1 i *8 vaa Mijn eerste moord. W X/ t een v»n it zijn Mijnheer Balindart wendde zich sta- 4 (Wordt voortgezet-) O I onvermijdelijke korte af weggegaan ..rijft. Ik i dat ziel ten en ik hoorde nog onduidel'jk een stem van een kind. Nu wiat ik heelemaal niet meer, hoe dat ik nog tijd genoeg naar L te gaan, mijne o l weer kalm op len weg naar L die op de vensterbank kruisraam rustte; maar aan dezen bemerkte ik een ik zeer kleine beweging de hand zichtbaar werd die de mollige vingertjes omsloot, zag ik aan deze hand ringen, die ik reeds dik wijls opgemerkt had. Ik wilde roepen: Juffrouw Owenson, toen de arm en de hand plotseling ver- Gaunt haar gaf, om wat te gaan rusten. VII. zeer kouden winteravond van richtte ik mij -■(- r-> c t weer< jeschoten is laat ons-- naken en daarna cijferen.” „Samen deelen, natuurlijk I” JUs altijd I” .Als alti'd I Die ellendelingen begonnen Hikken geleden. op onverschilligen toon, „het gebeurt zei- - 4 f 1 - den onaangename waarheden te zeggen." „Gij hebt gelijk," v w ss AM kéA/lmtew- den toon, toen draaide zij zich om, 2 *n begon een Eaansch wijsje te zingen. L. -2'2 gin onzer kennismaking, had e. M - delen en door haar behandeld te worden met een eigen, Op den dag i- zocht op zoo n weinig vormelijke manier, had ik al dadelijk begrepen, dat om mij tegen een dergelijk kerelster te verdedi gen, ik do dame op haar eigen terrein moest terugdrijven. dat ik mij van haar wapenen moest bedienen, ofwel mij aan haar gezag onderwerpen, waartoe ik wei- dames Balindart. Hier geschiedde het niet door middel van Marconi’s toestellen, dat men telegrafeerdezonder draad. „U is bekoorlijk I" zeiden de oogen van den blonden jongeling tot Virginie. „Ik vind u geheel en al naar mijn smaak 1” antwoordde de oudste der meisjes. s bevalt tnij uitstekend F' verklaar den de oogen van den bruinen jonkman tot Noemie. „U mij ook I” gaf Noemie te kennen. L voerde. Ik hield mijn paard stil en om mij hun ziende, bemerkte ik links van mij een voetpad, dat, voor zoover mijn kennis van den weg zich bepaalde, naar de stad L moest lijden, langs 'n zijweg, ik stuur de mijn paard dus naar dit voetpad. Aan eiken kant van het smalle voet pad stonden de boomen zoo dicht bij el kander. dat ze ttn bladerdak vormden, waarvan bij eiken windstoot een waar stortbad op mij neerviel. Gelukkig, deu weg naar de stad L te zien, zooals ik meende, liet ik mijn paard ongeveer een half uur lang draven. Maar de weg bood nergens een bekend aan, hoewel ik meende, den afge legen afstand in aanmerking nemend, dat ik zeer dicht bij de stad moest zijn. Nu begon er twijfel aan den zijweg in mijn geest op te rijzen. De weg kreeg een golvend - aanzien voor mij, hij klom aanmerkelijk; ik be sloot, de hoogte te beklimmen om den omtrek te verkennen. Nauwkeurig de omstreken onderzoe kend. ontdekte ik een klein huisje, d' eenige woning die zichtbaar was. zoo ver het oog reikte; half verscholen tusschen de boomen aan een kromming van een voetpad, dat op den weg aan mijn lin kerhand uitkwam. Daar zou men mij mis schien wel nadere inlichtingen kunnen geven, dacht ik. en met deze hoop ver volgde ik mijn weg weer, tot 'ik aan het Ehlindart op vasten toon. De twee ellendelingen hernamen hun paats op de kalmste manier der wereld. De een l- üs deze even kalm, als dit een eerlijk „Denkt n, dat hij het gehoord heeft? vroeg zij op fluisterenden toon En zon der op mijn antwoord te wachten, ging zij hem tegemoet. Gaunt antwoordde zelf op haar vraag, door haar dadelijk te vragen, waar zij punt dit Indische wijsje geleerd had. „Wat blieft u?’ vroeg Mathilde, on verschillig, of zij nauwelijks zijn vraag gehoord had. Toen keerde zij zich om en gaf een bevel aan den Indiër, die op dit oogenblik binnenkwam. Toen hij weg- een andere waaraan waren, om ze risten worden ttjgenomen zooals n Duitschland is de hoof dbonduc teut rog een persoonlijkheid van invloed en be- teekems. Ik ben er tenminste altijd wel bij gevaren, wanneer ik bug vriendschap zocht. Daar ik handelsreiziger ben, zijn bijgevolg 60 pcb van mijn vrienden hoofd conducteurs. Én ditmaal was het mijn vnend Koesnezow, die in den trein was Goddank, wij stonden samen al bijna twintig jaar op vertrouwe'.ijken voet Ik omhelsde en kuste Koesezow op beide wangen en drukte hem uit oude vriendschap een zilveren roebel in de hand. „„Zie ie, Wasmh Karlowitsch,” zeide Koesnezow tegen mij, „vandaag is alles bezet. Maar ik heb voor jou gelukkig nog een piaataje in mijn coupeetje. Je zult een ekker slaapje kunnen doen vadertje I” Ik h;d ei al ijd schik m, Kossnezow te hooren praten. Het was een werkelijk komisch iemand met een geweldig diepe basstem, steeds verkleinwoorden te hoo ren bezigen. Toen wij door den corndo» van den wagen gingen, zeide Koesnezow i „Jullie zullen lekker slapen I” „Jullie Hcetoo jullie, waarde Koest»* zow vroeg ik. „O, ja, dat heb ik nog met gess vadertje," antwoordde hij. „Er zijn i twee bankjes. Op het eene lig jij en op andere slaapt een andere goede vriend me, een landeigenaartje uit Oger die ook naar Orel gaat. Hij maakt een uitstekend pomeransborreltje.” Deze laatste aangename eigenschap van het indeigenaartje kon me niet ge heel met zijn aanwezigheid verzoenen. Maar ten slotte was het toch de hoofd zaak, dat ik plaats kreeg om te slapen. Toen Koesnezow de deur van den cou pé opendeed, stond Gabrielow juist op het punt het raampje neer te laten, wal hem helaas na eenige vergeefsche pogin gen ook gelukte. „Maar broertje," bromde Koesneaow met zijn basstem „wat doe je nu r „Ik doe het raampje open,” antwoordde Gabrielow laconiek. „Ja, ja, c»t zie ik. Maar zullen jullie ha met koud hebbent" ,,’t Is 18 graden vorst,” waagde ik be scheiden op te merken." „Óch wat, koud I Ik kan alleen met open raam slapen. En het is buiten heele maal helder.” Het was mij niet heelemaal duidelijk, waarom ik bevriezen moest, omdat het buiten helder was. Niettemin schudde ik Gabrielow krachtig de mij toegestoken rechterhand. In stilte dacht ik inmiddels i Zoodra hij inslaapt, sluit ik het raampje, wanneer ik ten minste nog niet ben dood gevroren.” - Köesnezow onderbrak deze wijze bo- spiegeling „En als het koud wordt in het coupeetje. èeelleA aa.1> aam wa A—BHW11 :gr ei Koesnezow en glim- w.-jvisch. Vervolgens haaide hij een veelbelovende flesch uit zijn kof- je Koesnezow aan. Mijn oude ink als een Russisch hoofd- langzaam, zeker en veel. ferme teug ten behoeve van mijn li- gezongen heb. nadat ik 2- Jestalte van Gaunt onder in dit oogenblik het licht, dat kruisraam naar binnen viel Zij gime en Noemie zaten aan het andere moordenaars van beroep. En nog dne, beide dochters eiken dag voor het raam te moeten dtelen O -Ava- hl, eens te Parijs, de orave Balindart. Hij zou naar den ccn n.isran» ijlen, hem alle: vertellen, de twee on verlaten doen arresteeren en het leven red den dier arme vrouw, de gravin, df moe der van Irene de echtgenoot f ongetwijfel. van den kolonel, wienr schzrpzinmgheic men vreesde... Edele onbekende, on bewust van her gevaar, dat haar boven het hcotd hing, en dat gelukkig door Ba lindart kon itgewend worden. De oude rentenier verloor de twee rei zigers niet uit het oog. Hun geringste be weging bespiedde hij. Want, wat zou hun weerhouden om op reis een nieuwe mis daad te begaan Hij alleen kon hun weer stand bieden. De drie vrouwen telden niet, en hij had zelfs geen ander wapen dan zijn stok, die in het net lag. Dezen nemen bij wijze van voorzorg, zou onge- twijfeld de aandacht der bandieten trek- aanwiizing zijner gade, den slaap, ken. maar wijde zijn geheele aandacht aan het Een van deze stond op om iets uit zijn valies te nemen. Mijnheer Balindart richtte zich eveneens op, de hand uitge strekt naar de noodrem. De moordenaar ging echter weer zitten na een zakdoek uit het koffertje te hebben genomen. Mijnheer Balindart zette zich ook neer voor een oogenblik gerustgesteld. Hij meende, dat de schurk naat dolk zocht. g De vader der twee meisjes was zoo verdiept in het waarnemen der bewegin gen van de jongelieden, dat hij een i-' -•--- j__, lijk waard was. De twee verdachten spraken niet meer gehecht als eeiTzoon, en houdt vanzijn -r>-—- VI,«UU wwvcci aJ3 V4U WU MU. W „t met met elkander, maar met de jonge u mij veroorloven ze voor te stellen J <-.-.aj. l.. Een dubbel huwelijk, dacht mevrouw Balindart. Dat zal afleiding geven aan de ik Het Charles én zijn brommerig humeur dwenenT het raam werd zachtjes geslo- critiek gereed een tijdschrift, mijn zenuwgestel vrij wat bedaarder het had. Wat moest Mathilde Owen son hier doen? Had zij mij gezien^ En was zij voor het raam weggegaan, opdat ik haar niet zien zou? Ik ging den tuin in en klopte aan de deur van het huisje. Een jonge vrouw, wier kleeding meer op die eener dienstmaagd dan die eener r op een kier open, maar niet ver genoeg om naar te brengen en nog vroeger terug te zijn onbeleefden toon, wat ik hebben moest. 1 Ik zeide haar, dat ik verdwaald was en dat ik haar zeer dankbaar zou zijn, als zij mij den weg naar L. wilde wijzen Mijn vraag scheen haar in verlegenheid te brengen. I Was duidelijk, dat zij niet wist, wat zij antwoorden moest en toch haar post niet wilde verlaten, om het even te gaan vragen. Terwijl zij aarzelend bleef staan, hoorde ik de ongeduldige kreten van een kind Van binnen klonk op half fluisterenden toon: „Still stilt” „Loop dezen weg maar af, dan zult u wel te L komen, sprak de jonge vrouw op vasten toon, na even achter zich ge- aan den mond. Koesnezow beloofde, iorgen tijdig en met een verlangenden Mijnheer Balindart, rentenier, mevrouw Balindart, zijn ger’ouwe en waardige gezelLn, en hunne bekoorlijke dochteis Virginie en Noemie, installeerden zich zoo gerieflijk mogelijk in de vier hoeken van een coupé rweede klasse van den trein, d.e hun van Etretat naar Parijs zou voe- - ren. „Gelukkig I” nep mijnheer Balindart met de gelukkige voldoening van een man, wiens droom vervuld is. „Nu zitten wij goed. U, ziet, dat ik wel gedaan heb, u tot spoed aan te sporen, opdat wi, met te laat zouden komen.” „De trein vertrekt eerst over vijf en veertig minuten 1” itet Noemie’ onte vreden hooren. „En wij zouden de zee minstens een half utu langer hebben kunnen bezich tigen het is juist het oogenblik van den vloed voegde Virginie er op treur igen toon bij, - „Git hebt de zee genoeg kunnen be wonderen gedurende de veertien dagen Paaschvacantie, die wij te Etretat hebben doorgebracht. Overigens is het altijd het zelfde 1 Water i Water, dat toestroomt, water, dat zich verwijdert en dat is alles! En nu kunnen wij een aangename reis makenalleen zetr waarschijnlijk.” De vier hoeken bezet ziende, zullen teizigers zich verwijderen, en, in elk geval hebben wij gedurende deu rit een prachtig uitzicht op de lachende velden van het groene Normandie. Dit zeggende, regelde mijnheer Ba- h“dart de talrijke pakjes in de netten, telde ze nog eens, en overtuigd, dat alle aanwezig waren, slaakte hij een zucht van tevredenheid, vervolgens strekte hij z«ch in den hoek uit om te gaan slapen, de Wijze, waarop hij de lachende velden wenschte te bewonderen. Mewouw Balindart, ui den tegtnover- gestelden hoek, maakte zich gereed het voorbeeld van haar man te volgen. Vir- ie regels van het gewone leven haar ge heel onbekend waren En toch, ondanks deze minachting voor de eenvoudigste vormen, zou de strengste zedemeester niets in haar manieren en haar taal te be riepen gevonden hebben. Haar opvoeding bood dezelfde tegen- strijdigbeaen aan. Ik heb reeds gezegd, dat zij zong als een goede zangeres; zij toekende en schilderde met een bizon- dere handigheid caricaturen; maar wat nu het eigenlijke onderwijs betreft, daarvan scheen zij niets anders onthouden te hebben, dan lezen en schrijven Het is waar, dat zij uit verschillende tijdschrif ten en boeken een schat van weten schap putte, die zij immer op het gepas te «ogenblik ter barer beschikking had en waardoor zij een verstandig en gees tig gesprek wist te voeren, zonder toch iets van haar eigenaardigheid te verlie zen. Wij namen dan ook met groote voldoe ning de uitnoodigingen aan om onze avonden in het Zwitsersche huisje door te brengen, naar haar gezang te luisteren, of met haar un rijtoertje te doen. Arme Cecilia! Opftnze wandelingen werd zij niet langer met zorgen overladen, en zij was verplicht zoo goed mogelijk haar verdriet te verbergen. als zij op een tabouretje aan de voeten der dame ge zeten waa, of achter in het rijtuig. Hoe begon het kind deze vrouw te haten! Het gezicht barer ontroering naarmate de vriendschap tusschen Mathilde en Gaunt toenam, deed mij somtijds lachen, maar meermalen ook veroorzaakte het mij ver- Terwijl ik wiat, dat zij een jaloersche vereering voor Gaunt gevoelde, begreep ik haar afkeer jegens juffrouw Owenson; maar ik was verwonderd over den af koer die deze hinderlijke mededingster aan Mathilde inboezemde en die deze on danks al haar pogingen niet voer nij kon verbergen. Het was belachelijk te den- |usu dat zij op 'n kind jaloersch kon zijn, aan wien Gaunt bovendien niet eens zoo veel genegenheid toonde; toch bemerkte ik dat zij met begeerigheid luisterde naar hot minste woord, dat Gaunt tot zijn nichtje richtte en dat baar onrustige blik hem overal volgde, zoodra hij zich eenige «ogenblikken met het kind bezig hield. Bij het begin van onze bezoeken aan het Zwitaersche huisje had juffrouw Ówen- aoe moeite gedaan om door liefkozingen en kleine geschenken van bloemen of vruchten Cecilia's af keer voor haar te «verwinnen, maar haar vriendelijkheid weid zóó beslist afgewezen door de kleine, die haar gaven versmaadde, of wel ze voor de oogen van de dame ver- airide, als zij ze aannam, en zich ook zoo goed mogelijk aan elke liefkozing onttrok, dat deze van elke nieuwe po ging afzag en besloot, Cecilia te beschou wen als een soort van C2 onaangenaamheid. - Op zekeren avond, tijdens een wazigheid van Gaunt, die was om bat kind naar de herberg terug te brengen, kon ik niet'nalaten te zeg gen: „Waarom houdt u toch zoo weinig van de kleine Cecilia, juffrouw?” Do schemering viel reeds; zij zat bij bet raam en volgde Gaunt met de oogen. terwijl hij zich verwijderde. Plotseling keerde zij zich om. „Niet van haar houden? Denkt u dan dat ik dwaas genoeg ben. om jegens dit kind een gevoel van haat te koesteren?" „Juffrouw, ik geloof integendeel dat u zeer verstandig bent", antwoordde ik. „maar toch schijnt het mij toe. dat u een afkeer van do kleine Cecilia hebt" „Mijn God, denk wat u wilt, bet is van avond te warm om de moeite te nemen tegen te spreken, maar wees zoo goed hierover niet togen het kind of tegen haar oom te spreken." antwoordde do dame op een toon, die een zonderlinge tegenstelling vormde met haar vroolijk en opgeruimd gesprek van eenige oogen- Mikken geleden. „Maak u maar niet ongerust," sprak ik ep onverschilligen toon, „het gebeurt zel den dat ik mij do moeite geef, mijn vrien den onaangename waarheden te zeggen." „Gij hebt gelijk." sprak zij op bedaar den toon, toen draaide zij zich om, ging voor de piano zitten en begon een !ta- Haansch wijsje te zingen. Ik bleef zitten rooken. Sedert het be- L J ik er mij gewend, juffrouw Owenson te beban- izardige bruuskheid. dat zij ons bij de rivier op- kind. dat door een raam gelijkvloers naar buiten wilde Het eene been was reeds zichtbaar en een lief kinderkopje scheen op het punt, het te volgen, toen twee met armbanden versierde armen het kind met kracht vast grepen en het dwongen weer naar binnen te gaan. „Ja, waarlijk! dat is Mathilde Owaa- ton en niemand anders sprak ik bij mij zslven, en de gedachte aan het zonder linge karakter,dezer dame, droeg er niet weinig toe bij een levendig verlangen in mij op te wekken, óm haar identiteit vast te stellen Ik sprong mijn paard, in de hoop, d< nog kei te vjnden. Gelukkig ontmoette ik weldra een boer, die mij op den rechten weg bracht. Met mijn oponthoud en mijn draven langs verschillende zijwegen, was ik nu wel drie uren van ons dorp verwijderd. Wat moest Mathilde Owenson in deze eenzame woning doen, op zoo'n grooten afstand van haar woonplaats? Toen ik in de herberg kwam, verwon derde het mij niet, te hooren, dat Char les na het diner reeds uit'gegaan was. In antwoord op mijn vragen deelde Ce cilia mij op verheugden toon mede, dat haar oom Gaunt al vroeg uitgegaan was, maar kort daarna weer teruggekojnen en dat hij had zitten rooken tot het diner gereed was Zij geloofde, dat hij nu Aar het Zwitsersche huisje was; hij moest er zijn omdat hij er altijd was, en zonder twijfel zou ik er ook wel naar toe gaan. Ik zag het treurige gelaat van het kind, dat zich in den armstoel van Charles neergevleid had. „Cecilia," zeide ik op ernstigen toen tegen haar, „weet ie wel, dat het niet goed is, iemand te haten?" „Ik kan he' toch niet laten." sprak zij met een soort van wanhoop, „ik haat juffrouw' Owenson. ik verfoei baar met alle kracht." „En waarom moet je haar haten?" vroeg ik haar „Er is geen reden voor. Zij is altijd goed voor je. Het kind wilde mij niet antwoorden. Deze kinderlijke jaloersrhheid zou mij hebben doen lachen als ik niet gezien had hoe zij dikke tranen tn de oogen kreeg die langzaam op de saamgcklemde handen neeivielen Ik was er bedroefd over en verlegen, want Cecilia was geen mtisje, da' men met liefkozingen kon troosten. Ik stond op en begon mijn toilet wat in orde te brengen voor den spiegel, ter wijl ik nu en dan even vluchtig naar den armstoel keek. Cecilia wilde mij niet aan zien en het gelukte mij niet, haar ta tróósten. De tranen rolden voortdurend uit naar donkere oogen op baar blanke handjes. toch onder haar vroolijke gesprekken, lijk voof de piano zitten. Zij klaagde de warmte en stelde voor, wat in tuin te J, toonde zij zoo'n veranderlijk en j. humeur, dat wij het beter oordeelden haar maar alleen te laten en naar huis te gaan. Zij verzocht ons niet, nog wat te blij ven en begeleidde ons ook niet tot het einde van den tuin, zooals zij anders ei ken avond deed; maar zoodra het goeden avond gesproken was. liep zij met kin derlijk ongeduld naar bet huis terug en toen wij aan de rivier kwamen, toonde onderscheiden, maar wel een helderen, ons het licht in haar slaapkamer dat de welluidenden lach, gevolgd door deze dame reeds den raad gevolgd had, dien woorden: „Neen, neen, Geolfroi Geoffroil” die mij in het zadel deden opspringen. Ik had kunnen zweren dat dit de lach en de stem van Mathilde Owenson was. Ik ging nog wat vóóruit ‘n en mij voorover buigend trachtte ik tus- legroet- schen dichte wilgentakken een opening te vinden.wé.rtioor ik heen gluren kon. ChfikkelÜke misdaad. A'les wat ik zien kon. was een blanke J arm. die op de vensterbank van het arm 'ouden armband, die goed kende en toen door een Een kleine, groene haag, waarachter 'n tuin lag, scheidde de woning van 't .‘Citpid en een geweldige wilgenboom grillig verborg haar gedeeltelijk onder haar takken. Terwijl ik langzaam naar het huisje toereed, en nog voordat ik er de bewo ners van zien kon. of ik door hen gezien kon worden, werd mijn aandacht getrok ken door stemmen, waarvan de klank waarschijnlijk door een opgeschoven raam naar buiten drong. Aanvankelijk kon ik de woorden niet onderscheiden, maar ,a lach. „Neen, „De commissaris 9" met gebroken stem aan de spoorbeamb- in Daarna kwam ik aan de beurt en ik naa - ----- o--- -- een „In den trein f vroeg de commissaris, ontmoeten. Maar stel u gerust omtrent chaamstemperatuur. Toen zette Gabrie- s nog hebben. Was dat di het lijk van de gravin te doen ver- voorbereid in den trein Een prop in ncrl, O, andere oorzaak wee jonge manntm fluisterde Noemie. ging verliet zij de kamer door deur, met eeti vrijmoedigheid, wij reeds te iang gewend onbeleefd të vinden. Toen zij terugkwam, was het avond eten opgediend en wij zetten ons aan ta fel, en naar mij dach^^lathilde met een tamelijk verlegen gezicKt. Toch praatten wij als gewoonlijk, men at en dronk naar hartelust, en als de dame eenige reden tot ongerustheid had. dan verborg zij dit toch onder haar vroolijke gesprekken. Na het souper ging zij niet ah gewoon- huisje kw^n. lijk voor de piano zitten. Zij klaagde over gen kleine. den t— gaan; maar zoodra wij er waren, voetpad neerhangende t nig lust gevoelde. Op de rustbank uitge strekt genoot ik van het gevoel van ver- J_s J- aLJ. haar gezang heenklonk, toen het afgelegd had s ophield en zij met zachte stem Het paard liep steeds recht door, zon- der links of rechts af te wijken, blijk als ik nooit geboord had. De woorden, baar was het gewoon dezen weg te vol- nauwclijh: heerbaar waren, leken*op gen; toen ik uit mijn droomcrijen ont- ïndis^h dialect, dat mij niet onbekend waakte, bemerkte ik tot mijn teleurstel- j aan elk woord een i 2_. 2. 22 - 2 king, zooals in de moedertaal niet moge- moest zijn, die naar den straatweg lijk was. Zoodra zij ophield, kwam zij met haar gewone vrijmoedigheid naar mij toe en zeide: •„Weet u wel, dit ik dit wijsje nooit meer gezongen heb, nadat ik verlaten heb?" De hooge g< schepte op di! door bet I zweeg. Op een y - - - ---J J „1 J J ---A 1- ----- -- (A uvi WVVl. lAj UW UW trok uit den zak een courant en ken gedurende de eerstvolgende dagen trein naar Orel waar ik de Kerstdagen brommen van een beer was die. aanselokt aam AA«la«l^ OVer aua« H» u»r«rhrt Ir ItaIii Va HamaIwaammam aa.. TaaaIa aaL. 1 «a >.aa_ nensch zou gedaan hebben. De ander ontmoeting, die zij hadden gehad in den wachten Êensklaf» sprak degene, die de courant tegen hs, tot hem, die cijfers schreef i „Wat rekent ge uit „Wat het om opbrengen zal.” Het was een regenachtige dag maand September Gaunt en ik Begroet ten elkander met opmerkingen tegen het slechte wepr ea met alle teekenen van misnoegen, teleurstelling en een slecht humeur. Wij hadden een bekoorlijk uitstapje be dacht Woor dezen dag. „Hoe vervelend!" riep Gaunt uit, ter wijl hij naar den regen keek, die in dik ke stralen neerviel op het balkon, op de voetpaden in den tuin en op de rozen boompjes. Ik zoebt papier, pennen en inkt en alleen met zijn sigaar. Na een artikel en een gemaakt te hebben voor w*« i 2 2 geworden en mijn slechte luim „Ongelukkigen.wat hebt gij met l gravin gedaan '.Welke gravin vroeg een der jonk- manricn* „on ais nei auuu wwui in uo ia -Dw, welke gij door een dolksteek hebben jullie ook wel een pomerai recht*, antwoordde de een. zoudt dooden en in een oven werpen Broertje begr Koesnezew r- zeide een tweede, bulderde Balindart met de wrekende lachte als een w.Jvisch. Verv Jger „In zijn kantoor, aan den anderen kant stem van een rechter. 2— van het station, verklaarde een derde. Een der jongelingen herinnerde zich fër ontkurkte zë*en reikte ze met Hijgend bereikte, mijnheer Balindart toen't geval, en bei -‘”L - uyvfd „U hebt pen sterk geheugen, manheer,' „Mijnheer.... mijnheer de commis- zeide hij, het spijt mij, dat wij over- saris een misdaad.... een verschrikke- litterarische zaken keuvelden in den meer ge- lijke misdaad..^.” waarin wij het genoegen hadden, u te „Ja.... neen.... nog niet uitgevoerd... de gravin. Wij hebben haar in het leven fow”‘teltdë'flesch eenige oogenblïkkea ~1--a i i?.„ ,n gelaten. Het is de kolonel, dien wij heb- aan den mond. Koesnezow beloofde, den mondeen dolksteekver- ben gedood, en wij hebben hem zelfs m dat hij ons den volgenden m< volgens in het koffer.... neen in een stukken gesneden. U zult dat avontuur xou wekken, cü cü vc ‘-'-"I en in onze volgende roman kunnen lezen, blik, die de’ po’mëransflöch gold, sloot dan, de wacht om de aandacht af te trek- welke juist morgen wordt uitgegeven." hij het portier. Enfin seuls I Er was wel eemgen tijd voor noodig, Koesnezow 'had zich nauwelijks ver- voordat de goede mijngheer Balindart wijderd, of ik begon mijn nachtkwartier begrepen,” ---hun leven evenveel eerlijkheid bezaten den winterkonii Ik zal mij er mede bezig houden.... Ga als verbeeldingskracht in hun werken. zelven noemu M*" er Jf* gekomen, aangezien het bewegen, zich e'veneens ter'"ruste te”b? ihhp! hitwAïtir aam nawn haat> «t un -Uaa i-j té kunnen sluiten. Maar „broertje" scheen het nog met koud genoeg te zijn om ta gaan slapen. Hij deed zijn koffer weef open, nam er een groot rond brood ea een lang scherp mes uit en begön te eten. Inmiddels werd ik door moeheid over mand en sliep in.- Ik had misschien een uur geslapen. toen ik door eèn regelmatig herhaald gedreun wakker werd. Nog half slapend op en luisterde. Daar hoorde Eerst dacht ik, dat het het uur iar.g zou hij hun verfoeilijk geze’schap vinden Haat moederlijke meuwsgienghetd. zeer bescheiden overigens, drong de moeder op zekften dag ook eens door het raam te kijken maar achter de gordijnen. Verschrikkelijk De twee moorde naars. gek eed naar de laatste mode, lie pen aar ds overzijde der straat arm in irm or et .ottir. Wat zegge, we, zij liepen met, maar zij stonden techt tegenover het huis en ver toonden een veelzeggend gelaat tele grafie zonder draad gericht naar Vir ginie en Noemie voor het raam, die met evenveel levendigheid het gebarengesprek onderhielden. Wat een vernedering Virginie en Noer. ie hadden een verbond gesloten met de twee onverlaten, wier leven werd doot- gebracht, met het dooden van gravinnen en deze te doen verbranden in een oven Mevrouw Balindart wachtte zenuw achtig de komst van haar man af om hem deelgenoot te maken van hare vreeselijke ontdekking en hem niet minder voor te steller, dan hunne dochters op te sluiten. Een bezoek van haar vriendin, mevrouw Lecamus, deed haar een oogenblik den angst vergeten. „Beste vriendin, zeide deze zonder om* wegen, u zult nA - ermoeden, wat mij tot u voert II kr- uw beide doch ters ten huwe!-V vr *n!.... Ja alle twee in eensHe, n voor twee nette .ongelieden, var. goede familie met een tgin- aardig fortuin, en iv hoone toekomst; - ding beide zijn lettprki xffgen en schrijven niet opmerkte, dat zijn aandacht werke- samen romans, welk, .eer in den smaak vallen van het pjubliek. De een is aan mij met de lippen, veelmeer met de oogen, vriend zooveel als van zich zelf. Wilt voor Een dubbel huwelijk, dacht p-f.’1t meisjes en hen aan de twee schurken onttrekken. Zeker, u moet de twee can- didffen aanstonds voorstellen, heden avond nog. men. en ik verzonk zoo diep in gepeins. dat ik volstrekt niet lette op de richting, bolgcnheid, dat duidelijk tusschen de to- Jie ik nam en op den i/eg dien ik reeds nen van I 2 eensklaps ophield een klagend wijsje begon te zingen, zoo- die nauwelijks hoorbaar een Indisch di was en zij gaf lel«en*op gen; toen ik uit mijn droomcrijen ont- uitdruk- ling, dat ik den zijweg voorbij gereden De geheele familie Balindart verkeerde dien avond in spanning. Mevrouw Lecamys verscheen met haar twee beschermlingen. - Nauwelijks waren deze echter binnen En alle vier paar oogen hernamen in getreden of de vader en moeder uitten een k°or verschrikkelijken kreet. Zij waren „Hoe zullen wij elkander weerzien?" het, de moordenaars uit de coupé Virginie en Noemie echter schenen niet „Pariis.... allen uitstappen 1” verrast, waarschijnlijk waren zij gewaar- Mijnheer Balindart verbet haastig de schuwd door de telegrafie zonder draad, coupé. De jongelieden echter hielpen» Mijnheer Balindart wendde zich sta- kalm de talrijke pakjes uit de netten tig tot dectwee jongelieden en, de armen KoIam maS maomaaIt z4aw at_SJ S denkmg brengen op den wachter. Een voortgezet werd. -1 J-- -1*-1 „De commissaris waar is de de schuldige niet kunnen vervolgencommissaris vroeg mijnheer Balindart Mw b^ri^e ^’êtïtion.''VijI minuten ^n. „Daar, i „Daarboven links,' „„i een beschuldiging. mij een mengsel van patscnoel! en de „Zij moordenaars sprak de een onfrissche geur van koolsoep tegen wat mij met zulke oogen 1” voldoende de quahteit van mijn reisge- „Met zulke blanken zachte handen zelschap te kennen gaf. Het was werkelijk bij mij’op’.’Mijn hémd rHet"was’Geba«* geen gezelschap eerste klasse. Maar tk low, die zoo vreesel gaf de hoop met op. Ik had namelijk ge- te. Hij snorkte, om, zien dat mijn oude vnend Koesnezow, het buiten zoo moot helder was. met wien ik al dikwijls gereden had, ----- ook ditmaal den trein als hoofdconducteur .Als jurt'O i Die euenaeiingtn nsgonnen vrsenoon u» sum, uuim« wmuug een oegeieiuae. in rusiano waar ae noogere men denkt, ia e-.u Russischen juomwm dus niet hun eerste misdaad. Het waren van de stilste was van Parijs, - waren de posten bij het spoor nog niet alle door ju- coupé het raampjt te stuiten. Btj gebrek eind van hei compartiment. Deze aangename toestand werd plot seling, mist op het oogenblik dat de por tieren werden gerloten. vert roken dooi de aankoms' van twee jongelieden met aangenaam uiterlijk. die zich op de ledige plaafren 'vestigden, na beieeid hun reis- genoo’en te hebben gegroet. De trein zette zich zonder andere stoor nis in beweging. Toen men een uur later een tunnel door ging, onttrok mevrouw Balindart haar man onmeedoogenó aan zijn ms'igen slaap, en, haar mond aan zijn oor bren gende, fluisterde zij „Doe also! ik slaapt, en uustet he> gesprek af van deze twee tongelieden Het is verschrikkeliik Wij zijn in ge zelschap van twee moordenaars.” Een ijskoude rilling doorliep de leden van den armen Balindart I Instinct matig verwijderde hij zich eentgerma’c van hen en toen de tunnel eindigde, vervolgde hij, Op iiwa «vw w—s** maar wijde zijn geheele aandacht aan het onderhoud, dal zijn buren halfluid voer den. En hetgeen hij hoorde, was werke lijk vreeselijk „Welnu mijn waarde,” zei een der jonge mennen, „Men moet een besluit nemen. Wanneer wij de giavin gedooc zullen hebben, moeten wij ons ook van h« lijk ontboen. Zonder dat zou door de scherpzinnigheid van den kolonel alles spoedig ontdekt worden.” „Het lijk moet in e.k geval verdwijnen, antwoordde de ander. „Maar voordat wij weten hoe ons van haar lijk te ont doen. was hei wei goed, dat wij eerst beslisten op welke wijze wij de gravin zullen ombrengen Door dolksteken ol met vergif „Het vergif is een oud spel. De revol ver maakt ce veel leven. Irene zou het in haar kamer kunnen hooren. Neen, een prop om haar kreten te smoren en een steek met den priem >n.den rug.Wat Zegt ge van den pfiem „Goed, met de priem 1" „Dan zouden wij de goede vrouw in een koffer kunnen sluiten. „Te bekend I Hédaar b«h «k een idee „Zeg op.’ „Op twee pas van het kasteel staat de wachterswoning ter zijde van het huis is een oven. Wij zullen voor de misdaad op de gravin den dag kiezen, waarop men het brood zal bakken. Zoodra de oven gloeiend is, zullen wij een middel vinden om de wacht te verwijderen, en dan kun nen we daarin het0 lijk verbranden.” r ot „Uitstekend.... Dat zal tevens de ver- halen, waarbij bet gesprek der oogen uitstrekkend, riep hij dreigend: nieüwe’uitkomst De justitie zal dan den waren t-- Dat is voor, ons gewonnen ti;d.'_ p - f t a«^m XTea oponthoud. Buffet. De twee jongelieden stegen uit, steeds met dezelfde beleefdheid en denzeriden van het station, verklaarde een derde. aangenamen blik bij het passeeren der Hijgend bereikte, mijnheer Balindart toen't geval, en begon hartelijk te lachen, knipoogje"" meisjes. Zij rookten een sigarette en het hoofd der surveillance. „U hebt pen sterk geheugen, mynheer," vriend oroi namen een glas bier, juist zooals personen „Mijnheer.... mijnheer de commis- zeide hij, het spijt mij, dat wij over «nze conducteur, zouden doen, wier geweten volkomen ge- saris een misdaad.... een verschrikke- litterarische zaken keuvelden in den trein Daarna kwa rust was. Zij schenen zelfs nog meer ge- lijke misdaad....” i noegens te hebben. Was dat de vreugde over het middel, dat zij hadden gevonden, dwunèn. of had hunne opgeruimdheid den mond.... een dolksteek.. een andere oorzaak? i_ Lr „Deze twee jonge mannen zien er aar- ovenbang voor den kolonel dig uit,” fluisterde Noemie. dan, de wacht om de aandacht af te trek- welke juist morgen wordt uitgegeven.” hij het portier. Enfin seuls I „Vooral die blonde!" voegde Virginie ken.De twee moordenaars zijn daar Er was wel eemgen tijd voor noodig, Koesnezow had zich nauwelijks vet er'bij. verlaten juist het station voordat de i—tz U1 uc„uu ml.„ „Ik geef de voorkeur aan den bruine. „Goed, begrepen, antwoordde de overtuigd was, dat de twee candidaten in jn orde te maken. Ik wou Gabrielow, „Meisjes," sprak mijnheer Balindart, commissaris op medelijdenden toon. hun leven evenveel eerlijkheid bezaten den winterkoning, (zooals ik hem bij mij dié twee jongelieden zijn monsters." Ik zal mij er mede bezig houden.... Ga als verbeeldingskracht in hun werken. zelven noemde) door mijn voorbeeld De twee meisjes begrepen er niets van. gerust naar huis. E-— --- ---- uvwegcu, 4i<_u to nww w „Hebt jullie ze dan met gehoord? vroeg En terwijl mijnheer Balindart zich dubbel huwelijk een dezer dagen heeft geven, om, terwijl hij sliep, het raampje de vader f---p--1- -■ i__— „Neen, antwoordde Virginie, ik heb saris* tot den stationschef: een geworden en mijn slechte luim zoo goed als verdwenen. Als uitspanning besloot ik nu een rijtoertje te maken. De herbergier had een paard dat niet zoo heel slecht was. Ik besteeg het en bekommerde mij weinig om den regen, die onophoudelijk neerviel. _r Het was toen ^>ier uur, en ik rekende, boerin geleek, maakte de deur 2 2 zou .hebben, om 12— L. te gaan, mijne brieven op de post binnen te zien. Zij vroeg mij op tamelijk om Charles' butr.eur niet onaangenamer te maken, door hem te lang met het di ner te laten wachten. Met een regenjas om de schouders, de beenen in een paar vetleeren laarzen en ep den ouden knol gezeten, zag ik er ze ker heel eigenaardig uit, en hoewel verre van sierlijk, toch in overeenstemming met de modderige wegen en de van het he melwater druipende boomen. Ik schepte een zeker behagen in dit ritje. Van den vochtigen grond steeg een friesche geur op. het veld was groen en een dichter zou zich hebben laten bezie- len door het gekweel der vogels in de keken te hebben, en wierp mij toen de struiken in den omtrek, waardoor alleen deur voor den neus dicht. de stilte verbroken werd. Ik ben alles „Dat is beleefd!” bromde ik, terwijl ik behalve een dichter, maar door het ge- den kleinen tuin uitging, „ik kan wel zien, zicht van dit lagdachap in vereeniging dat Mathilde Owenson niet ver af is.” met de rustige en regelmatige beweging En dat kind! Ik hoorde weer schreeu- van het paard, raakte ik aan bet droo- wen, ik keerde mij om on ik zag een Zij verlaten juist het station „Goed, begrepen,” l sprak mijnheer Balindart, commissaris op medelijdenden toon. „iJLuaa mom «mama«aaa JL aa( M*a« aa mma/4a UsAwsr» hrxe/fAn C De"twee”meisjes begrepen er niets van. gerust naar huis....” --J’"- En t-^21 trotsch verwijderde, sprak de comnus-gvplaats gehad. -Ondanks alles bewaart echter de oude 'alleen waargenomen. „Het is opmerkelijk, hoeveel krank- rentenier in zijn hart nog altijd een zeke- „En ik ook.- verklaarde haar zuster, zuinigen er tegenwoordig reizen.... De ren spijtdat de gravin niet door hem ge- ëZou je de gendarmen niet waarschu- eerste uitwerksels der lente ongetwijfeld! red is geworden wen meende mevrouw Balindart. Ziedaar de zevende, dien ik sinds het be- „Er is geen tijd meer.... Er wordt gin dezer maand zie!.... En allen de- rieds gebeld.... Maar te Parijs zal ik zelfde meening zij gelooven overal het wel klaar spelen verklaarde mijnheer moordenaars te zien!.... De zucht ---naar kwelling.” Op een t__ 2__2__ .2-2 Mijnheer en mevrouw Balindart spra- Let jaar 1895 stapte ik te Divinsk in den ik het e I "1 aw - v/z wazalaZvZA v 411 Vwll swAöj Uklvp niets ata over de verschrikkelijke doorbrengen zou. Zooals ook wel te ver- door de behaaglijke kou in onzen coupé. AA««Maw tesi nsHrlAn DAnsr? m Ham mauiaa*.* <4a «aaJm «>aaa<sa_ begonin' êen’ notiueboekje te cijferen, trein. De” meisjes protesteerden echter lijk vol. Dad<_. - J- -1-- - ‘-—-.huldiging. j i naar binnen was geklommen. Ik slóeg haastig de oogen op en keek om mij heen, ----- „Verkoop de huid met voor ds beer voegde de ander erbij. geen gezelschap eerste klasse. Maar ik low, die zoo vreeselük bromde. Hij snorfc- .jaeboten is laat ons eerst bet werk af- „Blank, dat is mogelijk, maar zacht, gaf de hoop met op. Ik had namelijk ge- te. Hij snorkte, omdat of niettegenstaandg naken en daarna cijferen.” hoe weet gij dat vroeg de vader, die zien dat mijn oude vriend Koesnezow, het buiten zoo moot helder was. „Samen deelen, natuurlijk I” vond, dat de meisjes na haar terugkeer met wien ik al dikwijls gereden had, Eerst wou ik het raampje dicht doea. zoo vreemd handelden. ook ditmaal den trein als hoofdconducteur Maar het is niét zoo gemakkelnk aia Ofschoon de straat hunner woning een begeleidde. In Rusland waar de hoogere men denkt, ia e„a Russischen snoorwea* A Ja STAM J-HM WAM <Ia Ua« AM.AAA MAM A„*A« aHa J

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1924 | | pagina 8