VOOR DE
HET INDISCHE KISTJE
&11111111HI1111111111111111111W iui;ii;iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiminS
iiniiiiiinriiiiiiiiiiiii^g
F
kt
r
TZZ UIT DE
MOPPENTROMMEL
-w-
s
s
NUMMER DERDE JAARGANG 1923
f
HUISKAMER
en
de
Et'
WANVERHOUDING.
S
TOEVALLIG DAN EVENMIN.
de jonge
den drempel in
Londen laten overkomen,
IELE INE VERGISSING.
IV.
OUD NIEUWS.
TWIJFEL OVERBODIG.
QUALIFICATIE.
doordrong
der boomen streek.
In snelle vaart reed ik voort. Maar dui-
zal mij wel warm houden."
„Mijn vrouw zal bet nooit goedvinden,
den tocht
dokter in
ing het door het bosch.
aar wat was dat voor een vreemd
had alle stuur over tnijn fiets verloren.
om mij heen. Ik begreep
sprak van Rinkelen.
ant-
EEN GOED PLEIDOOI.
I I NAAR HET ENOELSCH DOOR Q. J. H. I I
Nu trok ik mijn revolver, wachtte tot
dat de wolf, die spoedig zijn loop hernam,
op zijde was gekomen en vuur-
van mijn fiets te
Sterke handen grepen mij
gelaat ,te krijgen. Het weinig succes,
£uwjcrua| ioe,
dat ik mij verbeeldde, dat zij met opzet
Zij bleef daar aittan, tot de zoo onder-
OUDERDOM DER HERTEN
A. „Hoe oud zou zoo’n hert wel
worden
B. Dat hangt er van af wanneer bet
geschoten wordt.’’
ONBEGRIJPELIJK.
Caroline „Wel, Anna, hoe gaat het met
je in 't huwelijksleven, heb je al eeas ruzie
gehad met je echtgenoot V’
Anna ,De hemel beware me, zoo
ver komt het nooitik weet niet hoe *t
komt, maar ik heb altijd gelijk.”
zeer aangenaam slingerplanten braamstruiken
van 1
er was
vischrijke rivier, daarom juist zonneschijn.
naar dit dorp toegegaan; het hen-
was een van 1
van
zeer weinig lust
was
VERZOENINGSPOLITIEK.
Karei „Jij bent een groote domkop.”
Albert „En j"
domkop.”
het vertrek om weer naar de kleine Annie
te gaan zien. Ik maakte ondertusschen
mijn fiets in orde.
Na weinige oogenblikken kwam hij
weer bij mij
„Als je dan gaan wilt, Fred 1” riep hij
wanhopig uit. „De koorts is nog heviger
geworden en het kind begint te ijlen.”
„Ik ben klaar, maar a propos, geef me
je revolver mee, men kan nooit weten,
waar dat nog goed voor is.”
„Hier ucu ak iuaai llcu, je
toch dat dokter Brown onmiddel jk mee
komt
„Daar 1
fiets en voort ging het-
sneeuw.
De correspondent van een dagblad
maakt in zijn courant melding van een
geval van hondsdolheid, in de plaats zij
ner inwoning voorgevallen. Hij meldde
o.a. *t Razende dier heeft zijn meester
en nog vier andere honden gebeten, al
vorens men er in slaagde, het onschade
lijk te maken.”
VORST EN WERKMAN
Zeker vorst had de loffelijke gewoonte
THEORIE IN DE KAZERNE.
Sergeant „Van Zwijnshoven, wat moet
een soldaat doen, als hij, met een sigaar
in den mond, bij de huisdeur staat, ter
wijl een zijner superieuren voorbij gaat
Van Zwijnshoven .»Hij neemt zijn
sigaar uit den mond, doet een pas voor
waarts en salueert.”
Sergeant „Goed, en wat doet de sol-
hij met zijn sigaar voor het ven-
Een agent zonder nummer, spelende
voor een kroeg zonder „Vergunning”,
met een hondje zonder belashng-penning.
daat
ster staat
Van Zwijnshoven „Dan doet hij een
pas achterwaarts en hij rookt rustig ver
der.”
IN 't HOTEL’
Kellner „Heeft u een bad genomen t”
Gast „Neen, waarom vraagt ge dat
Ontbreekt er een
Gast. „Uw nieuwe eetzaal mijnheer
Meijer is zeer fraai, doch niet gepropor
tioneerd.”
Restaurateur „Wat bedoelt ge daarmee,
mijnheer
Gast. „Ik meen slechts dat zij veel te
groot is in verhouding tot de porties die
worden opgedischt.”
HET TOPPUNT VAN WETTELOOS
HEID.
Een hoveling was in een woordenwis
seling gewikkeld met een maarschalk van
Frankrijk, tot wien hij, vernederd als hij
was, zeide „U is een maarschalk, ik
weet het, maar, zoo ik er geen ben, dan
ben ik toch van het hout, waarvan men
ze snijdt." „Ja,” sprak de maarschalk,*
„indien ze van hout werden gesneden.’,
Lysias, een Grieksch rechtsgeleerde
gaf aan een burger, wiens zaak hij voor
het gerechtshof moest verdedigen, de
redevoering ter lezing, die hij in het be
lang van zijn pkënt zou houden. Deze las
de redevoering drie maal en zeide toen
,4e eerste keer dat ik uw pleidooi las,
vond ik het goed, de tweede maal middel
matig en de derde keer slecht" „Welnu,”
sprak Lysias, „ik zal *t pleidooi slechts
eenmaal houden, bijgevolg is het goed.”
1 en waren r" -
een honderdtal meters achter mij.
dat je zoo’n tocht onderneemt. Ze weet klfm"dè“^wë^i^’wank“ëmmaii
te goed, wat er aan vast is.
„Dan zeg je er niets van aan je vrouw, houd?
Vertel haar maar, dat ik van vermoeid
heid dadelijk naar bed oen gegaan."
GEMOEDELIJKE DEELING.
Bedelaar „Een aalmoes als ’t u be
lieft.”
Heer „Hoe is *t mogelijk dat iemand,
die een aalmoes vraagt, zich nog de weel
de veroorlooft er een hond op na te houden
Wat geef je hem te eten
Bedelaar „Als ik te eten heb, krijgt
hij ook zijn deel.”
Heer „Dat begrijp ik, maar als je
niets te eten hebt?”
Bedelaar „Dan krijgt hij daar ook
een weinig van.”
VERSTROOID.
Professor (doceerend) „Slechts doo>
list van het houten paard werd Troje
veroverd.”
die op een
van hout gebouwd, en met klimop en jas
mijn begroeid, die een sterken geur ver
spreidde aan
men en loover versierd was. welke de
den middag werden de gordijnen en stores
neergelaten, zooals men dat in het Oos-
1 i--.li—a-1-L cr
heerschte volkomen rust in het Zwitser-
sche huisje.
..Ik ging nu haar huis en mijn gewone
deze miniatuur rivier haar bezigheden deden mij geheel onze nieuwe
ecns
i on
gezwollen zijn. Van EL
ochtend aan het ontbijt klaagde zij al, terkant. ’t .Was een afschuwelijk gezicht,
- At AA A
smaak at zij toch nog haar boterham op.
die, welke ding aan. Cecilia, Bruno en ik begonnen
men niet licht vergeet, zoodra men ze i
tens gezien heeft en toch lag er niets kwam verzekeren, dat mijn koffer
treffends in, om de bewondering tot zich
SARCASTISCH.
Een zwetsende advocaat had in ees
kouden winter een angen rijd in eene
gerechtskamei ewacht en w 1de zijn
overja;, die hij in de voorzaal had latm
hangen, weer aantrekken. De zakken v»l
akten, lieten niet toe, die hij een jas oitr
de gewone as aantrok Toen hij een üd
tang te vergeefs had geworsteld, met
arm in n mouw, nep hij toornig en stanp-
voetend „Steekt dan de duivel in de
overjas Iemand die di' hoorde, lei
droogjes „nog met, maar ik zal u vei
even een handje helpen, de jas aan te kij-
gen
GEVAARLIJKE RAADPLEGING
Onderwijzer „Waarom teekent gc
niet Waar is uw liniaal
Leerling. „Vader heeft er mij gistven
mede geslagen en toen is het gelroken.”
Onderwijzer. „Verzoek dusuyenvade
dat hij u een steviger koope.”
om
hij In slaap’ en
ten hem boos.
Eindelijk echter viel er een j,
voor, die ons beide het bestaan wat aan-
Ik vond Gaunt in een toestand, die genamer maakte,
verre van vroolijk was. Sedert zijn ver
trek van Londen in dit kleine dorp opge-
,1 dan
Zij verwaardigde zich niet eens, mij aan Cecilia en Bruno, veroordeeld om met verdween,
te zien; alleen nam zij de plooien van 't een verstuikten voet op de canapé te diepe, smalle beek,
golvende neteldoek wat op, om mij een blijven liggen, den 1
kleinen doortocht vrij te laten, terwijl zij door, was zijn toestand weinig benijdens-
op dezelfde plaats bleef staan, zonder het waardig.
hoofd om te wenden. Er lag voor mij wel De omstandigheden in aanmerking ge
niet veel onaangenaams, in maar toch, ik nomen en het orikkelbare humeur
gevoelde mij gekwetst over haar onbe- mijn vriend, dié altijd
leefdbeid. en ik vond er inwendig beha- voor de studie getoond had.
gen in. toen ik iets hoorde scheuren, ter- verwonderd, dat hij mij met open armen derzoek doorgebracht. Ik wist alleen, dat Nu kwam mijn nieuwsgierigheid
maanden afwezig ik op verscheidene plaatsen in het dich- ’«-morgens
zs geweest. I __112_
Hij verzekerde mij, dat deze eenzame, had; nu eens bijna geheel verborgen, onder «che huisje wüd open stonden, de stores
hun planten, die langs den oever groeiden, en de dame op een sierlijken schommel-
„Buurvrouw, mag ik uw zaag eens t*
leen hebben „Menschlief, wij be-
zitten geen zaag." „Nu maak dat een
ander wijs, eiken middag hoor ik je hcai
zagen.” Och mensch, je moppert, dafts
mijn man. die zijn middagslaapje doet.
WELDADIGE UITVINDING.
Echtgenoote van een telegraafbeambte 1
,,'t Is toch waarlijk een weldaad, dat de
telegraaf is uitgevonden, wat zouden an
ders die arme familtén van de telegraaf-
beatnbten moeten beginnen 1”
JUISTE AANMERKING
Zeker blad behelsde eens de mededee-
ung, dat men nabij de Schotschc kust een
menigte walvisschen had zien zwe men.
Een van die menschen, die overal hunne
aanmerkingen op hebben te maken, zei:
,,’t Is de moeite wel waard, daar zoo’n op
hef in de couranten van te maken als men
de walvisschen nog had zien vliegen, was
AAA „....I
Iemand richtte een schrijven aan een
kennis, waarin hij hem voor de zooveelste
maal om betaling van zekere som vroeg.
Het geld kwam echter met. Eenige dagen
later sprak de briefschrijver den man en
vroeg of hij den brief niet ontvangen had.
„Ja, was ’t antwoord. „Heb je dan niet
gelezen, dat ik om geld vroeg?” hernam
de eerste. „Neen,” antwoordde de debiteur
„die regels heb ik maar overgeslagen
dat v toch maar oud nieuws.”
W m JM||
jij bent een nog grooteren
Vader (die de strijdenden tot kalmte
brengen wil.) „Jongens, houdt je stil,
je hebt beiden gelijk."
«telling, want toen ik de canapé op bet
weinig met het omringende Ëngelscbe balkon schoof, waar Gaunt na het diner
landschap in overeenstemming, dat de ge- als naar gewoonte zich op oeergelegd had,
heimzinnige geschiedenis, die de berber- zag ik haar nog in dezelfde houding; en
gier er mij van vertelde, mij geheel over- zij bleef er tot de schemering inviel, zoa-
bodig voorkwam. der dat zij scheen te vermoeden dat wij
Toen maakte zij eenige be we
kamers wat in orde te brengen, maar
geleek op den middag en ^len middag op i
den avond. Van ons balkon af had men het uitzicht haar bespiedden.
- Met een soort van genoegen ging ik el- op den tuin, die aan den anderen oever
dat alle aanwezigen naar mij ken morgen naar do oude zaal, met haar der rivier gelegen was, ja. zelfs in de wo- alt een lub <He wakkw’wordt
n ik nam een vaderlijke hou- eikenhouten paneelen, baar brtedo rwen- ni”t; eo daar wij ons zoo gemakkslijk zkh uit. stond ep, liep ivt
Aan het einde van den tuin der herberg Bude vrouw, die zeker bezig was, om de
stond een zeer lage heining, die in een kamers wat i" J- *- 1
slechten toestand verkeerde en weldra de dame zelf bleef ontzichtbaar. Tegen
zeer lage heining, die in een
toestand verkeirde en l, w
om plaats te maken voor een
.«r-, „wk, die met evenveel -.-
heelen langen dag kracht, als eene stortbeek op de bergen, ten z*eL de bedienden verdwenen
tusschen laag kreupelhout door van een k
aangrenzend vertrek voortschoot.
Ik kon er mij geen denkbeeld van vor
men, waar
oorsprong had en reeds meer dan i
ik niet had ik een paar uren met vergeefsch
armen f’
Ik ging Ge woning binnen.
„Goddank 1 dat je er bent, Fred,” was
het eerste woord van zwager Max. „We
gezeten was, die in de schaduw
cener acacia stond. Hare voeten rustten
een kussen, haar witte, neteldoekscbe
zijn liefste bezighe- mij de bron van dit riviertje te ontdek- japon viel in ruime plooien op bet pas
gemaaide grasperk neer; op een klein ta
feltje naast haar zag men een kopje kof.
fie staan, waarnaast een courant lag; het
wolven. Zij hadden de tucht van mij ge
kregen en joegen mij achterna.
Ik kon met mijn rijwiel goed overweg
begonnen ons al ongerust te maken. Peter en had menigmaal het bewijs daarvan ge-
raoe; dadelijk naar den dokter de lieve leverd. Maar nooit had ik zóó hard ge-
Annie heeft diphtheritus." reden als thans. Het was of ik zelf stil-
Ik had de haren wel uit mijn hoofd stond en de boomen mij in ijlende vaart
willen trekken, toen ik zag, hoe hij ont- voorbij vlogen.
stelde bij mijn verhaal, wat er met paard Vrooruit, sneller, sneller was de eenige
<~i slede was gebeurd. Toch deed de goede gedachte, die mij vervulde.
Kerel mij geen verwijten over mijn slechte Duidelijk intusschen werd het mij,
voermanskunst, 'hij wist zich zelven te dat de wolven op mij wonnen. Reeds kon
I - L_. -
bespeuren, dat hij de wanhoop ten prooi pooten op”de krakende
was.
„Kom, kom, Max l” zei ik, „je ziet v<
waarschijnlijk den toestand van het kind w
te donker in. Het keeltje van Annie zal baas.
door kouvatten gezwollen zijn. Van Eensklaps zag ik er een aan mijn rech-
ochtend aan het ontbijt klaagde zij al, terkant. ’t .Was een afschuwelijk gezicht,
dat zij zoo moeilijk slikken kon, maar met die open bek met hagelwitte, scherpe
smaak at zij toch nog haar boterham op.” tanden, die uithangende bloedroode tong,
„Ja, maar gaandeweg is het veel erger die vurige oogen, die van begeerten ont-
geworden 1” riep mijn zwager ,J.e ligt vlamden.
nu in een heete koorts, het keeltje is Nauwelijks had ik hem ontwaard of
vreesdij k ontstoken, ik ken de verschijn- reeds sprong de wolf naar mij toe, maar
selen van diphtheritus maar al te goed, en op\ hetzelfde oog en blik draaide ik mijn
je weet hoe snel ’t verloop van die ziekte wiel links af, zoodat zijn sprong te kort
is. Ach God Als Annie moest sterven, was en hij met een smak tegen den grond
dan kwijnde ook mijn vrouwtje weg. En sl<
geen dokters nu om raad te schaffen
en hulp te bieden f’
„Max I” zei ik, „als het er zoo mee mij weder óp
staat, dan zal ik zorgen, dat de dokter de af.
kotnt.” Het schot was raak. De wolf viel neer
„Wil jij hem dan halen, Fred Maar en de achteraankomenden stortten zich
hoe wil je dat doen Als er mogelijkheid op hun gekwetsten makker om hem te
bestond om in het holle van den nacht, verslinden.
over de sneeuwvlakte eq door het bosch, Daarmede had ik tenminste een mi
te voet naar de naaste stad te gaan, dan nuut gewonnen, maar meer ook niet,
was ik zelf al op weg geweest.” want spoedig bemerkte ik, dat de wolven,
„Ik ga ook met te voet." antwoordde na hun bloedig werk verricht te hebben,
ik „de zaak is doodeenvoudig ik maak mij opnieuw op de hielen zaten.
J“ *-**■• op mijn rijwiel en kom met den
de slede terug.”
„Op je fiets Ja, op de vastgevroren, mèëstér'tê maken en
steenharde sneeuw zou dat misschien lijk deden mijn voete
kunnen. Maar bij deze vreeselijke kou C—
zoo’n nachtelijken tocht te ondernemen, ging het weder bergafwaarts
is krankzinnigenwerkcl
„Maak je maar niet ongerust. Je weet tó7e ’mijn rijwd vóórtl^p?
met wat een goed wielrijder al zoo doen Ik waagde het even om t
kan. Twintig kilometer, dat beteekent
BEVESTIGD.
„Je bent een ezel," zeide eete vrouw
tegen haar man, toen hij haar tl het mid
dagmaal hei heetste gedeelte ener groen
teschotel in de hand gaf.
„Ja,” antwoordde de heerdes huizes,
„dat heeft mij de burgemeeste/ook gezegd
toen ik hem vertelde dat ik .iet u in het
huwelijk zou treden.”
„Gij twijfelt toch niet aan de waarheid
van mijn verhaal vroeg een opsnijder,
die nog al eens met spek schoot, na het
-s
egendeel,” zei een der aanwezigen, f eeo andei 8eval-
„twijfelen is overbodig. Wij waardeeren
slechts uwe gave van vertellen en bewon
deren uw vernuft, om door zulk een ver
zonnen verhaal, tal van menschen zoo te
amuseeren.
AD REM.
Onder de passagiers eener stoomboot
zat een matroos tot algemeen genoegen
heel onderhoudend te vertellen van zijne
zeereizen en menigvuldige avonturen.
nemer, die even berucht was om
roofgierigheid als om zijn inbeelding,
viel den verteller telkens in de rede en
vroeg hem eindelijk ook: „Heb je wel eens
’n haai gezien „Nooit," zei Janmaat
„jij bent de eerste.”
Haar gelaat waa een van
niet licht vergeet, zoodra
gezien heeft en toch lag
idi
te trekken. Ik kan mij beter de uitdruk- ber;
king, die er op lag, herinneren, dan de
kleur barer oogen, of de regelmatigheid
harer trekken. Er was op dit gelaat een
pijnlijk ongeduld te lezen, of deze vrouw
door een ernstig verdriet gekweld werd,
waartegen zij zich met geweld trachtte te
verzetten. Deze zonderlinge uitdrukki
deed baar trekken bard schijt
buurvrouw vergeten, tot bet oogenblik
dat ik voor het diner naar het balkon
1 van
t weer boven, zoodra ik be
te bosch het schuimende water bemerkt merkte, dat de ramen van het Zwitser-
andere en gordijnen weder opgehaald waren, ter-
dan weder verderop schitterend in den ’t°el
beherrschen, maar duidelijk was het te ik hun hijgen hoorer en het geluid hunner
sneeuw.
Ik klemde mijn tanden op elkaar
tergde het uiterste van mijn spieren.
Te vergeefs, de wolven waren mij
ter Brown was een vriend van mijn beet, ik hoorde menschenstemmen en u,e.ueens met 5pe? scnoot’ net
Sedert mijn aankomst was hij daaronder de zware basstem van dokter °Pdlssch«1 v“ verzinsel.
tnkele keeren bij ons geweest, zoo- Brown. „Integendeel, zei een der aanwezigen,
dat wij elkander goed kenden,
j--
als volgt Eerst zes kilometer sneeuw
vlakte,
door een
door een vlakte, tot men aan een rivier
kwam, waarover een brug laj,
van de brug tot aan het stadje bedroeg
nog drie kilometers en liep aanvankelijk
in klimmende richting.
De eerste zes kilometers over
sneeuwvlakte legde ik betrekkelijk spoe- dÓör een” aan^'gewapende
steeg de weg en slechts met de grootste nMr“’he’t“ hóis“‘ÏZn“mijn“7wage7‘‘Van
hat
m') van het aangezKht. ons talrijk gezelschap blijkbaar met be-
RlrtzS «Ir hot hors,
grepen.
Zoo deed ik mijn woord gestand en incognito in zijn residentie te wandelen
u bracht den dokter bij het ziekbed van de aan arme heden aalmoezen uit te
gerucht, dat na een korten tijd tot mij kleine Annie. Het lieve kind had werke- reiken. Zoo was hij ook voornemens aan
lijk diphtheritus. Nogeenige uren zweefde den hulpbehoevenden arbeider van Rin-
Ik kon er aanvankelijk geen verklaring het doodsgevaar boven haar hoofd, maar kelen eerug 8eld te geven, doch vooraf
voor vinden. Het leek of een achter mij zjj herstelde, dank zij voor een goed deel vroeg hij hem „kent ge mij „Neen,
opgekomen windvlaag door de toppen de bekwaamheid en de toewijding van den U^e Hoogheid,"
'4"i-geneesheer. Behoef ik nog te zeggen hoe „Aan een leugenaar geef ik met,
u ,..c e u u J grenzeloos dankbaar de ouders mij waren, moordde de vorst en hij ging zijns weegs
delijkcr en dichter achter mij hoorde ik hoe blijde ik was, dat die gevaarlijke
opnieuw hetzelfde geluid. tocht, waarbij mijn leven op het spel had
Ik keek om en wat ik nu bespeurde, gestaan, althans niet te vergeefs was ge
dreigde het bloed in mijn aderen te doen weest
stollen. Een oogenblik weigerden de
beenen mij hun dienst.
Wolven 1 Er viel niet aan te twijfelen, -L
3ic donkere stipoen achter mij ware»
in de onachtzame en toch bevallige hou-
nemen en de zieke maakte het mij en Ce- van de dame iets te bemerken dat
Tj arme Gaunt leek mii niet geheel onbekend was. Ik trachtte
geketenden reut; zijn kracht _te zien, Uy eindeer mij van
In zijn boosheid over zijn toestand, had
w. w.1 van -
zij konden "ad-
eenige seconden tegen het balkon ge-
geduld te oefenen; bij mijn lezen viei ‘k ta£ b*ar ®iel
waarnemingen, slenterde ik den heelen
oever van het riviertfe,
uur lang
zag ik den Indiër ia en uit gaan en een
Lang, voelde ik, kon ik het niet meer
uithouden. Wanhoop begon zich van mij
i slechts werktuige-
voeten dienst.
Goddank 1 ik was uit het bosch nu
t en vermeer
derde dientengevolge de snelheid, waar-
Ik waagde het even om te zien.
- De wolven hadden de vervolging nog
mets 1 Ik kom er veel gauwer dan met niet opgegeven, maar zij werden blijk-
een slede en het onafgebroken trappen baar vermoeid en waren nu ongeveer "j. “'“2;’
Bliksemsnel vloog ik over'de brug. Nu nen?er’ e.vw? berucht.. was om “’n
1
die steilte op, dan mocht ik hopen op be-
Als een waanzinnige trapte ik. Het
zweet liep in stralen langs mijn gezicht
j^az. de \ef2et en “ui0 brandde alsof het in
gloeiend metaal werd gestoken.
Eindelijk eindelijk was ik de steilte
te boven en het wagend om andermaal
even om te kijken, zag ik hoe juist de
voorste wolf over de brug rende.
Opnieuw trok ik mijn revolver. Drie
maal schoot ik, de laatste maal was raak,
en ik zag hoe ook deze wolf neerviel en
door zijn kameraden werd verscheurd.
Nu bespeurde ik in de verte de lichten
van het stadje. Binnen twee of drie minu-
j-b.l- ten was ik tusschen de huizen en vertoon-
den zich menschelijke gestalten. Maar ik
x had alle stuur over mijn fiets verloren,
kun je op aan!" Ik sprong op m’n Alles draaide
roort ging het over de steenharde dat ik omviel, maar had besef en kracht
verloren om bijtijds
springen.
Dokter Brown was een vriend van mijn beet,
Zwager. ---
reeds enkele keeren bij ons geweest, zoo- Brown.
- r, „Jij 1" riep hij. „Kerel, waar kom je
- afleggen, was vandaan?.Ben je krankzinnig geworden?
nacht en bij
dan ging het opwaarts, vervolgens 2oo’n koude
en bosch, daarna afwaarts weder „Dokter we hebben je noodig
was het eenjge wat jk nog
ag. De weg kon uitbrengen. „Ik ben gekomen om
idje bedroeg u te halen...."
- 1 Een half uur later zaten dokter Brown
en ik in een slede met twee flinke paar
de den bespannen, en reden wij, vergezeld
Paard> van brandende fakkels voorzien,
spanning kon ik vorderen. Van koude wolven was onderweg niets meer te be
id ik weldra geen last meer, integendeel, speuren. Ze hadden het op de lichten van
Éindelijk had ik het hoogland bereikt en
nu
wijl ik voorbij ging. Daar ik voelde, dat ontving, of ik weken en
was geweest.
JJ::L-
blijven schilderachtige plaats een
verblijf was, voor lieden die zich
beide beenen konden bedienen;
eene zeer
was hij naar
gelen - ---
den. ken, dat aan het eind van onzen tuin de - -
Ik luisterde met het grootste geduld planken heining kwam helpen om de grens feitje naast haar zag men een kopje kof.
naar hem, al wist ik ook, dat zijn bewé- te vormen, waardoor hij gescheiden was f*e staan, waarnaast een courant lag; het
ren evenmin waarheid bevatte, als zijne van den tuin bij het Zwitsersch huisje, die É*heel vormde een bevallig en aantrekke-
s naar Norfolk, en hoe- geheel onbebouwd lag en waar het on- 'L’k tafereel.
wel Cccilia den heelen avond in het kruid voeten hoog opschoot. Misschien onachtzame houding, want de
kleine salon speelde, waar zij ons vol-
De dichtheid van he* hout verhelderde ?P
in het station te spelen, tot de chef mij
over
een uur bezorgd zou worden in de her-
•g Het witte Paard, waar Gaunt zijn
verblijf hield.
Toen maakte ik mij gereed om te ver
trekken en ik bemerkte, dat de dame in
neteldoek de wachtkamer binnen geko
men was. en dat zij aandachtig luisterde
naar hetgeen wij zeiden, terwijl zij onaL
deed haar trekken hard schijnen en ont- zag, dat ik haar aankeek, wendde zij on-
nam er al het jeugdige aan; zij scheen verschillig het hoofd af en kwam weer cilia tamelijk lastig. De
dan ook meer ia overeenstemming met naar de deur. veel op een j.
deze stoutmoedigheid, waarvan de jonge Nu echter ging zij wat op zij, om mij zelf* was een last voor hem.
b Z 1—1-- i 1* A At AA J U X K Iaa L. a AAK. J AA.AA a. AA X
met Cecilia aan de hand. Zij beaat- hij twee beroemde geneesheeren
- - --Z -1 een Londen laten overkomen, maar i 1
bninette met^zwarte oogen en een mat beleefde buiging maakte en haar groote hem niets anders voorschrijven, dan vol-
1 1-• aan, evenals bruine oogen mij met een uitdrukking komen rust. Tevergeefs las ik hem voor,
van de beambten mij van
aan behaagzucht buitensloot, en die toch
ook bij de vrachtgoederen was. Om aan te brutaal was, om mij te bevallen.
ik vast zat, keerde ik mij om, en bemerk
te nu, dat mijn reiszak, dien ik op den
rug droeg in bet neteldoek was
vastzitten en ër een paar ellen van mee
trok.
Nu keerde de dame zich om.
„O, excuseer mij, mevrouw," riep ik
uit, den hoed afnemend, werkelijk me
vrouw. ,.l
„‘t Is mijn schuld; ik had voor u opzij
moeten gaan,"
En den gescheurden sleep op haar
en
voeten hoog opschoot. Misschien
groeten, maar met zooveel koele hoog
hartigheid, dat ik mij haastte, weg te ko-
men en ik dacht haar waarschijnlijk wel strekt koffie wilde schenken met haar huurder had.
nooit meer terug te zullen zien, toen ik mollige handjes, hield ik mij, of ik haar
aanwezigheid als een zeer natuurlijke werd
zaak beschouwde, zonder Charles te zeg- hoewel klein van
mij toe, met gen, dat het onnoodig was te liegen, om- van een artistieken smaak
wot
haar kopje fladderden en 12
^..1'J van Charles, haar had.
Den volgenden dag begon ik hef dorp ruwe klimaat
---eens door te wandelen, dat wel schilder- geschikt is.
dacht. Cecilia snelde door de wachtka- achtig was, maar geen enkele andere Ik moet bekennen, dat ik
met heen en voor i
houden was zij aan
van de rails reeds bij mij gekomen.
Toen ik terug kwam, met mijn kleine houden, zou ik altijd nog afleiding in de blement in een v.
vriendin aan de hand, kon ik niet nalaten stad kunnen vinden, die het gezicht der schenen zelfs in de maand Au;
te glimlachen bij het zien van de teleur- boomen
stelling van de moeder met de drie doch- bieden.
*ers. Een zelfs zette een lang niet vrien- Ik moet eerlijk bekennen, dat de uren
delijk gezicht en bromde: „Getrouwdl” te B. niet snel voorbij gingen; de morgen
En Cecilia, sprak ik zoo luid, dat ieder- geleek op den middag en
een het booren kon, „hoe gaat het nu met
oom Gaunt? Kan hij al weer ópstaan?"
Ik zag, t’
luisterden «o
landelijk balcon uitkwamen, mogelijk ingericht hadden, deed het
genoegen, dat het Zwitserachs buisje on-
abewoond was en wij dus geen last van
tie onbijttafel, die met bloe- nieuwsgierige buren hadden.
2-j Men kan zich derhalve mijn verwonde-
kleine handen van Cecilia kunstig gerang- ring voorstellen, toen ik op zekeren mor-
schikt hadden. En ondanks den last en terwijl ik langs het riviertje wandel
den dwang die de tegenwoordigheid van d®. tot d« ontdekking kwam, dat alle blin.
dit kind somtijds aan twee jonge lieden den geopend waren. Ik bemerkte een
van onzen leeftijd oplegde, zag ik haar dame, die, op het balkon staande, beve-
toch altijd met een zeker genoegen ach- ‘en llaf aan een man m*t een don^ere «e"
ter uit den uin 1'—en springen, gelukkig laetskleur, die op Indische wijze gekleed
en vlug als een vogeltje en zich dan heel wa.« en een tulbend droeg. Hij liep het
bevallig tusschen ons neerzetten. huis in en uit m t zooveel vlugheid als
Charles was nog altijd verplicht het “i” Oostersche waardigheid hem veroor-
grootste deel van den dag op de canapé loofde.
door te brengen; de ontwrichting was in tk beschouwde beide personen met
het be«m zoo slecht verbonden, dat bij bizondere belangstelling, want ik meende
uitdrukking gebroken Cecilia aanstaande. Zoodra zij de grc-'vte omzichtigheid in acht moest L. v 1
L\ IJ. ....jen Ce- d‘“i i L
arme Gaunt leek mii “iet geheel onbekend
al het jeugdige aan; zij scheen verschillig het hoofd af
te verzekeren, dat het dezelfde persoon
was, wier zonderling gedrag aan het
spoorwegstation mijn aandacht getrokken
deze stoutmoedigheid, waarvan de jonge I2_-J2
vrouw een bewija gaf, door ons zoo aan te door te laten; ik verliet nu de wachtka- 1
zien, terwijl zij zich op den drempel in mer met Cecilia aan de hand. Zij be
haar volle lengte oprientte. Zij was een woordde zelfs mijn groet, terwijl zij
brunette met zwarte oogen en een mat beleefde buiging maakte en haar groote hem niets ander* voorschrijven, dan vol- wachtte vergeefs; zij bleef gedurende
blanke teint. Ik keek haar aan, evenals bruine oogen mij met een uitdrukking komen rust. Tevergeefs la* ik hem voor, eenige seconden tegen het balkon ge-
iedereen, tot een van de beambten mij van onrust aanzagen, die elke gedachte praatte ik met hem en wekte ik hem op, leund staan, toen ging zij naar binnen en
kwam roepen, om te zien, of mijn koffer aan behaagzucht buitensloot, en die toch om geduld te oefenen; bij mijn lezen viel ‘k aag ^aar ldet meer- 1“ de hoop een
mijne vermaningen maak- nieuwe gelegenheid te vinden voor mijn
v-*-*- ■»-
gebeurtenis morgen langs den
maar zonder succes. Bijna een
dit verzoek gehoor te geven moest ik de
schoone toeschouwster van haar observa- IV,
tiepost verdrijven. Ik ging naar haar toe,
groette beleefd en stamelde:
„Wee* zoo goed, mevrouw, mij even
door te laten."
Maar zij beantwoordde mijn groet niet, houden met geen ander gezelschap
t en
antwoordde zij bedaard, naar hem, al wist ik ook, dat zijn bewe- te vormen, waardoor hij gescheiden
j arm ren evenmin waarheid bevatte, als zijne van t’
nemend, verwaardigde zij zich, mij ook te voorgevende reis naar Norfolk, en hoe- geheel onbebouwd lag
--1J "1-
kwam dit ook wel, omdat dit huisje geen dame lag half uitgertrekt met een beval-
ligc luiheid, die toonde, dat zij zich zeer
Met den naam van Zwitsersch huisje we'>u4 bekommerde om de in de salons
tot mijn groote verwondering hoorde roe- aanwezigheid als een zeer natuurlijke werd een naourige villa aangewezen, die, gebruikelijke vormen en haar lichtkleu-
pen: „Mijnheer Orninl" zaak beschouwde, zonder Charles te zeg- hoewel klein van omvang, toch getuigde rlSei neteldoeksche kleeren herinnerden
En Cecilia sprong naar mij toe, met gen, dat het onnoodig was te liegen, om- van een artistieken smaak van den bouw- m,i opnieuw aan mijn kennis uit het
haar hoed in de hand, terwijl haar zwarte dat ik wel wist, dat hij terwille van het heer, welke deze woning waarschijnlijk spoorwegstation; maar ondanks de opiet-
lokken om haar kopje fladderden en kind dit dorp tot zijn verblijf gekozen verlaten had, omdat hij tot het inzicht tendheid, waarmede ik haar wel een
Bruno, de jachhond van Charles, haar had. gekomen was, dat zoo’n gebouw voor het kwartier lang van het balkon af be-
blaffende volgde. Den volgenden dag begon ik het dorp ruwe klimaat van Engeland niet bizonder schouwde, was het mij onmogelijk haar
Des* nauurlijk aan- eens door te wandelen, dat wel schilder- geschikt is. gelaat te zien krijgen. Het weinig
'de door de wachtka- achtig was, maar geen enkele andere Ik moet bekennen, det ik er mij weinig dat ik had, scheen mij zoo zonderling toé?
men haar kon tegen- aanbeveling had, dan dat het dicht bij de over verwonderde, dat het mogelijk was 2
an den anderen kant stad M. gelegen was. Als ik het derhalve om voor dit huis een huurder te krijgen; dezen kant niet uitkeek,
in de rails reeds bij mij gekomen. van verveling niet langer meer kon uit- de lichte deuren en vensters, het améu- Zij bleef daar zitten, tot de zosi onder-
Toen ik terug kwam, met mijn kleine houden, zou ik altijd nog afleiding in de blement in een vreemdsoortigen stijl, ging; dat was ten minste mijn verouder-
- - -jV t l_La J1if_ J s a
- ----..jgUSUS ZOO
en de rivier mij niet kon aan- weinig met het omringende Ëngelscbe balkon schoof, waar Gaunt
heimzinnige geschiedenis, die de herber-