ik zou er ik weet niet wat voor
(heb uw zaak met groote aandacht ge
lezen en ik twijfel er niet aan, of er
Jbestaat een handig in elkaar gezet com
plot tegen u. U bent een van de weinl-
jgjen, die werkelijk onschuldig zijn."
„U toch zeker ook," zei Mallison be
leefd.
„Dat zou ik zeker zeggen, als Ik
jlemand anders hier uit het gebouw voor
jrne had," grijnsde Baillie, „maar ik wil
Iemand als u niet voor den gek houden.
over hebben, om de zee weer eens te
zien. Hoe gaan we daarheen
„Per trein. Ken je misschien het land
daar
Plotseling viel het Mallison weer in,
dat hij in Noord Devon was, in het land
waar hij was geboren en opgevoed hij
kende mijlen ver elk plekje van de kust.
„Ja," zei hij, „ik ken Merston zeer
goed ik ben er geboren en ik heb er
gewoond tot ik ging studeeren. Nu ik
|k ben wel degelijk schuldig. Ik zit hier er over denk Merston kan niet ver
jroor valschheid in geschrifte. Ik ben hier vandaan zijn."
„Niet meer dan vijftien mijlen," ver
klaarde Baillie Er loopt een smal
spoortje door de hei van Everstone tot
Charlock. Wij werden gewoonlijk naar
(iet station Witch Gate gebracht en
gjngen dan met dat smalspoortje naar
ons werk. De trein stopte dan midden
in de hei om ons uit te laten."
Mallison haalde diep adem. Hij zag
voor zijn geest die heerlijke kuststreek
weer met haar heldere forellen-rivier-
teekenaar, ziet u, en reeds in mijn school
jaren had ik een treurige handigheid
In het namaken van handteekeningen
Ik deed dat met het grootste gemak
voor de aardigheid. En toen ik later
,ten gevolge van het feit dat mijn vader
tonder vermogen na te laten stierf,
\cp eigen beenen moest staan, was ik
®waas genoeg om hetzelfde leventje
«te blijven leiden, dat ik altijd geleid
(had. In den eersten tijd was ik bizonder
gelukkig met den verkoop van mijn tjes, die door de zwaar begroeide dalen
fceekeningen, maar toen kwam er, naar zee stroomden; hij zag de reus-
eooals dat altijd gaat, een slechte tijd achtige rotsen met de groote massieve
(gmn en voor ik het zelf wist. zat ik tot Hangman Rots. hoog boven de andere
over m'n ooren in de schuld. Vraag uitstekend en het gevaarlijke pad, dat
/me niet wat de onmiddellijke aanleiding van den top naar het strand voerde,
Was maar ik maakte de handteekening dat hem in zijn jeugd eens door een
>a van een schatrijken man, die graag ouden visscher gewezen was. En eens
als Bohemiën poseerde en incasseerde had hij, met gevaar van zijn nek te bre-
&p zijn naam een chèque van een be- ken dat geheime pad naar den top be-
Ihngrijk bedrag. Ik dacht, dat hij er klommen en hij was er weer langs naar
maar zorgeloos op los leefde en het beneden geklauterd ook Het was min
kiooit zou ontdekken, maar dat had ik of meer een mirakel geweest dat hij het
fnis Hij klaagde mij aan en ik kreeg 'er levend had afgebracht, en hij had die
lies maanden." klimpartij dan ook nooit durven her-
„Zes maanden vroeg Mallison halen. Maar hij zag nu dat heele pad
;,nïet meer dan zes maanden En hoe van meter tot meter weer voor zich
Wsrat u dan in een gevangenis voor zelfs na zooveel jaren herinnerde hij er
dwangarbeiders zich als het ware eiken steen nog precies
„O, ik spreek nu over de eerste van Hij zag het struikgewas, dat op 'n
aal." zei Baillie onverschillig. „Toen groot overhangend stuk rots groeide
en waar hij had gelegen om na zijn
klimpartij weer op adem te komen tot
hij zich weer in staat voelde om de
laatste zes of zeven meter die heel steil
waren te beklimmen. Hij zag de lange
strook zand aan den voet der Hangman
Rots en de prachtige wandeling van een
mijl of vier van daar naar het aardige
dorpje Merston waar hij tot den dood
I v/eer los kwam, kon ik natuurlijk
nergens meer terecht. De meesten van
mijn vrienden keerden mij den rug toe
en ofschoon er anderen waren die mij
ongetwijfeld zouden hebben geholpen
schaamde ik mij te veel of misschien
«ok was ik er te trotsch ^roor om er
fban om te vragen. Toen zochten ande
ren mij op, beroepsmisdadigers die
Wisten wat ik gedaan had en en wat van zijn moeder, met haar gewoond had.
Ik kon en dat was het begin van het
'einde. Het was mijn bedoeling, om een
duizend pond bij elkaar te krijgen en
<daa het verleden te vergeten en een
'ander leven te beginnen bijvoorbeeld
Hij herinnerde zich den nauwen "rots
weg en dat de oude visscher altijd voor
speld had dat die den een of anderen
dag zou instorten en dat er langs de
Hanman Rots een nieuwe weg zou moe
in Amerika. Maar het ongeluk vervolgde ten worden uitgehouwen in de rotsen
dijde politie was ons te handig af en
kreeg vijf jaar. Dat is nu mijn heele
geschiedenis."
Van dat oogenblik ontstond er iets
«is vriendschap tusschen de beide man
inen en raakte Mallison eenigszins vèr
Ssoend met zijn lot. Het was er zoo een
feaam in de gevangenis, met het uit
vriqht op de sombere heidevlakte e»
Dat alles scheen lang geleden, maar het
stond hem toch nog heel duidelijk voor
den geest En er kwam een wild ver
langen in hem op om al die plekjes,
waar hij zijn jeugd had doorgebracht
weer te zien
„Ik ken daar om zoo te zeggen elk
grassprietje en elk takje," zei hij ,Ik
heb daar m'n eerste raven-ei gevonden
en Tmrrweg op een der rotsen net) ik eens
een valken-nest gezi'en ik heb er bij
die gelegenheid bijna het leven bij inge
schoten. Misschien was het maar beter
geweest als dat toen werkelijk gebeurd
was."
„Kom, niet zoo somber," zei Baillie
lachend. „En wat betreft je wensch om
de plek weer te zien, geloof ik wel, dat
die bevredigd zal worden. Ik zal wei
eens onderzoeken, of de weg al voltooid
is of niet."
Een paar dagen later, toen het plot
seling veel warmer weer geworden was
en de heele heide in 'n dikken mist ge
huld was zoodat het vrijwel onmogelijk
was, om buiten te werken, kwam Baillie
hem vertellen, wat hij was te weten ge
komen.
„In ord.e, ouwe jongen," zei hij, „de
weg-is nog niet klaar. Hij is nog precies
zoo als toen wij er verleden jaar het
laatst aan gewerkt hebben. Het was te
gevaarlijk om er in het stormachtige
weer van October te werken, maar we
moeten den weg dit jaar afmaken."
„Wat zou ik graag ook aan dien weg
willen werken," riep Mallison uit.
„O,dat zal ik wel voor je in orde ma
ken," antwoordde Baillie, „ik ben heel
goed met den hoofdbewaker Donaldson,.,
je weet vkel. dien vent met zJn rooden
baard. Ik heb eens z'n dochtertje voor
hem uitgeteekend en hij is daar maar
wat trotsch op. Als Donaldson mij een
plezier kan doen, dan doet hij het ook,
daar kan je gerust op zijn."
Eenige dagen hoorde Mallison niets
meer over de zaak en hij dacht er al
niet meer zoo voortdurend aan, toen
Baillie tijdens hun kostbare uurtje
in de leeszaal het onderwerp weer aan
roerde.
„Ik heb met Donaldson gesproken,"
zei hij fluisterend. „Ik moest het na
tuurlijk erg diplomatiek aanleggen,
want die kerels zijn altijd zoo duivels
achterdochtig en als ik hem verteld
had, dat jij de Hangman Rots kende
als geen ander, dan zou hij zeker achter
je verlangen om er heen te gaan den een
of anderen streek gezocht hebben. Ik
moest dus hee! voorzichtig te werk
gaan. Donaldson weet, dat jij en ik ka
meraden zijn en ik dlschte hem een ver
haaltje op, dat jij voortdurend rnelan-
cholieker werd en dat verandering van
lucht en omgeving je goed zou doen.
Hij ls geen kwade kerei, die Donaldson
en als je hem over zijn dochtertje praat,
kan je alles van hem gedaan krijgen.
Ik vroeg hem om den eersten den besten
keer. dat 'er buiten de heide gewerkt
zou moeten worden, jou in de ploeg
mee te nemen. Ik dacht natuurlijk aan
dien weg en hij maakte niet veel be
zwaar, daar de meeste gevangenen juist
het land hebben aan reizen per trein.
Zie je, in de eerste plaats worden ons
de handboeien aan gedaan dan worden
we allemaal met een ketting aan elkaar
gebonden, om ontvluchten te voorko
men en bovendien zijn de passagiers
in den trein altijd zoo nieuwsgierig.
Hoe dit ook zij, Donaldson beloofde
mij dat hij zal zien wat hij kan doen,
als het weer opklaart. Toen sprak ik
over den nieuwen Merston weg en hij
gaf te kennen, dat het werk daaraan
binnenkort weer zou worden voortge
zet."
„Ik dank je wel voor je moeite, hoor,"
zei Mallison dankbaar. ,,In elk geval
heb ik nu weer iets om aan te denken.
Het is wel hatelijk om zoo in troepen
met kettingen aan elkaar gebonden te
worden als wil-de beesten en je loopt
natuurlijk altijd de kans, dat de een of
ander je herkent, maar het feit alleen,
dat ik Merston weer eens zal zien, heeft
op mij de uitwerking van een glas cham
pagne."
„Het zal mij benieuwen, of ik dat
goedje nog wel ooit weer eens zal proe
ven." zei Baillie lachend. „Ik betwijfel
het zeer maar ik zou graag alle cham
pagne ter wereld geven voor één kleine
sigaret. Mis jij je tabak niet. Mallison
Ik heb nu al twee jaar lang geen blaadje
tabak gezien en ik verlang er nog even
sterk naar, als den eersten dag dat ik
hier was."
Maar Mallison luisterde niet Zijn
geest was ver weg tusschen die zonnige
rotsen, waar hij de Hangman Rots kon
zien, die daar stond als een schildwacht,
waKena over de heerhjite zee. En daar
lag ook het dorpje Merston, opklim
mend als het ware tegen de hellingen
der heuvelen, elk huisje versierd met
fuchsia's en gloeiende begonia's.
ZEVENDE HOOFDSTUK*
De Hangman Rots.
Op een morgen in'Mei werd Mallison
wakker met het gewone gevoel van
wanhoop over de somberheid van het
leven. Plotseling zag hij een warmen
zonnestraal ln zijn cel binnendringen
en de wetenschap, dat de naargeestige
mist eindelijk was verdreven monterde
hem op. Hij kon de leeuwerikken hoo^-
in de lucht hooren jubelen en uit de
verte klonk hem het gezang van de
lijster tegemoet, zoodat een heerlijk'
gevoel van nieuw leven hem door
stroomde. Natuurlijk moest hij als ge--
woonlijk zijn cel schoonmaken, en werd'
er als altijd ontbeten waarop vervolgens-
de mannen in verschillende groepen
werden verdeeld, om, zooals zij dachten,
het gewone eentonige werk in de steen-
groeven weer aan te vangen. Maar,
plotseling kwam Baillie naast Mallison
staan en fluisterde hem in het oor
„Fijn hoor. vandaag niet naar de
groeven we gaan werken aan den nieu
wen rotsweg en wat meer zegt, we'
zullen aan dat werk blijven tot de weg'
klaar is."
Mallison zei niets, ofschoon het,
nieuws hem buitengewoon aangreep.^
Hij sou van den top der Hangman Rots
de zee weerzien weer een blik mogen
slaan op het dorpje Merston, dat daar]
tegen de rotsen opklom als een in d.é\
zon glinsterende witte slang. Hij zou cfet
plek weerzien, waar hij geboren was en]
verderop dat groote landhuis van Sir}
Marston Manley, waar de groote schil-;
der den zomer doorbracht en zijn mool/|
ste schilderijen maakte. Het was nogi
te vroeg in den tijd, dan dat Manley eri
al zou zijn, daar hij er zelden kwam]
vóór het einde van Juli en dus zou het
landhuis met zijn vele kunstschatten]
nog wel gesloten zijn. Alleen kwamen!
er in dien tijd nu en dan de oude vis-*
scher en zijn vrouw, om het huis te
luchten en schoon te maken.
In dat landhuis had Mallison zijn'
gelukkigste dagen doorgebracht. Hij
zag in zijn geest de groote hall weer met
de oude wapenen en Oostersche tapijt
ten en in eens dacht hij er weer aan,'
met hoeveel belangstelling h'ij den aan
leg van de telefoon had gadegeslagen.'
Het was in die dagen nog zooiets van,
een wonder geweest en Mallison vond'
er steeds een kinderlijk genoegen in,
ver verwijderde steden op te bellen,
zooals, bijvoorbeeld,Plymouth, om voor
den grooten man de een of andere bood
schap over te brengen.
Dat alles zou hij nu dus weerzien»
Hij hoorde slechts vaag, dat er door
een stuk of zes bewakers, die met de
gevangenen zouden meegaan, allerlei
bevelen werden gegeven en kort daarop
vertrokken ze, dwars door de heide,
naar het kleine stationnetje van het
smalspoor, vanwaar ze per trein naar
hun bestemming zouden gebracht wor
den. Het was hatelijk en vernederend,
daar op het perron te moeten staan
wachten op de komst van den trein,
waarin eenige wagons voor de gevan
genen waren vrij gehouden, wat echter
niet belette, dat de overige passagiers
hun hoofden naar buiten staken en
met nieuwsgierige blikken staarden
naar de gevangenen in hun blauwe
werkpakken die daar beschaamd en
onwillig aan elkaar geketend stonden.
Toen de trein in beweging was. waren
ze tenminste bevrijd van de nieuws
gierige blikken en begonnen ze onder
elkaai te praten. Het was een nieuwtje
voor hen en 'n nieuwtje, dat den mees
ten niet onaangenaam was Een jonge
gevangene met een bijna meisjesachtig
gezicht, wierp het hoofd in den nek en
snoof de lucht in.
„Ik ruik de zee," zei hij, bijna vroo-
lijk. .Proeven jelui dien heerlijken smaak
niet
„Houd je zoo van de zee?" vroeg
Mallison.
„Ik ben op zee geboren," antwoordde
de ander, „mijn vader was kapitein op
■ante
Mil II
Ot O--
fco cc O"» <T. QC I-*
11
5s
O' C - CC H-k
l t Ci l
Cp I «s.1 l h*.
CO Ctt
Ctf I
C/1 to
00
Or DO
CJP 00
00 00 I
C5 1
I I
I C'.
00 I
to
a:
QJi 1
f'fi
o 3
0 si
co
1
23
W
een vrachtboot en geaurenfle de eerste
twintig jaar van mijn leven ben ik nau
welijks van het water afgeweest. Ik
Jheb vrijwel alle plekjes van de wereld
gezien. De zee is m'n lqgt en als ik hier
weer uit ben, ga ik er weer heen. Er
wordt altijd een plaats voor me open
gehouden.
Daar zat een heele geschiedenis ach
ter, dacht Mallison en hij zou graag
met den jongen man alleen geweest
zijn om er wat meer van te hooren.
Want de man, die daar tegenover hem
zat, had niets over zich wat aan een
gewonen misdadiger deed denken. Maar
het was ook weer waar. dat er tal van
zulke „gevallen" in Slagmoor waren en
het kwam Mallison voor dat een ro
manschrijver, die zijn vak verstond, in
Slagmoor wei honderd schema's voor
zijn werken kon opdoen, die heel wat
interessanter zouden zijn, dan de door
snee-romans die er tegenwoordig ver
schenen.
Eensklaps stopte de trein en de lange
rij mannen in blauwe werkpakken stap
te uit. Zij gingen dwars door een stuk
met kreupelhout begroeid land, aan
den rand waarvan een forellenstroom
recht op de. zee toe liep. Mallison zag
■een paar visschers -aan het werk en een
daarvan kwam kort daarop langzaam
aanslenteren, met een pijp in z'n mond.
De frlssche morgenwind dreef den ta
baksrook in de richting van de gevan
genen, die den geur ervan gretig op
snoven.
„Zoo'n gelukkige kerel," fluisterde
Baillie in Mallison's oor. „Ik wensch
'den kerel niets kwaads toe, maar ik
geloof, dat ik hem, als ik alleen was,
zou kunnen vermoorden, om een pijpje
tabak machtig te worden. Ze moesten
iemand zes maanden geven, die zoo
z'n tabaksrook blies in het gezicht van
iemand als ik. Maar allo, alles zal wel
weer eens terecht komen."
Zij gingen door het, in de glorie der
jonge varens, groen schitterende kreu
pelhout en over het blauwe tapijt der
jwiide hyacinthen en eiken stap dien zij
Beden, bracht Mallison dichter bij de
Streek, die hij zoo goed kende, totdat
hij ten laatste den top van de Hangman
Rots zag, die negen honderd meter
Doven hun hoofden uitstak. Hij sloot
»en oogenblikje de oogen om het gevoel
van verlangen te onderdrukken, dat in
tem opkwam, nu elke stap een nieuwe
herinnering in hem opriep en zijn geest
Iegelijk met vreugde en droefheid ver
vulde.
„Ik voel me als in een droom."
zei hij tot Baillie. „Het is me, alsof ik
Zoo aanstonds zal wakker worden An in
'ta'n cel zal liggen. Er ls hier geen vler
kante centimeter grond, die niet het een
of ander in me wakker roept."
„Ja, ik meen dat gevoel te kunnen
begrijpen," antwoordde Baillie, „het
ls een mooie streek hier."
Ze klommen nu den weg naar boven
op, totdat ze kwamen op den top van
de groote rots. Hier was een stuk
van den weg, ongeveer een halve miji
lang, weggezakt, zoodat er niet meer
was overgebleven dan een strookje,
waarop hoogstens twee voetgangers.
Stijf tegen elkaar aangedrukt, elkander
zouden kunnen passeeren. Daarom
moest nu een stuk uit de rots worden
weggehakt om op die manier feitelijk
een geheel nieuwen weg aan te leggen,
waarlangs men, over den heuvel heen,
Merston zou kunnen bereiken. Hier en
daar stonden houten hutten, waarin de
noodige gereedschappen geborgen wa
ren, die hier den vorigen zomer waren
achtergelaten. Op last van de bewakers
haalden de gevangenen die er uit en
het werk aan den weg begon. Achter
den ouden weg ging de rots nog een voet
of vijftig hooger op. zoodat het alleen
maar noodlg was, aan elk der beide
einden een afschutting te hebben om
elke poging tot ontsnapping onmogelijk
te maken.Zoodra die afschuttingen ston
den, verslapte de waakzaamheid der
bewakers eenigszins, zoodat de mannen
onder het werken vrijuit met elkaar
konden spreken. Mallison stond met
een houweel de fragmenten rots, die er
nog van den vorigen zomer waren blij
ven liggen, klein te slaan en in een
kruiwagen te laden.
Van de «tek waar jfi stond -nm Jail
tusschen de rots en dB zee een stellen
afgrond hiér en daar onderbroken door
groote vooruitspringende rotsblokken
en van boven tot beneden begroeid,
o. a. met bremstruiken, die daar
allengs zich tusschen de wegen hadden
vastgezet en een levende muur van
groen vormden. Ongeveer twintig voet
beneden zich, kon hij een groote steen
massa zien, die een voet of acht vooruit
stak en die bijna geheel verborgen was
achter het stralende geel van de brem
struiken. Eén misstap op den rand van
dat pad en niets zou een val tegenhou
den vóór de zee bereikt was, en iemand
die hier het ongeluk zou hebben over
den rand naar beneden te storten, zou
waarschijnlijk reeds dood zijn voor hij
het water had bereikt.
„Een mooi plekje om een ongeluk te
krijgen,"zei Baillie lachend, „als je
maar even uitglijdt js alles voorbij. Ik
houd niet van zulke gevaarlijke plaat
sen ik word altijd zenuwachtig, als ik
zoo hoog sta."
„Ja, dat heb ik anderen ook wel eens
hooren zeggen," zei Mallison, „het is
maar een kwestie van gewoonte. Zie je
dat witte huis daar in de verte tusschen
de boomen Ik bedoel daar een paar
mijlen verderop, vlak bij het strand
van Merlon."
„Ja," antwoordde BaiUie. „juist zoo
iets als Ik mij altijd gedroomd heb, toen
ik trachtte als teekenaar een fortuin
bijeen te krijgen. Ik heb altijd zoo'n
wit huisje ergens in Devonshire willen
hebben."
,Daar ben ik geboren," zei Mallison
eenvoudig. „En ik heb er gewoond tot
den dood van mijn moeder. V/at hadden
de dingen anders kunnen zijn,
als mijn vader nog geleefd had, maar ik
herinner mij hem nauwelijks hij
heeft op jacht zijn nek gebroken, toen
ik nog heel jong was."
„Het is een mooi dorp," zei ^Baillie,
tusschen twee slagen van zijn houweel
in. „Het ziet er uit,alsof het daar op die
plek hoort, qf het er altijd geweest is,
zoolang de wereld bestaat. Zoo vreed
zaam ziet het er uit je kan je een
voudig niet denken, dat daar ooit iets
slechts zou kunnen gebeuren."
Mallison zei niets. Hij tuurde naar
het witte huis in de verte, de oogen als
in een mist en in zijn hart een gevoel
van teederheid, dat hij in jaren niet
gekend had. Het leek alles zoo dicht
bij en toch tegelijkertijd zoo ver af.
Het scheen hem een onmogelijkheid, de
volgende jaren door te komen, nu hij
dat alles had weergezien. Nu keek hij
weer naar de witte streep schuim, die
links van da Hangman Rots de bre
kende golven op de vlakke strook
strand wierpen en in zijn geest zag hij
weer elk stukje van de ongeveer drie
mijlen grond, die er lagen tusschen den
top van de groote rots en het vredige
dorpje, waar hij was geboren. Hij zag
een paar booten op zee en keek naar de
mannen, die er in zaten, want hij kende
iedereen uit het dorp. Toen zette hij al
die heerlijke beelden uit zijn geest weg
en bleef minstens een uur lang flink
doorwerken. Daarna werd er schafttijd
gehouden, waarin alle mannen kalm
hun meegebrachte middagpotje bon
den opeten. Door de versperring, die
aan beide zijden van den weg was aange
bracht was het toezicht minder streng
dan gewoonlijk, zoodat de gevangenen,
zoodra zij hun voedsel genuttigd had
den, ongestoord met elkaar konden
spreken.
Baillie lag op zijn rug, zich koeste
rend in de zon.
„Ik vind dat heele geval hier een
goeie mop," zei hij, „je kan je verbeel
den, dat we hier aan het plcniccen zijn.
Een half uur lang zijn we min of meer
ons eigen baas. Och, Mallison, geef
me m'n sigarenkoker eens aan, ik wou
eens opsteken."
Spijt me wel," zei Mallison, op de
scherts ingaande, „maar die heb ik
niet bij me. Hoe kon ik die nou verge
ten Maar ik beloof je, dat het niet
weer zal gebeuren."
Onder het uitspreken dezer woorden
stond hij op en ging op het uiterste
randje van de rots naar beneden staan
kijken. Hij riep Baillie, die hem traag
volgde.
„Ik modat je maar een beetje ach
teruit ging," zef hl], „ra wöïer Sr zoo
heidensch zenuwachtig van."
„Zoo vroeg Mallison, „Kijk eens
hier. Als iemand je de vrijheid aanbood,
onder voorwaarde, dat je van hier naar
beneden zou klauteren tot aan het
strand zou je dat dan aannemen
„Ik zou je danken I" riep Baillie on-
middelijk uit. „Het leven is wel niet
vee! waard voor menschen als wij, maar
toch hangen wij er allen nog aan. Ik
tenminste wel. Zie je, ik verbeeld ne
altijd dat, als dit voorbij is, er nog em
toekomst voor me is, buiten Engeland,
omdat ik werkelijk goed kan teekenen,
al zeg ik het zelf. Maar je meende het
natuurlijk ook niet, wel
„Ik meende het wel degelijk," mom
pelde Mallison. „Je mag me gelooven
of niet, maar eens ben ik langs een pad,
dat vlak langs zee loopt, van beneden
geklauterd tot op de plek waar we nu
staan. En wat nog meer zegt, ik. ben
langs denzelfden weg weer beneden
gekomen ook Bij menschenheugenis
was dit nog nooit gedaan. Een oude
visscher wees mij den weg aan en waar
schuwde mij, niet te probeeren hem te
volgen. Maar ik hield in die dagen nogal
van avonturen en ik bracjit het er heel
huids af. Zie je daar die met brem
struiken begroeide, uitstekende rots
ongeveer twintig voet beneden ons
„Ja, wat zou die?" vroeg Baillie.
„O, niets bizondersik vreet alleen
maar,dat het een solide, v^ak stuk rots
is. Als ik van hier naar beneden sprong,
dan zou ik pp een kleine vlakte neer
komen en mijn val zou door die struiken
gebroken worden. Wanneer ik dan langs
den rand van dën steil naar beneden
gaanden wand kroop, zou ik komen
aan een soort steil pad en als ik dat dan
met groote omzichtigheid achteruit
gaande, dus met het gezicht naar den
kant van waar ik kwam afklauterde,
zou ik onder aan het rotsblok komen.
Dan is er links een steil pad, dat tot
aan het strand voert. Als ik nu eens den
sprong waagde, wat denk je, dat onze
vrienden met de geweren daar, dan
zouden doen
„Ze zouden maar één ding kunnen
doen," antwoordde Baillie, „namelijk
tot de conclusie komen dat je öf zelf
moord gepleegd had, öf bij ongeluk dood
gevallen was."
(Wordt voortgezet.)
Louis Metzl, een ingenieur die zijn
studiën al een jaar achter den rug had,
moest vier weken opkomen. Zijn re
giment lag in het Zuiden van Frank
rijk en nadat zijn diensttijd weer af-
geloopen was, besloot hij een uitstapje
in de Pyreneën en door Noord-Spanje
te maken.
Hij kocht een paar flinke kaarten,
stapte op zijn fiets en vertrok.
De tocht was heerlijkhet was in
het einde van September, en na een
bezoek aan Pau en Bayonne begon hij
de Pyreneën te bestijgen.
Op een namiddag verraste hem de
regen midden ln het gebergte. Door
zijn kleeding maar gedeeltelijk tegen
het slechte weer beschut, kwam hij
met zijn rijwiel aan de hand slechts
langzaam vooruit. Tot overmaat van
smart ontmoette hij op den weg nog
een man, die er zeer ongunstig uitzag
en een zwaren knuppel in de hand had.
De weg was volkomen verlaten en
wapens had hij niet bij zichen of
schoon hij niet bang uitgevallen was,
voelde hij zich toch niet bepaald op
zijn gemak.
Hij dacht er al aan, hoe den onbe
kende te ontvluchten', toen deze hem
opeens den weg versperde met de
woorden
„Je geld of je leven!"
De ingenieur wier$> hem zijn porte-
monnaie toe. die ongeveer vijftig gul
den bevatte, en gebruik makende van
het^oogenblik dat de ander ze opraap
te, sprong hij op zijn fiets en ging er
zoo snel mogelijk van door.
Eerst toen hij vond dat zijn aanval
ler op een behoorlijken afstand achter
hem was, matigde hij zijn snelheid.
Het regende nog steeds en boven
dien wera ae wiffiThee rawgeriros bm
viger. Zijn kleeren waren doorweekt
en bij zijn snelle ylucht had hij onmo*
gelijk zijn kaart kunnen raadplegeirs
zoodat hij leelijk verdwaald was. Hij
bevond zich dus in een alleronaange»
naams ten toestand.
Het begon donker te worden en hij
moest er aan denken een onderkomen
te zoeken Voor den nacht. Te vergeef»
echter keek hij naar alle kanten om!
zich heeiinergens ontdekte hij eent
menschelijke woning of een licht. Ein-J
delijk, na meer dan een half uur zoe«j
ken en dwalen bemerkte hij een zwalq
schijnsel dat uit een hut, diep in heti
bosch gelegen, bleek te komen.
Hij ging er heen en klopte aan. EeO(
vrouw van zeer ongunstig en norsch'
uiterlijk deed open. Op het zien van)
den vreemdeling stond zij zeer ver*
haasd.
„Ik ben verdwaald, en kom u een
onderkomen vragen voor den nacht/*'
sprak de ingenieur.
Wantrouwend keek de vrouw hem'
aan.
„Het is hier geen herberg," sprak
ze nijdig. 1
„Dan zal ik u dubbel betalen," wa»
het antwoord.
Dit argument bleek te werkenail
liet hem binnenkomen. Het zag er daan
echter alles behalve gezellig uit. Metzï
dacht er een oogenblik over om zij»
tocht maar liever voort te zetten^
maar het regende zoo hevig, dat hij
besloot te blijven.
Hij droogde ztyrt kleeren bij het van»
en vroeg wat te eten.
„Er is niet veel bizonders," 3prak
de oude„ik heb niets anders dan kipf
en eenige eieren."
Met grooter snelheid dan men van
haar verwacht zou hebben, bakte z»
een omelette voor den gast en legde eij
een stuk zwart brood, zoo hard als
een plank, naast.
„Wijn heb ik niet," sprak ze, „ga
zult u met water moeten vergenoegen."
De ingenieur zette zich aan tafel en
at haastig de omelette op, want da
honger kwelde hem.
„Ik kan onmogelijk verder in dii
weer," sprak hij toen. „Kunt u niet
voor een bed zorgen
„Ja op zolder heb ik wel iets,"
verklaarde de oude, „maar het is niet'
veel bizonders."
„Nu, ik zal het daar in- ieder gevaï,
beter hebben dan buiten, te meer orof
dat de wegen hier niet erg veilig blij*)
ken," antwoordde Metzi. Men heeft]
mij onderweg aangerand, en daar ik,
geen wapens bij mij had, heb ik mijn
beurs moeten afstaan."
De oude vrouw ontstelde merkbaar^
„Laat ik u maar gauw uw kamer
wijzen," sprak ze, „dan kunt u uit
rusten."
En met de rookende lamp gewa
pend, klom ze de trap op, die naar dqr»
zolder voerde.
De ingenieur volgde haar. In een
ongemeubeld vertrek, waar de wind
aan- alle kanten door de kieren en
scheuren floot, bemerkte hij een armoe
dige legerstede. In een anderen hoek
van^het vertrek lag een_ stapel- hout
met een hijl er naast.
De oude vrouw ging weer naar be
neden en nam de lamp, de eenige,
die zij had mede.
De ingenieur wierp zich gekleed
bed, zich troostende met de gedachte,
dat een slechte nacht in ieder geval
gauw genoeg voorbij is.
Buiten gierde de storm en kletterde-
de regen tegen de ruiten. Nauwelijks
een half uur had hij te bed gelegen of
hij hoorde de deur der hut opengaan
en iemand binnentreden.
Reeds bij de eerste woorden die d»
binnenkomende sprak, meende Metzl
de stem te herkennen van. den scha
vuit, die hem aangerand had. Hij
stond zachtjes op, ging plat op dcii'
vloei liggen om door een scheur in den'
zolder der benedenverdieping te kun
nen kijken en herkende inderdaadj
zü n aanvaller. Scherp luisterend hoor-
co 'rij den man zeggenf
„Geef me wat te eten, ikhebhongerl
Ik heb slechts een reiziger te pakken
gehad bij dit weer vraagt zich nia»
mand hier buiten,"