1
i
*8
vaa
Mijn eerste moord.
W
X/
t een
v»n
it
zijn
Mijnheer Balindart wendde zich sta-
4
(Wordt voortgezet-)
O
I
onvermijdelijke
korte af
weggegaan
..rijft.
Ik i
dat ziel
ten en ik hoorde nog onduidel'jk een stem
van een kind.
Nu wiat ik heelemaal niet meer, hoe
dat ik nog tijd genoeg
naar L te gaan, mijne o
l weer kalm op
len weg naar L
die op de vensterbank
kruisraam rustte; maar aan dezen
bemerkte ik een
ik zeer
kleine beweging de hand zichtbaar werd
die de mollige vingertjes omsloot, zag ik
aan deze hand ringen, die ik reeds dik
wijls opgemerkt had.
Ik wilde roepen: Juffrouw Owenson,
toen de arm en de hand plotseling ver-
Gaunt haar gaf, om wat te gaan rusten.
VII.
zeer kouden winteravond van richtte ik mij
-■(- r-> c t weer<
jeschoten is laat ons--
naken en daarna cijferen.”
„Samen deelen, natuurlijk I”
JUs altijd I”
.Als alti'd I Die ellendelingen begonnen
Hikken geleden.
op onverschilligen toon, „het gebeurt zei-
- 4 f 1 -
den onaangename waarheden te zeggen."
„Gij hebt gelijk," v w ss AM kéA/lmtew-
den toon, toen draaide zij zich om,
2 *n begon een
Eaansch wijsje te zingen.
L. -2'2
gin onzer kennismaking, had
e. M -
delen en door haar behandeld te worden
met een eigen,
Op den dag i-
zocht op zoo n weinig vormelijke manier,
had ik al dadelijk begrepen, dat om mij
tegen een dergelijk kerelster te verdedi
gen, ik do dame op haar eigen terrein
moest terugdrijven. dat ik mij van haar
wapenen moest bedienen, ofwel mij aan
haar gezag onderwerpen, waartoe ik wei-
dames Balindart. Hier geschiedde het niet
door middel van Marconi’s toestellen,
dat men telegrafeerdezonder draad.
„U is bekoorlijk I" zeiden de oogen
van den blonden jongeling tot Virginie.
„Ik vind u geheel en al naar mijn
smaak 1” antwoordde de oudste der
meisjes. s
bevalt tnij uitstekend F' verklaar
den de oogen van den bruinen jonkman
tot Noemie.
„U mij ook I” gaf Noemie te kennen.
L voerde.
Ik hield mijn paard stil en om mij hun
ziende, bemerkte ik links van mij een
voetpad, dat, voor zoover mijn kennis
van den weg zich bepaalde, naar de stad
L moest lijden, langs 'n zijweg, ik stuur
de mijn paard dus naar dit voetpad.
Aan eiken kant van het smalle voet
pad stonden de boomen zoo dicht bij el
kander. dat ze ttn bladerdak vormden,
waarvan bij eiken windstoot een waar
stortbad op mij neerviel. Gelukkig, deu
weg naar de stad L te zien, zooals ik
meende, liet ik mijn paard ongeveer een
half uur lang draven.
Maar de weg bood nergens een bekend
aan, hoewel ik meende, den afge
legen afstand in aanmerking nemend, dat
ik zeer dicht bij de stad moest zijn.
Nu begon er twijfel aan den zijweg in
mijn geest op te rijzen.
De weg kreeg een golvend - aanzien
voor mij, hij klom aanmerkelijk; ik be
sloot, de hoogte te beklimmen om den
omtrek te verkennen.
Nauwkeurig de omstreken onderzoe
kend. ontdekte ik een klein huisje, d'
eenige woning die zichtbaar was. zoo ver
het oog reikte; half verscholen tusschen
de boomen aan een kromming van een
voetpad, dat op den weg aan mijn lin
kerhand uitkwam. Daar zou men mij mis
schien wel nadere inlichtingen kunnen
geven, dacht ik. en met deze hoop ver
volgde ik mijn weg weer, tot 'ik aan het
Ehlindart op vasten toon.
De twee ellendelingen hernamen hun
paats op de kalmste manier der wereld.
De een l-
üs deze even kalm, als dit een eerlijk
„Denkt n, dat hij het gehoord heeft?
vroeg zij op fluisterenden toon En zon
der op mijn antwoord te wachten, ging
zij hem tegemoet.
Gaunt antwoordde zelf op haar vraag,
door haar dadelijk te vragen, waar zij punt
dit Indische wijsje geleerd had.
„Wat blieft u?’ vroeg Mathilde, on
verschillig, of zij nauwelijks zijn vraag
gehoord had. Toen keerde zij zich om
en gaf een bevel aan den Indiër, die op
dit oogenblik binnenkwam. Toen hij weg-
een andere
waaraan
waren, om ze
risten worden ttjgenomen zooals n
Duitschland is de hoof dbonduc teut rog
een persoonlijkheid van invloed en be-
teekems. Ik ben er tenminste altijd wel
bij gevaren, wanneer ik bug vriendschap
zocht. Daar ik handelsreiziger ben, zijn
bijgevolg 60 pcb van mijn vrienden hoofd
conducteurs. Én ditmaal was het mijn
vnend Koesnezow, die in den trein was
Goddank, wij stonden samen al bijna
twintig jaar op vertrouwe'.ijken voet
Ik omhelsde en kuste Koesezow op
beide wangen en drukte hem uit oude
vriendschap een zilveren roebel in de
hand.
„„Zie ie, Wasmh Karlowitsch,” zeide
Koesnezow tegen mij, „vandaag is alles
bezet. Maar ik heb voor jou gelukkig nog
een piaataje in mijn coupeetje. Je zult een
ekker slaapje kunnen doen vadertje I”
Ik h;d ei al ijd schik m, Kossnezow te
hooren praten. Het was een werkelijk
komisch iemand met een geweldig diepe
basstem, steeds verkleinwoorden te hoo
ren bezigen. Toen wij door den corndo»
van den wagen gingen, zeide Koesnezow i
„Jullie zullen lekker slapen I”
„Jullie Hcetoo jullie, waarde Koest»*
zow vroeg ik.
„O, ja, dat heb ik nog met gess
vadertje," antwoordde hij. „Er zijn i
twee bankjes. Op het eene lig jij en op
andere slaapt een andere goede vriend
me, een landeigenaartje uit Oger die ook
naar Orel gaat. Hij maakt een uitstekend
pomeransborreltje.”
Deze laatste aangename eigenschap
van het indeigenaartje kon me niet ge
heel met zijn aanwezigheid verzoenen.
Maar ten slotte was het toch de hoofd
zaak, dat ik plaats kreeg om te slapen.
Toen Koesnezow de deur van den cou
pé opendeed, stond Gabrielow juist op
het punt het raampje neer te laten, wal
hem helaas na eenige vergeefsche pogin
gen ook gelukte.
„Maar broertje," bromde Koesneaow
met zijn basstem „wat doe je nu r
„Ik doe het raampje open,” antwoordde
Gabrielow laconiek.
„Ja, ja, c»t zie ik. Maar zullen jullie ha
met koud hebbent"
,,’t Is 18 graden vorst,” waagde ik be
scheiden op te merken."
„Óch wat, koud I Ik kan alleen met
open raam slapen. En het is buiten heele
maal helder.”
Het was mij niet heelemaal duidelijk,
waarom ik bevriezen moest, omdat het
buiten helder was. Niettemin schudde ik
Gabrielow krachtig de mij toegestoken
rechterhand. In stilte dacht ik inmiddels i
Zoodra hij inslaapt, sluit ik het raampje,
wanneer ik ten minste nog niet ben dood
gevroren.”
- Köesnezow onderbrak deze wijze bo-
spiegeling
„En als het koud wordt in het coupeetje.
èeelleA aa.1> aam wa A—BHW11
:gr ei Koesnezow en glim-
w.-jvisch. Vervolgens haaide
hij een veelbelovende flesch uit zijn kof-
je Koesnezow aan. Mijn oude
ink als een Russisch hoofd-
langzaam, zeker en veel.
ferme teug ten behoeve van mijn li-
gezongen heb. nadat ik
2- Jestalte van Gaunt onder
in dit oogenblik het licht, dat
kruisraam naar binnen viel Zij
gime en Noemie zaten aan het andere moordenaars van beroep. En nog dne, beide dochters eiken dag voor het raam te
moeten dtelen
O -Ava- hl, eens te Parijs, de orave
Balindart. Hij zou naar den ccn n.isran»
ijlen, hem alle: vertellen, de twee on
verlaten doen arresteeren en het leven red
den dier arme vrouw, de gravin, df moe
der van Irene de echtgenoot f ongetwijfel.
van den kolonel, wienr schzrpzinmgheic
men vreesde... Edele onbekende, on
bewust van her gevaar, dat haar boven
het hcotd hing, en dat gelukkig door Ba
lindart kon itgewend worden.
De oude rentenier verloor de twee rei
zigers niet uit het oog. Hun geringste be
weging bespiedde hij. Want, wat zou hun
weerhouden om op reis een nieuwe mis
daad te begaan Hij alleen kon hun weer
stand bieden. De drie vrouwen telden
niet, en hij had zelfs geen ander wapen
dan zijn stok, die in het net lag. Dezen
nemen bij wijze van voorzorg, zou onge-
twijfeld de aandacht der bandieten trek-
aanwiizing zijner gade, den slaap, ken.
maar wijde zijn geheele aandacht aan het Een van deze stond op om iets uit zijn
valies te nemen. Mijnheer Balindart
richtte zich eveneens op, de hand uitge
strekt naar de noodrem. De moordenaar
ging echter weer zitten na een zakdoek
uit het koffertje te hebben genomen.
Mijnheer Balindart zette zich ook neer
voor een oogenblik gerustgesteld.
Hij meende, dat de schurk naat
dolk zocht. g
De vader der twee meisjes was zoo
verdiept in het waarnemen der bewegin
gen van de jongelieden, dat hij een
i-' -•--- j__,
lijk waard was.
De twee verdachten spraken niet meer gehecht als eeiTzoon, en houdt vanzijn
-r>-—- VI,«UU wwvcci aJ3 V4U WU MU. W „t
met met elkander, maar met de jonge u mij veroorloven ze voor te stellen
J <-.-.aj. l.. Een dubbel huwelijk, dacht mevrouw
Balindart. Dat zal afleiding geven aan de
ik
Het Charles én zijn brommerig humeur dwenenT het raam werd zachtjes geslo-
critiek gereed
een tijdschrift,
mijn zenuwgestel vrij wat bedaarder het had. Wat moest Mathilde Owen
son hier doen? Had zij mij gezien^ En
was zij voor het raam weggegaan, opdat
ik haar niet zien zou?
Ik ging den tuin in en klopte aan de
deur van het huisje.
Een jonge vrouw, wier kleeding meer
op die eener dienstmaagd dan die eener
r op een
kier open, maar niet ver genoeg om naar
te brengen en nog vroeger terug te zijn onbeleefden toon, wat ik hebben moest.
1 Ik zeide haar, dat ik verdwaald was
en dat ik haar zeer dankbaar zou zijn,
als zij mij den weg naar L. wilde wijzen
Mijn vraag scheen haar in verlegenheid
te brengen. I Was duidelijk, dat zij niet
wist, wat zij antwoorden moest en toch
haar post niet wilde verlaten, om het
even te gaan vragen. Terwijl zij aarzelend
bleef staan, hoorde ik de ongeduldige
kreten van een kind Van binnen klonk
op half fluisterenden toon: „Still stilt”
„Loop dezen weg maar af, dan zult u
wel te L komen, sprak de jonge vrouw
op vasten toon, na even achter zich ge-
aan den mond. Koesnezow beloofde,
iorgen tijdig
en met een verlangenden
Mijnheer Balindart, rentenier, mevrouw
Balindart, zijn ger’ouwe en waardige
gezelLn, en hunne bekoorlijke dochteis
Virginie en Noemie, installeerden zich
zoo gerieflijk mogelijk in de vier hoeken
van een coupé rweede klasse van den trein,
d.e hun van Etretat naar Parijs zou voe- -
ren.
„Gelukkig I” nep mijnheer Balindart
met de gelukkige voldoening van een
man, wiens droom vervuld is. „Nu zitten
wij goed. U, ziet, dat ik wel gedaan heb,
u tot spoed aan te sporen, opdat wi, met
te laat zouden komen.”
„De trein vertrekt eerst over vijf en
veertig minuten 1” itet Noemie’ onte
vreden hooren.
„En wij zouden de zee minstens een
half utu langer hebben kunnen bezich
tigen het is juist het oogenblik van den
vloed voegde Virginie er op treur igen
toon bij, -
„Git hebt de zee genoeg kunnen be
wonderen gedurende de veertien dagen
Paaschvacantie, die wij te Etretat hebben
doorgebracht. Overigens is het altijd het
zelfde 1 Water i Water, dat toestroomt,
water, dat zich verwijdert en dat is alles!
En nu kunnen wij een aangename reis
makenalleen zetr waarschijnlijk.”
De vier hoeken bezet ziende, zullen
teizigers zich verwijderen, en, in elk
geval hebben wij gedurende deu rit een
prachtig uitzicht op de lachende velden
van het groene Normandie.
Dit zeggende, regelde mijnheer Ba-
h“dart de talrijke pakjes in de netten,
telde ze nog eens, en overtuigd, dat alle
aanwezig waren, slaakte hij een zucht
van tevredenheid, vervolgens strekte hij
z«ch in den hoek uit om te gaan slapen,
de Wijze, waarop hij de lachende velden
wenschte te bewonderen.
Mewouw Balindart, ui den tegtnover-
gestelden hoek, maakte zich gereed het
voorbeeld van haar man te volgen. Vir-
ie regels van het gewone leven haar ge
heel onbekend waren En toch, ondanks
deze minachting voor de eenvoudigste
vormen, zou de strengste zedemeester
niets in haar manieren en haar taal te be
riepen gevonden hebben.
Haar opvoeding bood dezelfde tegen-
strijdigbeaen aan. Ik heb reeds gezegd,
dat zij zong als een goede zangeres; zij
toekende en schilderde met een bizon-
dere handigheid caricaturen; maar wat nu
het eigenlijke onderwijs betreft, daarvan
scheen zij niets anders onthouden te
hebben, dan lezen en schrijven Het is
waar, dat zij uit verschillende tijdschrif
ten en boeken een schat van weten
schap putte, die zij immer op het gepas
te «ogenblik ter barer beschikking had
en waardoor zij een verstandig en gees
tig gesprek wist te voeren, zonder toch
iets van haar eigenaardigheid te verlie
zen.
Wij namen dan ook met groote voldoe
ning de uitnoodigingen aan om onze
avonden in het Zwitsersche huisje door te
brengen, naar haar gezang te luisteren,
of met haar un rijtoertje te doen. Arme
Cecilia! Opftnze wandelingen werd zij
niet langer met zorgen overladen, en zij
was verplicht zoo goed mogelijk haar
verdriet te verbergen. als zij op een
tabouretje aan de voeten der dame ge
zeten waa, of achter in het rijtuig. Hoe
begon het kind deze vrouw te haten! Het
gezicht barer ontroering naarmate de
vriendschap tusschen Mathilde en Gaunt
toenam, deed mij somtijds lachen, maar
meermalen ook veroorzaakte het mij ver-
Terwijl ik wiat, dat zij een jaloersche
vereering voor Gaunt gevoelde, begreep
ik haar afkeer jegens juffrouw Owenson;
maar ik was verwonderd over den af
koer die deze hinderlijke mededingster
aan Mathilde inboezemde en die deze on
danks al haar pogingen niet voer nij kon
verbergen. Het was belachelijk te den-
|usu dat zij op 'n kind jaloersch kon zijn,
aan wien Gaunt bovendien niet eens zoo
veel genegenheid toonde; toch bemerkte
ik dat zij met begeerigheid luisterde naar
hot minste woord, dat Gaunt tot zijn
nichtje richtte en dat baar onrustige blik
hem overal volgde, zoodra hij zich eenige
«ogenblikken met het kind bezig hield.
Bij het begin van onze bezoeken aan het
Zwitaersche huisje had juffrouw Ówen-
aoe moeite gedaan om door liefkozingen
en kleine geschenken van bloemen of
vruchten Cecilia's af keer voor haar te
«verwinnen, maar haar vriendelijkheid
weid zóó beslist afgewezen door de
kleine, die haar gaven versmaadde, of
wel ze voor de oogen van de dame ver-
airide, als zij ze aannam, en zich ook
zoo goed mogelijk aan elke liefkozing
onttrok, dat deze van elke nieuwe po
ging afzag en besloot, Cecilia te beschou
wen als een soort van C2
onaangenaamheid.
- Op zekeren avond, tijdens een
wazigheid van Gaunt, die
was om bat kind naar de herberg terug
te brengen, kon ik niet'nalaten te zeg
gen:
„Waarom houdt u toch zoo weinig van
de kleine Cecilia, juffrouw?”
Do schemering viel reeds; zij zat bij
bet raam en volgde Gaunt met de oogen.
terwijl hij zich verwijderde. Plotseling
keerde zij zich om.
„Niet van haar houden? Denkt u dan
dat ik dwaas genoeg ben. om jegens dit
kind een gevoel van haat te koesteren?"
„Juffrouw, ik geloof integendeel dat u
zeer verstandig bent", antwoordde ik.
„maar toch schijnt het mij toe. dat u een
afkeer van do kleine Cecilia hebt"
„Mijn God, denk wat u wilt, bet is van
avond te warm om de moeite te nemen
tegen te spreken, maar wees zoo goed
hierover niet togen het kind of tegen
haar oom te spreken." antwoordde do
dame op een toon, die een zonderlinge
tegenstelling vormde met haar vroolijk
en opgeruimd gesprek van eenige oogen-
Mikken geleden.
„Maak u maar niet ongerust," sprak ik
ep onverschilligen toon, „het gebeurt zel
den dat ik mij do moeite geef, mijn vrien
den onaangename waarheden te zeggen."
„Gij hebt gelijk." sprak zij op bedaar
den toon, toen draaide zij zich om, ging
voor de piano zitten en begon een !ta-
Haansch wijsje te zingen.
Ik bleef zitten rooken. Sedert het be-
L J ik er mij
gewend, juffrouw Owenson te beban-
izardige bruuskheid.
dat zij ons bij de rivier op-
kind. dat door een raam gelijkvloers
naar buiten wilde Het eene been was
reeds zichtbaar en een lief kinderkopje
scheen op het punt, het te volgen, toen
twee met armbanden versierde armen
het kind met kracht vast grepen en het
dwongen weer naar binnen te gaan.
„Ja, waarlijk! dat is Mathilde Owaa-
ton en niemand anders sprak ik bij mij
zslven, en de gedachte aan het zonder
linge karakter,dezer dame, droeg er niet
weinig toe bij een levendig verlangen in
mij op te wekken, óm haar identiteit
vast te stellen Ik sprong
mijn paard, in de hoop, d<
nog kei te vjnden.
Gelukkig ontmoette ik weldra een
boer, die mij op den rechten weg bracht.
Met mijn oponthoud en mijn draven
langs verschillende zijwegen, was ik nu
wel drie uren van ons dorp verwijderd.
Wat moest Mathilde Owenson in deze
eenzame woning doen, op zoo'n grooten
afstand van haar woonplaats?
Toen ik in de herberg kwam, verwon
derde het mij niet, te hooren, dat Char
les na het diner reeds uit'gegaan was.
In antwoord op mijn vragen deelde Ce
cilia mij op verheugden toon mede, dat
haar oom Gaunt al vroeg uitgegaan was,
maar kort daarna weer teruggekojnen en
dat hij had zitten rooken tot het diner
gereed was Zij geloofde, dat hij nu Aar
het Zwitsersche huisje was; hij moest er
zijn omdat hij er altijd was, en zonder
twijfel zou ik er ook wel naar toe gaan.
Ik zag het treurige gelaat van het kind,
dat zich in den armstoel van Charles
neergevleid had.
„Cecilia," zeide ik op ernstigen toen
tegen haar, „weet ie wel, dat het niet
goed is, iemand te haten?"
„Ik kan he' toch niet laten." sprak zij
met een soort van wanhoop, „ik haat
juffrouw' Owenson. ik verfoei baar met
alle kracht."
„En waarom moet je haar haten?"
vroeg ik haar „Er is geen reden voor.
Zij is altijd goed voor je.
Het kind wilde mij niet antwoorden.
Deze kinderlijke jaloersrhheid zou mij
hebben doen lachen als ik niet gezien
had hoe zij dikke tranen tn de oogen
kreeg die langzaam op de saamgcklemde
handen neeivielen Ik was er bedroefd
over en verlegen, want Cecilia was geen
mtisje, da' men met liefkozingen kon
troosten.
Ik stond op en begon mijn toilet wat
in orde te brengen voor den spiegel, ter
wijl ik nu en dan even vluchtig naar den
armstoel keek. Cecilia wilde mij niet aan
zien en het gelukte mij niet, haar ta
tróósten. De tranen rolden voortdurend
uit naar donkere oogen op baar blanke
handjes.
toch onder haar vroolijke gesprekken,
lijk voof de piano zitten. Zij klaagde
de warmte en stelde voor, wat in
tuin te J,
toonde zij zoo'n veranderlijk en j.
humeur, dat wij het beter oordeelden
haar maar alleen te laten en naar huis te
gaan.
Zij verzocht ons niet, nog wat te blij
ven en begeleidde ons ook niet tot het
einde van den tuin, zooals zij anders ei
ken avond deed; maar zoodra het goeden
avond gesproken was. liep zij met kin
derlijk ongeduld naar bet huis terug en
toen wij aan de rivier kwamen, toonde onderscheiden, maar wel een helderen,
ons het licht in haar slaapkamer dat de welluidenden lach, gevolgd door deze
dame reeds den raad gevolgd had, dien woorden: „Neen, neen, Geolfroi
Geoffroil” die mij in het zadel deden
opspringen. Ik had kunnen zweren dat
dit de lach en de stem van Mathilde
Owenson was. Ik ging nog wat vóóruit
‘n en mij voorover buigend trachtte ik tus-
legroet- schen dichte wilgentakken een opening
te vinden.wé.rtioor ik heen gluren kon. ChfikkelÜke misdaad.
A'les wat ik zien kon. was een blanke J
arm. die op de vensterbank van het
arm
'ouden armband, die
goed kende en toen door een
Een kleine, groene haag, waarachter 'n
tuin lag, scheidde de woning van 't
.‘Citpid en een geweldige wilgenboom
grillig verborg haar gedeeltelijk onder haar
takken.
Terwijl ik langzaam naar het huisje
toereed, en nog voordat ik er de bewo
ners van zien kon. of ik door hen gezien
kon worden, werd mijn aandacht getrok
ken door stemmen, waarvan de klank
waarschijnlijk door een opgeschoven
raam naar buiten drong.
Aanvankelijk kon ik de woorden niet
onderscheiden, maar
,a lach.
„Neen,
„De commissaris
9"
met gebroken stem aan de spoorbeamb-
in Daarna kwam ik aan de beurt en ik naa
- ----- o--- -- een
„In den trein f vroeg de commissaris, ontmoeten. Maar stel u gerust omtrent chaamstemperatuur. Toen zette Gabrie-
s nog
hebben. Was dat di
het lijk van de gravin te doen ver- voorbereid in den trein Een prop in
ncrl, O,
andere oorzaak
wee jonge manntm
fluisterde Noemie.
ging verliet zij de kamer door
deur, met eeti vrijmoedigheid,
wij reeds te iang gewend
onbeleefd të vinden.
Toen zij terugkwam, was het avond
eten opgediend en wij zetten ons aan ta
fel, en naar mij dach^^lathilde met een
tamelijk verlegen gezicKt. Toch praatten
wij als gewoonlijk, men at en dronk naar
hartelust, en als de dame eenige reden
tot ongerustheid had. dan verborg zij dit
toch onder haar vroolijke gesprekken.
Na het souper ging zij niet ah gewoon- huisje kw^n.
lijk voor de piano zitten. Zij klaagde over gen kleine.
den t—
gaan; maar zoodra wij er waren, voetpad
neerhangende
t
nig lust gevoelde. Op de rustbank uitge
strekt genoot ik van het gevoel van ver-
J_s J- aLJ.
haar gezang heenklonk, toen het afgelegd had
s ophield en zij met zachte stem Het paard liep steeds recht door, zon-
der links of rechts af te wijken, blijk
als ik nooit geboord had. De woorden, baar was het gewoon dezen weg te vol-
nauwclijh: heerbaar waren, leken*op gen; toen ik uit mijn droomcrijen ont-
ïndis^h dialect, dat mij niet onbekend waakte, bemerkte ik tot mijn teleurstel-
j aan elk woord een i 2_. 2. 22 - 2
king, zooals in de moedertaal niet moge- moest zijn, die naar den straatweg
lijk was.
Zoodra zij ophield, kwam zij met haar
gewone vrijmoedigheid naar mij toe en
zeide:
•„Weet u wel, dit ik dit wijsje nooit
meer gezongen heb, nadat ik verlaten
heb?"
De hooge g<
schepte op di!
door bet I
zweeg.
Op een
y - - - ---J J „1 J J ---A 1- ----- -- (A uvi WVVl. lAj UW UW
trok uit den zak een courant en ken gedurende de eerstvolgende dagen trein naar Orel waar ik de Kerstdagen brommen van een beer was die. aanselokt
aam AA«la«l^ OVer aua« H» u»r«rhrt Ir ItaIii Va HamaIwaammam aa.. TaaaIa aaL. 1 «a >.aa_
nensch zou gedaan hebben. De ander ontmoeting, die zij hadden gehad in den wachten
Êensklaf» sprak degene, die de courant tegen
hs, tot hem, die cijfers schreef i
„Wat rekent ge uit
„Wat het om opbrengen zal.”
Het was een regenachtige dag
maand September Gaunt en ik Begroet
ten elkander met opmerkingen tegen het
slechte wepr ea met alle teekenen van
misnoegen, teleurstelling en een slecht
humeur.
Wij hadden een bekoorlijk uitstapje be
dacht Woor dezen dag.
„Hoe vervelend!" riep Gaunt uit, ter
wijl hij naar den regen keek, die in dik
ke stralen neerviel op het balkon, op de
voetpaden in den tuin en op de rozen
boompjes.
Ik zoebt papier, pennen en inkt en
alleen met zijn sigaar.
Na een artikel en een
gemaakt te hebben voor
w*« i 2 2
geworden en mijn slechte luim
„Ongelukkigen.wat hebt gij met
l gravin gedaan
'.Welke gravin vroeg een der jonk-
manricn* „on ais nei auuu wwui in uo ia
-Dw, welke gij door een dolksteek hebben jullie ook wel een pomerai
recht*, antwoordde de een. zoudt dooden en in een oven werpen Broertje begr Koesnezew r-
zeide een tweede, bulderde Balindart met de wrekende lachte als een w.Jvisch. Verv Jger
„In zijn kantoor, aan den anderen kant stem van een rechter. 2—
van het station, verklaarde een derde. Een der jongelingen herinnerde zich fër ontkurkte zë*en reikte ze met
Hijgend bereikte, mijnheer Balindart toen't geval, en bei -‘”L -
uyvfd „U hebt pen sterk geheugen, manheer,'
„Mijnheer.... mijnheer de commis- zeide hij, het spijt mij, dat wij over-
saris een misdaad.... een verschrikke- litterarische zaken keuvelden in den
meer ge- lijke misdaad..^.” waarin wij het genoegen hadden, u te
„Ja.... neen.... nog niet uitgevoerd... de gravin. Wij hebben haar in het leven fow”‘teltdë'flesch eenige oogenblïkkea
~1--a i i?.„ ,n gelaten. Het is de kolonel, dien wij heb- aan den mond. Koesnezow beloofde,
den mondeen dolksteekver- ben gedood, en wij hebben hem zelfs m dat hij ons den volgenden m<
volgens in het koffer.... neen in een stukken gesneden. U zult dat avontuur xou wekken, cü cü vc
‘-'-"I en in onze volgende roman kunnen lezen, blik, die de’ po’mëransflöch gold, sloot
dan, de wacht om de aandacht af te trek- welke juist morgen wordt uitgegeven." hij het portier. Enfin seuls I
Er was wel eemgen tijd voor noodig, Koesnezow 'had zich nauwelijks ver-
voordat de goede mijngheer Balindart wijderd, of ik begon mijn nachtkwartier
begrepen,”
---hun leven evenveel eerlijkheid bezaten den winterkonii
Ik zal mij er mede bezig houden.... Ga als verbeeldingskracht in hun werken. zelven noemu
M*" er Jf* gekomen, aangezien het bewegen, zich e'veneens ter'"ruste te”b?
ihhp! hitwAïtir aam nawn haat> «t un -Uaa i-j
té kunnen sluiten. Maar „broertje" scheen
het nog met koud genoeg te zijn om ta
gaan slapen. Hij deed zijn koffer weef
open, nam er een groot rond brood ea
een lang scherp mes uit en begön te eten.
Inmiddels werd ik door moeheid over
mand en sliep in.-
Ik had misschien een uur geslapen.
toen ik door eèn regelmatig herhaald
gedreun wakker werd. Nog half slapend
op en luisterde. Daar hoorde
Eerst dacht ik, dat het het
uur iar.g zou hij hun verfoeilijk geze’schap vinden
Haat moederlijke meuwsgienghetd. zeer
bescheiden overigens, drong de moeder op
zekften dag ook eens door het raam te
kijken maar achter de gordijnen.
Verschrikkelijk De twee moorde
naars. gek eed naar de laatste mode, lie
pen aar ds overzijde der straat arm in
irm or et .ottir.
Wat zegge, we, zij liepen met, maar zij
stonden techt tegenover het huis en ver
toonden een veelzeggend gelaat tele
grafie zonder draad gericht naar Vir
ginie en Noemie voor het raam, die met
evenveel levendigheid het gebarengesprek
onderhielden.
Wat een vernedering Virginie en
Noer. ie hadden een verbond gesloten met
de twee onverlaten, wier leven werd doot-
gebracht, met het dooden van gravinnen
en deze te doen verbranden in een oven
Mevrouw Balindart wachtte zenuw
achtig de komst van haar man af om hem
deelgenoot te maken van hare vreeselijke
ontdekking en hem niet minder voor te
steller, dan hunne dochters op te sluiten.
Een bezoek van haar vriendin, mevrouw
Lecamus, deed haar een oogenblik den
angst vergeten.
„Beste vriendin, zeide deze zonder om*
wegen, u zult nA - ermoeden, wat mij
tot u voert II kr- uw beide doch
ters ten huwe!-V vr *n!.... Ja alle
twee in eensHe, n voor twee nette
.ongelieden, var. goede familie met een
tgin- aardig fortuin, en iv hoone toekomst;
- ding beide zijn lettprki xffgen en schrijven
niet opmerkte, dat zijn aandacht werke- samen romans, welk, .eer in den smaak
vallen van het pjubliek. De een is aan mij
met de lippen, veelmeer met de oogen, vriend zooveel als van zich zelf. Wilt
voor
Een dubbel huwelijk, dacht
p-f.’1t
meisjes en hen aan de twee schurken
onttrekken. Zeker, u moet de twee can-
didffen aanstonds voorstellen, heden
avond nog.
men. en ik verzonk zoo diep in gepeins.
dat ik volstrekt niet lette op de richting,
bolgcnheid, dat duidelijk tusschen de to- Jie ik nam en op den i/eg dien ik reeds
nen van I 2
eensklaps ophield
een klagend wijsje begon te zingen, zoo-
die nauwelijks hoorbaar
een Indisch di
was en zij gaf
lel«en*op gen; toen ik uit mijn droomcrijen ont-
uitdruk- ling, dat ik den zijweg voorbij gereden
De geheele familie Balindart verkeerde
dien avond in spanning.
Mevrouw Lecamys verscheen met haar
twee beschermlingen.
- Nauwelijks waren deze echter binnen
En alle vier paar oogen hernamen in getreden of de vader en moeder uitten een
k°or verschrikkelijken kreet. Zij waren
„Hoe zullen wij elkander weerzien?" het, de moordenaars uit de coupé
Virginie en Noemie echter schenen niet
„Pariis.... allen uitstappen 1” verrast, waarschijnlijk waren zij gewaar-
Mijnheer Balindart verbet haastig de schuwd door de telegrafie zonder draad,
coupé. De jongelieden echter hielpen» Mijnheer Balindart wendde zich sta-
kalm de talrijke pakjes uit de netten tig tot dectwee jongelieden en, de armen
KoIam maS maomaaIt z4aw at_SJ S
denkmg brengen op den wachter. Een voortgezet werd.
-1 J-- -1*-1 „De commissaris waar is de de
schuldige niet kunnen vervolgencommissaris vroeg mijnheer Balindart
Mw b^ri^e ^’êtïtion.''VijI minuten ^n.
„Daar, i
„Daarboven links,'
„„i een beschuldiging. mij een mengsel van patscnoel! en de
„Zij moordenaars sprak de een onfrissche geur van koolsoep tegen wat mij
met zulke oogen 1” voldoende de quahteit van mijn reisge-
„Met zulke blanken zachte handen zelschap te kennen gaf. Het was werkelijk bij mij’op’.’Mijn hémd rHet"was’Geba«*
geen gezelschap eerste klasse. Maar tk low, die zoo vreesel
gaf de hoop met op. Ik had namelijk ge- te. Hij snorkte, om,
zien dat mijn oude vnend Koesnezow, het buiten zoo moot helder was.
met wien ik al dikwijls gereden had, -----
ook ditmaal den trein als hoofdconducteur
.Als jurt'O i Die euenaeiingtn nsgonnen vrsenoon u» sum, uuim« wmuug een oegeieiuae. in rusiano waar ae noogere men denkt, ia e-.u Russischen juomwm
dus niet hun eerste misdaad. Het waren van de stilste was van Parijs, - waren de posten bij het spoor nog niet alle door ju- coupé het raampjt te stuiten. Btj gebrek
eind van hei compartiment.
Deze aangename toestand werd plot
seling, mist op het oogenblik dat de por
tieren werden gerloten. vert roken dooi
de aankoms' van twee jongelieden met
aangenaam uiterlijk. die zich op de ledige
plaafren 'vestigden, na beieeid hun reis-
genoo’en te hebben gegroet.
De trein zette zich zonder andere stoor
nis in beweging.
Toen men een uur later een tunnel door
ging, onttrok mevrouw Balindart haar
man onmeedoogenó aan zijn ms'igen
slaap, en, haar mond aan zijn oor bren
gende, fluisterde zij
„Doe also! ik slaapt, en uustet he>
gesprek af van deze twee tongelieden
Het is verschrikkeliik Wij zijn in ge
zelschap van twee moordenaars.”
Een ijskoude rilling doorliep de leden
van den armen Balindart I Instinct matig
verwijderde hij zich eentgerma’c van hen
en toen de tunnel eindigde, vervolgde hij,
Op iiwa «vw w—s**
maar wijde zijn geheele aandacht aan het
onderhoud, dal zijn buren halfluid voer
den. En hetgeen hij hoorde, was werke
lijk vreeselijk
„Welnu mijn waarde,” zei een der
jonge mennen, „Men moet een besluit
nemen. Wanneer wij de giavin gedooc
zullen hebben, moeten wij ons ook van
h« lijk ontboen. Zonder dat zou door de
scherpzinnigheid van den kolonel alles
spoedig ontdekt worden.”
„Het lijk moet in e.k geval verdwijnen,
antwoordde de ander. „Maar voordat
wij weten hoe ons van haar lijk te ont
doen. was hei wei goed, dat wij eerst
beslisten op welke wijze wij de gravin
zullen ombrengen Door dolksteken ol
met vergif
„Het vergif is een oud spel. De revol
ver maakt ce veel leven. Irene zou het in
haar kamer kunnen hooren. Neen, een
prop om haar kreten te smoren en een
steek met den priem >n.den rug.Wat
Zegt ge van den pfiem
„Goed, met de priem 1"
„Dan zouden wij de goede vrouw in een
koffer kunnen sluiten.
„Te bekend I Hédaar b«h «k een
idee
„Zeg op.’
„Op twee pas van het kasteel staat de
wachterswoning ter zijde van het huis
is een oven. Wij zullen voor de misdaad
op de gravin den dag kiezen, waarop men
het brood zal bakken. Zoodra de oven
gloeiend is, zullen wij een middel vinden
om de wacht te verwijderen, en dan kun
nen we daarin het0 lijk verbranden.” r ot
„Uitstekend.... Dat zal tevens de ver- halen, waarbij bet gesprek der oogen uitstrekkend, riep hij dreigend:
nieüwe’uitkomst De justitie zal dan den
waren t--
Dat is voor, ons gewonnen ti;d.'_
p - f t a«^m XTea
oponthoud. Buffet.
De twee jongelieden stegen uit, steeds
met dezelfde beleefdheid en denzeriden van het station, verklaarde een derde.
aangenamen blik bij het passeeren der Hijgend bereikte, mijnheer Balindart toen't geval, en begon hartelijk te lachen, knipoogje""
meisjes. Zij rookten een sigarette en het hoofd der surveillance. „U hebt pen sterk geheugen, mynheer," vriend oroi
namen een glas bier, juist zooals personen „Mijnheer.... mijnheer de commis- zeide hij, het spijt mij, dat wij over «nze conducteur,
zouden doen, wier geweten volkomen ge- saris een misdaad.... een verschrikke- litterarische zaken keuvelden in den trein Daarna kwa
rust was. Zij schenen zelfs nog meer ge- lijke misdaad....” i
noegens te hebben. Was dat de vreugde
over het middel, dat zij hadden gevonden,
dwunèn. of had hunne opgeruimdheid den mond.... een dolksteek..
een andere oorzaak? i_ Lr
„Deze twee jonge mannen zien er aar- ovenbang voor den kolonel
dig uit,” fluisterde Noemie. dan, de wacht om de aandacht af te trek- welke juist morgen wordt uitgegeven.” hij het portier. Enfin seuls I
„Vooral die blonde!" voegde Virginie ken.De twee moordenaars zijn daar Er was wel eemgen tijd voor noodig, Koesnezow had zich nauwelijks vet
er'bij. verlaten juist het station voordat de i—tz U1 uc„uu ml.„
„Ik geef de voorkeur aan den bruine. „Goed, begrepen, antwoordde de overtuigd was, dat de twee candidaten in jn orde te maken. Ik wou Gabrielow,
„Meisjes," sprak mijnheer Balindart, commissaris op medelijdenden toon. hun leven evenveel eerlijkheid bezaten den winterkoning, (zooals ik hem bij mij
dié twee jongelieden zijn monsters." Ik zal mij er mede bezig houden.... Ga als verbeeldingskracht in hun werken. zelven noemde) door mijn voorbeeld
De twee meisjes begrepen er niets van. gerust naar huis. E-— --- ---- uvwegcu, 4i<_u to nww w
„Hebt jullie ze dan met gehoord? vroeg En terwijl mijnheer Balindart zich dubbel huwelijk een dezer dagen heeft geven, om, terwijl hij sliep, het raampje
de vader f---p--1- -■ i__—
„Neen, antwoordde Virginie, ik heb saris* tot den stationschef:
een
geworden en mijn slechte luim zoo goed
als verdwenen. Als uitspanning besloot
ik nu een rijtoertje te maken.
De herbergier had een paard dat niet
zoo heel slecht was. Ik besteeg het en
bekommerde mij weinig om den regen,
die onophoudelijk neerviel. _r
Het was toen ^>ier uur, en ik rekende, boerin geleek, maakte de deur
2 2 zou .hebben, om 12—
L. te gaan, mijne brieven op de post binnen te zien. Zij vroeg mij op tamelijk
om Charles' butr.eur niet onaangenamer
te maken, door hem te lang met het di
ner te laten wachten.
Met een regenjas om de schouders, de
beenen in een paar vetleeren laarzen en
ep den ouden knol gezeten, zag ik er ze
ker heel eigenaardig uit, en hoewel verre
van sierlijk, toch in overeenstemming met
de modderige wegen en de van het he
melwater druipende boomen.
Ik schepte een zeker behagen in dit
ritje. Van den vochtigen grond steeg een
friesche geur op. het veld was groen en
een dichter zou zich hebben laten bezie-
len door het gekweel der vogels in de keken te hebben, en wierp mij toen de
struiken in den omtrek, waardoor alleen deur voor den neus dicht.
de stilte verbroken werd. Ik ben alles „Dat is beleefd!” bromde ik, terwijl ik
behalve een dichter, maar door het ge- den kleinen tuin uitging, „ik kan wel zien,
zicht van dit lagdachap in vereeniging dat Mathilde Owenson niet ver af is.”
met de rustige en regelmatige beweging En dat kind! Ik hoorde weer schreeu-
van het paard, raakte ik aan bet droo- wen, ik keerde mij om on ik zag een
Zij verlaten juist het station
„Goed, begrepen,” l
sprak mijnheer Balindart, commissaris op medelijdenden toon.
„iJLuaa mom «mama«aaa JL aa( M*a« aa mma/4a UsAwsr» hrxe/fAn C
De"twee”meisjes begrepen er niets van. gerust naar huis....”
--J’"- En t-^21
trotsch verwijderde, sprak de comnus-gvplaats gehad.
-Ondanks alles bewaart echter de oude
'alleen waargenomen. „Het is opmerkelijk, hoeveel krank- rentenier in zijn hart nog altijd een zeke-
„En ik ook.- verklaarde haar zuster, zuinigen er tegenwoordig reizen.... De ren spijtdat de gravin niet door hem ge-
ëZou je de gendarmen niet waarschu- eerste uitwerksels der lente ongetwijfeld! red is geworden
wen meende mevrouw Balindart. Ziedaar de zevende, dien ik sinds het be-
„Er is geen tijd meer.... Er wordt gin dezer maand zie!.... En allen de-
rieds gebeld.... Maar te Parijs zal ik zelfde meening zij gelooven overal
het wel klaar spelen verklaarde mijnheer moordenaars te zien!.... De zucht
---naar kwelling.”
Op een t__ 2__2__ .2-2
Mijnheer en mevrouw Balindart spra- Let jaar 1895 stapte ik te Divinsk in den ik het
e I "1 aw - v/z wazalaZvZA v 411 Vwll swAöj Uklvp
niets ata over de verschrikkelijke doorbrengen zou. Zooals ook wel te ver- door de behaaglijke kou in onzen coupé.
AA««Maw tesi nsHrlAn DAnsr? m Ham mauiaa*.* <4a «aaJm «>aaa<sa_
begonin' êen’ notiueboekje te cijferen, trein. De” meisjes protesteerden echter lijk vol. Dad<_.
- J- -1-- - ‘-—-.huldiging. j
i naar binnen was geklommen. Ik slóeg
haastig de oogen op en keek om mij heen,
-----
„Verkoop de huid met voor ds beer voegde de ander erbij. geen gezelschap eerste klasse. Maar ik low, die zoo vreeselük bromde. Hij snorfc-
.jaeboten is laat ons eerst bet werk af- „Blank, dat is mogelijk, maar zacht, gaf de hoop met op. Ik had namelijk ge- te. Hij snorkte, omdat of niettegenstaandg
naken en daarna cijferen.” hoe weet gij dat vroeg de vader, die zien dat mijn oude vriend Koesnezow, het buiten zoo moot helder was.
„Samen deelen, natuurlijk I” vond, dat de meisjes na haar terugkeer met wien ik al dikwijls gereden had, Eerst wou ik het raampje dicht doea.
zoo vreemd handelden. ook ditmaal den trein als hoofdconducteur Maar het is niét zoo gemakkelnk aia
Ofschoon de straat hunner woning een begeleidde. In Rusland waar de hoogere men denkt, ia e„a Russischen snoorwea*
A Ja STAM J-HM WAM <Ia Ua« AM.AAA MAM A„*A« aHa J