ar. J EEN DOMME INVAL 1 Hl - ft” DE ROBIJN VAN HET HUIS en dje vaa - m u 2i L III Ik had gi j reed was, hem raad te IL Maar ik kon nok tot mijn avontuur van hedenmiddag en of het Willens cf onwilleni, men moest naar luqH/ „iiiaien 00 dit pead gezegd heelt, dat leféizierig] humeur op den 1de. J weimSvoeteangers en ik i zoudt beter doen aan :m te schrijven dat je Op van je de veer/tr tick neer „Nege uur I H< Margaretha opende met haar sleutel zie als een dievcgg< „Ik. moet beker niet mei opzet „Wacht F u eenige oogenblikken in een diep naden' ken verzonken was.... idéé.... Gij zult uw portefeuille terug hebben Och, och, wet ben ik toch slim 1” ons een om cent wij zijn, en dat hier slechts een misver- ik gisteren uit Straatsburg heb gekregen -u i-o„ ik zal er een flesch wijn bijwoegen, en gij zult met uw zuster een goed avondmaal en ik zie er nog zeer goed uit.” „Ik neem dat woord terug n zeide de commissaris beleefd, men?’’ „Mijn man.” antwoordde terstond de lette mijn wandeling ea mijn gepeins •o te worden. Zoo ngename stemming i Zwitsersche huisje neergelaten en om Ongeveer twee weken vóór het huwe lijk, besloot de familie Muller naar de opera te gaan. Mevrouw had juist deze schouwburg gekozen, omdat haar man een andere had voorgesteld, en haar doch ter weer een anderen. Jochem moest natuurlijk mee. Hem was zelfs opgedragen een benedenloge te gaan bespreken. Hij kw.m zoo zegepralend met de biljetten terug, alsof hij weet met wat ge daan had. Mijnheer Muller borg ze zorg vuldig in zijn portefeuille, en ging toen naar de stad om boodschappen te doen. Toen hij terugkeerde waren zijn vrouw en Thérèse verdiept in het uitzoeken van voort, tonder gestoori kwam ik in een onaan voor de deur van bet z aan. Alle gordijnen waren te oordeelen naar de diepe rust, die de woning heerschte, stonden de bewo ners niet erg vroeg op. zooals de Oos terlingen. waarvan sij de gewoonten na bootsten. Ik zette mijn wandeling voort in de richting, die ik den vorigen dag ingesla gen had. Nauwelijks wee ik het huis een honderd pas voorbij of ik zag in een kromming van den weg een gesloten rij tuig verschijnen. Tot mijn niet geringe „Ja, waarde mevrouw, i mij zeer bedroefd, u zoover' Hier is de dringende brief, waarin hij mij verzoekt de personen die bij de con- tróle het biljet van loge 29 zullen vertoo- aagd ben. „Mijn dienstmaagd hernam de stem, u.ji-k „mijn verdiepingen van een hij wel gelijk had. zich af te vragi J-* Lu 1. vleien, dat de oplossing van het raadsel zoo gemakkelijk zou r1— -1 lijk de zwijgend* dansend het salon weer binnen. „r mijn portefeuilleZij was achter de booswichten heeft doen arresteeren, en canapé gevallen, terwijl ik mij verkleed- die oorzaak is dat men mij 2 maal oudje „Ben je gek geworden 1” vroeg Mevr Muller streng. „Je behoeft er waarlijk niet zoo trotsch op te zijn. Is dat een plaats voor eau portefeuille, achter een canapé t" „Kom, kom, schatje, ik heb haar nu immers. Je zult van avond naar de opera gaan-- --- betuigingen.... Ie dien goeden Jochei portefeuille teruggevonden is en dat hij vanavond in de loge 29 bij ons kan ko men." „Dadelijk snoes F Des avonds kwam de familie Muller, mijnheer vergenoegd als een man, die zijne portefeuille teruggevonden heeft, tuum, en Thérése allerliefst in haar wit leenen, alvorens ons naar het parket te voegde Margaretha er bij", terwijl zij een het en ellende omgekomen zijn.. Bchtw a - a a_ weet niet ik of goed handel er gebruik en maar op mijn leeftijd er bedeesd tusschen ia. ,T „Geen maren. Ik heb gezegd tik wil, en het zwakke schijnsel niet toeliet, de om- wanneer ik dat gezegd heb, wil ik 1”.... ringend v „Ben jij het, goede Margaretha I" sprak uit den hoek der kamer een bevende lang rondt 'en. en keek over den schouder Charles naar de portretten, die bij on- dersocht Ik sag echter wel. dat zij vol strekt niet dacht bij bet hetgeen zij deed, Haar gelaat, dat tot nu toe zeer bleek niet begrijpen boe het in gezin had, werd vuurrood en in baar 1--J-- 1 oogen schitterde een koortsachtige gloed nu het vijfde,” riep Charles plot- teliag alt Npg een oogenblik. nog een enkel aarzelde zij. 'toen drukte zij op pende de doos en zette ze voor Hij keek er even in. ea toen, zonder ta beven of iets te zeggen, keek hij de jonge vrouw aan. Mathilde was waarschijnlijk op deze beyeging verdacht geweest, want half in haar stoel uitgestrekt, hield zij het gelaat geheel in de schaduw De blik en de beweging van Gaunt drukte iets zoó zonderlings uit, dat de meest onverschillige toeschouwer er door getroffen zou zijn; ik stond dan ook ter stond op en over zijn schouder heen ziende, riep Ik uit, terwijl ik van verba- ziag een stap achteruit liep: „Cecilia!" net portret dat juffrouw Owenson voor Charles had neergezet, stelde een zeer jonge vrouw voor, een Nonna van een buitengewone schoonheid, maar het gelaat zoo treffend op de kleibe Cecilia lijkend, dat men bet voor een portret van haar gehouden zou hebben, waarop zij door een gril van den schilder eenige ja- ren ouder was voorgesteld. „Welk een wonderlijke gelijkenis.” riep ik uit, terwijl ik dit mooie gelaat beschouwde. „Heeft bet u nooit getrof fen?" vroeg ik, terwijl ik mij tot juffrouw Owenson wendde. Zij richtte zich half op ea 't scheen mij toe, dat zij zich in moest spannen, om mij bedaard te kunnen antwoorden. „Den eersten keer dat ik Cecilia zag. kwam haar gelaat mij bekend voor; maar gisteren eerst, toen ik eenige oud»W- inneringen doorzocht, kwam dit portret mij bij toeval in handen en ik herinnerde mij terstond het kindGaunt staarde het beste bewijs nog steeds zwijgend op bet portret Hij ven. 2 fronste de wenkbrauwen en ik zag. dat hij stoutweg. „Dan. goeden avond." sprak zij koet „Adieu," antwoordde Gaunt. „Wie is zij? Wie kan zij zijn?" riep Gaunt uit. terwijl wij langzaam arm in arm den weg naar de herberg volgden „Heb je haar goed bespied? Ik zou wil- l andere “'l '7 b”onder* „Kunt u raden, waar ik vandal Indische hedoejing dit portret tn handen gegeven vroeg Mathilde, terwijl zij hoed v Owen- h<cft tel afdeed en bij het vuur tegel „Zeker," antwoordde Ik, „maar deze plaats nam. r bedoeling kan jij alleen raden." Ik weet niet, of Charles in mijn woor- toormgeu den de toespeling bemerkte, dat ik ge- dicht gedaan werd," antwoordde ik i lJ i- -i- iij niets uit, dan zoo onnoozel mogelijk de renten te verteren, van de kapitalen die zijn ouders hem hadden nagelaten. André Holst daarentegen was een knap en "langzaam schrander jongmensch en een zeer gezien ambtenaar aan het ministerie van Bin- nenlandsche Zaken. Hij had een schoons toekomst en was ernstig verliefd op zijn nicht. Deze verschillende hoedanigheden had den echter geen genade kunnen vinden in de oogen van Mevr. Muller, en het huwelijk met Jochem was besloten, tot groote teleu-stelling van Mijnheer Mul ler, de beste maar ook de meest toegeven- de man der wereld, en tot groote wan hoop van Thérèse, die de hoedanigheden van haar knapjaet? neef zeer goed wist te waardeert n. Maar o, gij jonge dochters, wanneer men u ooit tegen uw zin mocht willen uithuwelijken, wanhoopt dan niet vóór de u opgedrongen bruidegom, een Jo chem Mist is, vindt gij nog altijd wel uit komst met de hulp van den God der ver liefden. het kon er Goede hemel I als men oud wordt, bexit kon er nog door, als er nog op een nieuw- zult ge mij niet meer verütao. nietenuu^l „y -t.mu- jaars-fooi t] e te rekenen viel.... maar, u l'*" It* 1 nen, aan te houden, daar dit biljet zich ja wel 1 men kan mij zelfs ternauwernood bevond in de portefeuille, die aan zijn mijn briefport betalen." lijk* wae hij vertrokken, om toekomstigen schoonvader ontstolen is De oude vrouw hoorde deze laatste kamer té gaan was, om aan de geworden. woorden* niet, want vlug had zij de zes vrouw van Vatteville. „Luister 1 verdiepingen van een t-*~ --u a-- 5^* *■**•- lérése, je zult welks steilheid de personen, die hem rechterzijde zult gij den. Ik trek voor den eersten keer beklommen, met vinden, dat mijn brii gehecht raakte, kleine gehei- vertelde, dat Mathilde Owenton zich ge ile zij voor hem trachtte te ver- dwongen ziet, tegen haar zin. haar toe vlucht te nemen, tot het geheimzinnige?" „Met well- doel?" In plaats van op de blijk- woorden, wierp Ma een blik toe. die duidelijk zeide: „Gij vergist u, als u i'1.. 2_. Z vangen laat," toen zette zij zich in 'n be vallige houding in haar armstoel en be zon met haar gouden horlogeketting Ie spelen. „£n als nu eene." zeide zij. geheim voor mij F voegds ds uitmuntaadz vrouw er bij op een toon, waarin een Uafa vet wijt doorstraalde. „Ja, waarde Margaretha. een geheim voor u.... maar ge zult het nog avond weten.... Luister: het wat ge voor me hebt aangenomen. ‘ge laten varen.Ik kan niet meer buiten u bent u.. Weet ge wel, dat ik vier en achtig iaat oud ben.. Die afwezigheid van een ganschen dag kan ik niet meer verdragen. Wanneer ik u niet bij me zie, maak ik mij Jochem," riep mevrouw Muller, zoo brutaal om, even- „Ik denk daar ten in den schouwburg als hij ons is gaan opzc„ komen, die booswichten,” zeide een 29 gevraagd heeft,..." „Wel, dan zal men hem ook gearres- teerd hebben.... I*- -*- Na het drietal goed opgenomen te heb- de commissarisen zet hem voor een gevaar waren, haastte zich de getrouwe 2 2 i er paar jaar in de gevangenisHij ver- dienstmaagd, de tafel te dekken, teneinde niet boos tlit, behalve die oude/ dient het door op zulk een idéé te komen eenige afleiding aan die pijnlijke gedachten dend.*./jTk ben pas 51 jaar mijnheer, had heeft....” fen. I. -„Maar kom I laten we ons niet langer op mevrouw,” houden uwe na- den arm...." „Maar Tante...." De plaatsen voor de opera I En ik die mij gij met een portefeuille gestolen hebt zooveel van dezen avond had voorgesteld. Die portefeuille bevatte 3 400 gulden je hebt het met opzet gedaan, om mij te en het biljet van loge 29 voor de opera dwarsboomen.” f.-a—j n.; a.. „Ik verzeker je dat ik mijn portefeuille gij hebt de portefeuille.” verloren heb/ „Wel natuurlijk hebben wij ze, want zij zei Jochem, die gedurende was achter de canapé gevallen.” ‘-i-1-*— -- “ti diep naden- De commissaris zette groote oogen op, „Ik heb een daar begreep hn mets van. „Dat alles zal zich wei ophelderen voor Laat mij maar begaanden rechter van instructie,” zeide hij. 1 t'1 _2_ uk ben verplicht u naar het parket te zen- Hij zette zijn hoed op en verwijderde den. U kan niet anders handelen, met hei zich zonder iets meer te zeggen, terwijl oog op de ingediende klacht van mijnheer Mijnheer Muller hem van terzijde aan- Jochem Mist.” keek met een blik, alsof hij slechts een „Jochem Mist wat heeft die er mede te zeer beperkt vertrouwen had in de ver- maken V' nufage invallen van zijn toekomstigen schoonzoon. Cecilia betrof? ‘_i oogenblikken zweeg hij en fronste de wenkbrauwen. Naar de uitdrukken zijner trekken te oordeelen, zat mijn vriend zoo in «erlc- bergen, genheid, dat hij zelf niet wist wat hij doen zou. Eindelijk sloeg hij de oogen op.. „De gelijkenis is zoo treffend," zprak hij op langzatnen toon, of hij elk woord zorgzuldig bedacht, „dat er absoluut geen twijfel aaa de verwantich.p be staat. Kunt u zich de persoon herinneren, .die u dit portret gegeven heeft en weet n ook, hoe het in haar bezit is geko men?" Voor mij, die mijn vriend kende, waren deze beide vragen duidelijke bewijzen voor zijn verlegenheid. Als juffrouw Owenson een behendige ondervraagster WUS dan was ik er van overtuigd, dat zfj (lom alles zou laten zeggen, wat rij weten wilde. Zij dacht eenige oogenblikken na en streek met de hand langs het voorhoofd '„Ik had toen de gewoonte portretten te verzamelen," zeide zij, „dat was een manie van mii. Ik heb bet misschien ont vangen van den een, of anderen kramer t( Calcutta, waar ik in 1860 en 1861 woonde. Staat er een datum op bot por tret?" Chvlea keerde driftig het portret om. en onderzocht het nauwkeurig. Mathilde keek hem nog altijd met onrustige blik- Iran iin, „Neen," antwoordde hij. het eensklaps neerleggend; er staat geen datum op. Hflrevis taseehen dit portret en uw nicht- Er Ik zal een klacht indianen bij den minis- VATTEVILLE ter van Justitiebij den gemeenteraad v - - en bij de Kamer van Koophandel.” Het sloeg negen uur des avonds op de „Neem mij niet kwalijk mevrouw, maar kerk te Besan^on, toen een vrouw van al wa» daar zegt, bewr-noo niat dat bijna vijftig jar-geu leeftijd, in een groven van Ie," waagde Mathilde thans mot meer stoutmoedigheid, terwijl zij bizonder na druk legde op het woord nichtje. „Ja,” antwoordde Gaunt, „maar ik kan i uw handen ge komen is en dan nog wel in 't Oosten!" „U herkent het dus als bot portret eener bloedverwante?" vroeg Mathilde op levendigen toon „Neen," antwoordde hij droogjes. „Ik zie er alleen een buitengewone gelijkenis in met Cecdia, zoo verrassend zelfs, dat ik u een groote gunst zou willen vragen, als ik durfde „Het u geven!" Zij trok het naar zich toe ea sloot zorgvuldig de doos, terwijl zij eea ontkennend teeken met het hoofd maakte. Het mooiste van mijn heele ver zameling! Mijnheer Gaunt, nu vraagt u te veel van mij „Dat dacht ik wel." antwoordde Char les op veelbeteekenenden toon. Hij stond op. „Mare, weet je, dat het elf uur is?" zeide hij mij. Juffrouw Owenson. die nog steeds half in haar stoel uitgestrekt lag, scheen er volstrekt niet op te letten, dat wij ons gereed maakten om te vertrekken, en tij vestigde haar donkere, schitterende oogen op Gaunt. Charles wachtte met af gewend hoofd, tot ik mijn hoed en Hand schoenen gevonden had; in plaats van toen naar de dame toe te gaan en haar als gewoonlijk. de band te drukken, ver genoegde hij ér zich mee. haar eenvou dig van de plaats waar hij stond, te groeten. Mathilde stond op en zich trotsch in haar volle lengte oprichtend, stak zij hem de band toe. „Mijnheer Gaunt." riep rzij en Charles kon niet nalaten zieb om te keeren en nog even terug te komen, „moet dit por tret de prijs van uw beleefdheid zijn?" I „Neen, zeker niet," antwoordde hij, Kaar hand grijpend." „Van uwe vriendschap dan!" „Als u mij dat portret ga{, zou u mij "i van uw vriendschap gc- dat ik verlangen kan," antwoordde mantel gewikkeld, en met een korfje aan den arm, aan de deur van het huis no. 2 in de St. Vtncenttusstraat aanklopte, die op dit tijdstip, door het schrikbewind- de straat der vrijheid genoemd werd. De deur werd geopend. „Zoo. Margaretha T” zeide de op ontevreden toon „gelukkig I bewoners zijn sedert lang te huis de laatste, en.../ „Het is mijn schuld met, dat verzeker ik u, mijn goede heer Thiebaut,” hernam de bejaarde vrouw op zeer welwiUenden ongerust en word ik bedroefd.. Ik ben toon „maar ik heb nauwelijks mijn dag- somtijds angstig., dat brengt de ouderdo» werk geëindigd, en wanneer het werk mede.. En dan, zoudt ge het geloovea, zulks vereisentbegin ik te weenen.. Ja. als een kind.. „Dat is alles zeer goedhet kon er Goede hemel I als men oud wordt, bezit nog door,voegde hij er zachter bij, „het men kracht, noch moed Daarom ïk' e&ch hetT; ik iril h^^ „Maar, wat zullen wij dan aanvangen 1" Dsvunu in uc porwicuiuc, ais aan zijn mijn oncipon oetaien. hernam de goede Margaretha. Nauwelijks wae hij vertrokken, om toekomstigen schoonvader ontstolen is De oude vrouw hoorde deze laatste „Dat is juist mijn geheim,” zeide m*> naar zijn kamer té gaan was, om aan de geworden. woorden* niet, want vlug had zij de zes vrouw van Vatteville. „Luister 1 neem uitbarstingen van den echtelijken toorn „Heeft hij dat gedaan, dat monster,” verdiepingen van een trap achter zich, den sleutel dezer kast, in een holte aan as te ontkomen of hij kwam lachend en nep mevrouw Muller. „Thérése, je zult welks steilheid de personen, die hem rechterzijde zult gij mijn groen kistje - -nooit mevrouw Mist worden. Ik trek voor den eersten keer beklommen, met vinden, dat mijn brieven ea de papieren Ik heb ze.... ik heb ze.... Ik heb mijne handen af van den rekel die ons als duizeling zou bevangen hebben. mijner familie bevat op den bodem ten uur,” herhaalde zij, „negen van het kistje is een mahoniehouten doe»* loe ongerust zal zij zijn I” je breng het mij.” genoemd heeft.” Margaretha opende met haar sleutel „Daar is hst,” zeide Margaretha, teal „Maar lieve,” bracht mijnheer Muller de deur eener ellendige zolderkamer, haar met een verbaasd gelsat overhandi* De abdis zag een oogenblik het dooajs gelaat had een uitdrukking' van strenge J traan over haai wangen te zien vloeien volk. Sommige beweerden dat het vermoord hadden en dat de po niet een ie portefeuil t 1 van hedenavond. Gij vertoont dit biljet, dus iaau en men kon rien, dat elk r moeite kostte l," vervolgde zij op denzclfden zeer zonderling mogclijk o een verklaring van te geven, zonder dat u nog vreemder toeschijnt?" „Ik geloof het niet," antwoordde ik nog altijd zeer kalm, „wanl ik weet, dat Ma- thild Owenson er van houdt zich met „En wat zou u er van zeggen, als ik u al zoo vroeg aan toch zeker wilde. Jochem Mist was leelijk en dom, et zooveel te dommer, omdat hij meende buitenlucht," da’ hij zeer .chrander was. Hij voerde mi. om. dag en toch werkdag twaalf uren lang. Op het oogen- uiri.-.-ij mjjn •- -j- id< haast bij was ik heb haar moeten ge- het bijzijn van een bruidje, zoo lief als Nauwelijks was Mijnheer Muller bin nengekomen, of hij slaakte een kreet, die __J opspringen. „Hemelsche goedheid I Ik heb mijn portefeuille verloren F nep hij en door- ------ zenuwachtig en tevergeefs zijn „Je portefeuille 1” riep Mevr. Muller met scherjie stem, „en wat was er in „Drie i vierhonderd gulden.” „Drie vierhonderd gulden I van het huwelijk t rjot nel mogen)».... Dat is juist weer iets voor uMen 8c'r zijn, om zich zoo zijn porte- „Ik heb je toch gezegd dat ik ze ver- u.i, 2 -ft een eerlijk rnensch ze wel....” „En ik zeg je dat ze je ontstolen is, en Jt er geen eerlijke menschen meer zijn." „Enfin gestolen of verloren, ik heb - en buiten het geld, zat het biljet voor loge 29 er in.” „O, dat mankeerde er nog maar aan.» waarop een nachtlichtje brandde, waarvan gende. ringende voorwerpen te onderscheiden, aan zonder een woord"te spreken. Hatr r»sft a. .a_ een bevende waardigheid. Margaretha geloofde een J Thérése was lang zoo dom niet als haar en zwakke stem. t2. 2.’._ an.... Geef mij maar een zoen 1” verloofde. Zij vondt dit een zunstige ge- „Ja, waarde mevrouw, ja, het heeft zij zag haar het doêeje aaa haar lippaa Ik houd niet van die ontijdige liefdes legenheid, om, eenmaal van Jochem ver- mij zeer bedroefd, u zooveel ongerustheid drukken, en het met heiligen eerbied lost, haar wenschen van een andere zijde veroorzaakt te hebben. Mejuffrouw Le- kussen. te verwezenlijken. Zij ging naar den com- breton, de schoone koopvrouw, is zoo „Ik had gezworen, missaris en zeide lachend „Mijnheer, werkzaam dat zij altijd den dag harer nimmer van te ontd is die geschieden.... God ie?” zeide zij, ju oen, maar het moat wfl het/ Margaretha, naast haar staande, wacht» uckcimcu vnu mcu, «r una, wddiujj mijn wen upvuuwuCj ie va woordde de commissaris galant» „maar bracht zij mij een ander werk, waar groote neel. toch...." haast bij was; ik heb haar moeten ge- Dt r „Dank u.... Met het oog op dien twij- hoorzamen en ditmaal heeft zij mij voor gevoerd mevrouw trotsch in haar rood fluweel kos- fel, kunt gij ons wel een kort uitstel ver- mijn inschikkelijkheid goed beloond,” tig me tuum, en Thérése allerliefst in haar wit leenen, alvorens ons naar het parket te voegde Margaretha er bij, terwijl zij een het japonnetje, bij het contrólehek daar zenden.... Ik geloof dat alles opgehelderd tevreden blik op de mand wierp, die zij begaan., vertoonde nijnheer zijn biljetten. zal wordenZoudt gij ons weer in op de tafel had neergezet.„Daar,” zeide zij uitstéken „A ha F tu de contróleur op zonder- vrijheid stellen, wanneer een geloofwaar- mij op haar bevalligsu wijze, „daar hebt lingen toon.... „Loge 29 hierheen ala’t dig persoon hier komt bevestigen wie gij een stuk van die heerlijke taart, die u belieft, en luid riep hij t „Loge 29.” - J-* --1------- t: u J- stond, werd onmiddellijk omsmgc twee barsch uitziende heeren en twee agenten van politie, een der maanen. niet erg slim «an jelui om gebruik te maken van dit biljet” „Hé wat a er Mijne heeren, wat moet dat beduidet?” stamelde Muller.... „Ik ben een eerlijk man.... Muller.... Theodoras MullerHoogstraat „Al goed, al goed,” antwoordde de agent„Vertel uw mooie pra**1- aan den commissaris.Ge zien of hij ei mee inloopt." „Naar den commissaris IMaar „«.uuui w man, ik hci> met den commissaris niets ren naar dat café, w< te maken.... Muller.... TLI-I- Muller.... Hoogstraat.” „Kijk, daar worden dieven opgepakt F riep een stem uit de menigte. „Dievennep mevr. Muller, rood van kwaadUid, „Gij zijt zelf dieven „Vooruit!” beval een „maak je toestand maar niet erger, oudje!' I Af tn i'nnl ff' Ik zal mij wel wachten kwaad te spre ken van Mevrouw Muller ‘t Is mijn ge woonte met mijn evenmenschen te be praten, vooral niet wanneer cue tot de schoone sekse behooren, aan welke wij allen, wie wij ook zijn, zoovele aangename uren verschuldigd zijn en nog zullen zijn.' Maar een onbetwist enal Re meen be kend feit bevestigen is geen kwaadspre- ken. leder die het geluk had Mevr. Mul- verwondering herkende ik op den bok Ier te ontmoeten, werd aanstonds ge» den Indiscben bediende van juffrouw troffen door haar onaangenaam en heersch- Owenson. Bovenop het rijtuig lag een zuchtig karakter Man behoefde slecht* kleine koffer en binnen in meende ik de tets te willen, op'dat Mevr MullerOluist gedaante eener vrouw te onderscheiden het tegenovergestelde wilde, en aan dt die zooveel mogelijk achter in bet rijtuig haren haar wil opdrong, met een wils- gedoken zat. kracht, waarbij de heerschzucht van dt Ik keerde mij om. zonder dat Ik moeite negerkomngin van Midden-Afnka ver deed, om mijne nieuwsgierigheid te ver- geleken, zachtmoedigheid wat. bergen en volgde het voertuig met de .Wij gaan hier echter met verder op oogen. tot bet voor de deur van hot door, ’t Ligt met in onze bedoeling een Zwitsersche huisje stil hield De Indiër levensgroot portret van Mevr. Muller klom van den bok en hielp de dame uit- te geven. Wij hebben dit uitmuntend stijgen. In deze gestalte, al was zij ook in kenmerk van haar bemmlijk karakter een mantel gehuld, en deze bevallige alleen aangetoond, om te verklaren waar- houding kon men zich niet vergissen Ik om haar dochter Thérèse, een bekoorlijke weet niet, of juffrouw Owenson mij uit blondine, op het punt was met Mijnheer het rijtuig bemerkt had. maar soodra zij lochem Mist wat een leelijke naam uitgestapt was. keerde zij zich naar mij, te huwen, hoewel zij oneindig veel liever deed eenige schreden en stak mij de hand de vrouw van haar neef. André Holst, toe. zou zijn geworden. De heerschzuchtige „Hoe komt het, dat u al zoo vroeg aan had het zoó beslist, juist omdat Thérèse, 't wandelen bent?" riep zij mij toe; dit ondersteund door haar vader, het anders onaangename weer beeft u l1. niet tot een wandeling kunnen verleiden." „Ik heb een slechten nacht gehad en ik gevoelde behoefte aan III2 antwoordde ik; „uw kleur bewijst dat u niet dezelfde reden had als ik, zoo vroeg op pad te gaan." „Neen, ik heb zeer goed geslapen." Onder het spreken ging zij naar haar woning, en zeide eensklaps te gen mij: „Kom binnen, het toeval heeft gunstige gclegenh. id verschaft, rustig samen te praten." Ik volgde haar in haar woning en ver heugde er mij over, dat ons gesprek bij een flink vuur gevoerd zou worden, dat in hetzelfde boudoir brandde, waar wij den vorigen avond gesoupeerd hadden raden, waar ik vandaan kom?" I en man- bij het vuur tegeijpver mij antwoordde ik. „maar deze plaats „U komt misschien van waar mij gisteren de deur voor den geven, als hij mij kal men toon portret, met zijn vertrouwen wilde vereeren, maar Mathilde hij antwoordde kortaf „Jawel, ik bej Wij’ vervolge leunde zwaar de, <- éroning. i neus op gij het stadhuis hebt verlaten. Wanneer „Goed geraden, want zoo is het," ant woordde zij op een toon, die klonk, alsof goed." zij mij de volle waarheid wilde vertellen. weg. Charles „,k vjiBjoed,"---i-j- -- ion. „dat mijn gedrag van gisteren u heeft toegeschenen; zou zijn er u dezen morgen nog vreemder toeschijnt?" Wat zou hij antwoorden op deze op- Mathilde gevolg moest geven, of wel naar altijd zeer kalm, „wanl ik weet, dat Ma- 2 thilde Owenson er van L__2i die mij gebood om hem mede te deelen, geheimen te omringen." dc roam m^ laatste sieraad l mij op aardas het dierbaarste ia I.. Het waa don Juan van Vatteville, mijn oudoom en een da» edelste aartsbisschoppen van Besaneon, die hem uit het Oosten medebracht, ea toen Lodewijk XIV, om eenige diensten van mijn geslacht te beloonen, de abdij van Vatteville opgericht had, versierde hij met dezen steen het kraia der aerate abdis, mijn bloedverwant.. Nu zult gij begrijpen, hoeveel waarde ik aan dit kleinood hecht." „Ik weet den prija niet,” oing zij voort, dien hij in den handel heeftniettegen staande de moeilijke tijden, waarin wü leven, zal hij ons wel zooveel opbrengen, om eenigen tijd in onze behoeften te kunnen voorzien. Ware ik alleen geweest, dan had ik liever gebedeld of geetorvea,. dan aan dezen heiligen schat te raken maar gij lijdt, Margaretha 1 gij lijdt dooe mij.en vjior mij., indien ik langer van uw verknochtheid misbruik maakte, zou ik mii tot een vurige zelfzucht verlagen God neeft mij ingegeven, wat ik doen moestHij wil misschien, dat ik boete doe voor een hoogmoedig gevoel, dat Hii afkeurt I Ik zal trachten een weinig goud voor dit edelgesteente te verkrijgen. Gij kent den ouden vader Simon niet tegenstaande zijn nederig uiterlijk en zijn nederig leven, weet ik dat hij zeer rijk b en ofschoon zeer gierig, ia hij goed, en bewijst hii gaarne iemand zijn diensten, als hij maar, al is het ook een kleinigheid, op iets verdienen kan.” Den volgenden dag, begaf zich de abdis, door Margaretha vergezeld, naar lader Simon. „Mijnheer zeide zij hem, „ik weet, dat gij die klas van menschen, waartoe z|c behoor, niet ongenegen zijt, en dA gij niet in staat zijt een geheim te verra den, want gij hebt verscheidene personen, die mijn vrienden waren, groote diensten »cn is oen ae aoais van vanevuz* die vogelvrij verklaard ia en vervolgd André geef uwe aanstaande zeer prachtig de wijn en de taart der valschén "naam? ik"*b^t*'v^st^rt'*niMi raad van uithet was dus een klein feest mijnér dienstmaagd, zou ik van hongee móeder- van" Thérése, mijn man heet Ik wil het zoo.... Ea jë weet wanneer ik haar maaltijden in’ het huis, waar zij bezit ïk óóg een-hu"pmiddel?sl^ts7fa KA.atl*. .1» massw/xssvd wit tlr.** we.rkf* »n Ha dam* lUtama-tlj_i M. H. Adelaide van Vatteville at alleen, en zegt u eens eerlijk, vindt ge dat ik er uit- werksters te kort vindt. _2L-ivegge?" i Ik.moet bekennen van neen, ant- blik, waarop ik r- die toch.. H werk opvouwde, te vol angst de ontknooping van dit too* De abdis ojpendc de doos, die mot zijde J was haar hand trilde zenuwach tig men zou gezegd hebben dat zij 0» punt stond een heiligschennis te Zij nam er een robijn uit vm uitstekende schoonheid. „Ziet ge dezen kostbaren steen F* zij tot Margdretha,Jiij ia de- u belieft, m luid nep hij i „Loge 29.” wij zijn, en dat hier slechts een misver- ik gisteren uit Straatsburg heb gekregen ner voorvaderen 1 hij is *t I Het dnetil dat nu buiten het gedrang stand bestaat ik zal er een flesch wijn bijwoegen, en gij mijner kroon 1. and, werd onmiddellijk omsingeld door „Zeer zeker.” zult met uw zuster een goed avondmaal „Goed I En gij mama, belooft gij mijne hebben.... Gij weet, dat zij u daarvoor hand te schenken aan den redder die ons houdt,” voegde Margaretha er bij, „en „We hebban jelui, beste jongens,” zei uit dezen afschuwelijken toestand zal ver- voor uw veiligheid, laat ik die dwaling Wel waarachtig *t is lossen?” welgevallen; maar men moet de zaak „Dat zweer ik in tegenwoordigheid van niet op den keper beschouwen, want gij de justitie.” hebt zulk een adellijkjvoorkomen, en zulke „Mijnheer de commissaris, kent gij voorname manieren..Bn ik, ja, men soms mijnheer André Holst, ambtenaar ziet al dadelijk, dat ik slechts uw dienst- aan bet ministerie van Binnrnlandsche maagd ben.” Zaken „Mijn dienstmaagd I” hernam de stem, wooraae ae „Ik ken hem zeer goed. Hij komt eiken nog in de schaduw verborgen, „mijn raatjes maar avond in Hollandais zijn glaasje bier drin- dienstmaagd I wanneer ik zie dat, in Ij zult wel ken, en als de dienst het toelaat, ga ik er plaats van loon te ontvangen, gij voor ook heen.” mij werkt, om mij te voeden wanneer gij „Zoudt gij dan even willen telefonee- mij met de teederste zorgen omringt, 2'aa^ hij zeker op dit arme Margaretha 1 wanneer gij, niettegen- Théodorus uur wel wezen zal, en hem vragen onmia staande uw gevorderden leeftijd en uw dellijk op uw bureau te komen gewoonte, een vermoeiend en pijnlijk „Het zal gebeuren mejuffrouw.” dagwerk op u hebt genomen. Neen, gij yy zijt mijn zuster en ik ben er trotsch op. Uw adel is grooter dan de mijne. Op Twintig minuten daarna kwam André dezen duisteren zolder gebannen ten ge- der agenten, Holst. Deze tijd was voldoende geweest volge der staatkundige gebeurtenissen, erger, oudje!” om den commissaris de geschieaënis te die mij noch fortuin, noch een schuil- "“Oudj’ê I JJeen maar dat was te veel 1” doen begrijpen. plaats hebben gelaten, ben ik u alles ver- „Lieve hemel," mijn waarde vriend, schuldigd, en het heeft slechts aan mij IV. zeide de commissaris, „wacht u om met gelegen, om mij gelijk eertijds voor de u naar de ojxra te gaan.... Wanneer gij adellijke abdis van Vatteville te houden. Willens cf onwillens, men moest naar u haast, komt gij nog juist bijtijds voor het en zoo groot zijn uw zorgen steeds voor den commissaris gaan, onder de meer of nastuk. Ik zal u zelf vergezellen, om zoo- mij geweest....” minder zachtmoedige uitlatingen van het veel mogelijk te herstellen een misslag, Aldus sprekende had de oude dame I een die naar ik hoop, de familie Muller zal zich in haar armstoel opgerichtzij had troepje misdadigers was die verscheidene vergeven." de zwarte kap opgeslagen, die haar schoon personen vermoord hadden en dat de po- ,?t Is alles de schuld van dien gekken voorhoofd, dat nog vrij van rimpels was, Utie hen reeds lang zocht. Jochem," riep mevrouw Muller. bedekte, en haar oog schitterde met een En zij rijn nog zoo brutaal om, even- „Ik denk aaar zoo,” zeide Théréseoo?enblikkelijken glans zij reikte Marga- als’ eerlijlu menschen in den schouwburg ais hij ons ts gaan opzoeken en naar loge retha de handl’die deze met vervoering te komen, die booswichten,” zeide een 29 gevraagd heeft...." aan haar lippéthdrukte.... dikke dame die voor 't plaatsbureau stond. „Wel, dan zal men hem ook gearres- Daar echter die oogenblikken van ont- ston(j_ teerd hebbenHoudt hem, mijnheer boezeming voor de oude dame niet zonder Na het drietal goed opgenotnen te heb- de commissaris.... en zet hem voor een gevaar waren, haastte zich de getrouwe ben zeide de commissaris „Zij rien er paar jaar in de gevangenis.Hij ver- dienstmaagd, de tafel te dekken, teneinde niet boos uit, behalve die oude.” -r ---- - r_,- „Die oude I” nep mevr. Muller woe- Hij die anders nooit een inval ge- en smartelijke herinneringen te verschaf- bewezen ik ben de abdis van Vattevüle .L Cl-- U-J U—r. V •--* Het avondmaal echter was dien avond wordtTik'wóonhier dïch" Mdsr'sêö AF nrarnfia Au mim ut* Au tateW A^u L. s - *^^3 schoone koopvrouw haakten er het sk- i0Tw?7n “wnder*dropoff«"«dê* liefde VteM iSSt hef /4aca aam irlasm ffaaa* te- a je zult toch niet weigeren denk ik.... voor het overige gebruikte Margaretha mijnheer Muller, ik mevrouw Muller en dat zeg, dan wil ik." mijn dochter mejuffrouw Muller Wij wonen in de Hoogstraat, en betalen f 900 huur buiten de belastingenMen heeft ons ais schelmen gearresteerd werkte, en ds edele dame Maria-Anna- Ik maaltijden, haar geringe inkomsten m begint men den moed te verlieMQ*». aanmerking genomen, waren zeer matig. Daarenboven ben ik niet alleen, en den»- „Margaretha! zeide de oude abdis, om ben ik besloten.. Heb dua de goed- een weinig vrooltjker gestemd na het heid mij wat geld op dit lénlltelHlill avondmaal, „Margaretha, ik moet u een voor te schieten." geheim toevertrouwen Ik wil. ik mag „Men heeft u bedrogen, mevrouw," het niet langer verzwijgen." hernam de man op spijtigen toon, „indien MEen geheim I waarde meesteres Eea men u gezegd heeft» dat ik on dit paad 7 mFjn vraag te ant- alhilde Owenson mij Ci j i ‘««wc vciuicpi in nci uiixuchtu /Iïll het uitzet, terwijl Jochem, voor de tafel k- poppetjes zat te teekenen. Nu vraag ik u of men niet iets beters te doen heeft dan poppetjes teekenen in het bijzijn van een bruidje, nU|.J*tra,k Thérèse wie strekt geen reden van bestaan had. al, ze nu een de gril was van 'n vrouw met de aanwezigen 'dééd een sterke verbeeldingskracht en -1 zijn Zooveel moge- stoutmoedigheid, die mejuffrouw Owenson gedaan bad, gaf ik genoeg, om aan haar minste begeerte te zakken Charles een waarschuwing, voor wij de- voldoen?".... zen avond naar bed gingen, maar hij „Denk nu maar op uw beurt," ant- scheen naar dit belangloos bewijs mijner woordde ik haar, „dat ik met betrekkinf vriendschap niet te luisteren. Zoo is de rnensch dikwijls. Ik bracht een slechten nacht door, mis schien ook wel tengevolge van mijn rij toer in den regen. Ik stond daarom vroeg op en ging naar den tuin. De morgen was somber en koud, en zoodra ik de kille- buitenlucht voelde, had ik er spijt van, al zoo vroeg mijn bed verlaten te hebben. Nu ik het echter een maal gedaan had, bleef mij niet* anders over, dan een sigaar aan\te steken, ter. wijl ik in een voortwani waren nq utw ,,L>riC 4 Viel dat ik zoon goeden bril draag, dat den vooravond bekend voor; i eenige nnde hvr bij toeval in handen en ik herinnerde terstond het kind" 2. nog steeds zwijgend op het portret. Hij fronste de wenkbrauwen en ik zag. dat toorn en verwarring in zijn geest opkwa men. Toen vroeg Mj op ernstigen toon, maar zonder de oogen op te slaan: «Hebt n deze dame persoonlijk ge kend?" „Neen. Dit portret heb ik met andere gekregen alt een type van I schoonheid,” antwoordde juffrouw Owen- son landzaal woord haar Dt keek baar oplettend aan en op het zelfde oogenblik zag ik een gloed in haar oogen schitteren. Gaunt keek nog altijd naar het p< „Gisteren-middag," vervolgde Ma na eenig zwijgen op kalmen toon, „toen „Jawel, ik begrijp je zeer ik dit portret terugvond, vroeg ik mij af. Wij’ vervolgden onzen of het origineel werkelijk verwant zou leunde zwaar qp mijn arm en scheen den kunnen zijn met de kleine Cecilia. want geest vol pijnlijke gedachten te hebben, deze gelijkenis is waarlijk treffend." Ik vroeg mijzelven af. of de ridderlijk- het mij Terwijl zij sprak, hield zij haar oogen heid nog zwijgen gebood met betrekking strak op Gaunt gericht, en i‘_ niet nalaten hem aan te zien. ik aan den wenscb van dezen avond van Wat zou hij antwoorden op deze op- Mathilde gevolg moest geven, of wel naar merking, die van zoo nabtj 'den oorsprong mijn vriendschap voor Gaunt luisteren, van Cecilia betrof? <**- »-*■J ‘- 1 Eenige oogenblikken zweeg hij en dat de vrouw, aan wien hij van dag tot dag meer f men had, die zij Ik houd er niet van om voor spion te spelen; en als het niet ter wille van de gebeurtenis van dezen avond en bare onriast van Charles geweest, was, had ik mijn vriend alleen laten zeilen tusschen de klippen, die de rots omring den, welke men de vrouw noemt, en er mij toe bepaald, hem goede reis te wen schen. In de tegenwoordige omstandighe den, en ondanks het zwijgen, dat Charles tegenover mij in acht nam. voelde ik. dat aanziendc, „al deze geheimzinnigheid vol- hij wel gelijk had. zich af te vragen, i 2 - __2 zij was, en dat hij zich ook niet moest t ze nu een de gril was van 'n i- sterke verbeeldingskracht en veel ‘1 geheel onafhanke- zwijgende belofte houdend, die ik lijk kan leven en een fortuin bezit, groot zocht voldoen?". nu maar op uw beurt," woordde ik baar, „dat ik met betrekking tot deze zaak mijn eigen meening heb het onmogelijk is’mij zand in dé’ooge'n dóÓhte7l‘.‘.T.“'hoV' het” mogèlij’k".U.-’ te strooien. p— - „Dan maakt Mathilde Owenson een buiging voor Marc. Owen, antwoordde feuille te laten ontstelen.” zij, de daad bij het woord voegend, ter- „Ik neb je toen gezegd CU wijl een donkere blos haar wangen kleur- loren heb, misschien vindt dc. Nu bleven wij eenige oogenblikken zwijgend bij elkander zitten. Denkende, dat er dat athilde het gesprek nu liever ein- „s-ium gestoi digde, stond ik op en reikte haar de ze niet meer hani Wordt voortgezet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1924 | | pagina 7