I i I SCHERVEN toch! Zit I I’ een Het kwaad straft zichzelf, £S kooi het laatst, Lena, geef mij het int toch no wel geduld oefe- alleen." twijfel „Toon mij al je rekening» taal eerst de dringendste schi een en in de grootste verwarring stamelde zij; [heid- la t geweken 77” I'S Zij ging. Wat zon er nu gebeuren? Zou hij baar straffen, baar zijn huis voor een t. d ontzeggen misschien? Of zon zij niet liever zelf weggaan en bij haar ouders haar straftijd uitzitt :n? Geheel terneer geslagen, vermorzeld, verkeerd door be rouw, zag zij nu pas heel den omvang van haar schuld in. Sidderend van angst braclt zij den dag door, niet in staat Iets te doen. Het was een vreeselijke boete. zeggen? Mis ken. Vertrouw antwoord hem toe loei lenige ig. Twee da-' _j al te toe» dag had en meer dan een uur te is kwam. Hij was zelf gaan open* was te laat, zij kon niet meer terug. Zij ulu.htte achter de sofa en riep: „Schril, niet, K ‘-u -- J schuld!" 'oning begon, gelukte haar. Daarbij bezat zij een Lieve stem en schil- Maar kijk eens, schrijf nog je broer George". „Dat helpt immers toch niets," onder brak de ander haar schuchter. „Van dien krijg ik nog niet eens antwoord. Tegen over zulk arm bedelvolk spreekt men zich immers vrij door eenvoudig te wijzen op zijn fatsoen." Er lag een onuitsprekelijke bitterheid in die woorden. „Elisc, je bent ondankbaar, wij hebben toch al zooveel voor je gedaan!" „Dat weet ik, dat weet ik allemaal. Je hebt mij wijn gezonden, toen ik om een bete broods smeekte voor mijn kinderen, opdat „ik" zou kunnen „aansterken", maar dat mislukte, omdat ik de vracht niet kon betalen. Zelfs koek en boe nen zond gij mij, maar die paar gulden, die noodig waren, om niet uit buis gejaagd te worden en mijn meubels te redden, die kon je niet bijpassen. Geld geeft men im mers arme lui niet in handen, zij konden dan misschien op het idee komen, einde lek eens naar genoegen te eten of iets te vertrouwen in mij zult hebben." „Vertrouwen in jou en zelf te beteren; vergeef je mij, Kees? Toen nam hij baar hoofd tunchen zijn beide handen en drukte een kus op haar voorhoofd: „Mijn arm en hield niet op haar te streelen. Met kringen onder de oogen van het waken ging Lena Wiener al vroeg in den morgen bij haar zuster Elise op bezoek. Stormachtig en met overvloedige harte lijkheid werd zij daar ontvangen. Eliza leidde haar in het kleine, bescheiden ge meubileerde vertrek en verzocht haar plaats te nemen. „Lens, boe dank ik je! Ik had al alia hoop opgegeven. Hoe goed van Kees. Welk een edelmoedigheid spreekt uit zijn brief! Zie je, ik kon niet gelooven, dat hij werkelijk zoo hardvochtig on ongenaak baar was, als je zei Integendeel, hij heeft een gouden hart, al het omhulsel van ijzer. Ik ken hem toch van vroeger, men moet alleen maar Weten, hoe men hem moet aanpakken." „Nu," antwoordde haar rvster met een zelfvoldane» glimlach, „zoo gemakkelijk is het toch piet gegaan. Ik heb al mijn bespraaktheid moeten aanwenden, maar je kunt tevreden zijn, niet waar?" „0, Lena, nooit zal ik het vergeten!" De vreugde, het geluk over de onver wachte hulp, die haar gisteren ten deel was gevallen, had haar spraakzaam ge maakt eft zij vertelde van haar plannen voor de toekomst. „Het verheugt mij voor jou, Elise, dat Kees zich op mijn verzoek nog eenmaal bereid toonde om je te helpen, maar" zij aarzelde een oogenblik „de eene dienst is de andere waard, niet waar?" Getroffen keek Elise haar aan. „Natuurlijk; als het in mijn macht staaf je te helpen, kan je op mij rekenen!" Lena scheen naar haar woorden te zoe ken. „Je ziet er betrokken uit, Lena," sprak Elize. „Scheelt er iets aan?" Lena wendde half het hoofd om ten einde den blik van haar zuster te ont gaan. „Ik heb vannacht niet geslapen." De stem klonk heeech en angstig en plot seling scheen zij alle zelfbeheereching te verliezen; zij legde haar arm over de T< ning der sofa, begroef haar gezicht daar in en een hartstochtelijk snikken deed heel haar lichaam schudden. Zeer verschrikt boog haar zuster zich over haer heen. Zij kon zich deze plot selinge uitbarsting van smart niet verkla ren. „Om 's hemels wil, Lena, wat ia er? Wat ia er gebeurd; wil ik den dokter roe pen?" Een afwerende handbeweging was het antwoord. Zij was niet tot Kalmte te brengen. Elise haalde een glas water en gaf haar zuster te drinken. „Bedaar wat, Lena," sprak ze. „Dank je. O, je weet niet, hoe het mij te moede is!" „Lena, kan je het mij niet r schien kan ik wat voor je doen, je mij niet?" „Zeker, Elise, mijn eenige hoop ia op jou gevestigd. Jij kan mij redden!" „Ik kan je redden! Je spreekt ia raad sels. Wat wil je van me?" „O, het is ontzettend!" Zij sprong op en liep de kamer op en neer; toen ging ze weer MMt haar zitten. i, waf zij hard noodig hadden." Jise, je wordt hard! 't Is maar goed, dat niemand je boort, anders zou iemand de lust nog vergaan om wel te doen!' Elise antwoordde niet en keek met le venlooss blik over haar heen. Einde lijk waagde zij nogmaals te vragen: „Lena, zal je met je man spieken?" „Kan ik niet. Hij raakt al buiten zich zelf, als ik de naam maar noem." „Dan zal ik het zelf doen." Dat woord werkte als een bliksemslag. „Dat zal je niet doen." Zij was vuur rood geworden. ,Jk verbied je zulk een inmenging in mijn huishouding en huis vredebreuk, daar Leb ik genoeg van. En dat zeg ik je, ais jij Kees om geld durft te vragen, dan hebben wij elkander vandaag voor den laatsten keer gezien." De anders zoo kalme zuster geraakte in ?roote opwinding en onderzoekend zag Jlise haar aan. Zij wist, dat haar zuster bijna onnatuurlijke angst had voor baar man, die een koud, nuchter denker was. Die buitensporige opwinding echter, dt poging om baar van haar man af te houden moest toch nog een andere reden hebben. Maar zij was te veel met zich zelve en met haar eigen gedachten be zig om verder daarover na te denken. Toen zij het vergeefscbe va» haar pogin gen inzag, gaf zij bet op. Zij behoorde niet tot dezulken, die door tranen en bedelen iets pogen af te persen. Zelfs in den hoog stee nood verliet haar geen oogenblik haar zelfrespect; nooit verloochende zij haar voorname natuur. „'t Is goed; dan zal ik zien, of fk mij op een andere manier kan helpen." Vree- selijk kalm kwamen deze woorden over haar lippen. Beiden stonden op en namen afscheid. Toen Lena Wiener thuiskwam, vond zij gelukkig niemand thuis. Zij koek voorzich tig in alle kamers, totdat het dienstmeisje haar vertelde: „mijnheer is uitgegaan!" Verlicht ademde zij op. „Zet wat thee, Anna!" Zij ging vortrouwelijk om met haar dienst', ode; slechts in tegenwoordigheid van haar man bewaarde zij haar koele deftigheid. Zij knielde voor haar linnen kast neer, haalde hier wat uit, verplaat ste daar eenige bundels, alles zóó verdee- lend, dat de gaten van buiten af niet zichtbaar waren en de kast er zoo vol mogelijk uitzag. Plotseling werd er heftig aan de bel ge trokken. Zij kromp In elkaar. Zij schrok altijd zoo, als er gebeld werd. En dan zoe laat nog! Wie kon dat zip? Zij luisterd.- met gespannen aandacht en hoorde het meisje zeggen: „Mijnheer is niet thuis; die is al een half uur geleden uitgegaan." Een oogenblik later: „Mevrouw? Ik weet het niet, misschien is ze al naar bo ven!" „Dan Beide zwegen nu. Mevrouw Lena be keek opmerkzaam en zichtbaar vol be langstelling het gaande en komende pu bliek, nu en dan een kreet van bewonde ring voor oen bijzonder mooi toilet sla kend. Elise Brünn lette niet op haar. Haar ge dachten verwijlden elders; groote onrust was op haar smal gelaat te lezen en kleur de haar wangen op ongewone wijze. Haar oogen glansden koortsachtig en dwaalden onrustig rond. Eindelijk nam zij om haar ontroering meester te worden, een cou rant ter hand en keek erin zonder echter te lezen. Maar ook dat hielp niet. Zij vouwde plotseling de courant weer toe en den blik vast op haar zuster gericht, zei zij met een stem, die beefdp van vertwij feling; „Nu voor geld!" De vraag verraste Lena niet. Zij keerde zich gelaten naar haar zuster en toen zij de .inhoop in haar trekken las, kwam een oprecht medelijden over haar. „Elise zei ze zacht, „je weet toch, dat fk niets heb; ‘t zou mij anders een be hoefte zijn om je te helpen, maar ik kan niet!' „Je kunt toch met je man spreken?" „Wees nu niet zoo onnoozel; je weet, hoe hif-er over denkt. Je gelooft misschien uren ik om jou al heb Mevrouw Lena Wiener, de vrouw vaa oen boekhouder op eea bankkantoor, zat in een café aan een der hoektafeltjes te genover haar zuster, de jonggehuwde vrouw Elise Brünn. Deze schoof haar half leeggedronken kopje op zij en dankte voor do taartjes, die haar eenige jaren oudere elegant gekleeds zuster haar aanbood. „Neem er toch van," drong deze aan, kwee, toch niet zoo dwaas!" en met oen ondeugend lachje voegde zij erbij: „dat Jtan er nog wol op overschieten." -Neen, dank je; ik heb er geen zin in!" ja jrittT wissel, het was voelde, dat hoorde haar aan zonder haar te onder- crek,.n; X minste geraas in de keuken dort mij op- huwelijk had hij het bewustzijn, dat zijn i»» „Nu r, maar zoo terstond .een dient»» bode wegsturen ia toch wel een beetje kras. Je kunt toch no wel geduld oefe nen, vro wtjelie en haar misschien door voordoen en meehelpen dia onhandigheid afleeren.” „Ja, als iemand de dingen nu maar zoo uit de handen laat gl den, dan helpen voordoen en geduld ok niets. Onhandig heid is een aangeboren gebrek, dat ódi niet laat afwennen, geloof me.” „Da’s toch jammer. Bertha ia overigen» toch een flinke meid, en fatsoenl k ook „Hm, den laatsten tijd zie ik haar anders nog al eens met Jochem van den smid - praten. Maar als ik merk, dat ze het met 's-Avonds verloste Kee haar uit haar d£en houdt, jaag ik haar op staanden vort J11.1 V-u -1 1 I 1— - weg)- besloot Lilly energiek. „Ja, daar heb je gelijk in, o hem van den smid is geen omgang voor haar. Maat dat breken daar moet ie toch heusch een beetje geduld mee hebben, kind Zorg alleen dat z bij het stof afnemea niet aan de mxiie porceleinen vaas komt, die we v n neef Johan gekregen hebben, of aan de mooie kristallen glazen vaa ooo) Albert.” „O, daar komt ze niet aan. Ik zou do» haar: „Ik oop, dat je nu voortaan meer liever.” --i-u —i. i.ii-Herbert Frank stond op en kuste zijn op God v* mfl- vrouwtje op het voorhoofd hij had nóg iir v een paar boodschappen te doen. „Dus je zult je wel wat moeite geven om Bertha te leeren, nietwaar,” besloot vrouwtje" zei hij jyj, „Alle menschen zijn nu eenmaal niet joo handig als mijn mooi vrouwtje.** f Er was een zwaar onweder komen op» zetten. Den heelen dag had ’t al gedreigd, en nu volgden de donderslagen elkander steeds sneller op. Herbert Frank zat op Herbert Frank was sinds eenige maan- rijn studeerkamer en legde zijn pen neer, Hert?rt_^ en zijn ”ef vrouwtje werd toen het felle licht van een nieuw» blik- laat Elise in mijn huis’niet’rondsnuffelen; hem door menigeen benijd. Lilly was uit- eld^dSnderal^het ik wil haar niet m. r zien -.mijn collega .tekend opgevoed; ze was een hu:,- «t±17v^£ kan die kostbare dingen beter bewaren." vrouw zooals tedere man er Zich een wen- hu“ d“d J®P Onwillekeurig opende hij het etui; een ,chen zou, een keukenmeid van den eer- »1 stend op om matelooze verbazing ontnam hem alle be- sten rang en zeer bekwaam inallerlei 5" h-“raming komen zoeken tegen het niet geheel denkbeeldige gevaar. Ze was in de laatste dagen zoo vreemd - -- - te mevrouw Lexton en greep haar arm „Wat la er vroeg Clalre. „Er is iemand achter die deur.” Beiden bleven doodstil luisteren. Mevrouw Lexton werd bleek. Clalre hoorde een zwak geluid en toen be woog de deurknop. Mevreuw Lexton 'Jitte een onderdrukte kreet. De deur ging open en de oude Sapley trad bin- nen. T Hij schrikte, toen hij de dames daar zag en een zonderlinge uitdruk king gleed over zijn gelaat. Toen maak te hij, terwijl zijn groote mond zich tot een glimlach plooide, een buiging voor de dames. i Iuffrouw Sartoris 1" zei hij. Claire had onmiddelijk haar zelf- beheersching herkregen. „U hebt ons doen schrikken, mijn heer Sapley,” zei ze. „Ik’ dacht, dat hier nooit iemand kwam „Dat is ook zoo,’’ zei hij haar met zijn k eine oogjes scherp aanz ende, „maarmaar ik ben er opmerkzaam op gemaakt, dat een deel van dezen vleugel van het gebouw bezig Is een ruïne te worden, zoodat ik besloot er eens naar te gaan kijken. Maar als ik u stoor, zal ik maar heengaan, ik kom rtet,ho»vêefbftteTe dan wel eens op een anderen dag te- moeten doormaken." rug.” „Om mij?" -O. neen, blijft u liever,” zei Clalre, „Som, niet? Meen je dan, dat het voor Hij aarzelde en scheen te overleggen. „Goed; ik ben geen onmensch; dus tot Dinsdagavond zes uur, maar dat is dan ook hst allerlaatste! De gevolgen zijn voor uw rekening!" Hij verwijderde zich. „Wat een vreeselijk mensch," steunde mevrouw. Anna diende de thee op. „Je bent een parel!" zei mevrouw. „Hoeveel krijg je nn van mij? Och, laat ook maar zitten, op den eersten zal ik het wel goed met je maken. Drink ook een kopje mee. Je moet mij nog een, een kleinen dienst bewijzen, An na, ging mevrouw voort met een blik op het linnengoed. „Voor een paar dagen maar hoor en zorg, dat mijnheer niets merkt. Hoeveel zou je daarop krijgen?” Anna schatte het linnen met een ken nersblik. „Alle, nog mooi. Vijf-en-veertig of vijf tig gulden, denk ik." „Niet meer'" „Neen." „Nu goed, breng het er nog maar een keer heen, maar op jouw naam natuur lijk. Breng het dadelijk naar je kamer; heb je de andere briefjes goed bewaard?" „Dat zou ik denken." Mevrouw opende de zilverkast en nam daaruit een etui met twaalf zilveren le pels. Zij wikkelde de lepels in papier en zei: „Neem dat ook maar mee; twintig gulden krijg je daar wel op, niet waar? Zoo en nu ga ik naar bed; morgen zal het nog eea zware dag worden, wel te rus ten." Zij zuchtte. Morgen! Als die dag maar voorbij wa,l Zij wrong de handen ineen. „Lieve God, help mij; dezen eenen keer nog! Om wille der kinderen!" Zij zonk op de kniein en snikte hartverscheurend. kwam, trad zij aarzelend op en riep in vreeselijke angst: „Kees, spreek dan toch!" Hij scheen als uit een verdooving te ontwaken en zei op langzamen toon: „Hoe kon je mij dat aandoen, Lena!” Toen loste zich de angst, de spanning - en het berouw der vrouw op in beete Anna heeft ze nog wel zoo aanbevolen tranen en snikkend bekende zij hem al haar verkeerde f een vluggen, maar tóch onderzoekenden blik wat dezen niet ontgin „Wat heb je, kind F' vraagt hij. „Niets.” „Jawel. Je hebt iets, dat je mij graag zou willen zeggen, en toch niet goed durft," lacht hij. „Kom dat verbeeld je je maar „Zoo I Hoor eens vrouwtje, je kunt wel heel wat, maar e n geheim v rber- a-sna vermosaue m oei, wooravu evu „tn dat gaat jt ïlecht af, hoor I Ik be- vreeselijke bedreiging. Zij stond op; het nle( je gexiChtj« te kijken, cm te weten dat je wat hebt - -...r. „Nu ja," zegt ze eindelijk, Jk heb wat, Kees, ik heb tweeduizend gulden maar je zult niet meer lachen als ie het weet I Kijk maar eene over de tafel heen. *t Was er uit zij meende, dat hij nu Mis je niet wat F* komen zou om haar oen welverdiende „Neen I Wat zou er ontbreken T Peper straf toe te dienen. Zij sidderde en toch of zout F* de bekentenis en het berouw gaven „Dat zou ZOO erg niet wezen, al Zal haar kracht Maar er gebeurde niet,, zooiets mij niet Jicht overkomen. Neen, Haar man itond daar nog altijd ,1, een ik bedoel die mooie vaas, waar wij ver- standbeeld; alle bloed wa, uit zijn ge- geet-mij-nieten in hadden, en den deksel r11- --J opeengeklemd. Dit duurde eenige minu ten, die Lena een eeuwigheid toesche- nen. O, al, hij toch maar «preken wou. ..B8W U1 •laan desnoods, «lir, had zij liever ge- duizend stukken, en zoo gaat het haast had dan deze onheilspellende kalmte. rJ „Kees," riep zij. En toen er nog geen din weer een bord en van morgen dié übtonds terughalen, hoor." Kees voelde zich al, van alle kanten bedrogen. Dat wa, t^_ maar niet kwijt kon worden. De minste kleinigheid was voldoende om zijn wan trouwen op te wekken. Ook de onder danige manier, waarop Lena zich ge droeg, wekte zijn argwaan op. Het wa, zoo stil geworden, dat men haar adem kon hooren gaan, hoe langer hoe sneller. Toen een kreet en onver wachts lag Lena aan zijn voeten. „Kees ik heb bet wegebracht be leend, ik bad geen geld meer ik Haar man stond kaarsrecht; hij kreeg een Jonker vermoeden. Dat wa, niet al les hij zou nog iets vreeselijk, te hoorep krijgen. „Sta op,zei hij, „en spreek, maar zeg mij de waarheid, de volle waarheid!' Lena vermoedde in deze woorden een zeg maar tegen mevrouw, dat ik mijnheer Wiener morgen den wind op de bank zal presenteeren, al, de zaak vóór dien tijd niet In ord- is!" Het klonk galmend door de gang. „Laat mijnheer in het salon!" Weldra stond een corpulent, correct ge kleed heer voor mevrou en boog. „Het doet mij leed, mevrouw; maar de tijd is al lang om en mijn geduld ook. Ik verzoek u den wissel te betalen!" Sidderend keek Lena naar het noodlot tige papier; haar hart klopte onstuimig en zij werd beurtelings rood en bleek. „Kunt u mij nog niet een beetje uitstel geven? Acht dagen maar!" „Spijt me, maar daarmee heb fk mij nu al lang genoeg laten afschepen. Ik moet ook aan mijn eigen verplichtingen vol doen. Zeshonderd gulden i, voor mij geen kleinigheid. Ik moet du, op betaling aan dringen!” „Laat mij tenminste nog drie dagen tijd; dan krijg ik geld van mijn broer. Beslist, mijnheer, u kunt daarop rekenen!” „Uw broer?" Een boosaardige glimlach krulde de lippen van den spreker „Uw man heeft toch den wissel geteekend; het is voor hom maar een kleinigheid!" „Zeker, zeker,” antwoordde zij ge jaagd. „Maar mijn man is zoo zenuwach tig; hij beeft zeker niet aan den termijn gedacht en word maar kwaad als ik hem er aan herinner. En beslist wil hij niet, dat zijn particuliere aangelegenheden aan de bank komen; dat heb Ik u al eens ge zegd. Ik bid u, maak toch geen ruzie!" Als een stortvloed kwamen haar de woor den over de lippen. „Wanneer kan ik uw man dan thuis treffen?" „0, dat ie zeer ongelijk. Hij wil er ove rigens niet direct mee te maken hebben en beeft mij die zaak overgedragen." „Nu, mevrouw, betaalt u dan den wis sel!" „Dat wil ik ook wel! Donderdaj!" „Zoolang kan ik niet wachten’ jfn dan, overmozgMf" nfg. Het moet aan het andere einde r familie hem ten gronde rfcl tte." „Om die paar duizend gi heb je nog het vierdubbel: ter nog veel meer. Bovendien heeft j een mooi inkomen?" „Of dat voldoende is! Ik verzeker je, wij heboer. bijna alles belegd." „Dat begrijp ik niet." „Jij kan het zeker beter?" klonk het bit,. „Ons geval is daarmee niet te vergelij ken,' verdedigde Elise zich. „Wij hebben onze zaak met goede vooruitzichten en in goed geloof gegrondvest; en dat het ver- i j eea perloonijj^ ongeluk en geen schuld." „Herbert is geen zakenman, daarom had - hij het niet moeten doen; hij heeft slecht, Bij het hooren van het woord archt- buitensporige ideeën en zou het liefste zoo en zonder moeite rijk wor den." Met een glimlach van berusting nam zij dit verwijt aan. Zij kende dat oude voor oordeel tegen haar man. „Daarover behoeven wij toch niet te |aan twisten," meende zij. De diepe ernst :wam weer op haar gelaat te voorschijn, van zijn houding. Maar zien spoeoig waar ontb,ring vaa M¥t0 1<nge herstellend zei hij, gemaakt glim- jaren duidelijk op te lezen waren, lachend „Wie is dat dan, juffrouw „Lena, ja weet toch, in welk een toe- Ik hoop maar, dat het een goede is, stand ik ben; ik zou heusch niet bij je want ZOO heel komen ala Ik niet tot het uiterste Seko- werk niet zijn, als het goed gedaan wordt." Clalre keek recht voor zich uit, met u.» -‘7 1’ i gelaat, die Sapley had leeren kennen en haten. .Zijn naam- ge, „en hij woont in het dorp." Sapley maakte een lichte b- van schrik en hij kneep zijn kleine aanlegger., jogjes aamen, alsof hij zich iets zocht een‘ ian te herinneren. 1 „Uitstekend,” zef hij, „wie u maar wilt, juffrouw Sartoris". Wordt ooortgeift. „fk fk heb geld noodig!" Elise hoorde baar met open mond non Jk begrijp je niet." „Dat kan ik gelooven. Je weet niet, je vermoe t niet in welk een poriti„ ik mij bevind. Ik zal het je zeggen: ik heb schulden gemaakt. Je weet. ho< kort mijn man mij houdt, hoe precies hij rekent. Alle, moet onberispelijk zijn en toch zoo weinig mogelijk kosten; kortom, ik kom met mrjn huishoudgeld niet toe. Daarom heb ik mij laten verleiden een wissel te ondertcekenen, die ik vandaag moet beta len, anders ben ik verloren! Ik heb allee geprobeerd, maar tevergeefs. Toen heb ik aan jou gedacht Je kunt, je moet mij hel- pen, Elise!" En nq begon zij haar zuster de toestem- nnng af te bedelen. Zij vleide, xij smeekte: „Zie, Elise, alle moeite heb ik bij Kee, ge daan om je te helpen; geloof me, 't is niet gemakkelijk geweest. En nu vraag ik je om een kleinen wederdienst: geef mij zes honderd gulden van het geld, dat Kee, je gisteren gegeven heeft, al is het maar Voor veertien dagen! Dan hou je immer, nog v;erhonderd gulden over, daar heb je voorioopig genoeg aan! Nietwaar, Elise, ie laat mi; niet in den steek, je geeft mij hef geld? Al het andere had Elise verwacht, maar dat niet; zij moest eerst tot zichzelve komen. „Lenna, hoe moet ik dat begrijpen? Eerst verschaf je mij het geld en nu vor der ;e het weer terug! Wat moet dat be- teekenen? vreezelijk argwaan steeg in haar op. „Ik hoop toch niet, dat jij je voor mij ingespannen hebt om je zelf te helpen? Lena, te hebt mij gisteren door Kee, van den afgrond der wanhoop weg laten ruk ken en wil je er mij dan nu weer instor ten. Dat zijn toch geen dingen om mee te spelen. Zij zonk op een stoel neer en haar ar men hingen slap lang, haar heen. Ruitend gmg haar ademhaling. Lena had de oogen, die rood en gezwollen waren van het weenen, neergeslagen, zij kon den blik van naar zuster niet verdragen. „Elise, het i, toch maar voor een poosjef IxeM» hoonend. „En waarvan zon |i) m;j dan binnen veertien dagen willen betalen? Dat zou hetzelfde zijn als wan- neer ik Keea zou beloven hem die dui zend gulden over vier weken weer terug te geven. Geloof je dan werkelijk, dat de ellende mij yen mijn gezond ver,tand be- roord neen" Lena', stem werd krijschend. „Du, je wilt niet? Dat is du, je dankbaarheid. Nog nooit heb ik je wat gevraagd en nu Ik het doe, weiger je, terwijl het in je macht staat te helpen. 0, had ik geweten boe hardvochtig je bent, dan had ik er geen woord aan verspild." ..Dat zou mij ook veel liever geweest zijn. „En zijn de andere vierhonderd gulden dan heelemaal niets?" „En hoe moet ik Kee, dan van die an dere zeshonderd gulden rekenschap geven? Je weet toch dat ik hem dat be loofd heb. Hoe zal ik het verdwijnen van die zeshonderd gulden verklaren?" „Daar i, wel een uitweg op te vinden." ,„,Ehaar zuster met een verachte- s lijken blik aan en snijdend kwam het over haar lippen: „Du, ik zou hem moeten be driegen, nadat hij mij geholpen heeft? Vorder van mij dat Ik hem al het geld terugzend om bet jou te geven ik zal het doen en beproeven mij op een andere manier te helpen, maar hem achter zijn rug bedriegen, dat kan ik niet!" „Maar dan gebeurt er een ongeluk!" ..Lena wee, ver,fandigi Spreek open- hartig met je man en je zuH zien, dat hij beter i, dan je denkt. Op zoon manier maak jij je leven tot een hel; iederen dag die onuitsprekelijke angst dat het uit zal komen en altijd uitvluchten zoeken! Lena, wees sterk, overwiu je zelf en laat liever een vernedering over je huen gaan dan je zelf en anderen het leven te verbitteren!" „0, je kent Kees niet; hij heeft geen ander ideaal dan geld! En je weet nog niet alle, ik heb den wissel met zijn Mam onderteekend. Ik kom nog in de ge vangenis mijn arme kinderen!" Zij zonk op de knieën en hief smeekend de banden op. „Elise," sprak ze, „om God, wil, heb medelijden! Red mijl" Rechtop ,tond de jonge vrouw, die zooveel leed gedragen had, naast haar en keek met een Mik, waarin medelijden en verachting om den voorrang «treden, op haar zuster neer, die allen eerbied voor zichzelf verloren scheen te hebben. „Sta op," zeide ze ijskoud, ging naar de latafel, opende een lade en nam daaruit een verzegeld couvert. Elke harer bewe gingen had iets akeligs bovenmenschelijks. ^ter is het geld; neem hal ae moge „O, neen, blijft u liever," zei Clalre, --- ---- •^Ik ZOU dat gedeelte van het gebouw iemand al, Kee, iet, onvetechillig, wa, waarover u apreekt wal eens willen »Wdui*end gulden te verliezen? Wij heb- h ben toch al zoo goed ali niets meer. Ik Mevrouw Lexton was achter haar fnw. ,de“.aTond denk’ C.„1av'e to<n bencht kwam, dat jouw man ons <aan «tyn* s eigenaardige ge- geld ^d. Hij b te keer gegaan laatsultdrukking maakte een nog veel al, een r„ende, zeg ik |e en al, je man onaangenamer indruk op haar dan hij on, geweest wa,, dan zou hij een onge- den vorigen avond het geval geweest Juk aan hem begaan hebben!" WU. „Nou, nou, wij konden er toch niets aan „Met genoegen,** ze! hij onderda- doen." nlg. Het moet aan het andere einde „'t K*» rijn. Maar fle heb de ergste ver fijn. Als U mij Wilt volgen wijtingen .moeten hooren, omdat „mi,n" ZIJ volgden hem de trap af, naa- km‘lle ‘e“ «r?nde. buiten. Mevrouw Lexton haakte een T°“ dia Pa“ du“~d f“lden’ Ta“^«a «ueht van verlichting en zelf, Claire k„bno4 4elleèr Bovendien heeft £.0 was blij weer in de open lucht te zijn. toch Het arme kind I Zeker was die; ik bedoel die mooie vaas, waar wij ver zijn lippen waren vast van den saïadeschot eï „Die zijn toch zeker niet gebroken F* vraagt Herbert met gefronst voorhoofd. „Zeker zijn e gebroken. Ze liggen in iederen dag. Nu en kopje, din e n glas, jen en be- luldet. at Hier zijn alvast duizend gulden, dat is alles, waarover ik o|. het oogenblik be schikken kan. Het andere kan ik slecht, bij gedeelten opbrenSenl" Een onbeitemde kreet ontsnapte haar. Zij wa, als verdoofd. Zij klemde zich aan hem vast en snikte: „Hoe good ben Je toch, hoe goed!" Hij streek haar liefkoozend over het God je vergeven, zooal, ik je vergeef!” „O. Elise, lieve goede Elite, je bent een engel." „Ga heen!" Met een gebaar wee, zij haar de deur en zonk toen uitgeput op een stoel neer. Vier weken later stond het echtpaar Wiener aan den vooravond van een vacantlereis. „Je hebt toch maatregelen getroffen, dat on» zilver niet kan wegraken, terwijl wij op reis zijn," vroeg Kees. „Zeker,” zei Lena, „overigen, komt Elise van, tijd tot tijd inspectis houden." „Hm, of je zuster daar nu juist de ge schikte persoon voor is, betwijf 1 ik.' „Maar, Kees, op haar eerlijkheid valt toch niets af te dingen!” Het klonk als een smeekbede en zij kleurde al, een school meisje. In Kees kwamen onaangename herinne ringen op. Hij, die altijd een nauwkeurig geldbeheer als den voornaamsten factor beschouwd had om zonder zorgen-te kun nen leven, dacht met bitterheid aan alles wat hem daarbij in den weg stond. Eerst kwam zijn vrouw die geen verstand van geld had, toen zijn zwager, die zoo ver kwistend en nu pas had had hij zich weer laten ompraten om aan zijn in moeilijke omstandigheden verkeerende schoonzus ter duizend gulden te leenen, en wat voor dank kreeg men daarvoor? Deze gedachte wond hem zoo op, dat hij zijn goede luim er bij verloor. ,Jk wou eigenlijk wel eens weten wat zij met dat geld uitgevoerd heeft? En als je vraagt wat zij met het geld gedaan heeft, krijg je met een schouderophalen het onnoozele antwoord: „Dat kan ik je nu niet zeggen," alsof je een kwajongen wa». En ik laat me maar alscl.epen door zulk een „Kee», je spreekt van mijn zurter." „Zulke familie kun je anders’ van mij cadeau krijgen. Of heeft zij jou misschien verteld, wat zij met het geld gedaan heeft? Dat zit daar heel den dag thuis te naaien, misschien voor een dubbeltje per uur, lieve hemel, daar he_ft zij toch geen duizend gulden voor noodig!" „Misschien heeft zij bet op de spaar bank gebracht!" „Kan zij mij daar dan geen bewijs van laten zien? Heb ik dal niet aan haar ver diend?" „Misschien had zij wel schulden, waar over zij jou niet durfde spreken," merkte Lena schuchter op. Onrustig openoe en sloot hij weer zijn schrijftafel, trad op de zilverkast toe, nam er een etui uit en zei geërgerd; „Neen, ik gehuwd ik wil haar niet m< r zien ,mijn collega steleend opgevoed prachtige vaas. Overal vind fk stukken ea scherven, en als ik er naar v aag, krijg ik allerlei leugens en praatjes te hooren om de kat en den wind „Zoo zegt Herbert nu ernstig. „Mae» wat sch: 1 Berthi dan toch Eerst war ze zoo bezorgd voor alles, en je vriendin het berouw der vrouw op „Ja, van dia a nbevelingen begrijp je daden, van het eerste »ms mets, meent het jonge vrouwtje kleine bedrog af, dat zij uit angst voor schouderophalend, „want hoe men een zijn strengheid had geheim gehouden tot meisje, dat zóóveel breekt, ah dienstbode aaa het laatste zware vergrijp met den voor een jong huishouden kan aanbevelen, Zij verontschuldigde zich niet; e«“ ««bel- Binnen <en jaat een vreeselijke biecht, maar zij ik door al mijn kopjes en glazen heen he‘ h‘" '°ld iTviSÏÏhïïi wa7 vTdnrt m’eTd^ eerste maal in zijn kind. Voortdurend zit ik^in angrt, en het uuweujn uau auj uw» wwue»M|u( r* m echtgenoote volkomen oprecht wa, en springen I dat deed hem zeldzaam goed bij al bet onverkwikkelijke, dat hij hoorde, “oen zij geëindigd had, zei hij met lustelooze stem: „Het is goed; laat mij nu alleen." Hij stond op om naar de huiskamer tt ze wilde hem zeker niet weging. Het was leeg! Hij nam tweede, een derde, alle waren leeg! ----- bij hem wel bescherming komen zoeken „Maar - waar i, .1 dat zilverwerk? Daarbij V*” tegen het niet geheel denkbeeldige gevaar. Zij was haaet niet in etaa! adem te halen derde we^‘|k.?i1."“¥a‘g’dt; mooie LillT was in de laatste dagen zoo vreemrf en in de grootste verwarring stamelde zij: Deaan geduld met dl geweest haar vroegere heftigheid schee» .jk ik heb bet Eli,. .1 toevertrouwd! ^‘•%^e^Xchen, een wat gehtó verdwenen en had voor een bij»». ••^anne"2 J te vlug oordeel over hun daden en een over reven zich v egea naar zijn wenschea „Gisteren! v‘“» verklaarbare, naar haar Plaatï gemaakt Ook haar lankm<"J -u- „Zoo - en dat achter mijn rug; aan- - voldaanheid^er zichzelf, jegens Bertha was sinds eer - Het was avond. Vroohjk en opgewekt wezenlijk bewondereMwaardm. -au *ue aau.vu echtgenoot aan de gedekte gen geleden had hij haar zelfs u zijn idéé fiA, dat hi| ,de tte m/t xjjn vrouwtje over de gevend gevonden, toen de dienstbode haaf «beurteM-en van dén dag. Maar Lilly uttg ansdag had en meer dan een uur te wa op dat oogenblik niet in de rechte l-t thuis kwam. Hij was zelf gaan open, stemming. Ze antwoordde bijna met en doen, en toen had Lilly hem gezegd, het staarde met opvallend ernstigen blik haar arme kind toch met te hard te beknorren man voorbij den tuin in op haar voor- xe was nog zoo jong l hoofd vertoonde zich een ong wone nm- Erg bevallen deed Lilly*. buUengewone 1 pel en nu en dan wierp ze op haar Herbert’ toegevendheid jm zachtzinnigheid haat Hij hield niet van uitersten en vooral zulke pbtselinge om doeringen vertrouw» de hij niet recht. Tot zijn v rbazing vond Herbert fa de huiskamer alles donker. „Maar Lilly, wat doe je nu toch I Zit je hier in het donker, lieveling F* Geen antwoord. Een nieuwe felle bliksemstraal gaf h m gelegenheid te zien, dat er niemand in dg kamer was. Het arme kind I Zeker was te van angst naar bel gedaan en lag ze met het hoofd diep onder de dekens. Maar neen, ook op de slaapkamer „Lilly, vrouwtjellef, waar ben je F* Nergens in het heele hui» vaa ga M vinden. „Miar Bertha,” vroeg de heer des hui :es veromriui. „waar ia mevrouw F* „Weet ik uati” klonk het opvallend onbeschaamu. ,afn hede poos gelede» heb ik e naar >u:ten zien gaan I” Lf'ly', zachtin .„ige toegevendheid had haar man te m er ve. uiasd, daar de dienste bode wel is waar m de laatste dagen nieta meer brak, maar daarentegen met daa dag brutaler en ouoeh orlijker schee» Sapley keek naar den muur en sloeg nr hier en daar met zijn stok op. t „Ia, het metselwerk Is hier wej erg Biecht,” zef hij. „Ik geloof, dat het het beste zou zijn, als we er dadelijk naar Heten kijken. Dit heele deel moest ■worden afgebroken en totaal vernieuwd Eigenlijk had dat al lang geleden ge beurd moeten zijn. Maar het za met kéèrdTè^ is zorg moeten gebeuren; ik zal een ar - chitect van Exeter of van Londen ’„Herbértte geen zakenman, daarom had Jaten komen. 1 l.,-. tect, schoot Clalre een gedachte door gauw mo^elijk het hoofd. „Ik ken een architect, die het werk wel op zich zal willen nemen," zei ze. fc Sapley keek haar aan. „Kent u een architect zei hij. alsof hij een oogenblik onzeker was van zijn houding. Maar zich spoedig Wie is dat dan, juffrouw -J - UCBW S»W wwrae w— - r r gemakkelijk zeal het komen, als ik niet tot het uiterste geko- Jj men wa». Doe tech een, een goed woordje voor mei Het i, toch niet, meer dan plicht om een zuster, die in den hoogsten nood Clatre keek recht voor zien un. met om hulp Toor dch en hare« kinderen die vastberaden uitdrukking op_het «meekt, de middelen aan de hand te doen 1 om «r weer bovenop te kómen.” Er wa, iet, in den toon dezer woorden, is Gerald Wayre,” zei dat Lena deed schrikken. Een oogenMik r." dacht zij inspannend na, toen zeide zij: lichte beweging „Ik weet waarlijk niet, hoe ik het moet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1923 | | pagina 7