in. Ë-J z ft HET KIND DER GEVANGENE n DE DUBBELE MAN LJ NAAR HST tNQELSOM VA* FFIÜD. M. WHITS j B D 5 ft E 73 u o -3 4> QJ n c w <w 3 hi ■S-fo So? CL tsa X3 O Ch CÖ 2 T3 s s c O a e-a e* eS fa w 0> fl) C Q S .2 a 1X3 I Cr Q 3 w a CÖ öo UJ 0£ CO UJ CiH <Ph «5^ o >-g 2 5, 41 oj O. bA o s g 3 >•*- a a S-ri-15 ::3 5 <u55 N^-n a Ci - •sitP 55 1 o> QJ ■p25l ~-2 O-"0 ©«OS™ *g<3| -1^ "Sp-2 Sg gtsg ua SQ-ffSf '2 iu 4» U öt S3 «S 5 4VU; 2 3 d a'u «3 5:s>g.5i •co ;c>MÜa life ss «l'|a as? •^«5'P 2 4» u, a*, cti - 41 y+j - C'3-ï- oj"3 •g b oJjb a Ï5 MS-*; - S"8I®1$m S'SS^Ss-g a S a 3 n B WJJ in-^n £r "fii3 *4-» r* ,C <u «5 ^."S-s'-S a '4> 3 (3 u:3> «■§3-S <3J rn O 41 'pS^: a J3— O U S y O V £2 a 8 a aia B'ljJ 41 CS 4J ota f-Q a w NT* o* an as^as#0 a u js»*- ö^Ü-s^-a s s s ü:c&s s i r. ill Is lie-" p C-H ty +-» QJ.-M u o> bawx. N.a-^-g o> C - 3 •OJ<.5c/J 1*:IS-=II"iSË5S fllpiTlR a._« EJ a S-— b 4» 5-3 S;s.a g O >^-g 0)t> 41 4) z>-4 41 ^.■saiff-S S^tUs-gf 3" g Si ro &+Ï-P G+, - g'S.S-'g.^ S C QJ -■» wgju 2 •S «S OiTOt^Xl t. a; T3 QJ ,-. Q j3 «MI .j-» p? l dJ T"i rrt C -n C C C f" 4i. 4» O, a>.3.y g v a'r. K 4i JJ OCiMOffO-O N PJS-Si .5 Ü-OTS 3 C-- 4< 10 1 _j s Is «'215 a IM 1 uu 1 u. 03 oo GO I 0) 5 ~zi. rj C3 at;-a ^-0 So® CL-^ is g -g a 03 -r~r ra 3 "S^ö .'g ►j «j-S S CO 2 ft °§g S o hCrS M S3 J3 g r~( S«3 O O «U 0J br-3 a'.tS S 0 3 ■3|s l-fl to 3a'3 - 4- >B .'9110 5 Q Q §3!,i^='ssë ;a"5 --§ ?odP»% g ks«B S'Q "S 00 o J3 "cQ 'a w g Q -tf o ,ri CQ Nf3 r S B r O rÖ •»-< O 2 fcio_/<i tj §^S:a.& -a S«Sa| a; a 2 - o - a S I «"2 •a S »-H ÖC bo o S c- i v fesa S o a. rg^a.2 ^■B i j Hij haalde ae porre-nonnaie van den ngenieui uit den zaK en scti.udde den inhoud op de tale, uit De oude vrouw hielp hem tellen „Vijftig gulden maar," -prak hij. „en bovendien is de kerei me op zijn rijwiel nog ontsnapt „Hoe zag hij er uit?" vroeg de vrouw De dief beschreef den ingenieur „Zoo" antwoordde de" oude, „dan is hij hier." „Onmogelijk De vrouw vertelde wat er gebeurd was „Ik heb hem een avondmaal klaargemaakt." vertelde zij, „en nu ligt hij boven te slapen „O, dan hebben wij hem te pakken," hernam de roover „We zullen wach ten tot hij goed vast slaapt Dan gaan we naar boven en slaan hem met mijn knuppel dood Als ik hem goed ge raakt heb, moet |e hem voor zeker heid met mijn sc-.ieermes den hals af snijden. Hij heeft zijn portefeuille bepaald vol bankbiljetten „En als je hem niet goed raakt 7' „O daar is geen gevaar voor I" „En als hij schreeuwt 7' „Welnu, wat zou dat Niemand hoort hem hier immers behalve wij. Vóór het dag wordt begraven we het lijk en geen mensch zal anders denken dan dat hij in een bergkloof veronge lukt is. De ingenieur, die alles gehoord had, voelde het koude zweet op zijn voor hoofd. Maar al was hij bijna zeker verloren toch wilde hij nog een middel zoeken om zijn belagers te ontkomen Hij dacht aan de bijl die hij op den stapel hout had zien liggen. Zonder het min ste gecjruisch te maken nam hij het geduchte wapen en legde zich achter de deur in hinderlaag. Hij was vast be sloten zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Nadat de man daar beneden zijn avondeten gebruikt had, rookte hij een pijp. En beiden spraken zs duch tig ie brandewljnfïesch aan. zeker om «iel op te wekken. Eindelijk sloeg het middernacht „Ziezoo." sprak de roover opstaan de, „hier is het scheermes alkom jij ach er me aan ïje ingenieur hoorde hen met slui penden tred naar boven komen Hij nam de groote bijl in zijn twee beven de handen het volgende oogen- blik opende de moordenaar zachtjes de ieur. Metzi liet hem binnentreden en bracht hem daarna plotseling een vreeselijken slag op het hoofd toe. Als een blok viel de booswicht op den grond. De oude vrouw volgde, stiet\ tegen een lichaam dat naar zij meende de vreemde reiziger was, en sneed haar medeplichtige den hals 8f intusschen was de ingenieur langs haar heen geslopen. Hij sprong de trap af,- nam zijn rijwiel en was weldra in de duisternis van den nacht verdwe nen. *.i het eerste dorp het1 beste klopte hi de autoriteiten op en geleidde ze naar de hut der booswichten. Daar vond "men zooals de ingenieur voor spe d had, het lijk van den roover op zo Jeï liggen en de oude vrouw, die haar vergissing ontdekt had zat hali wezenloos met het bebloede scheermes nog in de hand naast het lijk te kijken I Over vijf minuten zou de zitting van het gerrechtshof beginnen. De dienstdoende veldwachters openden de deur der groote zaal en geleidden een kleine groep gevangenen naar de bank der beschuldigden. Vusschen een ouden bedelaar met ongekamde haren en baard en een jeugdigen bandiet met woede en haat in den brutalen blik. schreed daar een vrouw die een kleinen dreumes Van drie jaar op den arm droeg. Zij was nog jong en mooi die vrouw niettegenstaande de diep in de kassen liggende oogen en de door allerlei ont bering vermagerde trekken. Het grove jaK oi never ae zax van grauw unnen met de veei te wijde mouwen de ge wone gevangenisdracht hoe onbehol pen ook van snit stond haar bijna goed Een witte boezelaar met de rui me zakken aan weerszijden stak scherp ai tegen den somberen donkerbrui nen rok. Een wit katoenen doek met blauwe ruiten hield het overvloedige haar bijeen een omslagdoek van de zelfde stof bedekte haar schouders, terwij] de beide einden, na over de borst elkander gekruist te hebben, door den boezelaar werden vastgehou den. De vrouw stak de kleine ruimte ovèr, voor het publiek bestemd, ging voorbij de banken der advocaten en nam. na haar last op den grond te heb ben gezet, plaats op het bankje tegen over dat. waarop de twee andere be schuldigden zich hadden neergezet De blikken der vrouw rustten vol weemoed op het kind, dat eventjes vrijmoedig ronddribbelde, doch wel dra weer op moeders schoot klauterde. Arme kleine I Hij zag er zoo zonder ling toegetakeld uit in zijn plunje sa mengesteld uit allerlei lappen van oude gevangeniskleeren 1 Maar dé dikke stol bood hem voldoende bescherming tegen de koude en den scherpen noor denwind en in de houten klompen hadden de voeten geen last van het nat. De atmosfeer van het palels van justitie, verwarmd door een groote kachel, deed hem goed, hij wist niet beter of hier was het luwe lente, en vroolijk, zich niet bewust van het leed der moeder klapte hij de kleine hand jes tegen elkaar. Wat had hij vaak gehuiverd van de koude, vergeefs warmte zoekend aan de borst zijner moeder, als de vinnige herfstwind door de spleten der schuren drong, waar zij een schuil plaats zochten voor den nacht, of er ger nog, als zij zich tevreden moesten stellen met een afdak, aan alle zijden vrijen toegang gevende aan storm en sneeuwvlagen. Hij was blij, dat hij in de gevangenis was, de stumperd, daar was het tenminste lekker warm. Vroolijk monsterde hij met zijn le vendige. zwarte kijkers de veldwach ters, die in de nabijheid zijner moeder zaten. Hl] vond het goede, lieve men- schen, omdat zij hem naar de stad ge bracht hadden, waar men het zoo goed heeftMet allerlei vriendelijke gebaren trachtte hij hun opmerk zaamheid gaande te maken, om dan als zij keken, het hoofd op den schou der zijner moeder te verbergen. Vermoeid door het gewoel van het kind, zette de vrouw hem dan weer recht op haar knieën en zeide dan zacht vermanend „Stil toch, Jantje r Daar gaat een deur open en de deur waarder verschijnt op den drempel. Het gerecht 1 Nieuwsgierig neemt het kind de binnenkomenden op. Tegen deze menschen lacht het knaap je niethun zwarte toga's, hun strenge gelaatstrekken maken hem angstig en bijna zou hij gaan schreien Welk een verschil tusschen die sombere mannen en die veldwachters met hun blinkende knoopen en zilveren tres sen De kleine J an meende te droomen dat ook hij zoo'n mooie uniform aan had en dat hij naar hartelust kon spe len met die zilveren snoeren die bi) de minste beweging tegen elkander slaan en tik tik zeggen „Vrouw Willems I" De vrouw schrikte op toen zij haar naam hoorde afroepen en stond op om verhoord te wordenWaar moest zij intusschen met Jantje blij ven Zij zag vragend rond en ver trouwde dan haar lieveling toe aan de hoede van den ouden bedelaar, die het dichtst bij haar zat. De rechte begon met de gewone formaliteiten. „Gij heet Maria Metten, huisvrouw van J oannes Willems Gij zijt zesen twintig jaar en geboren te Antwerpen Gij wordt beschuldigd van landlooperij en bedelarij. Wat doet uw man „Hij was grondwerker...hij legde raiïr voor de SDOorwegen." „Waarom, rijt ge met btj hem ge bleven Sloeg hij u De vrouw drong met geweld de tra nen terug, die haar t spreken beletten. „Mijn man is dood. mijnheer," De stem van den president der recht bank werd vriendelijker. „Waar komt gij vandaan 7' „Van heel ver, uit het Noorden van het land, een aannemer had ons daar heen mede genomen. Willems verdien de daar een goed daggeld hij bracht alles thuis wat hij verdiende. Ik had ook nog eenige verdienste, doordat ik de kleeren der andere, grondwerkers verstelde, en wij waren heel gelukkig." „En had ge niets overgespaard „Op zekeren dag bracht men mijn man thuis met verbrijzelde beenen. Hij was onder een zandtrein geraakt ik wilde niet, dat hij naar het gasthuis gingJan wilde gaarne zijn beenen houden en weigerde ze ,te laten af zetten.dit was zijn ongeluk.... hij stierf na eenige weken." „Hebt gij van den aannemer een schadeloosstelling gekregen „Neen, mijnheer, omdat wij gewei gerd hadden hem naar het gasthuis te laten brengen en niet toelieten, dat hij geopereerd werd." „Waarom hebt gij niet aangevraagd, dat men u naar uw eigen land zou terug zenden „Ik kon niét schelden van Jan's graf.... Toen de lijn af was, gingen de andere grondwerkers heen en ik bleef zonder eenige verdienste. Toen ben ik te voet op weg gegaan om Ant werpen te bereikenReeds zes we ken heb ik geloopen van plaats naar plaats waar lk sliep, kwam er niet op aan. Ik' leefde van wat liefdadige men schen mij wilden geven." „Maar dat mag niet, dat is bedela rij...." „Dat wist ik niet, mijnheer." De president las het dossier nog eens over. „Armoede is geen misdaad, maar gij hebt erger gedaan dan gebedeld, gij hebt gestolen De jonge vrouw brak uit in een hartstochtelijk weenen. „Ja, laatst," snikte zij, „toen het sneeuwdemijn kind huilde van honger en koude.... Toen zag ik op de omheining van een boomgaard een wollen tricot, dat men daar blijkbaar had vergeten. Het was half onderge sneeuwd Toen heb ik het geno men en het Jantje aangetrokken daarna heb ik mij uit de voeten ge maakt.. De rechters staken htm hoofden bi] elkaar en beraadslaagden, hoe te handelen. De beschuldigde ging weer zitten. De kleine dreumes sprong van de knieën van den ouden landlooper en snelde weer naar zijn moeder. De omstanders waren bewogen en verwachtten niet .anders dan vrij spraak. De president riep de schuldige weer. „Gij zijt nu immers vijf dagen in preventieve hechtenis geweest „Ja, mijnheer." Het vonnis was spoedig geveld. Daar de haar ten laste gelegde land- looperij bedelarij en diefstal bewezen waren, hoorde de weduwe Willems zich veroordeelen tot twee dagen gevangenisstraf Het verblijf in preventieve hechte nis ging den duur der straf te boven. De president teekende dus het bevel tot onmiddelijke invrijheldsstelling „Gij zijt viij iGij kunt uw eigen kleeren weer aantrekken." De veldwachters brachten de andere beschuldigden voor Vrouw Willems kon alleen weggaan zonder geleide. Maar de arme kleine, begrijpende dat zij niet meer naar het warme goedgesloten huil terugkeerden en dat zij opnieuw door den scherpen noorden wind verder moesten trekken en kou lilden in onvoldoende schuilplaatsen, die men des nachts opzocht: het kind dat zich daar juist nog verlustigde in zijn kinderlijke droomen en nu niet meer de vriendelijke veldwachters zag, begon smartelijk te hullen versma dende de vrijheid die zijn moeder zoo even herkregen had. Ro. n TTRSTE JAARGANG 1923 xtiifuciuiiiiHuiimmuri^imi iiEiHmmuiminsimmii ^MnnimiGismir.nmiuiiniHHiniw niiiinnuiiiiuiiuK 'mm -L- ARME DORTER. Mevronw A. (tot hear mediate). Ik ben zeer lijdend en moet de volgen de week naar Karlsbad. Modiste. O, hoe jammer; lk het» juial ruik een prachtig strandoostiuins gereed, dat opzien en verwondering te weeg zal brengen. Mevrouw A. Laai hel mij eens zien, want weet ge, ik ben overtuigd, dat mijn dokter zich in de keuze van een badplaats heeft vergist BEN OPOFFERING. 1 Mijn dokter heefi gezegd, dat tk matiger zijn moet dat ik te veel drink en daardoor geen geneesmiddel kan helpen. Het is hard, maar als het niet anders kan, zal ik bij mijn tweede ontbijt mijn glas water moe ten opofferen, dat zal ik nog het minst missen. STADHUISWOORDEN. Een heer, die gaarne vreemde woor den gebruikte, sondor de. beteekenia er van te beg-rijpon, noodigde een vriend uit op cqn fauteuil plaats te nemen! „Neem toch a.v.p. plaats in mijn „feuïl- leton", zij de voorstander van de studa- huiswoordentaaL LOFSPRAAK. A Men heeft u gisteren in de Socfïtef' geprezen. B. Zoo; en wat heeft men dan gw zegdT - A Dat er nog grootere ezels wazen don gjj. NOOIT GOED. Iemand had twee vrienden, die aïs zeer gedienstig bekend waren. Ja, zei hij lot den een, ik weet dat ge iemand gaarne van dienst zijt als ge kunt. Maar verveelt je dat niet wel eens? Soms wel, dat moet ik beken nen. Dat neemt veel van de verdien ste weg; je valt me erg tegen. En jij? vroeg hij den ander. lk? verveelt het nooit; inte gendeel. Zoo, vind je er pietzier in?sprak hij daarop, met verontwaardiging, dan ben je niet anders dan een egoïst. GEVAARLIJKE BEELDSPRAAK. Jl» moei niet donken, dat je het lam vóór hebt vna vroeger, hoorf* „Neen, dat denk ik ook niet! Dat zie ik wei beter! U is veel ouder geworden!" EEN KOOPJE. Uti de brieven eener jonge vrouw aan haar moeder„Voor Wiilem's verjaardag ben ik toch zó o aardig geslaagd. Ik heb eeae kist sigaren voor hem gekocht en, verbeeld u, hij betaalt voor precies zoo'n groote kist vijf gulden, en ik maar twee. Ik geloof dat ze de heeren toch ook maar laten betalen wat ze willen...." VAN EEN TOT DRIE. Op eest schooi van lager oudenrijn vraagt de onderwijzer aan een kleinen jon gen: „kan je van twee drie maken?" Terwijl het ventje zich een oogenblik bedenkt steekt een meisje den vinger op. „Kan jij bet dan, Kaatje? „Jawel, moester want ais 'e-morgens mijn moeder van de markt thuis komt, dan maken we van twee mandjes aard beien drie." ROEPING VOOR DEN KOOPMANSSTAND. Heer: „Hél jij bent toch niet de jongen, aan wlen ik straks mijn paard te bewa ren heb gegeven? Jongen: „Neen, meneer; maar Ik heb dat baantje voor drie centen van kleinen Kees gekocht." OOK SEN EED3N. Schrijver: „Hoe bevalt a mqn laatste dichterlijke schepping?" Vriend: „Nn, ik vind, dat je duchtig hebt geschept 1" OOK EENE REDEN. Hij: „Dns juffrouw! u wilt niets van mij weten?" Zij: „Juist, want ik west vaei te veel van ai" w—- fV'« Li IVOOR DE HUISKAMER Fi Knmniii!iiiiMiiiiUMMnii!mn;im!iiimniiMiiiiuiMiii:wim!!!iiiiiiiii niimiioniu uiuuiiimumiuiimiiiuniH GEAUTORISEERDE VERTALING DOOR A. T „Breng me weg," fluisterde zij tot Hetty. „Breng me naar huis en iaat me daar sterven. O waarom ben ik hier gekomen Waarom heb ik niet naar den raad van goede vrienden ge luisterd 7' Gilette stond onmiddellijk op en Btte even later de beide meisjes in een Na de lunch kwam hij weer in de chtzaal terug en volgde de getuigen verklaringen en de pleidooien met de 'grootste aandacht. Ten slotte somde de rechter de verschillende feiten op, die 'talie In het nadeel van den beklaagde Jwaren, waarop de jury zich terug trok öm haar uitspraak te overwegen. Het was Gilette niet mogelijk, het gelaat {van den beklaagde te zien, daar hij dit (voortdurend gewend hield naar de plaatsen der juryleden en het boven dien in de slechts spaarzaam verlichte rechtzaal niet mogelijk was iemand, Jrelfs op een paar meters afstand, te herkennen. Toen, plotseling verliet Gilette, gedreven door een gevoei, dat hij zelf niet wist te verklaren, de zaal Hij wist, dat het eenigen tijd zou duren alvorens de jury weer zou terugkeeren, daar de verdediger een paar juridische vragen had opgeworpen, die de fechter slechts met moeite aan de juryleden had kunnen duidelijk maken. Het was bijna donker, toen Gflette weer op straat kwam. Er viel een koude regen, maar dat merkte hij nauwelijks Zijn geest was ver van da plaats waar hij zich bevond. Niemand dan hijzelf wist, dat dit verwarde kluwen van misdaad en geheimzinnigheid op zon derlinge wijze verbonden was met den zonderlingen samenloop van omstan digheden, idie hem zoo plotseling naar Argentinië had doen vertrekker». Hoe het juiste verband was wist hij nog niet, maar hij was ervan overtujgd, dat vroeger of later dat verband zou wor den gevonden en de verbazingwekkende geschiedenis tot een logisch slot zou komen. Alles warrelde in Gilette's hoofd dooreen maar zijn sanguinisch tempe rament wilde hem niet aan e«n slechten afloop doen gelooven. Hij liep door de donkere natte straten, zonder iets te -ten, zonder zelfs te weten waar hij ging. Het drong zelfs niet tot hem door, dat het regende hij was om zoo te zeggen een heel andere Gilette dan de levenslustige vroolijke, jonge man, als Welken zijn vrienden hem kenden. En juist toen zijn gedachten het verst waren afgedwaald, liep hij tegen een tengere, gesluierde gestalte aan. die van den tegenovergestelden kant kwam. „O, pardon." zei hfj. naar zijn hoed grijpend. „Ik ik, m'n hemel, Peggy ben jij dat 7' „Ik mosst er uit." zei Peggy zacht, „Ik lag op mijn bed en trachtte te slapen, maar ik kon niet ik moest maar aldoor denken denken en ik had een gevoel alsol ik gek zou worden Toen liep ik de deur uit, zonder dat de anderen het merkten en kwam hier heen ik kón niet blijven wachten op het vonnis, al weet ik toch al wel hoe dat zal luiden. Laten we een eindje loopen, het kan me niet schelen waar heen, als ik maar van mezelf vandaan kom. Alles is toch zeker nog niet voor bij „Ik denk het niet," zei Gilette. „Daar wacht ik ook juist op. Ik voel me even rusteloos als jij ik kón eenvoudig niet blijven. Kom, laten we dat rijtuig nemen. Weet je wel, hoe hard het re gent 7' ,Qch, wat doet er dat toe riep Peggy uit. „Wat komt het er op aan of ik nat word laten we liever loopen." Zij liepen meer dan een uur zwijgend door de straten, maar telkens weer kwamen zij terug op de- plek waar zij elkaar ontmoet hadden en waar zij ver moedelijk het eerst het nieuws zouden hooren. Het regende nog altijd de harde wind slierde den regen over de glimmende straten. En zoo liepen ze naast elkaar voort, tot zij ten slotte een krantenjongen in de verte hoorden schreeuwen. Steeds meeT naderde hij hen, zich niet bekommerend om den storm, met een stapel natte kranten op zijn schouder. Evening News," riep hij. „Evening News". Editie van half zeven. De uit slagen van do rennen. Afschuwelijke misdaad in Clerkenwell. De zaak Pen nington. Het vonnis van dt jury. Spe ciale editie." Peggy haalde diep adem. Toen trok ze haar sluier van het gelaat en keek Gilette recht In de oogen Zij was. doodsbleek, maar haar blik was vast- be.aden. „Koop een krant," zei ze. Gilette greep een blad van den schou der van den jongen en gaf hem zijn geld. Toer. doorliep hij de natte bladen, tot hij kwam aan de kolom „Laatste Berichten" en zijn oog bleef rusten op dien eenen regel ln het midden „Vonnis in de zaak Pennington: Vijf jaar dwangarbeid." Meer stond er niet. ZESDE HOOFDSTUK. In de gevangenis. Er waren vele lange maanden ver- loopen, sedert Raymond Mallison uit de wereld verdwenen was en men was hem alweer vergeten. Meer dan een jaar reeds was voorbij en nu was de lente aangebroken en de heele natuur genoot van het schitterende weer. Maar daarvan was in de sombere Slagmaor- gevangenis, waar Mallison nu was, bitter weinig te bespeuren en het flauwe schijnsel van een enkelen zonnestraal dat nu en dan tot hem doordrong deed een hevig verlangen in hem opkomen dat hem de tranen naar de oogen pers te. Hij had zijn lot in het begin zwaar genoeg te dragen gevonden, en zijn geest kwam tegen het onrecht hem aangedaan in opstand. Nu echter was dat voorbü en wanhoop was er voor in de plaats gekomen. Zijn haar was aan de slapen een beetje grijs geworden en zijn oogen lagen wat dieper in hun kassen, maar overigens was hij weinig veranderd. Voor hem lag een somber verschiet minstens nog drie jaren, zou hij hier moeten blijven ook al zou zijn straftijd wegens goed gedrag, zoo als de wet dat toestond, verminderd worden, en de droeve eentonigheid van zijn gevangenis-leven knaagde hem nu en dan aan de ziel. Eens per maand mocht hij een brief ontvangen, maar die correspondentie kon niet anders dan zeer oppervlakkig zijn, daar e brief door den directeur der ge- aigeriis werd gelezen, alvorens hij hem in handen kreeg. Zijn vrienden waren hem echter trouw genoeg. Hij kreeg herhaaldelijk bericht van Peggy Ferriss en Sir Mars ton Manley en Hetty Bond, maar van wat er in de wereld omging vernam hij maar zeer weinig. Natuurlijk wist hij dat Walter Fennington niet dood was, anders zou hij zeker een veel zwaardere straf hebben gekregen zijn vroegere vriend was inderdaad geheel en al van zijn verwonding genezen. Maar Pennington bevestigde geheel het verhaal, zooals dat door de getui gen ter terechtzitting was gedaan. Hij was er absoluut zeker van, dat hij in zijn kamer door Mallison was aange vallen zeker een zonderlinge ver klaring van den advokaat, die vermoe delijk wel was ontstaan door wat hij van de andere getuigen gehoord had. En zoo was er niet de minste klaarheid gekomen in het drama, dat was geëin digd met Mallison's veroordeeling. Toch had Sir Marston Manley zijn pogingen nog niet opgegeven en reeds had hij een zeer groote som besteed om achter de waarheid te komen, maar alles te vergeefs. Raymond begon te gelooven dat hij den bitteren kelk tot den bo dem zou moeten ledigen en ten slotte de gevangenis zou verlaten als een ge broken man, die van de toekomst niets meer had te hopen en die niets had om zich t troosten in zijn lot, dan alleen de wetenschap, dat Peggy absoluut van zijn onschuld overtuigd was. Dat maakte evenwel voor hem niet het geringste onderscheid, want Malli son was vast besoloten om, wat er ook gebeurde, Peggy niet in den af grond waarin hij was gevallen, mee te sleepen. Het zou hem wel niet gemakke lijk gemaakt worden, bij dat besluit te volharden, want Peggy had reeds verteld, dat zij hem in elk geval zou trouwen maar dat zou hij toch nooit toestaan en hoe zij er ook onder mocht lijden, hij zou in zijn besluit weten te volharden. Zoo verliepen de maanden, zonder hoop voor het heden en zonder beloften voor de toekomst Toch gevoelde Mallison zich innerlijk zeer wel. Het heerlijke klimaat van de streek waarin de gevangenis lag, werk te weldadig op zijn gestelhet eenvou dige, maar goede voedsel was ruim voldoende en zijn arbeid hield zijn lichaam in uitstekende conditie In het eerst had hij zich verzet tegen den hem opgedragen handenarbeid en ver zocht, of hij geen werk kon krijgen, dat tenminste van eenig nut zou zijn voor de gemeenschap. Hij zou graag zij ft wetenschap in practisch werk omzetten maar de directeur der gevangenis had op dat verzoek het hoofd geschud. Hi} stond er niet onsympathiek tegenovei^ maar hij vas ambtenaar, dacht du; als een ambtenaar en durfde niet vat den gewonen regel afwijken. Er was dus niets aan te doenMal lison moest spitten en ploegen en zicb op dergelijke wijze nuttig maken. AU lengs begon hij op de hoogte te komen van het leven der dwangarbeiders, aj had hij ook in het begin zich angst, vallig van zijn mede-gevangenen ver wijderd gehouden. De afschuwelijk? eenzaamheid was echter langzamer hand haar invloed op hem gaan uit/ oefenen, zoodat hij, wilde hij niet krank-! zinnig worden, iemand moest hebber om mee te spreken. De gelegenheid daartoe bestond in de leeszaal der geil vangenis en bij de maaltijden wannes! de meer ontwikkelde veroordeelden esj zij, die hun vonnis filosofisch onder! gingen, een paar uren bij elkaar moch ten doorbrengen en met elkaar konden spreken, onder toezicht van een niei altijd even sympathieken gevangen^ bewaarder. Zoo gebeurde het, dat Mal] lison een geheel nieuwen kijk op hej leven kreeg en van veel hoorde, waarvan hij vroeger zelfs hst bestaan niet had vermoed. Er waren natuurlijk mannen onder; die voor eiken omgang onmogelijk wa ren, laag gezonken, brute wezens, dis door niets te temmen waren manv nen die waren voorbeschikt om varf hun jeugd af het grootste gedeelte vati hun leven in de gevangenis door ta brengen. In het bijzijn van deze soort waren de bewakers, het geweer in d? hand, steeds op hun hoede, maar dezir menschen hadden, door langdurige o»( dervinding, een goeden kijk gekregen op de aan hun bewaking toevertrouwde' veroordeelden en zoo waren er velg gevangenen te Slagmoor, die zich ii? een zekere vrijheid van beweging moch» ten verheugen. Onder deze was er een, die zich aaq Mallison voorstelde als Philip Bouillies Hij was klaarblijkelijk een man van op( voeding en Mallison twijfelde dan ook geen oogenblik aan de waarheid van zijn bewering, dat hij een der besté1 scholen van het land had bezocht. Doof de vriendelijkheid van een der bewakers mochten zij bij de maaltijden naasft elkaar zitten en één uur per dag stonc, de gevangenis-leeszaal te hunner bein schikking. En hoe zonderling het oolf leek, Baillie wist alles wat op Mallison betrekking had en ook waarom hij SlagmooT was. „Hoe bent u daar allemaal acht«( gekomen 7' vroeg Raymond. „O, dat was gemakkelijk genoeg,"1 antwoordde Baillie. „Dat zult u wel begrijpen, als u hier wat langer bent^ Er bestaat hier in de gevangenis zooiets als een geheime inlichtingendienst, di« de autoriteiten oogluikend toelatend zoolang hij niet tot ernstige onaangek naamheden aanleiding geeft En boverw dien, u moet in het oog houden, dai' ik een welopgevoed man ben en alle' dagen de krant inkijk. Ik weet dus, dal u Mallispn bent die veroordeeld wam

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1922 | | pagina 8