in.
Ë-J
z
ft
HET KIND DER GEVANGENE
n DE DUBBELE MAN
LJ NAAR HST tNQELSOM VA* FFIÜD. M. WHITS j
B
D
5
ft E 73
u
o -3 4>
QJ
n c w
<w 3
hi
■S-fo
So?
CL
tsa
X3
O Ch
CÖ
2
T3
s
s
c
O
a
e-a
e*
eS
fa w
0>
fl) C Q
S .2 a
1X3 I
Cr Q 3
w a
CÖ
öo
UJ
0£
CO
UJ
CiH
<Ph
«5^ o
>-g 2
5, 41 oj O.
bA o
s
g 3 >•*- a
a S-ri-15
::3 5
<u55 N^-n a
Ci -
•sitP
55
1 o>
QJ
■p25l
~-2 O-"0
©«OS™
*g<3| -1^
"Sp-2 Sg gtsg
ua SQ-ffSf '2
iu 4» U öt S3 «S 5
4VU; 2 3
d a'u «3 5:s>g.5i
•co ;c>MÜa
life
ss «l'|a
as? •^«5'P
2 4» u, a*,
cti - 41 y+j
- C'3-ï- oj"3
•g b oJjb a
Ï5 MS-*; -
S"8I®1$m
S'SS^Ss-g
a S a 3 n
B WJJ
in-^n £r
"fii3 *4-» r*
,C <u «5
^."S-s'-S a
'4> 3 (3 u:3>
«■§3-S
<3J rn O 41
'pS^:
a J3—
O U S y O
V £2 a
8 a aia
B'ljJ 41 CS 4J
ota f-Q
a w
NT*
o* an
as^as#0
a u js»*-
ö^Ü-s^-a
s s s ü:c&s
s i r.
ill Is
lie-"
p C-H ty
+-» QJ.-M u
o> bawx.
N.a-^-g
o> C - 3
•OJ<.5c/J
1*:IS-=II"iSË5S fllpiTlR
a._« EJ
a S-— b 4» 5-3
S;s.a g O >^-g
0)t> 41 4) z>-4 41
^.■saiff-S
S^tUs-gf
3" g
Si ro
&+Ï-P G+, -
g'S.S-'g.^
S C QJ
-■» wgju 2
•S «S OiTOt^Xl t.
a; T3
QJ
,-. Q j3 «MI .j-» p? l
dJ T"i rrt C -n C C C f"
4i. 4» O, a>.3.y g v a'r. K 4i JJ
OCiMOffO-O N PJS-Si .5 Ü-OTS
3 C-- 4< 10 1 _j s
Is «'215 a IM 1
uu
1 u.
03
oo
GO
I
0)
5 ~zi.
rj C3
at;-a
^-0 So®
CL-^ is g -g
a 03 -r~r ra
3 "S^ö .'g
►j «j-S S
CO 2 ft
°§g
S o hCrS M S3
J3 g
r~( S«3 O
O «U 0J
br-3
a'.tS
S 0 3
■3|s
l-fl to
3a'3
- 4- >B
.'9110
5 Q Q §3!,i^='ssë ;a"5 --§
?odP»% g ks«B S'Q "S
00 o J3
"cQ
'a w g Q -tf
o
,ri CQ Nf3 r
S B r
O rÖ •»-< O
2 fcio_/<i tj
§^S:a.&
-a
S«Sa|
a; a 2
- o
- a S I
«"2
•a S
»-H ÖC
bo
o
S c-
i v
fesa
S
o a.
rg^a.2
^■B
i j
Hij haalde ae porre-nonnaie van
den ngenieui uit den zaK en scti.udde
den inhoud op de tale, uit De oude
vrouw hielp hem tellen
„Vijftig gulden maar," -prak hij.
„en bovendien is de kerei me op zijn
rijwiel nog ontsnapt
„Hoe zag hij er uit?" vroeg de
vrouw
De dief beschreef den ingenieur
„Zoo" antwoordde de" oude, „dan
is hij hier."
„Onmogelijk
De vrouw vertelde wat er gebeurd
was „Ik heb hem een avondmaal
klaargemaakt." vertelde zij, „en nu
ligt hij boven te slapen
„O, dan hebben wij hem te pakken,"
hernam de roover „We zullen wach
ten tot hij goed vast slaapt Dan gaan
we naar boven en slaan hem met mijn
knuppel dood Als ik hem goed ge
raakt heb, moet |e hem voor zeker
heid met mijn sc-.ieermes den hals af
snijden. Hij heeft zijn portefeuille
bepaald vol bankbiljetten
„En als je hem niet goed raakt 7'
„O daar is geen gevaar voor I"
„En als hij schreeuwt 7'
„Welnu, wat zou dat Niemand
hoort hem hier immers behalve wij.
Vóór het dag wordt begraven we het
lijk en geen mensch zal anders denken
dan dat hij in een bergkloof veronge
lukt is.
De ingenieur, die alles gehoord had,
voelde het koude zweet op zijn voor
hoofd.
Maar al was hij bijna zeker verloren
toch wilde hij nog een middel zoeken
om zijn belagers te ontkomen Hij
dacht aan de bijl die hij op den stapel
hout had zien liggen. Zonder het min
ste gecjruisch te maken nam hij het
geduchte wapen en legde zich achter
de deur in hinderlaag. Hij was vast be
sloten zijn leven zoo duur mogelijk te
verkoopen.
Nadat de man daar beneden zijn
avondeten gebruikt had, rookte hij
een pijp. En beiden spraken zs duch
tig ie brandewljnfïesch aan. zeker om
«iel op te wekken.
Eindelijk sloeg het middernacht
„Ziezoo." sprak de roover opstaan
de, „hier is het scheermes alkom jij
ach er me aan
ïje ingenieur hoorde hen met slui
penden tred naar boven komen Hij
nam de groote bijl in zijn twee beven
de handen het volgende oogen-
blik opende de moordenaar zachtjes
de ieur. Metzi liet hem binnentreden
en bracht hem daarna plotseling een
vreeselijken slag op het hoofd toe.
Als een blok viel de booswicht op
den grond. De oude vrouw volgde,
stiet\ tegen een lichaam dat naar zij
meende de vreemde reiziger was,
en sneed haar medeplichtige den hals
8f
intusschen was de ingenieur langs
haar heen geslopen. Hij sprong de trap
af,- nam zijn rijwiel en was weldra in
de duisternis van den nacht verdwe
nen.
*.i het eerste dorp het1 beste klopte
hi de autoriteiten op en geleidde ze
naar de hut der booswichten. Daar
vond "men zooals de ingenieur voor
spe d had, het lijk van den roover op
zo Jeï liggen en de oude vrouw, die
haar vergissing ontdekt had zat hali
wezenloos met het bebloede scheermes
nog in de hand naast het lijk te kijken I
Over vijf minuten zou de zitting
van het gerrechtshof beginnen. De
dienstdoende veldwachters openden de
deur der groote zaal en geleidden een
kleine groep gevangenen naar de bank
der beschuldigden.
Vusschen een ouden bedelaar met
ongekamde haren en baard en een
jeugdigen bandiet met woede en haat
in den brutalen blik. schreed daar
een vrouw die een kleinen dreumes
Van drie jaar op den arm droeg.
Zij was nog jong en mooi die vrouw
niettegenstaande de diep in de kassen
liggende oogen en de door allerlei ont
bering vermagerde trekken. Het grove
jaK oi never ae zax van grauw unnen
met de veei te wijde mouwen de ge
wone gevangenisdracht hoe onbehol
pen ook van snit stond haar bijna
goed Een witte boezelaar met de rui
me zakken aan weerszijden stak scherp
ai tegen den somberen donkerbrui
nen rok. Een wit katoenen doek met
blauwe ruiten hield het overvloedige
haar bijeen een omslagdoek van de
zelfde stof bedekte haar schouders,
terwij] de beide einden, na over de
borst elkander gekruist te hebben,
door den boezelaar werden vastgehou
den.
De vrouw stak de kleine ruimte
ovèr, voor het publiek bestemd, ging
voorbij de banken der advocaten en
nam. na haar last op den grond te heb
ben gezet, plaats op het bankje tegen
over dat. waarop de twee andere be
schuldigden zich hadden neergezet
De blikken der vrouw rustten vol
weemoed op het kind, dat eventjes
vrijmoedig ronddribbelde, doch wel
dra weer op moeders schoot klauterde.
Arme kleine I Hij zag er zoo zonder
ling toegetakeld uit in zijn plunje sa
mengesteld uit allerlei lappen van
oude gevangeniskleeren 1 Maar dé dikke
stol bood hem voldoende bescherming
tegen de koude en den scherpen noor
denwind en in de houten klompen
hadden de voeten geen last van het
nat.
De atmosfeer van het palels van
justitie, verwarmd door een groote
kachel, deed hem goed, hij wist niet
beter of hier was het luwe lente, en
vroolijk, zich niet bewust van het leed
der moeder klapte hij de kleine hand
jes tegen elkaar.
Wat had hij vaak gehuiverd van
de koude, vergeefs warmte zoekend
aan de borst zijner moeder, als de
vinnige herfstwind door de spleten
der schuren drong, waar zij een schuil
plaats zochten voor den nacht, of er
ger nog, als zij zich tevreden moesten
stellen met een afdak, aan alle zijden
vrijen toegang gevende aan storm en
sneeuwvlagen. Hij was blij, dat hij in
de gevangenis was, de stumperd, daar
was het tenminste lekker warm.
Vroolijk monsterde hij met zijn le
vendige. zwarte kijkers de veldwach
ters, die in de nabijheid zijner moeder
zaten. Hl] vond het goede, lieve men-
schen, omdat zij hem naar de stad ge
bracht hadden, waar men het zoo
goed heeftMet allerlei vriendelijke
gebaren trachtte hij hun opmerk
zaamheid gaande te maken, om dan
als zij keken, het hoofd op den schou
der zijner moeder te verbergen.
Vermoeid door het gewoel van het
kind, zette de vrouw hem dan weer
recht op haar knieën en zeide dan zacht
vermanend
„Stil toch, Jantje r
Daar gaat een deur open en de deur
waarder verschijnt op den drempel.
Het gerecht 1 Nieuwsgierig neemt
het kind de binnenkomenden op.
Tegen deze menschen lacht het knaap
je niethun zwarte toga's, hun strenge
gelaatstrekken maken hem angstig
en bijna zou hij gaan schreien Welk
een verschil tusschen die sombere
mannen en die veldwachters met hun
blinkende knoopen en zilveren tres
sen De kleine J an meende te droomen
dat ook hij zoo'n mooie uniform aan
had en dat hij naar hartelust kon spe
len met die zilveren snoeren die bi)
de minste beweging tegen elkander
slaan en tik tik zeggen
„Vrouw Willems I"
De vrouw schrikte op toen zij haar
naam hoorde afroepen en stond op
om verhoord te wordenWaar
moest zij intusschen met Jantje blij
ven Zij zag vragend rond en ver
trouwde dan haar lieveling toe aan de
hoede van den ouden bedelaar, die het
dichtst bij haar zat.
De rechte begon met de gewone
formaliteiten.
„Gij heet Maria Metten, huisvrouw
van J oannes Willems Gij zijt zesen
twintig jaar en geboren te Antwerpen
Gij wordt beschuldigd van landlooperij
en bedelarij. Wat doet uw man
„Hij was grondwerker...hij legde
raiïr voor de SDOorwegen."
„Waarom, rijt ge met btj hem ge
bleven Sloeg hij u
De vrouw drong met geweld de tra
nen terug, die haar t spreken beletten.
„Mijn man is dood. mijnheer,"
De stem van den president der recht
bank werd vriendelijker.
„Waar komt gij vandaan 7'
„Van heel ver, uit het Noorden van
het land, een aannemer had ons daar
heen mede genomen. Willems verdien
de daar een goed daggeld hij bracht
alles thuis wat hij verdiende. Ik had
ook nog eenige verdienste, doordat
ik de kleeren der andere, grondwerkers
verstelde, en wij waren heel gelukkig."
„En had ge niets overgespaard
„Op zekeren dag bracht men mijn
man thuis met verbrijzelde beenen.
Hij was onder een zandtrein geraakt
ik wilde niet, dat hij naar het gasthuis
gingJan wilde gaarne zijn beenen
houden en weigerde ze ,te laten af
zetten.dit was zijn ongeluk....
hij stierf na eenige weken."
„Hebt gij van den aannemer een
schadeloosstelling gekregen
„Neen, mijnheer, omdat wij gewei
gerd hadden hem naar het gasthuis
te laten brengen en niet toelieten,
dat hij geopereerd werd."
„Waarom hebt gij niet aangevraagd,
dat men u naar uw eigen land zou
terug zenden
„Ik kon niét schelden van Jan's
graf.... Toen de lijn af was, gingen
de andere grondwerkers heen en ik
bleef zonder eenige verdienste. Toen
ben ik te voet op weg gegaan om Ant
werpen te bereikenReeds zes we
ken heb ik geloopen van plaats naar
plaats waar lk sliep, kwam er niet op
aan. Ik' leefde van wat liefdadige men
schen mij wilden geven."
„Maar dat mag niet, dat is bedela
rij...."
„Dat wist ik niet, mijnheer."
De president las het dossier nog eens
over.
„Armoede is geen misdaad, maar gij
hebt erger gedaan dan gebedeld, gij
hebt gestolen
De jonge vrouw brak uit in een
hartstochtelijk weenen.
„Ja, laatst," snikte zij, „toen het
sneeuwdemijn kind huilde van
honger en koude.... Toen zag ik op
de omheining van een boomgaard een
wollen tricot, dat men daar blijkbaar
had vergeten. Het was half onderge
sneeuwd Toen heb ik het geno
men en het Jantje aangetrokken
daarna heb ik mij uit de voeten ge
maakt..
De rechters staken htm hoofden
bi] elkaar en beraadslaagden, hoe te
handelen.
De beschuldigde ging weer zitten.
De kleine dreumes sprong van de
knieën van den ouden landlooper en
snelde weer naar zijn moeder.
De omstanders waren bewogen en
verwachtten niet .anders dan vrij
spraak.
De president riep de schuldige weer.
„Gij zijt nu immers vijf dagen in
preventieve hechtenis geweest
„Ja, mijnheer."
Het vonnis was spoedig geveld.
Daar de haar ten laste gelegde land-
looperij bedelarij en diefstal bewezen
waren, hoorde de weduwe Willems
zich veroordeelen tot twee dagen
gevangenisstraf
Het verblijf in preventieve hechte
nis ging den duur der straf te boven.
De president teekende dus het bevel
tot onmiddelijke invrijheldsstelling
„Gij zijt viij iGij kunt uw eigen
kleeren weer aantrekken."
De veldwachters brachten de andere
beschuldigden voor Vrouw Willems
kon alleen weggaan zonder geleide.
Maar de arme kleine, begrijpende
dat zij niet meer naar het warme
goedgesloten huil terugkeerden en dat
zij opnieuw door den scherpen noorden
wind verder moesten trekken en kou
lilden in onvoldoende schuilplaatsen,
die men des nachts opzocht: het kind
dat zich daar juist nog verlustigde in
zijn kinderlijke droomen en nu niet
meer de vriendelijke veldwachters zag,
begon smartelijk te hullen versma
dende de vrijheid die zijn moeder zoo
even herkregen had.
Ro. n
TTRSTE JAARGANG 1923
xtiifuciuiiiiHuiimmuri^imi iiEiHmmuiminsimmii ^MnnimiGismir.nmiuiiniHHiniw niiiinnuiiiiuiiuK
'mm -L-
ARME DORTER.
Mevronw A. (tot hear mediate). Ik
ben zeer lijdend en moet de volgen
de week naar Karlsbad.
Modiste. O, hoe jammer; lk het»
juial ruik een prachtig strandoostiuins
gereed, dat opzien en verwondering te
weeg zal brengen.
Mevrouw A. Laai hel mij eens zien,
want weet ge, ik ben overtuigd, dat
mijn dokter zich in de keuze van
een badplaats heeft vergist
BEN OPOFFERING.
1
Mijn dokter heefi gezegd, dat tk
matiger zijn moet dat ik te veel
drink en daardoor geen geneesmiddel
kan helpen. Het is hard, maar als
het niet anders kan, zal ik bij mijn
tweede ontbijt mijn glas water moe
ten opofferen, dat zal ik nog het
minst missen.
STADHUISWOORDEN.
Een heer, die gaarne vreemde woor
den gebruikte, sondor de. beteekenia er
van te beg-rijpon, noodigde een vriend
uit op cqn fauteuil plaats te nemen!
„Neem toch a.v.p. plaats in mijn „feuïl-
leton", zij de voorstander van de studa-
huiswoordentaaL
LOFSPRAAK.
A Men heeft u gisteren in de Socfïtef'
geprezen.
B. Zoo; en wat heeft men dan gw
zegdT -
A Dat er nog grootere ezels wazen
don gjj.
NOOIT GOED.
Iemand had twee vrienden, die aïs
zeer gedienstig bekend waren.
Ja, zei hij lot den een, ik weet
dat ge iemand gaarne van dienst zijt
als ge kunt. Maar verveelt je dat
niet wel eens?
Soms wel, dat moet ik beken
nen.
Dat neemt veel van de verdien
ste weg; je valt me erg tegen.
En jij? vroeg hij den ander.
lk? verveelt het nooit; inte
gendeel.
Zoo, vind je er pietzier in?sprak
hij daarop, met verontwaardiging,
dan ben je niet anders dan een egoïst.
GEVAARLIJKE BEELDSPRAAK.
Jl» moei niet donken, dat je het
lam vóór hebt vna vroeger, hoorf*
„Neen, dat denk ik ook niet! Dat zie
ik wei beter! U is veel ouder geworden!"
EEN KOOPJE.
Uti de brieven eener jonge vrouw aan
haar moeder„Voor Wiilem's verjaardag
ben ik toch zó o aardig geslaagd. Ik heb
eeae kist sigaren voor hem gekocht en,
verbeeld u, hij betaalt voor precies zoo'n
groote kist vijf gulden, en ik maar twee.
Ik geloof dat ze de heeren toch ook maar
laten betalen wat ze willen...."
VAN EEN TOT DRIE.
Op eest schooi van lager oudenrijn
vraagt de onderwijzer aan een kleinen jon
gen: „kan je van twee drie maken?"
Terwijl het ventje zich een oogenblik
bedenkt steekt een meisje den vinger op.
„Kan jij bet dan, Kaatje?
„Jawel, moester want ais 'e-morgens
mijn moeder van de markt thuis komt,
dan maken we van twee mandjes aard
beien drie."
ROEPING
VOOR DEN KOOPMANSSTAND.
Heer: „Hél jij bent toch niet de jongen,
aan wlen ik straks mijn paard te bewa
ren heb gegeven?
Jongen: „Neen, meneer; maar Ik heb
dat baantje voor drie centen van kleinen
Kees gekocht."
OOK SEN EED3N.
Schrijver: „Hoe bevalt a mqn laatste
dichterlijke schepping?"
Vriend: „Nn, ik vind, dat je duchtig
hebt geschept 1"
OOK EENE REDEN.
Hij: „Dns juffrouw! u wilt niets van
mij weten?"
Zij: „Juist, want ik west vaei te veel
van ai"
w—-
fV'«
Li
IVOOR DE
HUISKAMER
Fi
Knmniii!iiiiMiiiiUMMnii!mn;im!iiimniiMiiiiuiMiii:wim!!!iiiiiiiii niimiioniu uiuuiiimumiuiimiiiuniH
GEAUTORISEERDE VERTALING DOOR A. T
„Breng me weg," fluisterde zij tot
Hetty. „Breng me naar huis en iaat
me daar sterven. O waarom ben ik
hier gekomen Waarom heb ik niet
naar den raad van goede vrienden ge
luisterd 7'
Gilette stond onmiddellijk op en
Btte even later de beide meisjes in een
Na de lunch kwam hij weer in de
chtzaal terug en volgde de getuigen
verklaringen en de pleidooien met de
'grootste aandacht. Ten slotte somde de
rechter de verschillende feiten op, die
'talie In het nadeel van den beklaagde
Jwaren, waarop de jury zich terug trok
öm haar uitspraak te overwegen. Het
was Gilette niet mogelijk, het gelaat
{van den beklaagde te zien, daar hij dit
(voortdurend gewend hield naar de
plaatsen der juryleden en het boven
dien in de slechts spaarzaam verlichte
rechtzaal niet mogelijk was iemand,
Jrelfs op een paar meters afstand, te
herkennen. Toen, plotseling verliet
Gilette, gedreven door een gevoei, dat
hij zelf niet wist te verklaren, de zaal
Hij wist, dat het eenigen tijd zou duren
alvorens de jury weer zou terugkeeren,
daar de verdediger een paar juridische
vragen had opgeworpen, die de fechter
slechts met moeite aan de juryleden
had kunnen duidelijk maken.
Het was bijna donker, toen Gflette
weer op straat kwam. Er viel een koude
regen, maar dat merkte hij nauwelijks
Zijn geest was ver van da plaats
waar hij zich bevond. Niemand dan
hijzelf wist, dat dit verwarde kluwen van
misdaad en geheimzinnigheid op zon
derlinge wijze verbonden was met den
zonderlingen samenloop van omstan
digheden, idie hem zoo plotseling naar
Argentinië had doen vertrekker». Hoe
het juiste verband was wist hij nog niet,
maar hij was ervan overtujgd, dat
vroeger of later dat verband zou wor
den gevonden en de verbazingwekkende
geschiedenis tot een logisch slot zou
komen. Alles warrelde in Gilette's hoofd
dooreen maar zijn sanguinisch tempe
rament wilde hem niet aan e«n slechten
afloop doen gelooven. Hij liep door de
donkere natte straten, zonder iets te
-ten, zonder zelfs te weten waar hij
ging. Het drong zelfs niet tot hem door,
dat het regende hij was om zoo te
zeggen een heel andere Gilette dan de
levenslustige vroolijke, jonge man, als
Welken zijn vrienden hem kenden. En
juist toen zijn gedachten het verst
waren afgedwaald, liep hij tegen een
tengere, gesluierde gestalte aan. die
van den tegenovergestelden kant kwam.
„O, pardon." zei hfj. naar zijn hoed
grijpend. „Ik ik, m'n hemel, Peggy
ben jij dat 7'
„Ik mosst er uit." zei Peggy zacht,
„Ik lag op mijn bed en trachtte te
slapen, maar ik kon niet ik moest
maar aldoor denken denken en ik
had een gevoel alsol ik gek zou worden
Toen liep ik de deur uit, zonder dat de
anderen het merkten en kwam hier
heen ik kón niet blijven wachten
op het vonnis, al weet ik toch al wel
hoe dat zal luiden. Laten we een eindje
loopen, het kan me niet schelen waar
heen, als ik maar van mezelf vandaan
kom. Alles is toch zeker nog niet voor
bij
„Ik denk het niet," zei Gilette. „Daar
wacht ik ook juist op. Ik voel me even
rusteloos als jij ik kón eenvoudig
niet blijven. Kom, laten we dat rijtuig
nemen. Weet je wel, hoe hard het re
gent 7'
,Qch, wat doet er dat toe riep
Peggy uit. „Wat komt het er op aan of
ik nat word laten we liever loopen."
Zij liepen meer dan een uur zwijgend
door de straten, maar telkens weer
kwamen zij terug op de- plek waar zij
elkaar ontmoet hadden en waar zij ver
moedelijk het eerst het nieuws zouden
hooren. Het regende nog altijd de
harde wind slierde den regen over de
glimmende straten. En zoo liepen ze
naast elkaar voort, tot zij ten slotte een
krantenjongen in de verte hoorden
schreeuwen. Steeds meeT naderde hij
hen, zich niet bekommerend om den
storm, met een stapel natte kranten op
zijn schouder.
Evening News," riep hij. „Evening
News". Editie van half zeven. De uit
slagen van do rennen. Afschuwelijke
misdaad in Clerkenwell. De zaak Pen
nington. Het vonnis van dt jury. Spe
ciale editie."
Peggy haalde diep adem. Toen trok
ze haar sluier van het gelaat en keek
Gilette recht In de oogen Zij was.
doodsbleek, maar haar blik was vast-
be.aden.
„Koop een krant," zei ze.
Gilette greep een blad van den schou
der van den jongen en gaf hem zijn
geld. Toer. doorliep hij de natte bladen,
tot hij kwam aan de kolom „Laatste
Berichten" en zijn oog bleef rusten op
dien eenen regel ln het midden
„Vonnis in de zaak Pennington:
Vijf jaar dwangarbeid."
Meer stond er niet.
ZESDE HOOFDSTUK.
In de gevangenis.
Er waren vele lange maanden ver-
loopen, sedert Raymond Mallison uit
de wereld verdwenen was en men was
hem alweer vergeten. Meer dan een
jaar reeds was voorbij en nu was de
lente aangebroken en de heele natuur
genoot van het schitterende weer. Maar
daarvan was in de sombere Slagmaor-
gevangenis, waar Mallison nu was,
bitter weinig te bespeuren en het flauwe
schijnsel van een enkelen zonnestraal
dat nu en dan tot hem doordrong deed
een hevig verlangen in hem opkomen
dat hem de tranen naar de oogen pers
te. Hij had zijn lot in het begin zwaar
genoeg te dragen gevonden, en zijn
geest kwam tegen het onrecht hem
aangedaan in opstand. Nu echter was
dat voorbü en wanhoop was er voor in
de plaats gekomen. Zijn haar was aan
de slapen een beetje grijs geworden en
zijn oogen lagen wat dieper in hun
kassen, maar overigens was hij weinig
veranderd. Voor hem lag een somber
verschiet minstens nog drie jaren,
zou hij hier moeten blijven ook al zou
zijn straftijd wegens goed gedrag, zoo
als de wet dat toestond, verminderd
worden, en de droeve eentonigheid
van zijn gevangenis-leven knaagde
hem nu en dan aan de ziel. Eens per
maand mocht hij een brief ontvangen,
maar die correspondentie kon niet
anders dan zeer oppervlakkig zijn, daar
e brief door den directeur der ge-
aigeriis werd gelezen, alvorens hij
hem in handen kreeg.
Zijn vrienden waren hem echter
trouw genoeg. Hij kreeg herhaaldelijk
bericht van Peggy Ferriss en Sir Mars
ton Manley en Hetty Bond, maar van
wat er in de wereld omging vernam hij
maar zeer weinig. Natuurlijk wist hij
dat Walter Fennington niet dood was,
anders zou hij zeker een veel zwaardere
straf hebben gekregen zijn vroegere
vriend was inderdaad geheel en al
van zijn verwonding genezen.
Maar Pennington bevestigde geheel
het verhaal, zooals dat door de getui
gen ter terechtzitting was gedaan. Hij
was er absoluut zeker van, dat hij in
zijn kamer door Mallison was aange
vallen zeker een zonderlinge ver
klaring van den advokaat, die vermoe
delijk wel was ontstaan door wat hij
van de andere getuigen gehoord had.
En zoo was er niet de minste klaarheid
gekomen in het drama, dat was geëin
digd met Mallison's veroordeeling. Toch
had Sir Marston Manley zijn pogingen
nog niet opgegeven en reeds had hij
een zeer groote som besteed om achter
de waarheid te komen, maar alles te
vergeefs. Raymond begon te gelooven
dat hij den bitteren kelk tot den bo
dem zou moeten ledigen en ten slotte
de gevangenis zou verlaten als een ge
broken man, die van de toekomst niets
meer had te hopen en die niets had om
zich t troosten in zijn lot, dan alleen de
wetenschap, dat Peggy absoluut van
zijn onschuld overtuigd was.
Dat maakte evenwel voor hem niet
het geringste onderscheid, want Malli
son was vast besoloten om, wat er
ook gebeurde, Peggy niet in den af
grond waarin hij was gevallen, mee te
sleepen. Het zou hem wel niet gemakke
lijk gemaakt worden, bij dat besluit
te volharden, want Peggy had reeds
verteld, dat zij hem in elk geval zou
trouwen maar dat zou hij toch nooit
toestaan en hoe zij er ook onder mocht
lijden, hij zou in zijn besluit weten te
volharden. Zoo verliepen de maanden,
zonder hoop voor het heden en zonder
beloften voor de toekomst
Toch gevoelde Mallison zich innerlijk
zeer wel. Het heerlijke klimaat van de
streek waarin de gevangenis lag, werk
te weldadig op zijn gestelhet eenvou
dige, maar goede voedsel was ruim
voldoende en zijn arbeid hield zijn
lichaam in uitstekende conditie In
het eerst had hij zich verzet tegen den
hem opgedragen handenarbeid en ver
zocht, of hij geen werk kon krijgen, dat
tenminste van eenig nut zou zijn voor
de gemeenschap. Hij zou graag zij ft
wetenschap in practisch werk omzetten
maar de directeur der gevangenis had
op dat verzoek het hoofd geschud. Hi}
stond er niet onsympathiek tegenovei^
maar hij vas ambtenaar, dacht du;
als een ambtenaar en durfde niet vat
den gewonen regel afwijken.
Er was dus niets aan te doenMal
lison moest spitten en ploegen en zicb
op dergelijke wijze nuttig maken. AU
lengs begon hij op de hoogte te komen
van het leven der dwangarbeiders, aj
had hij ook in het begin zich angst,
vallig van zijn mede-gevangenen ver
wijderd gehouden. De afschuwelijk?
eenzaamheid was echter langzamer
hand haar invloed op hem gaan uit/
oefenen, zoodat hij, wilde hij niet krank-!
zinnig worden, iemand moest hebber
om mee te spreken. De gelegenheid
daartoe bestond in de leeszaal der geil
vangenis en bij de maaltijden wannes!
de meer ontwikkelde veroordeelden esj
zij, die hun vonnis filosofisch onder!
gingen, een paar uren bij elkaar moch
ten doorbrengen en met elkaar konden
spreken, onder toezicht van een niei
altijd even sympathieken gevangen^
bewaarder. Zoo gebeurde het, dat Mal]
lison een geheel nieuwen kijk op hej
leven kreeg en van veel hoorde, waarvan
hij vroeger zelfs hst bestaan niet had
vermoed.
Er waren natuurlijk mannen onder;
die voor eiken omgang onmogelijk wa
ren, laag gezonken, brute wezens, dis
door niets te temmen waren manv
nen die waren voorbeschikt om varf
hun jeugd af het grootste gedeelte vati
hun leven in de gevangenis door ta
brengen. In het bijzijn van deze soort
waren de bewakers, het geweer in d?
hand, steeds op hun hoede, maar dezir
menschen hadden, door langdurige o»(
dervinding, een goeden kijk gekregen
op de aan hun bewaking toevertrouwde'
veroordeelden en zoo waren er velg
gevangenen te Slagmoor, die zich ii?
een zekere vrijheid van beweging moch»
ten verheugen.
Onder deze was er een, die zich aaq
Mallison voorstelde als Philip Bouillies
Hij was klaarblijkelijk een man van op(
voeding en Mallison twijfelde dan ook
geen oogenblik aan de waarheid van
zijn bewering, dat hij een der besté1
scholen van het land had bezocht. Doof
de vriendelijkheid van een der bewakers
mochten zij bij de maaltijden naasft
elkaar zitten en één uur per dag stonc,
de gevangenis-leeszaal te hunner bein
schikking. En hoe zonderling het oolf
leek, Baillie wist alles wat op Mallison
betrekking had en ook waarom hij
SlagmooT was.
„Hoe bent u daar allemaal acht«(
gekomen 7' vroeg Raymond.
„O, dat was gemakkelijk genoeg,"1
antwoordde Baillie. „Dat zult u wel
begrijpen, als u hier wat langer bent^
Er bestaat hier in de gevangenis zooiets
als een geheime inlichtingendienst, di«
de autoriteiten oogluikend toelatend
zoolang hij niet tot ernstige onaangek
naamheden aanleiding geeft En boverw
dien, u moet in het oog houden, dai'
ik een welopgevoed man ben en alle'
dagen de krant inkijk. Ik weet dus, dal
u Mallispn bent die veroordeeld wam