VOOR DE HET INDISCHE KISTJE &11111111HI1111111111111111111W iui;ii;iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiminS iiniiiiiinriiiiiiiiiiiii^g F kt r TZZ UIT DE MOPPENTROMMEL -w- s s NUMMER DERDE JAARGANG 1923 f HUISKAMER en de Et' WANVERHOUDING. S TOEVALLIG DAN EVENMIN. de jonge den drempel in Londen laten overkomen, IELE INE VERGISSING. IV. OUD NIEUWS. TWIJFEL OVERBODIG. QUALIFICATIE. doordrong der boomen streek. In snelle vaart reed ik voort. Maar dui- zal mij wel warm houden." „Mijn vrouw zal bet nooit goedvinden, den tocht dokter in ing het door het bosch. aar wat was dat voor een vreemd had alle stuur over tnijn fiets verloren. om mij heen. Ik begreep sprak van Rinkelen. ant- EEN GOED PLEIDOOI. I I NAAR HET ENOELSCH DOOR Q. J. H. I I Nu trok ik mijn revolver, wachtte tot dat de wolf, die spoedig zijn loop hernam, op zijde was gekomen en vuur- van mijn fiets te Sterke handen grepen mij gelaat ,te krijgen. Het weinig succes, £uwjcrua| ioe, dat ik mij verbeeldde, dat zij met opzet Zij bleef daar aittan, tot de zoo onder- OUDERDOM DER HERTEN A. „Hoe oud zou zoo’n hert wel worden B. Dat hangt er van af wanneer bet geschoten wordt.’’ ONBEGRIJPELIJK. Caroline „Wel, Anna, hoe gaat het met je in 't huwelijksleven, heb je al eeas ruzie gehad met je echtgenoot V’ Anna ,De hemel beware me, zoo ver komt het nooitik weet niet hoe *t komt, maar ik heb altijd gelijk.” zeer aangenaam slingerplanten braamstruiken van 1 er was vischrijke rivier, daarom juist zonneschijn. naar dit dorp toegegaan; het hen- was een van 1 van zeer weinig lust was VERZOENINGSPOLITIEK. Karei „Jij bent een groote domkop.” Albert „En j" domkop.” het vertrek om weer naar de kleine Annie te gaan zien. Ik maakte ondertusschen mijn fiets in orde. Na weinige oogenblikken kwam hij weer bij mij „Als je dan gaan wilt, Fred 1” riep hij wanhopig uit. „De koorts is nog heviger geworden en het kind begint te ijlen.” „Ik ben klaar, maar a propos, geef me je revolver mee, men kan nooit weten, waar dat nog goed voor is.” „Hier ucu ak iuaai llcu, je toch dat dokter Brown onmiddel jk mee komt „Daar 1 fiets en voort ging het- sneeuw. De correspondent van een dagblad maakt in zijn courant melding van een geval van hondsdolheid, in de plaats zij ner inwoning voorgevallen. Hij meldde o.a. *t Razende dier heeft zijn meester en nog vier andere honden gebeten, al vorens men er in slaagde, het onschade lijk te maken.” VORST EN WERKMAN Zeker vorst had de loffelijke gewoonte THEORIE IN DE KAZERNE. Sergeant „Van Zwijnshoven, wat moet een soldaat doen, als hij, met een sigaar in den mond, bij de huisdeur staat, ter wijl een zijner superieuren voorbij gaat Van Zwijnshoven .»Hij neemt zijn sigaar uit den mond, doet een pas voor waarts en salueert.” Sergeant „Goed, en wat doet de sol- hij met zijn sigaar voor het ven- Een agent zonder nummer, spelende voor een kroeg zonder „Vergunning”, met een hondje zonder belashng-penning. daat ster staat Van Zwijnshoven „Dan doet hij een pas achterwaarts en hij rookt rustig ver der.” IN 't HOTEL’ Kellner „Heeft u een bad genomen t” Gast „Neen, waarom vraagt ge dat Ontbreekt er een Gast. „Uw nieuwe eetzaal mijnheer Meijer is zeer fraai, doch niet gepropor tioneerd.” Restaurateur „Wat bedoelt ge daarmee, mijnheer Gast. „Ik meen slechts dat zij veel te groot is in verhouding tot de porties die worden opgedischt.” HET TOPPUNT VAN WETTELOOS HEID. Een hoveling was in een woordenwis seling gewikkeld met een maarschalk van Frankrijk, tot wien hij, vernederd als hij was, zeide „U is een maarschalk, ik weet het, maar, zoo ik er geen ben, dan ben ik toch van het hout, waarvan men ze snijdt." „Ja,” sprak de maarschalk,* „indien ze van hout werden gesneden.’, Lysias, een Grieksch rechtsgeleerde gaf aan een burger, wiens zaak hij voor het gerechtshof moest verdedigen, de redevoering ter lezing, die hij in het be lang van zijn pkënt zou houden. Deze las de redevoering drie maal en zeide toen ,4e eerste keer dat ik uw pleidooi las, vond ik het goed, de tweede maal middel matig en de derde keer slecht" „Welnu,” sprak Lysias, „ik zal *t pleidooi slechts eenmaal houden, bijgevolg is het goed.” 1 en waren r" - een honderdtal meters achter mij. dat je zoo’n tocht onderneemt. Ze weet klfm"dè“^wë^i^’wank“ëmmaii te goed, wat er aan vast is. „Dan zeg je er niets van aan je vrouw, houd? Vertel haar maar, dat ik van vermoeid heid dadelijk naar bed oen gegaan." GEMOEDELIJKE DEELING. Bedelaar „Een aalmoes als ’t u be lieft.” Heer „Hoe is *t mogelijk dat iemand, die een aalmoes vraagt, zich nog de weel de veroorlooft er een hond op na te houden Wat geef je hem te eten Bedelaar „Als ik te eten heb, krijgt hij ook zijn deel.” Heer „Dat begrijp ik, maar als je niets te eten hebt?” Bedelaar „Dan krijgt hij daar ook een weinig van.” VERSTROOID. Professor (doceerend) „Slechts doo> list van het houten paard werd Troje veroverd.” die op een van hout gebouwd, en met klimop en jas mijn begroeid, die een sterken geur ver spreidde aan men en loover versierd was. welke de den middag werden de gordijnen en stores neergelaten, zooals men dat in het Oos- 1 i--.li—a-1-L cr heerschte volkomen rust in het Zwitser- sche huisje. ..Ik ging nu haar huis en mijn gewone deze miniatuur rivier haar bezigheden deden mij geheel onze nieuwe ecns i on gezwollen zijn. Van EL ochtend aan het ontbijt klaagde zij al, terkant. ’t .Was een afschuwelijk gezicht, - At AA A smaak at zij toch nog haar boterham op. die, welke ding aan. Cecilia, Bruno en ik begonnen men niet licht vergeet, zoodra men ze i tens gezien heeft en toch lag er niets kwam verzekeren, dat mijn koffer treffends in, om de bewondering tot zich SARCASTISCH. Een zwetsende advocaat had in ees kouden winter een angen rijd in eene gerechtskamei ewacht en w 1de zijn overja;, die hij in de voorzaal had latm hangen, weer aantrekken. De zakken v»l akten, lieten niet toe, die hij een jas oitr de gewone as aantrok Toen hij een üd tang te vergeefs had geworsteld, met arm in n mouw, nep hij toornig en stanp- voetend „Steekt dan de duivel in de overjas Iemand die di' hoorde, lei droogjes „nog met, maar ik zal u vei even een handje helpen, de jas aan te kij- gen GEVAARLIJKE RAADPLEGING Onderwijzer „Waarom teekent gc niet Waar is uw liniaal Leerling. „Vader heeft er mij gistven mede geslagen en toen is het gelroken.” Onderwijzer. „Verzoek dusuyenvade dat hij u een steviger koope.” om hij In slaap’ en ten hem boos. Eindelijk echter viel er een j, voor, die ons beide het bestaan wat aan- Ik vond Gaunt in een toestand, die genamer maakte, verre van vroolijk was. Sedert zijn ver trek van Londen in dit kleine dorp opge- ,1 dan Zij verwaardigde zich niet eens, mij aan Cecilia en Bruno, veroordeeld om met verdween, te zien; alleen nam zij de plooien van 't een verstuikten voet op de canapé te diepe, smalle beek, golvende neteldoek wat op, om mij een blijven liggen, den 1 kleinen doortocht vrij te laten, terwijl zij door, was zijn toestand weinig benijdens- op dezelfde plaats bleef staan, zonder het waardig. hoofd om te wenden. Er lag voor mij wel De omstandigheden in aanmerking ge niet veel onaangenaams, in maar toch, ik nomen en het orikkelbare humeur gevoelde mij gekwetst over haar onbe- mijn vriend, dié altijd leefdbeid. en ik vond er inwendig beha- voor de studie getoond had. gen in. toen ik iets hoorde scheuren, ter- verwonderd, dat hij mij met open armen derzoek doorgebracht. Ik wist alleen, dat Nu kwam mijn nieuwsgierigheid maanden afwezig ik op verscheidene plaatsen in het dich- ’«-morgens zs geweest. I __112_ Hij verzekerde mij, dat deze eenzame, had; nu eens bijna geheel verborgen, onder «che huisje wüd open stonden, de stores hun planten, die langs den oever groeiden, en de dame op een sierlijken schommel- „Buurvrouw, mag ik uw zaag eens t* leen hebben „Menschlief, wij be- zitten geen zaag." „Nu maak dat een ander wijs, eiken middag hoor ik je hcai zagen.” Och mensch, je moppert, dafts mijn man. die zijn middagslaapje doet. WELDADIGE UITVINDING. Echtgenoote van een telegraafbeambte 1 ,,'t Is toch waarlijk een weldaad, dat de telegraaf is uitgevonden, wat zouden an ders die arme familtén van de telegraaf- beatnbten moeten beginnen 1” JUISTE AANMERKING Zeker blad behelsde eens de mededee- ung, dat men nabij de Schotschc kust een menigte walvisschen had zien zwe men. Een van die menschen, die overal hunne aanmerkingen op hebben te maken, zei: ,,’t Is de moeite wel waard, daar zoo’n op hef in de couranten van te maken als men de walvisschen nog had zien vliegen, was AAA „....I Iemand richtte een schrijven aan een kennis, waarin hij hem voor de zooveelste maal om betaling van zekere som vroeg. Het geld kwam echter met. Eenige dagen later sprak de briefschrijver den man en vroeg of hij den brief niet ontvangen had. „Ja, was ’t antwoord. „Heb je dan niet gelezen, dat ik om geld vroeg?” hernam de eerste. „Neen,” antwoordde de debiteur „die regels heb ik maar overgeslagen dat v toch maar oud nieuws.” W m JM|| jij bent een nog grooteren Vader (die de strijdenden tot kalmte brengen wil.) „Jongens, houdt je stil, je hebt beiden gelijk." «telling, want toen ik de canapé op bet weinig met het omringende Ëngelscbe balkon schoof, waar Gaunt na het diner landschap in overeenstemming, dat de ge- als naar gewoonte zich op oeergelegd had, heimzinnige geschiedenis, die de berber- zag ik haar nog in dezelfde houding; en gier er mij van vertelde, mij geheel over- zij bleef er tot de schemering inviel, zoa- bodig voorkwam. der dat zij scheen te vermoeden dat wij Toen maakte zij eenige be we kamers wat in orde te brengen, maar geleek op den middag en ^len middag op i den avond. Van ons balkon af had men het uitzicht haar bespiedden. - Met een soort van genoegen ging ik el- op den tuin, die aan den anderen oever dat alle aanwezigen naar mij ken morgen naar do oude zaal, met haar der rivier gelegen was, ja. zelfs in de wo- alt een lub <He wakkw’wordt n ik nam een vaderlijke hou- eikenhouten paneelen, baar brtedo rwen- ni”t; eo daar wij ons zoo gemakkslijk zkh uit. stond ep, liep ivt Aan het einde van den tuin der herberg Bude vrouw, die zeker bezig was, om de stond een zeer lage heining, die in een kamers wat i" J- *- 1 slechten toestand verkeerde en weldra de dame zelf bleef ontzichtbaar. Tegen zeer lage heining, die in een toestand verkeirde en l, w om plaats te maken voor een .«r-, „wk, die met evenveel -.- heelen langen dag kracht, als eene stortbeek op de bergen, ten z*eL de bedienden verdwenen tusschen laag kreupelhout door van een k aangrenzend vertrek voortschoot. Ik kon er mij geen denkbeeld van vor men, waar oorsprong had en reeds meer dan i ik niet had ik een paar uren met vergeefsch armen f’ Ik ging Ge woning binnen. „Goddank 1 dat je er bent, Fred,” was het eerste woord van zwager Max. „We gezeten was, die in de schaduw cener acacia stond. Hare voeten rustten een kussen, haar witte, neteldoekscbe zijn liefste bezighe- mij de bron van dit riviertje te ontdek- japon viel in ruime plooien op bet pas gemaaide grasperk neer; op een klein ta feltje naast haar zag men een kopje kof. fie staan, waarnaast een courant lag; het wolven. Zij hadden de tucht van mij ge kregen en joegen mij achterna. Ik kon met mijn rijwiel goed overweg begonnen ons al ongerust te maken. Peter en had menigmaal het bewijs daarvan ge- raoe; dadelijk naar den dokter de lieve leverd. Maar nooit had ik zóó hard ge- Annie heeft diphtheritus." reden als thans. Het was of ik zelf stil- Ik had de haren wel uit mijn hoofd stond en de boomen mij in ijlende vaart willen trekken, toen ik zag, hoe hij ont- voorbij vlogen. stelde bij mijn verhaal, wat er met paard Vrooruit, sneller, sneller was de eenige <~i slede was gebeurd. Toch deed de goede gedachte, die mij vervulde. Kerel mij geen verwijten over mijn slechte Duidelijk intusschen werd het mij, voermanskunst, 'hij wist zich zelven te dat de wolven op mij wonnen. Reeds kon I - L_. - bespeuren, dat hij de wanhoop ten prooi pooten op”de krakende was. „Kom, kom, Max l” zei ik, „je ziet v< waarschijnlijk den toestand van het kind w te donker in. Het keeltje van Annie zal baas. door kouvatten gezwollen zijn. Van Eensklaps zag ik er een aan mijn rech- ochtend aan het ontbijt klaagde zij al, terkant. ’t .Was een afschuwelijk gezicht, dat zij zoo moeilijk slikken kon, maar met die open bek met hagelwitte, scherpe smaak at zij toch nog haar boterham op.” tanden, die uithangende bloedroode tong, „Ja, maar gaandeweg is het veel erger die vurige oogen, die van begeerten ont- geworden 1” riep mijn zwager ,J.e ligt vlamden. nu in een heete koorts, het keeltje is Nauwelijks had ik hem ontwaard of vreesdij k ontstoken, ik ken de verschijn- reeds sprong de wolf naar mij toe, maar selen van diphtheritus maar al te goed, en op\ hetzelfde oog en blik draaide ik mijn je weet hoe snel ’t verloop van die ziekte wiel links af, zoodat zijn sprong te kort is. Ach God Als Annie moest sterven, was en hij met een smak tegen den grond dan kwijnde ook mijn vrouwtje weg. En sl< geen dokters nu om raad te schaffen en hulp te bieden f’ „Max I” zei ik, „als het er zoo mee mij weder óp staat, dan zal ik zorgen, dat de dokter de af. kotnt.” Het schot was raak. De wolf viel neer „Wil jij hem dan halen, Fred Maar en de achteraankomenden stortten zich hoe wil je dat doen Als er mogelijkheid op hun gekwetsten makker om hem te bestond om in het holle van den nacht, verslinden. over de sneeuwvlakte eq door het bosch, Daarmede had ik tenminste een mi te voet naar de naaste stad te gaan, dan nuut gewonnen, maar meer ook niet, was ik zelf al op weg geweest.” want spoedig bemerkte ik, dat de wolven, „Ik ga ook met te voet." antwoordde na hun bloedig werk verricht te hebben, ik „de zaak is doodeenvoudig ik maak mij opnieuw op de hielen zaten. J“ *-**■• op mijn rijwiel en kom met den de slede terug.” „Op je fiets Ja, op de vastgevroren, mèëstér'tê maken en steenharde sneeuw zou dat misschien lijk deden mijn voete kunnen. Maar bij deze vreeselijke kou C— zoo’n nachtelijken tocht te ondernemen, ging het weder bergafwaarts is krankzinnigenwerkcl „Maak je maar niet ongerust. Je weet tó7e ’mijn rijwd vóórtl^p? met wat een goed wielrijder al zoo doen Ik waagde het even om t kan. Twintig kilometer, dat beteekent BEVESTIGD. „Je bent een ezel," zeide eete vrouw tegen haar man, toen hij haar tl het mid dagmaal hei heetste gedeelte ener groen teschotel in de hand gaf. „Ja,” antwoordde de heerdes huizes, „dat heeft mij de burgemeeste/ook gezegd toen ik hem vertelde dat ik .iet u in het huwelijk zou treden.” „Gij twijfelt toch niet aan de waarheid van mijn verhaal vroeg een opsnijder, die nog al eens met spek schoot, na het -s egendeel,” zei een der aanwezigen, f eeo andei 8eval- „twijfelen is overbodig. Wij waardeeren slechts uwe gave van vertellen en bewon deren uw vernuft, om door zulk een ver zonnen verhaal, tal van menschen zoo te amuseeren. AD REM. Onder de passagiers eener stoomboot zat een matroos tot algemeen genoegen heel onderhoudend te vertellen van zijne zeereizen en menigvuldige avonturen. nemer, die even berucht was om roofgierigheid als om zijn inbeelding, viel den verteller telkens in de rede en vroeg hem eindelijk ook: „Heb je wel eens ’n haai gezien „Nooit," zei Janmaat „jij bent de eerste.” Haar gelaat waa een van niet licht vergeet, zoodra gezien heeft en toch lag idi te trekken. Ik kan mij beter de uitdruk- ber; king, die er op lag, herinneren, dan de kleur barer oogen, of de regelmatigheid harer trekken. Er was op dit gelaat een pijnlijk ongeduld te lezen, of deze vrouw door een ernstig verdriet gekweld werd, waartegen zij zich met geweld trachtte te verzetten. Deze zonderlinge uitdrukki deed baar trekken bard schijt buurvrouw vergeten, tot bet oogenblik dat ik voor het diner naar het balkon 1 van t weer boven, zoodra ik be te bosch het schuimende water bemerkt merkte, dat de ramen van het Zwitser- andere en gordijnen weder opgehaald waren, ter- dan weder verderop schitterend in den ’t°el beherrschen, maar duidelijk was het te ik hun hijgen hoorer en het geluid hunner sneeuw. Ik klemde mijn tanden op elkaar tergde het uiterste van mijn spieren. Te vergeefs, de wolven waren mij ter Brown was een vriend van mijn beet, ik hoorde menschenstemmen en u,e.ueens met 5pe? scnoot’ net Sedert mijn aankomst was hij daaronder de zware basstem van dokter °Pdlssch«1 v“ verzinsel. tnkele keeren bij ons geweest, zoo- Brown. „Integendeel, zei een der aanwezigen, dat wij elkander goed kenden, j-- als volgt Eerst zes kilometer sneeuw vlakte, door een door een vlakte, tot men aan een rivier kwam, waarover een brug laj, van de brug tot aan het stadje bedroeg nog drie kilometers en liep aanvankelijk in klimmende richting. De eerste zes kilometers over sneeuwvlakte legde ik betrekkelijk spoe- dÓör een” aan^'gewapende steeg de weg en slechts met de grootste nMr“’he’t“ hóis“‘ÏZn“mijn“7wage7‘‘Van hat m') van het aangezKht. ons talrijk gezelschap blijkbaar met be- RlrtzS «Ir hot hors, grepen. Zoo deed ik mijn woord gestand en incognito in zijn residentie te wandelen u bracht den dokter bij het ziekbed van de aan arme heden aalmoezen uit te gerucht, dat na een korten tijd tot mij kleine Annie. Het lieve kind had werke- reiken. Zoo was hij ook voornemens aan lijk diphtheritus. Nogeenige uren zweefde den hulpbehoevenden arbeider van Rin- Ik kon er aanvankelijk geen verklaring het doodsgevaar boven haar hoofd, maar kelen eerug 8eld te geven, doch vooraf voor vinden. Het leek of een achter mij zjj herstelde, dank zij voor een goed deel vroeg hij hem „kent ge mij „Neen, opgekomen windvlaag door de toppen de bekwaamheid en de toewijding van den U^e Hoogheid," '4"i-geneesheer. Behoef ik nog te zeggen hoe „Aan een leugenaar geef ik met, u ,..c e u u J grenzeloos dankbaar de ouders mij waren, moordde de vorst en hij ging zijns weegs delijkcr en dichter achter mij hoorde ik hoe blijde ik was, dat die gevaarlijke opnieuw hetzelfde geluid. tocht, waarbij mijn leven op het spel had Ik keek om en wat ik nu bespeurde, gestaan, althans niet te vergeefs was ge dreigde het bloed in mijn aderen te doen weest stollen. Een oogenblik weigerden de beenen mij hun dienst. Wolven 1 Er viel niet aan te twijfelen, -L 3ic donkere stipoen achter mij ware» in de onachtzame en toch bevallige hou- nemen en de zieke maakte het mij en Ce- van de dame iets te bemerken dat Tj arme Gaunt leek mii niet geheel onbekend was. Ik trachtte geketenden reut; zijn kracht _te zien, Uy eindeer mij van In zijn boosheid over zijn toestand, had w. w.1 van - zij konden "ad- eenige seconden tegen het balkon ge- geduld te oefenen; bij mijn lezen viei ‘k ta£ b*ar ®iel waarnemingen, slenterde ik den heelen oever van het riviertfe, uur lang zag ik den Indiër ia en uit gaan en een Lang, voelde ik, kon ik het niet meer uithouden. Wanhoop begon zich van mij i slechts werktuige- voeten dienst. Goddank 1 ik was uit het bosch nu t en vermeer derde dientengevolge de snelheid, waar- Ik waagde het even om te zien. - De wolven hadden de vervolging nog mets 1 Ik kom er veel gauwer dan met niet opgegeven, maar zij werden blijk- een slede en het onafgebroken trappen baar vermoeid en waren nu ongeveer "j. “'“2;’ Bliksemsnel vloog ik over'de brug. Nu nen?er’ e.vw? berucht.. was om “’n 1 die steilte op, dan mocht ik hopen op be- Als een waanzinnige trapte ik. Het zweet liep in stralen langs mijn gezicht j^az. de \ef2et en “ui0 brandde alsof het in gloeiend metaal werd gestoken. Eindelijk eindelijk was ik de steilte te boven en het wagend om andermaal even om te kijken, zag ik hoe juist de voorste wolf over de brug rende. Opnieuw trok ik mijn revolver. Drie maal schoot ik, de laatste maal was raak, en ik zag hoe ook deze wolf neerviel en door zijn kameraden werd verscheurd. Nu bespeurde ik in de verte de lichten van het stadje. Binnen twee of drie minu- j-b.l- ten was ik tusschen de huizen en vertoon- den zich menschelijke gestalten. Maar ik x had alle stuur over mijn fiets verloren, kun je op aan!" Ik sprong op m’n Alles draaide roort ging het over de steenharde dat ik omviel, maar had besef en kracht verloren om bijtijds springen. Dokter Brown was een vriend van mijn beet, Zwager. --- reeds enkele keeren bij ons geweest, zoo- Brown. - r, „Jij 1" riep hij. „Kerel, waar kom je - afleggen, was vandaan?.Ben je krankzinnig geworden? nacht en bij dan ging het opwaarts, vervolgens 2oo’n koude en bosch, daarna afwaarts weder „Dokter we hebben je noodig was het eenjge wat jk nog ag. De weg kon uitbrengen. „Ik ben gekomen om idje bedroeg u te halen...." - 1 Een half uur later zaten dokter Brown en ik in een slede met twee flinke paar de den bespannen, en reden wij, vergezeld Paard> van brandende fakkels voorzien, spanning kon ik vorderen. Van koude wolven was onderweg niets meer te be id ik weldra geen last meer, integendeel, speuren. Ze hadden het op de lichten van Éindelijk had ik het hoogland bereikt en nu wijl ik voorbij ging. Daar ik voelde, dat ontving, of ik weken en was geweest. JJ::L- blijven schilderachtige plaats een verblijf was, voor lieden die zich beide beenen konden bedienen; eene zeer was hij naar gelen - --- den. ken, dat aan het eind van onzen tuin de - - Ik luisterde met het grootste geduld planken heining kwam helpen om de grens feitje naast haar zag men een kopje kof. naar hem, al wist ik ook, dat zijn bewé- te vormen, waardoor hij gescheiden was f*e staan, waarnaast een courant lag; het ren evenmin waarheid bevatte, als zijne van den tuin bij het Zwitsersch huisje, die É*heel vormde een bevallig en aantrekke- s naar Norfolk, en hoe- geheel onbebouwd lag en waar het on- 'L’k tafereel. wel Cccilia den heelen avond in het kruid voeten hoog opschoot. Misschien onachtzame houding, want de kleine salon speelde, waar zij ons vol- De dichtheid van he* hout verhelderde ?P in het station te spelen, tot de chef mij over een uur bezorgd zou worden in de her- •g Het witte Paard, waar Gaunt zijn verblijf hield. Toen maakte ik mij gereed om te ver trekken en ik bemerkte, dat de dame in neteldoek de wachtkamer binnen geko men was. en dat zij aandachtig luisterde naar hetgeen wij zeiden, terwijl zij onaL deed haar trekken hard schijnen en ont- zag, dat ik haar aankeek, wendde zij on- nam er al het jeugdige aan; zij scheen verschillig het hoofd af en kwam weer cilia tamelijk lastig. De dan ook meer ia overeenstemming met naar de deur. veel op een j. deze stoutmoedigheid, waarvan de jonge Nu echter ging zij wat op zij, om mij zelf* was een last voor hem. b Z 1—1-- i 1* A At AA J U X K Iaa L. a AAK. J AA.AA a. AA X met Cecilia aan de hand. Zij beaat- hij twee beroemde geneesheeren - - --Z -1 een Londen laten overkomen, maar i 1 bninette met^zwarte oogen en een mat beleefde buiging maakte en haar groote hem niets anders voorschrijven, dan vol- 1 1-• aan, evenals bruine oogen mij met een uitdrukking komen rust. Tevergeefs las ik hem voor, van de beambten mij van aan behaagzucht buitensloot, en die toch ook bij de vrachtgoederen was. Om aan te brutaal was, om mij te bevallen. ik vast zat, keerde ik mij om, en bemerk te nu, dat mijn reiszak, dien ik op den rug droeg in bet neteldoek was vastzitten en ër een paar ellen van mee trok. Nu keerde de dame zich om. „O, excuseer mij, mevrouw," riep ik uit, den hoed afnemend, werkelijk me vrouw. ,.l „‘t Is mijn schuld; ik had voor u opzij moeten gaan," En den gescheurden sleep op haar en voeten hoog opschoot. Misschien groeten, maar met zooveel koele hoog hartigheid, dat ik mij haastte, weg te ko- men en ik dacht haar waarschijnlijk wel strekt koffie wilde schenken met haar huurder had. nooit meer terug te zullen zien, toen ik mollige handjes, hield ik mij, of ik haar aanwezigheid als een zeer natuurlijke werd zaak beschouwde, zonder Charles te zeg- hoewel klein van mij toe, met gen, dat het onnoodig was te liegen, om- van een artistieken smaak wot haar kopje fladderden en 12 ^..1'J van Charles, haar had. Den volgenden dag begon ik hef dorp ruwe klimaat ---eens door te wandelen, dat wel schilder- geschikt is. dacht. Cecilia snelde door de wachtka- achtig was, maar geen enkele andere Ik moet bekennen, dat ik met heen en voor i houden was zij aan van de rails reeds bij mij gekomen. Toen ik terug kwam, met mijn kleine houden, zou ik altijd nog afleiding in de blement in een v. vriendin aan de hand, kon ik niet nalaten stad kunnen vinden, die het gezicht der schenen zelfs in de maand Au; te glimlachen bij het zien van de teleur- boomen stelling van de moeder met de drie doch- bieden. *ers. Een zelfs zette een lang niet vrien- Ik moet eerlijk bekennen, dat de uren delijk gezicht en bromde: „Getrouwdl” te B. niet snel voorbij gingen; de morgen En Cecilia, sprak ik zoo luid, dat ieder- geleek op den middag en een het booren kon, „hoe gaat het nu met oom Gaunt? Kan hij al weer ópstaan?" Ik zag, t’ luisterden «o landelijk balcon uitkwamen, mogelijk ingericht hadden, deed het genoegen, dat het Zwitserachs buisje on- abewoond was en wij dus geen last van tie onbijttafel, die met bloe- nieuwsgierige buren hadden. 2-j Men kan zich derhalve mijn verwonde- kleine handen van Cecilia kunstig gerang- ring voorstellen, toen ik op zekeren mor- schikt hadden. En ondanks den last en terwijl ik langs het riviertje wandel den dwang die de tegenwoordigheid van d®. tot d« ontdekking kwam, dat alle blin. dit kind somtijds aan twee jonge lieden den geopend waren. Ik bemerkte een van onzen leeftijd oplegde, zag ik haar dame, die, op het balkon staande, beve- toch altijd met een zeker genoegen ach- ‘en llaf aan een man m*t een don^ere «e" ter uit den uin 1'—en springen, gelukkig laetskleur, die op Indische wijze gekleed en vlug als een vogeltje en zich dan heel wa.« en een tulbend droeg. Hij liep het bevallig tusschen ons neerzetten. huis in en uit m t zooveel vlugheid als Charles was nog altijd verplicht het “i” Oostersche waardigheid hem veroor- grootste deel van den dag op de canapé loofde. door te brengen; de ontwrichting was in tk beschouwde beide personen met het be«m zoo slecht verbonden, dat bij bizondere belangstelling, want ik meende uitdrukking gebroken Cecilia aanstaande. Zoodra zij de grc-'vte omzichtigheid in acht moest L. v 1 L\ IJ. ....jen Ce- d‘“i i L arme Gaunt leek mii “iet geheel onbekend al het jeugdige aan; zij scheen verschillig het hoofd af te verzekeren, dat het dezelfde persoon was, wier zonderling gedrag aan het spoorwegstation mijn aandacht getrokken deze stoutmoedigheid, waarvan de jonge I2_-J2 vrouw een bewija gaf, door ons zoo aan te door te laten; ik verliet nu de wachtka- 1 zien, terwijl zij zich op den drempel in mer met Cecilia aan de hand. Zij be haar volle lengte oprientte. Zij was een woordde zelfs mijn groet, terwijl zij brunette met zwarte oogen en een mat beleefde buiging maakte en haar groote hem niets ander* voorschrijven, dan vol- wachtte vergeefs; zij bleef gedurende blanke teint. Ik keek haar aan, evenals bruine oogen mij met een uitdrukking komen rust. Tevergeefs la* ik hem voor, eenige seconden tegen het balkon ge- iedereen, tot een van de beambten mij van onrust aanzagen, die elke gedachte praatte ik met hem en wekte ik hem op, leund staan, toen ging zij naar binnen en kwam roepen, om te zien, of mijn koffer aan behaagzucht buitensloot, en die toch om geduld te oefenen; bij mijn lezen viel ‘k aag ^aar ldet meer- 1“ de hoop een mijne vermaningen maak- nieuwe gelegenheid te vinden voor mijn v-*-*- ■»- gebeurtenis morgen langs den maar zonder succes. Bijna een dit verzoek gehoor te geven moest ik de schoone toeschouwster van haar observa- IV, tiepost verdrijven. Ik ging naar haar toe, groette beleefd en stamelde: „Wee* zoo goed, mevrouw, mij even door te laten." Maar zij beantwoordde mijn groet niet, houden met geen ander gezelschap t en antwoordde zij bedaard, naar hem, al wist ik ook, dat zijn bewe- te vormen, waardoor hij gescheiden j arm ren evenmin waarheid bevatte, als zijne van t’ nemend, verwaardigde zij zich, mij ook te voorgevende reis naar Norfolk, en hoe- geheel onbebouwd lag --1J "1- kwam dit ook wel, omdat dit huisje geen dame lag half uitgertrekt met een beval- ligc luiheid, die toonde, dat zij zich zeer Met den naam van Zwitsersch huisje we'>u4 bekommerde om de in de salons tot mijn groote verwondering hoorde roe- aanwezigheid als een zeer natuurlijke werd een naourige villa aangewezen, die, gebruikelijke vormen en haar lichtkleu- pen: „Mijnheer Orninl" zaak beschouwde, zonder Charles te zeg- hoewel klein van omvang, toch getuigde rlSei neteldoeksche kleeren herinnerden En Cecilia sprong naar mij toe, met gen, dat het onnoodig was te liegen, om- van een artistieken smaak van den bouw- m,i opnieuw aan mijn kennis uit het haar hoed in de hand, terwijl haar zwarte dat ik wel wist, dat hij terwille van het heer, welke deze woning waarschijnlijk spoorwegstation; maar ondanks de opiet- lokken om haar kopje fladderden en kind dit dorp tot zijn verblijf gekozen verlaten had, omdat hij tot het inzicht tendheid, waarmede ik haar wel een Bruno, de jachhond van Charles, haar had. gekomen was, dat zoo’n gebouw voor het kwartier lang van het balkon af be- blaffende volgde. Den volgenden dag begon ik het dorp ruwe klimaat van Engeland niet bizonder schouwde, was het mij onmogelijk haar Des* nauurlijk aan- eens door te wandelen, dat wel schilder- geschikt is. gelaat te zien krijgen. Het weinig 'de door de wachtka- achtig was, maar geen enkele andere Ik moet bekennen, det ik er mij weinig dat ik had, scheen mij zoo zonderling toé? men haar kon tegen- aanbeveling had, dan dat het dicht bij de over verwonderde, dat het mogelijk was 2 an den anderen kant stad M. gelegen was. Als ik het derhalve om voor dit huis een huurder te krijgen; dezen kant niet uitkeek, in de rails reeds bij mij gekomen. van verveling niet langer meer kon uit- de lichte deuren en vensters, het améu- Zij bleef daar zitten, tot de zosi onder- Toen ik terug kwam, met mijn kleine houden, zou ik altijd nog afleiding in de blement in een vreemdsoortigen stijl, ging; dat was ten minste mijn verouder- - - -jV t l_La J1if_ J s a - ----..jgUSUS ZOO en de rivier mij niet kon aan- weinig met het omringende Ëngelscbe balkon schoof, waar Gaunt heimzinnige geschiedenis, die de herber-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1923 | | pagina 8