s u rrrf -g ?c <r f 1 s? re i§ ïc 1 i I 111: IP»fs I 'fe'S"s'g's 'S EEN VREESELIJK AVONTUUR. V,< fcr s M- rf*. r O p g -"S sc - r- hO< s" n 5 g i .Ci ct> .O van D B) •F r- E - Villa B *lf£' e TT ÈÈfS'SüejSSÊ© i i - wW= ss'g'g C 3r yll «ugufljj uen aansrag ejrw^rnsrT'einnrig- cat wera aes te erger gevoera, aoorflat son. Ik wist dat al op den eersten dag de mannen er voor het grootste gedeelte Jö«t a hier kwam. Ik heb de zaak in een van den tijd niets te doen hadden dan |3er dagbladen gevolgd en ik wil u wel nu en dan een beetje werken op den Seggen, dat ik half en half geneigd ben schralen grond of wel eens een enkele Ifce gelooven, dat u zeer ongelukkig bent maal een weekje in de steengroeven, /geweest. was aj heel erg In den winter, als Eon oogenblik aarzelde Mallison met het druilerig weer was en de wind om Jn antwoord. De wonde was nog niet het gebouw huilde, terwijl de zon dagen eheeld en hij hield er niet van met achtereen niet te zien was, maar het ad over zijn ongeluk te praten, was nog erger in de eerste lente, wan ten slotte was hij toch ook maar neer overal alles bloeide en de leeuwe- mensch en verlangde hij zeer naar rikken hun hoogste lied uitzongen. In kameraad. dezen tijd, waarin de heele wereld zich Ik ben totaal onschuldig," mom- verheugt in de komst van den nieuwen 'de hij. „Er is öf een verschrikke- zomer en het gevoel van vrijheid, was ko vergissing in het spel, ofwel ik het dat Mallison het meeste leed. het slachtoffer van een lage samen- Er waren dagen, dat de wanhoop hem «ring. Maar daar zal ik waarschijnlijk verteerde. 1 nooit achter komen." „Is het nu altijd zoo vroeg hij op n „Dat zeggen ze allemaal," zei Baillie een middag in het begin van April aan fiBmlachend. „Er is hier niemand in Baillie toen zij in de steengroeven ptt gevangenis, zelfs piet onder de „,oud- zweetten achter hun kruiwagens.Krij- jgedienden", die al wel twintig maal ver- gen we nu nooit eens iets anders te zien ild zijn, die niet beweert onschul- Bg te zijn. Ik weet niet hoe dat komt, laar elke schurk schijnt er verbazend 6p gesteld te zijn, voor een eerlijk man Boor te gaan. Het -wijst er, naar het mij wil voorkomen, op, dat zelfs de diepst jgezonkene nog een geweten heeft." Mallison was verontwaardigd. „Als u mij niet gelooft," begon hij, Cfenzal ik...." „Wordt nu maar niet dadelijk boos," dan kalksteen en nevel „O, jawel, nu en dan eens zei Baillie. „Verleden zomer zijn we met een heelen troep tot aan de kust geweest, twintig mijlen hier vandaan. We maken daar een nieuwen weg over de rotsen en voor zoover mij bekend is, is die nog niet klaar." „Dat lijkt me wel interessant," zei Mallison. „Ik had er heelemaal niet aan gedacht, dat de kust hier zoo dicht bij Rtl Baillie. „Natuurlijk geloof ik u. Ik was. Ik zou er ik weet niet wat voor (heb uw zaak met groote aandacht ge lezen en ik twijfel er niet aan, of er Jbestaat een handig in elkaar gezet com plot tegen u. U bent een van de weinl- jgjen, die werkelijk onschuldig zijn." „U toch zeker ook," zei Mallison be leefd. „Dat zou ik zeker zeggen, als Ik jlemand anders hier uit het gebouw voor jrne had," grijnsde Baillie, „maar ik wil Iemand als u niet voor den gek houden. over hebben, om de zee weer eens te zien. Hoe gaan we daarheen „Per trein. Ken je misschien het land daar Plotseling viel het Mallison weer in, dat hij in Noord Devon was, in het land waar hij was geboren en opgevoed hij kende mijlen ver elk plekje van de kust. „Ja," zei hij, „ik ken Merston zeer goed ik ben er geboren en ik heb er gewoond tot ik ging studeeren. Nu ik |k ben wel degelijk schuldig. Ik zit hier er over denk Merston kan niet ver jroor valschheid in geschrifte. Ik ben hier vandaan zijn." „Niet meer dan vijftien mijlen," ver klaarde Baillie Er loopt een smal spoortje door de hei van Everstone tot Charlock. Wij werden gewoonlijk naar (iet station Witch Gate gebracht en gjngen dan met dat smalspoortje naar ons werk. De trein stopte dan midden in de hei om ons uit te laten." Mallison haalde diep adem. Hij zag voor zijn geest die heerlijke kuststreek weer met haar heldere forellen-rivier- teekenaar, ziet u, en reeds in mijn school jaren had ik een treurige handigheid In het namaken van handteekeningen Ik deed dat met het grootste gemak voor de aardigheid. En toen ik later ,ten gevolge van het feit dat mijn vader tonder vermogen na te laten stierf, \cp eigen beenen moest staan, was ik ®waas genoeg om hetzelfde leventje «te blijven leiden, dat ik altijd geleid (had. In den eersten tijd was ik bizonder gelukkig met den verkoop van mijn tjes, die door de zwaar begroeide dalen fceekeningen, maar toen kwam er, naar zee stroomden; hij zag de reus- eooals dat altijd gaat, een slechte tijd achtige rotsen met de groote massieve (gmn en voor ik het zelf wist. zat ik tot Hangman Rots. hoog boven de andere over m'n ooren in de schuld. Vraag uitstekend en het gevaarlijke pad, dat /me niet wat de onmiddellijke aanleiding van den top naar het strand voerde, Was maar ik maakte de handteekening dat hem in zijn jeugd eens door een >a van een schatrijken man, die graag ouden visscher gewezen was. En eens als Bohemiën poseerde en incasseerde had hij, met gevaar van zijn nek te bre- &p zijn naam een chèque van een be- ken dat geheime pad naar den top be- Ihngrijk bedrag. Ik dacht, dat hij er klommen en hij was er weer langs naar maar zorgeloos op los leefde en het beneden geklauterd ook Het was min kiooit zou ontdekken, maar dat had ik of meer een mirakel geweest dat hij het fnis Hij klaagde mij aan en ik kreeg 'er levend had afgebracht, en hij had die lies maanden." klimpartij dan ook nooit durven her- „Zes maanden vroeg Mallison halen. Maar hij zag nu dat heele pad ;,nïet meer dan zes maanden En hoe van meter tot meter weer voor zich Wsrat u dan in een gevangenis voor zelfs na zooveel jaren herinnerde hij er dwangarbeiders zich als het ware eiken steen nog precies „O, ik spreek nu over de eerste van Hij zag het struikgewas, dat op 'n aal." zei Baillie onverschillig. „Toen groot overhangend stuk rots groeide en waar hij had gelegen om na zijn klimpartij weer op adem te komen tot hij zich weer in staat voelde om de laatste zes of zeven meter die heel steil waren te beklimmen. Hij zag de lange strook zand aan den voet der Hangman Rots en de prachtige wandeling van een mijl of vier van daar naar het aardige dorpje Merston waar hij tot den dood I v/eer los kwam, kon ik natuurlijk nergens meer terecht. De meesten van mijn vrienden keerden mij den rug toe en ofschoon er anderen waren die mij ongetwijfeld zouden hebben geholpen schaamde ik mij te veel of misschien «ok was ik er te trotsch ^roor om er fban om te vragen. Toen zochten ande ren mij op, beroepsmisdadigers die Wisten wat ik gedaan had en en wat van zijn moeder, met haar gewoond had. Ik kon en dat was het begin van het 'einde. Het was mijn bedoeling, om een duizend pond bij elkaar te krijgen en <daa het verleden te vergeten en een 'ander leven te beginnen bijvoorbeeld Hij herinnerde zich den nauwen "rots weg en dat de oude visscher altijd voor speld had dat die den een of anderen dag zou instorten en dat er langs de Hanman Rots een nieuwe weg zou moe in Amerika. Maar het ongeluk vervolgde ten worden uitgehouwen in de rotsen dijde politie was ons te handig af en kreeg vijf jaar. Dat is nu mijn heele geschiedenis." Van dat oogenblik ontstond er iets «is vriendschap tusschen de beide man inen en raakte Mallison eenigszins vèr Ssoend met zijn lot. Het was er zoo een feaam in de gevangenis, met het uit vriqht op de sombere heidevlakte e» Dat alles scheen lang geleden, maar het stond hem toch nog heel duidelijk voor den geest En er kwam een wild ver langen in hem op om al die plekjes, waar hij zijn jeugd had doorgebracht weer te zien „Ik ken daar om zoo te zeggen elk grassprietje en elk takje," zei hij ,Ik heb daar m'n eerste raven-ei gevonden en Tmrrweg op een der rotsen net) ik eens een valken-nest gezi'en ik heb er bij die gelegenheid bijna het leven bij inge schoten. Misschien was het maar beter geweest als dat toen werkelijk gebeurd was." „Kom, niet zoo somber," zei Baillie lachend. „En wat betreft je wensch om de plek weer te zien, geloof ik wel, dat die bevredigd zal worden. Ik zal wei eens onderzoeken, of de weg al voltooid is of niet." Een paar dagen later, toen het plot seling veel warmer weer geworden was en de heele heide in 'n dikken mist ge huld was zoodat het vrijwel onmogelijk was, om buiten te werken, kwam Baillie hem vertellen, wat hij was te weten ge komen. „In ord.e, ouwe jongen," zei hij, „de weg-is nog niet klaar. Hij is nog precies zoo als toen wij er verleden jaar het laatst aan gewerkt hebben. Het was te gevaarlijk om er in het stormachtige weer van October te werken, maar we moeten den weg dit jaar afmaken." „Wat zou ik graag ook aan dien weg willen werken," riep Mallison uit. „O,dat zal ik wel voor je in orde ma ken," antwoordde Baillie, „ik ben heel goed met den hoofdbewaker Donaldson,., je weet vkel. dien vent met zJn rooden baard. Ik heb eens z'n dochtertje voor hem uitgeteekend en hij is daar maar wat trotsch op. Als Donaldson mij een plezier kan doen, dan doet hij het ook, daar kan je gerust op zijn." Eenige dagen hoorde Mallison niets meer over de zaak en hij dacht er al niet meer zoo voortdurend aan, toen Baillie tijdens hun kostbare uurtje in de leeszaal het onderwerp weer aan roerde. „Ik heb met Donaldson gesproken," zei hij fluisterend. „Ik moest het na tuurlijk erg diplomatiek aanleggen, want die kerels zijn altijd zoo duivels achterdochtig en als ik hem verteld had, dat jij de Hangman Rots kende als geen ander, dan zou hij zeker achter je verlangen om er heen te gaan den een of anderen streek gezocht hebben. Ik moest dus hee! voorzichtig te werk gaan. Donaldson weet, dat jij en ik ka meraden zijn en ik dlschte hem een ver haaltje op, dat jij voortdurend rnelan- cholieker werd en dat verandering van lucht en omgeving je goed zou doen. Hij ls geen kwade kerei, die Donaldson en als je hem over zijn dochtertje praat, kan je alles van hem gedaan krijgen. Ik vroeg hem om den eersten den besten keer. dat 'er buiten de heide gewerkt zou moeten worden, jou in de ploeg mee te nemen. Ik dacht natuurlijk aan dien weg en hij maakte niet veel be zwaar, daar de meeste gevangenen juist het land hebben aan reizen per trein. Zie je, in de eerste plaats worden ons de handboeien aan gedaan dan worden we allemaal met een ketting aan elkaar gebonden, om ontvluchten te voorko men en bovendien zijn de passagiers in den trein altijd zoo nieuwsgierig. Hoe dit ook zij, Donaldson beloofde mij dat hij zal zien wat hij kan doen, als het weer opklaart. Toen sprak ik over den nieuwen Merston weg en hij gaf te kennen, dat het werk daaraan binnenkort weer zou worden voortge zet." „Ik dank je wel voor je moeite, hoor," zei Mallison dankbaar. ,,In elk geval heb ik nu weer iets om aan te denken. Het is wel hatelijk om zoo in troepen met kettingen aan elkaar gebonden te worden als wil-de beesten en je loopt natuurlijk altijd de kans, dat de een of ander je herkent, maar het feit alleen, dat ik Merston weer eens zal zien, heeft op mij de uitwerking van een glas cham pagne." „Het zal mij benieuwen, of ik dat goedje nog wel ooit weer eens zal proe ven." zei Baillie lachend. „Ik betwijfel het zeer maar ik zou graag alle cham pagne ter wereld geven voor één kleine sigaret. Mis jij je tabak niet. Mallison Ik heb nu al twee jaar lang geen blaadje tabak gezien en ik verlang er nog even sterk naar, als den eersten dag dat ik hier was." Maar Mallison luisterde niet Zijn geest was ver weg tusschen die zonnige rotsen, waar hij de Hangman Rots kon zien, die daar stond als een schildwacht, waKena over de heerhjite zee. En daar lag ook het dorpje Merston, opklim mend als het ware tegen de hellingen der heuvelen, elk huisje versierd met fuchsia's en gloeiende begonia's. ZEVENDE HOOFDSTUK* De Hangman Rots. Op een morgen in'Mei werd Mallison wakker met het gewone gevoel van wanhoop over de somberheid van het leven. Plotseling zag hij een warmen zonnestraal ln zijn cel binnendringen en de wetenschap, dat de naargeestige mist eindelijk was verdreven monterde hem op. Hij kon de leeuwerikken hoo^- in de lucht hooren jubelen en uit de verte klonk hem het gezang van de lijster tegemoet, zoodat een heerlijk' gevoel van nieuw leven hem door stroomde. Natuurlijk moest hij als ge-- woonlijk zijn cel schoonmaken, en werd' er als altijd ontbeten waarop vervolgens- de mannen in verschillende groepen werden verdeeld, om, zooals zij dachten, het gewone eentonige werk in de steen- groeven weer aan te vangen. Maar, plotseling kwam Baillie naast Mallison staan en fluisterde hem in het oor „Fijn hoor. vandaag niet naar de groeven we gaan werken aan den nieu wen rotsweg en wat meer zegt, we' zullen aan dat werk blijven tot de weg' klaar is." Mallison zei niets, ofschoon het, nieuws hem buitengewoon aangreep.^ Hij sou van den top der Hangman Rots de zee weerzien weer een blik mogen slaan op het dorpje Merston, dat daar] tegen de rotsen opklom als een in d.é\ zon glinsterende witte slang. Hij zou cfet plek weerzien, waar hij geboren was en] verderop dat groote landhuis van Sir} Marston Manley, waar de groote schil-; der den zomer doorbracht en zijn mool/| ste schilderijen maakte. Het was nogi te vroeg in den tijd, dan dat Manley eri al zou zijn, daar hij er zelden kwam] vóór het einde van Juli en dus zou het landhuis met zijn vele kunstschatten] nog wel gesloten zijn. Alleen kwamen! er in dien tijd nu en dan de oude vis-* scher en zijn vrouw, om het huis te luchten en schoon te maken. In dat landhuis had Mallison zijn' gelukkigste dagen doorgebracht. Hij zag in zijn geest de groote hall weer met de oude wapenen en Oostersche tapijt ten en in eens dacht hij er weer aan,' met hoeveel belangstelling h'ij den aan leg van de telefoon had gadegeslagen.' Het was in die dagen nog zooiets van, een wonder geweest en Mallison vond' er steeds een kinderlijk genoegen in, ver verwijderde steden op te bellen, zooals, bijvoorbeeld,Plymouth, om voor den grooten man de een of andere bood schap over te brengen. Dat alles zou hij nu dus weerzien» Hij hoorde slechts vaag, dat er door een stuk of zes bewakers, die met de gevangenen zouden meegaan, allerlei bevelen werden gegeven en kort daarop vertrokken ze, dwars door de heide, naar het kleine stationnetje van het smalspoor, vanwaar ze per trein naar hun bestemming zouden gebracht wor den. Het was hatelijk en vernederend, daar op het perron te moeten staan wachten op de komst van den trein, waarin eenige wagons voor de gevan genen waren vrij gehouden, wat echter niet belette, dat de overige passagiers hun hoofden naar buiten staken en met nieuwsgierige blikken staarden naar de gevangenen in hun blauwe werkpakken die daar beschaamd en onwillig aan elkaar geketend stonden. Toen de trein in beweging was. waren ze tenminste bevrijd van de nieuws gierige blikken en begonnen ze onder elkaai te praten. Het was een nieuwtje voor hen en 'n nieuwtje, dat den mees ten niet onaangenaam was Een jonge gevangene met een bijna meisjesachtig gezicht, wierp het hoofd in den nek en snoof de lucht in. „Ik ruik de zee," zei hij, bijna vroo- lijk. .Proeven jelui dien heerlijken smaak niet „Houd je zoo van de zee?" vroeg Mallison. „Ik ben op zee geboren," antwoordde de ander, „mijn vader was kapitein op ■ante Mil II Ot O-- fco cc O"» <T. QC I-* 11 5s O' C - CC H-k l t Ci l Cp I «s.1 l h*. CO Ctt Ctf I C/1 to 00 Or DO CJP 00 00 00 I C5 1 I I I C'. 00 I to a: QJi 1 f'fi o 3 0 si co 1 23 W een vrachtboot en geaurenfle de eerste twintig jaar van mijn leven ben ik nau welijks van het water afgeweest. Ik Jheb vrijwel alle plekjes van de wereld gezien. De zee is m'n lqgt en als ik hier weer uit ben, ga ik er weer heen. Er wordt altijd een plaats voor me open gehouden. Daar zat een heele geschiedenis ach ter, dacht Mallison en hij zou graag met den jongen man alleen geweest zijn om er wat meer van te hooren. Want de man, die daar tegenover hem zat, had niets over zich wat aan een gewonen misdadiger deed denken. Maar het was ook weer waar. dat er tal van zulke „gevallen" in Slagmoor waren en het kwam Mallison voor dat een ro manschrijver, die zijn vak verstond, in Slagmoor wei honderd schema's voor zijn werken kon opdoen, die heel wat interessanter zouden zijn, dan de door snee-romans die er tegenwoordig ver schenen. Eensklaps stopte de trein en de lange rij mannen in blauwe werkpakken stap te uit. Zij gingen dwars door een stuk met kreupelhout begroeid land, aan den rand waarvan een forellenstroom recht op de. zee toe liep. Mallison zag ■een paar visschers -aan het werk en een daarvan kwam kort daarop langzaam aanslenteren, met een pijp in z'n mond. De frlssche morgenwind dreef den ta baksrook in de richting van de gevan genen, die den geur ervan gretig op snoven. „Zoo'n gelukkige kerel," fluisterde Baillie in Mallison's oor. „Ik wensch 'den kerel niets kwaads toe, maar ik geloof, dat ik hem, als ik alleen was, zou kunnen vermoorden, om een pijpje tabak machtig te worden. Ze moesten iemand zes maanden geven, die zoo z'n tabaksrook blies in het gezicht van iemand als ik. Maar allo, alles zal wel weer eens terecht komen." Zij gingen door het, in de glorie der jonge varens, groen schitterende kreu pelhout en over het blauwe tapijt der jwiide hyacinthen en eiken stap dien zij Beden, bracht Mallison dichter bij de Streek, die hij zoo goed kende, totdat hij ten laatste den top van de Hangman Rots zag, die negen honderd meter Doven hun hoofden uitstak. Hij sloot »en oogenblikje de oogen om het gevoel van verlangen te onderdrukken, dat in tem opkwam, nu elke stap een nieuwe herinnering in hem opriep en zijn geest Iegelijk met vreugde en droefheid ver vulde. „Ik voel me als in een droom." zei hij tot Baillie. „Het is me, alsof ik Zoo aanstonds zal wakker worden An in 'ta'n cel zal liggen. Er ls hier geen vler kante centimeter grond, die niet het een of ander in me wakker roept." „Ja, ik meen dat gevoel te kunnen begrijpen," antwoordde Baillie, „het ls een mooie streek hier." Ze klommen nu den weg naar boven op, totdat ze kwamen op den top van de groote rots. Hier was een stuk van den weg, ongeveer een halve miji lang, weggezakt, zoodat er niet meer was overgebleven dan een strookje, waarop hoogstens twee voetgangers. Stijf tegen elkaar aangedrukt, elkander zouden kunnen passeeren. Daarom moest nu een stuk uit de rots worden weggehakt om op die manier feitelijk een geheel nieuwen weg aan te leggen, waarlangs men, over den heuvel heen, Merston zou kunnen bereiken. Hier en daar stonden houten hutten, waarin de noodige gereedschappen geborgen wa ren, die hier den vorigen zomer waren achtergelaten. Op last van de bewakers haalden de gevangenen die er uit en het werk aan den weg begon. Achter den ouden weg ging de rots nog een voet of vijftig hooger op. zoodat het alleen maar noodlg was, aan elk der beide einden een afschutting te hebben om elke poging tot ontsnapping onmogelijk te maken.Zoodra die afschuttingen ston den, verslapte de waakzaamheid der bewakers eenigszins, zoodat de mannen onder het werken vrijuit met elkaar konden spreken. Mallison stond met een houweel de fragmenten rots, die er nog van den vorigen zomer waren blij ven liggen, klein te slaan en in een kruiwagen te laden. Van de «tek waar jfi stond -nm Jail tusschen de rots en dB zee een stellen afgrond hiér en daar onderbroken door groote vooruitspringende rotsblokken en van boven tot beneden begroeid, o. a. met bremstruiken, die daar allengs zich tusschen de wegen hadden vastgezet en een levende muur van groen vormden. Ongeveer twintig voet beneden zich, kon hij een groote steen massa zien, die een voet of acht vooruit stak en die bijna geheel verborgen was achter het stralende geel van de brem struiken. Eén misstap op den rand van dat pad en niets zou een val tegenhou den vóór de zee bereikt was, en iemand die hier het ongeluk zou hebben over den rand naar beneden te storten, zou waarschijnlijk reeds dood zijn voor hij het water had bereikt. „Een mooi plekje om een ongeluk te krijgen,"zei Baillie lachend, „als je maar even uitglijdt js alles voorbij. Ik houd niet van zulke gevaarlijke plaat sen ik word altijd zenuwachtig, als ik zoo hoog sta." „Ja, dat heb ik anderen ook wel eens hooren zeggen," zei Mallison, „het is maar een kwestie van gewoonte. Zie je dat witte huis daar in de verte tusschen de boomen Ik bedoel daar een paar mijlen verderop, vlak bij het strand van Merlon." „Ja," antwoordde BaiUie. „juist zoo iets als Ik mij altijd gedroomd heb, toen ik trachtte als teekenaar een fortuin bijeen te krijgen. Ik heb altijd zoo'n wit huisje ergens in Devonshire willen hebben." ,Daar ben ik geboren," zei Mallison eenvoudig. „En ik heb er gewoond tot den dood van mijn moeder. V/at hadden de dingen anders kunnen zijn, als mijn vader nog geleefd had, maar ik herinner mij hem nauwelijks hij heeft op jacht zijn nek gebroken, toen ik nog heel jong was." „Het is een mooi dorp," zei ^Baillie, tusschen twee slagen van zijn houweel in. „Het ziet er uit,alsof het daar op die plek hoort, qf het er altijd geweest is, zoolang de wereld bestaat. Zoo vreed zaam ziet het er uit je kan je een voudig niet denken, dat daar ooit iets slechts zou kunnen gebeuren." Mallison zei niets. Hij tuurde naar het witte huis in de verte, de oogen als in een mist en in zijn hart een gevoel van teederheid, dat hij in jaren niet gekend had. Het leek alles zoo dicht bij en toch tegelijkertijd zoo ver af. Het scheen hem een onmogelijkheid, de volgende jaren door te komen, nu hij dat alles had weergezien. Nu keek hij weer naar de witte streep schuim, die links van da Hangman Rots de bre kende golven op de vlakke strook strand wierpen en in zijn geest zag hij weer elk stukje van de ongeveer drie mijlen grond, die er lagen tusschen den top van de groote rots en het vredige dorpje, waar hij was geboren. Hij zag een paar booten op zee en keek naar de mannen, die er in zaten, want hij kende iedereen uit het dorp. Toen zette hij al die heerlijke beelden uit zijn geest weg en bleef minstens een uur lang flink doorwerken. Daarna werd er schafttijd gehouden, waarin alle mannen kalm hun meegebrachte middagpotje bon den opeten. Door de versperring, die aan beide zijden van den weg was aange bracht was het toezicht minder streng dan gewoonlijk, zoodat de gevangenen, zoodra zij hun voedsel genuttigd had den, ongestoord met elkaar konden spreken. Baillie lag op zijn rug, zich koeste rend in de zon. „Ik vind dat heele geval hier een goeie mop," zei hij, „je kan je verbeel den, dat we hier aan het plcniccen zijn. Een half uur lang zijn we min of meer ons eigen baas. Och, Mallison, geef me m'n sigarenkoker eens aan, ik wou eens opsteken." Spijt me wel," zei Mallison, op de scherts ingaande, „maar die heb ik niet bij me. Hoe kon ik die nou verge ten Maar ik beloof je, dat het niet weer zal gebeuren." Onder het uitspreken dezer woorden stond hij op en ging op het uiterste randje van de rots naar beneden staan kijken. Hij riep Baillie, die hem traag volgde. „Ik modat je maar een beetje ach teruit ging," zef hl], „ra wöïer Sr zoo heidensch zenuwachtig van." „Zoo vroeg Mallison, „Kijk eens hier. Als iemand je de vrijheid aanbood, onder voorwaarde, dat je van hier naar beneden zou klauteren tot aan het strand zou je dat dan aannemen „Ik zou je danken I" riep Baillie on- middelijk uit. „Het leven is wel niet vee! waard voor menschen als wij, maar toch hangen wij er allen nog aan. Ik tenminste wel. Zie je, ik verbeeld ne altijd dat, als dit voorbij is, er nog em toekomst voor me is, buiten Engeland, omdat ik werkelijk goed kan teekenen, al zeg ik het zelf. Maar je meende het natuurlijk ook niet, wel „Ik meende het wel degelijk," mom pelde Mallison. „Je mag me gelooven of niet, maar eens ben ik langs een pad, dat vlak langs zee loopt, van beneden geklauterd tot op de plek waar we nu staan. En wat nog meer zegt, ik. ben langs denzelfden weg weer beneden gekomen ook Bij menschenheugenis was dit nog nooit gedaan. Een oude visscher wees mij den weg aan en waar schuwde mij, niet te probeeren hem te volgen. Maar ik hield in die dagen nogal van avonturen en ik bracjit het er heel huids af. Zie je daar die met brem struiken begroeide, uitstekende rots ongeveer twintig voet beneden ons „Ja, wat zou die?" vroeg Baillie. „O, niets bizondersik vreet alleen maar,dat het een solide, v^ak stuk rots is. Als ik van hier naar beneden sprong, dan zou ik pp een kleine vlakte neer komen en mijn val zou door die struiken gebroken worden. Wanneer ik dan langs den rand van dën steil naar beneden gaanden wand kroop, zou ik komen aan een soort steil pad en als ik dat dan met groote omzichtigheid achteruit gaande, dus met het gezicht naar den kant van waar ik kwam afklauterde, zou ik onder aan het rotsblok komen. Dan is er links een steil pad, dat tot aan het strand voert. Als ik nu eens den sprong waagde, wat denk je, dat onze vrienden met de geweren daar, dan zouden doen „Ze zouden maar één ding kunnen doen," antwoordde Baillie, „namelijk tot de conclusie komen dat je öf zelf moord gepleegd had, öf bij ongeluk dood gevallen was." (Wordt voortgezet.) Louis Metzl, een ingenieur die zijn studiën al een jaar achter den rug had, moest vier weken opkomen. Zijn re giment lag in het Zuiden van Frank rijk en nadat zijn diensttijd weer af- geloopen was, besloot hij een uitstapje in de Pyreneën en door Noord-Spanje te maken. Hij kocht een paar flinke kaarten, stapte op zijn fiets en vertrok. De tocht was heerlijkhet was in het einde van September, en na een bezoek aan Pau en Bayonne begon hij de Pyreneën te bestijgen. Op een namiddag verraste hem de regen midden ln het gebergte. Door zijn kleeding maar gedeeltelijk tegen het slechte weer beschut, kwam hij met zijn rijwiel aan de hand slechts langzaam vooruit. Tot overmaat van smart ontmoette hij op den weg nog een man, die er zeer ongunstig uitzag en een zwaren knuppel in de hand had. De weg was volkomen verlaten en wapens had hij niet bij zichen of schoon hij niet bang uitgevallen was, voelde hij zich toch niet bepaald op zijn gemak. Hij dacht er al aan, hoe den onbe kende te ontvluchten', toen deze hem opeens den weg versperde met de woorden „Je geld of je leven!" De ingenieur wier$> hem zijn porte- monnaie toe. die ongeveer vijftig gul den bevatte, en gebruik makende van het^oogenblik dat de ander ze opraap te, sprong hij op zijn fiets en ging er zoo snel mogelijk van door. Eerst toen hij vond dat zijn aanval ler op een behoorlijken afstand achter hem was, matigde hij zijn snelheid. Het regende nog steeds en boven dien wera ae wiffiThee rawgeriros bm viger. Zijn kleeren waren doorweekt en bij zijn snelle ylucht had hij onmo* gelijk zijn kaart kunnen raadplegeirs zoodat hij leelijk verdwaald was. Hij bevond zich dus in een alleronaange» naams ten toestand. Het begon donker te worden en hij moest er aan denken een onderkomen te zoeken Voor den nacht. Te vergeef» echter keek hij naar alle kanten om! zich heeiinergens ontdekte hij eent menschelijke woning of een licht. Ein-J delijk, na meer dan een half uur zoe«j ken en dwalen bemerkte hij een zwalq schijnsel dat uit een hut, diep in heti bosch gelegen, bleek te komen. Hij ging er heen en klopte aan. EeO( vrouw van zeer ongunstig en norsch' uiterlijk deed open. Op het zien van) den vreemdeling stond zij zeer ver* haasd. „Ik ben verdwaald, en kom u een onderkomen vragen voor den nacht/*' sprak de ingenieur. Wantrouwend keek de vrouw hem' aan. „Het is hier geen herberg," sprak ze nijdig. 1 „Dan zal ik u dubbel betalen," wa» het antwoord. Dit argument bleek te werkenail liet hem binnenkomen. Het zag er daan echter alles behalve gezellig uit. Metzï dacht er een oogenblik over om zij» tocht maar liever voort te zetten^ maar het regende zoo hevig, dat hij besloot te blijven. Hij droogde ztyrt kleeren bij het van» en vroeg wat te eten. „Er is niet veel bizonders," 3prak de oude„ik heb niets anders dan kipf en eenige eieren." Met grooter snelheid dan men van haar verwacht zou hebben, bakte z» een omelette voor den gast en legde eij een stuk zwart brood, zoo hard als een plank, naast. „Wijn heb ik niet," sprak ze, „ga zult u met water moeten vergenoegen." De ingenieur zette zich aan tafel en at haastig de omelette op, want da honger kwelde hem. „Ik kan onmogelijk verder in dii weer," sprak hij toen. „Kunt u niet voor een bed zorgen „Ja op zolder heb ik wel iets," verklaarde de oude, „maar het is niet' veel bizonders." „Nu, ik zal het daar in- ieder gevaï, beter hebben dan buiten, te meer orof dat de wegen hier niet erg veilig blij*) ken," antwoordde Metzi. Men heeft] mij onderweg aangerand, en daar ik, geen wapens bij mij had, heb ik mijn beurs moeten afstaan." De oude vrouw ontstelde merkbaar^ „Laat ik u maar gauw uw kamer wijzen," sprak ze, „dan kunt u uit rusten." En met de rookende lamp gewa pend, klom ze de trap op, die naar dqr» zolder voerde. De ingenieur volgde haar. In een ongemeubeld vertrek, waar de wind aan- alle kanten door de kieren en scheuren floot, bemerkte hij een armoe dige legerstede. In een anderen hoek van^het vertrek lag een_ stapel- hout met een hijl er naast. De oude vrouw ging weer naar be neden en nam de lamp, de eenige, die zij had mede. De ingenieur wierp zich gekleed bed, zich troostende met de gedachte, dat een slechte nacht in ieder geval gauw genoeg voorbij is. Buiten gierde de storm en kletterde- de regen tegen de ruiten. Nauwelijks een half uur had hij te bed gelegen of hij hoorde de deur der hut opengaan en iemand binnentreden. Reeds bij de eerste woorden die d» binnenkomende sprak, meende Metzl de stem te herkennen van. den scha vuit, die hem aangerand had. Hij stond zachtjes op, ging plat op dcii' vloei liggen om door een scheur in den' zolder der benedenverdieping te kun nen kijken en herkende inderdaadj zü n aanvaller. Scherp luisterend hoor- co 'rij den man zeggenf „Geef me wat te eten, ikhebhongerl Ik heb slechts een reiziger te pakken gehad bij dit weer vraagt zich nia» mand hier buiten,"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 7