VOOR DE a i Kiiiiiiniiiiiiiuiiiiiiiiiiir iiiiiiu iiininir.iniiiiniiiiix iitiiniii iuuj iiiULiLiininiiihiimiminS HET INDISCHE KISTJE s c S I UIT DE I- MOPPENTROMMEL Zonderling verbod. DERDE JAARGANG 1923 »»r TtVe.7eefa ^tulgd,t1 vlder/1I?°n.zl'!n NUMMER IS HUISKAMER BEGRIJPELIJK „Dai •I GROOTSCH. Mathilde wendde geloof echter, dat hij ach bedriegt.” een vol UVl yvaguw - - dweepen kost stelden de rockers ach door hartstochte- zal overgaan. EEN STRENGE CHBF. p Gaunt op zegevie- hij won slechts zel- zielen zijn, zoo bestaan er ook, die het on- v woord zeggen kon. oor- ver- Daarom zult ge mij niet ontsnappen, vorens mij het toeval verteld te hebt waardoor gij er bezitter van zijt geworden.' indien ik niet bevreesd I I NAAR HET ENGELSCH DOOR Q J H. I I Zwabberen vond ik I te lezen ^Hier is aan alle —Ten hunner handen ver- Owenson stiet bet schaak- stond driftig op. „'t Is uw schuld, dat ik de partij schaak behendig n hadden zij van den prijs, den steen ontvangen hadden, was de kleine som iken verminderd i, waarvan wij spre- Vatteville, in haar d ge- Mar- eide zochten, zon- Kind (dat zit en diens gebaar %'o-s ik •eed de 1_ 'hoop, zijn et. Kwab- reed* een jaar vooruit betalen. Simon." „De goede, brave man," riep de abdis vreugde uit; want in hare id had i_, t men op dé gedachte kon ko ven baren toestand partij te trek lijk drinken schadeloos. RAPPORT KATHEDER-WIJSKBID. Voor het bekend worden van de tabak» In een park te Praag is de volgende be kendmaking te jagers het blaft, boden „Gisteren heo ik den landlooper Van ‘""en gearresteerd bij ie visitatie bij hem de voorwerp» aan den voet dezes vermeld Zoo als ikt: d deze voorwerpen gestolen Get. benhoven. rijk weid wachter EEN GOEDE LES. Een eenvoudig schoenmaker werd bij een professor ontboden om de maat te nemen van een paar nieuwe laarzen. Hij garetha, „waarom kan ik niet ten koste kwam, waren er twêe rhinöcerössen en Pn8 en Yond d'n man der wetenschap, in toen ik reeds na verloop van eetuge weken, ZI)n 5tudlt verdiept, voor zijn lessenaar ter wille mijner gezondheid, uit Berlijn 5taan ter nauwer nood werd zijn beleefde L* J eeM door te kuchen zijn tegenwoordigheid kenbaar trachtte te maken, moest hij MUgfcVIVAtU, «1 WU kUUUC, UlKKc l)41ge mist waaide over de stad. De oude abdis en Margaretha waren nog droeviger dan gewoonujk opgestaan want reeds veer tien maanden hadden zij van den prijs, dien zij voor d geleefd, enlelL van vijftierihot. zoodat op den i ken, mevrouw GOED BEGREPEN. Een zeef gunstig bekend stuad dokter in een groóte stad, beval zijn ach aan een badkuur in onderwerpen. Toen hij na geruimen tijd weer- bezoeken "en klaagde dat veel erger was gewon tion gezien had, terwijl zij met uitdagen den blik de reizigers in de wachtkamer opnam. „Nu. zooals u wil," sprak ik; terwijl ik mij omkeerde, zag ik. dat Gaunt ons met strengen blik aanstaarde. Hij luisterde oplettend naar ons. en toen ik de hand van Mathilde losliet, zag zooals zij beweerde, ik. dat hij het bemerkte. i 1 Toen bleef hij zwijgend tegen het raam i was. 't Was vergeefsch, dat Mathilde Owenson voos arm. Man: „Dat verheugt me zeer, want „wee» jt wai, ur.coe, als de kuur nog langer had geduurd, dan trek uwg opzegging in eeh* dl* voor -n ik bloedarm geworden.” -- ALTIJD NUTTIG. m*8 ‘k ,e ee“ ïnulf’e beweerden, dat dit wel de mast te ver- presenteeren trouwen wetenschap was „En toch,- zei de dokter, „heb ik al duizenden recepten geschreven, en geen --1 is zonder nut geweest.” „Hoe ts dat mogelijk 1" riep een man. „Toch is het waar, want hebben de recepten geen nut voor een patient, toch zijn ze nuttig voor den tpotheker en voor mij.” LANGE OOREN. Eens ontdekte een onderwijzer, dat i, die bij de kachel zaten, -voor den mond hielden, om zoo ongemerkt te kunnen babbelen. Gram storig riep hij hen toe „Denkt ge, deug nieten, dat ik niet weet wat ge praat Mijn ooren reiken tot aan de kachel.” EEN UITMUNTEND VOORSTEL. Huurder (tot den huisheer, die hem de huur heeft opgezegd wegens wanbetaling) want „Wee» je wat, ik heb een mooi voorstel, trek uw^ opzegging in en verhoog den huurprijs! ik woon zöo gaarne in uw huis.” Hongarije „De Donau,” was „En dan V „Dan de As.” „De M Wat bedoel je daarmee T” „Wel, vader zegt al wat met langs de at. komt EEN ZUINIG DWEPER. A. „Ik ga nooit naar een opera, ook met naar die van Richard Wagner. Drie gulden entrée ts me veel te duur.” B. „En je dweept toch met Wagner T” A. „Ja zeker, maar t mets.” was het antwoord. Referendaris. „Met dat eeuwige hoes ten, kuchen en neus snuiten, verbrod delt ge veel tijd mijnheer van Piekeren.” Van Piekeren. „Ja, maar ik mag toch wel Referendaris. „Hoest, kuch en snuit uw neus in uw eigen tijd, zooveel als ge maar wilt, maar hier op het bureau duld ik het niet, begrepen r DUBBEL BOEKHOUDEN. Luitenant van Vledderum heeft van den consul IsaJc Mozes Pinkeles 500 gulden geleend Hu schrijft ia zijn dag boek „Geleend van den Weledel Gebo ren Heei Isaac Mozes Pinkeles, consul alhier, 500 gulden Na verloop van drie maanden geeft hit het geld terug en no teert in zijn journaal „Aan Pin keles betaald 500 gulden.” attevÜle ziende, dat „£n toch,- een gebaar vol NAÏEF. c— Vervolgens deftigheid te kennen, dat hij zich moest Kind (dat op de knie van grootvader daaronder verwijderen. zit en diens kalen schedel beziet) „Hè, „Geen stuiver rijk, en trotsch als arts- grootpa, kijk eens, daar groeit een hoofd tocraten!" morde do oude portier woe- door uw 'haren.” dend. dat zijn nieuwsgierigheid niet vol- IX Mathilde zong slechts heel kort Zij verviel weldra in ven even diep gepeins als Gaunt, en op de piano geleund sloeg zij bij lange tusschen poozeu eenige too- nen aan. maar met onvaste band. Twee if driemaal sloeg zij de pogen op en ves tigde dan haar blikken op het gelaat van Gaunt, een omstandigheid, die voor mij weinig vleiends had. maar die mij veroor loofde haar in alle kalmte nauwkeurig gade te slaan. Plotseling verliet zij de kamer. Zij bleef nauwelijks vijf minuten weg. en toen zij weer binnenkwam, ging zij zitten, zonder een woord te zeggen. Wij bleven ook zwijgen, tot de Indische be diende kwam zeggen, dat het souper ge reed was. Deze maaltijd bestond gewoonlijk uit eenige sneedjes brood met boter en koud vleesch. benevens een flesch wijn, en werd opgediend in de kamer waar wij zaten; maar dezen avond stond juffrouw Owenson op, en zeide: „Het is zoo kil. dat ik het souper in de andere kamer gereed heb laten zetten. waar het vuur brandt; laat ons daar naar toe gaan, ik gevoel behoefte, mij eens te verwarmen, Deze aangrenzende kamer was om zoo te zeggen het heiligdom van Mathilde; waar zij haar schildersezel, portefeuilles, kistjes en alle soorten van snuisterijen had staan, die zij niet in het groote salon wilde laten slingeren. Daar sloot zij zich dikwijls op en geheel alleen, want tot nu toe waren wij nog nooit in dit boudoir toegelaten. Een helder vuurtje vlamde op den haard, waarvoor het souper klaar gezet was op een tafel, waaromheen armstoe len stonden. Twee lampen, die op den schoorsteenmantel geplaatst waren ver spreidden een zacht licht tot in alle hoe ken van het vrij groote salon. - Mathilde ging bij het vuur zitten en iet bed tv houden. En wat —jiak zwijgend beide banden* naar de vlammen uit Met de minachting voor al le vormen van een echten Engclschman, nam Gaunt de panden van zijn jas op en ging met den rug naar bet vuur zitten, terwijl ik tegenover de meesteres van bet huil plaats nam, en zijn voorbeeld volgde. „Wat een afschuwelijk klimaat toch, het Engelscbe," riep Mathilde uit en ver brak hiermede het stilzwijgen; welk een temperatuur en dat in de maand Septem ber. „Het Engelscbe!" herhaalde Gaunt, wiens slecht humeur nog niet over was. „Moet dit beteekenen. dat wij in hetzelf de klimaat gebpren zijn?" Juffrouw Owenson kreeg 'n lichte hui vering. „Juist, ik ben in India geboren en het vorig jaar ben ik voor het eerst in En geland gekomen." „Ik had reeds lang vermoed, Jat u uit een der tropische gewesten kwam," zei de ik; maar uw ouden waren Engelschen, keel niet waar?" zing beschouwde „Zeker," antwoordde Charles, „ik ben cr tweemaal geweest en men heeft mij ei ken keer geantwoord, dat u ongesteld was." De Indiër zweeg zich tot mij „Nu, wat bedoelt u," riep zij uit, en zich dan tot den bediende richtend, voeg de zij hem op toornigen toon toe: „Wanneer heb je mijnbeer Owen de deur voor den neus dicht gedaan?" „Nooit." antwoordde Zémide, terwijl hij mij ttiet uitdagende blikken aanzag. „Nooit!" herhaalde ik „U bent wat al te haastig juffrouw In de eerste plaats." vervolgde ik op langzamen toon, „heb ik uw Indischen bediende niet van deze be- leediging beschuldigd: en in de tweede plaats bedoelde ik niet de deur van de ze woning. U kunt Zémide gerust laten gaan." De Indiër verdween. „Verklaar u nu nader, als ik u verzoe ken mag." sprak juffrouw Owenson op een toon, dien zij vergeefs vriendelijk trachtte te doen klinken „Was u dezen middag om half zes niet in een kleine afgelegen woning, ongeveer drie uur van hier en dicht bij de stad L gelegen?" vroeg tk haar „In een kleine woning!" riep Mathilde uit. en zich toen met een gedwongen lachje tot Charles wendend, zeide zij te gen hem: „Mijnheer Gaunt uw vriend heeft al leen gedineerd, is niet?" Charles begon te lachen. „Een kleine woning vervolgde ik, aan den hoek van een voetpad Ik klopte er aan om naar den weg te vragen en een jonge vrouw, die op onbeleefden toon een verkeerd antwoord gaf, wierp de deur voor mijn neus dicht." „En wat heb ik met dat alles te ma ken," sprak de dame lachend. „O, mijn heer Owen, mijnheer Owen!" „Nog een beetje geduld," antwoordde ik. „Ónmogelijk. Den geheelen middag ben ik door «en verschrikkelijke hoofd pijn gekweld geworden, waardoor ik ge dwongen was n< nu uw vermoeden betraft. mijnheer Owen, ik zie wel, dat u bet een of ander avon tuur gehad hebt, en dat een flesch wijn uw geest in verwarring gebracht heeft. Charles begon opnieuw te lachen. Juffrouw Owenson stond bij mij; ik keek haar strak aan en ik was er van overtuigd, dat er geen woord waar was, van al hetgeen Zij zeide. „Deze dingen hebben mij van de waar heid overtuigd," sprak ik. „terwijl ik mat den vinger op haar armbanden en ringen wees." Tot mijn groote verwondering drukte zij mij krachtig de hand, waaruit ik dui delijk kon opmerken, dat zij mij verzocht het geheim te bewaren. „Een fijne flesch wijn," herhaalde zij lachend, terwijl zij mij opnieuw de hand drukte. „Beken het maar." En zij zag mij aan met een uitdrukking in haar gelaat, waardoor plotseling de schopne dame uit bet Zwitseraehe huisje verdween om plaats te maken voor de ongelukkige vrouw, die ik aan het sta- Zij antwoordde eenvoudig: „Ja." Toen ging zij bij de tafel zitten en noodigde ons tot het souper uit, alsof zij gaarne van onderwerp wilde veranderen. Ons onderhoud werd ernstiger dan ge woonlijk. Ik weet niet of juftrouw Owen son zich werkelijk ongesteld gevoelde, maar zeker was zij ‘veel mindir opgeruimd, veel zachter en veel netuurlijker. dan wij haar tot nog toe gezien hadden Meer dan eens leunde zij met een zucht het hoofd achterover op den rug van haar armstoel, alsof zij te veel in haar gepeinzen verdiept zat, om er zich over te bekommeren, of wij haar ook aanstaarder*; ik kon met nalaten haar bij een tooner [speelster te vergelijken, die door vermoeienis overstelpt, haar rol vergeten is en zich nu inspande om weer op streek ie komen Ik weet niet of Gaunt het ook merkte, hij at en dronk zwijgend, en als hij juffrouw Owenson aansprak, dan was dit met een bestu deerden ernst Na het gesprek over het geboorteland van Malhilde.'.kwam bij het einde ven het souper ons onderhoud op de kentee- kenen. waaraan men de kinderen her kennen kan dis in Indië uit Engelscbe ouders geboren worden en op het ver schil dat er bestaat tusschen deze, en die,'welke gemengd bloed in de aderen hebben. Ten slotte bespraken wij de mogelijk heid om het gemengde bloed tot in het zesde of zevende geslacht te onderschei den. Gaunt had eenige jaren in Indië doorgebrpcht en kon dus uit eigen onder vinding sprei en; bet gesprek begon nu tusschen hetr en Mathilde vrij levendig te worden. „Ik zal u een paar portretten laten zien,"» sprak Mathilde eensklaps, „en dan moet u mij eens zeggen, of u. daaruit de personen van gemengd bloed kunt her kennen." Al sprekende stond zij op en ging naar een meubelstuk met fraai snijwerk ver sierd. Zij haalde er vier of vijf doozen van marokijn leder uit, die zij voor zich op tafel zette. Zij maakte de eerste open en reikte ze nns over Om beter te kun nen zien, waren wij bij elkander gaan zit ten. Het eerste portret stelde een vrouw voor van ongeveer dertig jaar. De foto was waarschijnlijk schooner, dan het mo del. „Dat is er geen." spraken wij op het zelfde oogenblik. Zij gaf ons een ander, na eerst het glas dat er voor zat, zorg vuldig afgewreven te hebben. Dit was het portret van een jong meis je, dat zeer goed op juffrouw Owenson geleek, hoewel het niet zoo mooi en jonger was. wij bewonderden bet vol belangstel ling en vroegen: „Dat is zeker uw zus ter?" Juffrouw Owenson schudde ontken nend en glimlachend het hoofd. Het derde stelde een man voor op rij pen leeftijd, het vierde een jongeling in militaire uniform. Gaunt bekeek ze opmerkzaam. Als die Oosterscb bloed in de aderen hadden, dan was het toch moeilijk te ontdekken. Charles werd nog oplettender; en ik be gon ongeduldig te worden, toen ik het vijlde en laatste portret zag, dat zij reeds geruimen tijd in haar blanke handen hield. Juffrouw Owenson draaide de kleine doos in de handen om en om,, raakte de veer aan, maar zonder er op te drukken, veegde er bet stof af, mot haar zakdoek, :k Charles met onrustige oogea aan. liet toe* de done weer op de knieën val- „Cecilia," sprak ik op vleienden toon, „wil je met mij meegaan?" Bij deze woorden zag zij mij vol min achting aan?en uit den stoel springend verliet zij het salon met het gelaat van een beleedigde koningin Sedert onze vriendschap met ontc seboone buurvrouw hadden Gaunt en ik een soort bouten brug over de rivier ge bouwd, door een paar lange, stevige plan ken van den eenen op den anderen oever te leggen 't Was nu nog een vrij moeilijke over tocht. maar Gaunt en ik waren er weldra aan gewoon; wat de jonge dame betreft, zij bad met te vee) zekerheid den sprong gewaagd, om nu bang te zijn voor de planken. In ging met bedaarden tred naar de woning, maar toen ik bij de brug geko men was, vroeg ik mij af, of bet niét be ter zou zijn, van avond maar een omweg i te maken. De vegen, die nu al vier-en-twintig uren lang neerviel, had de rivier aanmerkelijk doen zwellen, waardoor ze een soort van stortvloed geworden was; de stroom ging zoo snel en het denkbeeld aan den misstap op deze plank, deed mij huive ren. Ik keek naar het water, tot de brui sende stroom mij duizelig maakte, en toen besloot ik uit voorzichtigheid tot den omweg over de vaste brug Mathilde en Gaunt speelden Juffrouw Owenson was een speelster. Toon ik binnenkwam, sloeg Mathilde de oogen op en gaf mij een wenk met de hand, also! zij mij verzocht, niet te spre ken. en verdiepte zich toen aanstonds weer in haar spel. Ik ging achter Gaunt staan, om beter te kunnen zien, wat er gebeurde Ik geloof dat de jonge vrouw daar boos om werd, want zij wierp mij een ongeduldigen blik toe, toen leunde zij met den elleboog op de tafel en liet haar voorhoofd in de hand rusten, om fnij haar trekken te verbergen. Mathilde's arm was met een gouden armband versierd. Ik keek haar aan. Overal zou ik dezen arm en armband herkend hebben. „Schaak mat!" riep Gaunt op zegevie renden toon, want I den. Jeffrouw bord terug en „'t Is uw schuld, dat ik de partij ver loren heb sprak zij op gemelijken toon. „Uw konfst heeft mij een prachtigen zet do<n missen, dien ik juist wilde doen." „Dan spijt het mij zeer, dat ik geko men ben," antwoordde ik op bedaarden toon, en ik vraag u wel heel beleefd ex cuus voor de stoornis. Toen speelde ik on mijn beurt den be leedigde en sprak: „Maar ik heb mij met minder over u te beklagen. Toen ik de zen middag in mijn verlegenheid aan uw woning aanklopte, hebt u mij de deur voor de neus dicht laten doen. Waarom toch?" Zij hield zich ten hoogste verwonderd, maar toch bemerkte ik dat zij zichtbaar bloosde. „Waar spreekt u toch over? Ik zou bevel gegeven hebben u de deur voor ~eus te sluiten?">To«p trok zij drif» a's de schel. ik nog eea Indische bediende binnen. ons t moeten vereemgen en dan nog zou, om zulk een groote zaak te ondernemen, een kroning of een huwelijk van een der vorstelijke huizen van Europa in het vooruitzicht moeten zijn. Indien gij wilt, zal ik er met mijn ambsbroeders over jpreken.” „Het heeft geen haast. Ik zal zelf die gelegenheid arwachten en aan de abdis de ftmdsen voorschieten,” zeide vader Simon- eeheel onthutst, zulk een schat maakt* en veel, maar stond er voor bekend noest Maar de vlek was bet blazoen vsn iets terug te geven. Op zekeren dag ging den Vatteville, zijn oorsprong, zijne hij naar den bankier Bernard en zei waarde, zijn oude vorm, zijne schoon- tot hem „Mijnheer, ge zult wel verwon- heid, zijne echtheidAldus mis- derd zijn ik ben de markies de Favières, maakt, wilde niet ëén juwelier hem er- ik ken u volstrekt niet en kom vijfhonderd kennen hij was geen duizend kronen Louis van u leenen.-” meer waard! „Mijnheer,” antwoordde Bernard, „gj” Op die wijze verloor een der schoon, zult nog veel meer verwonderd zijn sta edelsteenen van Europa zijn naam ken u wél, en zal ze toch aan w leenen.” en zijn waarde, en verdween uit den Gids der Juweliers, waarin nog beden zijn geschiedenis bevestigd wordC Alsof dat edelgesteente zijnen sprong niet moest overleven, zoo dween hij slecht* korten tijd voordat de laatst* abdis van zijnen naam stierf V. N. geen hoefsmid Professor voelde den steek en was in 't maker. Filosoteerende professor „De snelle patiënt bedaard op en verliet de kamer, afwisseling van de temperatuur is voor alle levende wezens zeer nadeehng voornamelijk werkt de wisseling van woon plaats van Zuiden naar 't Noorden zeer verderfelijk. Toen ik van Milaan naar Berlijn verhuisd ben en in de diergaarde PMr nieuwe laarzen. Hij i, waren er twee rhinocerossen en R-- --- k reeds na verloop van eetuge weken, z’!n ’tudie verdiept, voor zijn lessenaar -.11- nui- ter nauwernrwi ,En waarom ben ik niet meer rijk T vertrok, was er nog maar een aldaar.” 8r0€’ beantwoord, en ofschoon hij" al -- - 1_ I- - S_ J 'SS - /-Izwwv» t* 1' „Jij hebt mij gezegd, dat mijnKber Gaunt dezen namiddag hier geweest is," zeide zij tegen den knecht, terwijl zij op Charles wees, die dit tooneel vol verba- geleund staan, dat half open l l M.ikiia» n. de piano ging zitten en hem met een be koorlijken glimlach vroeg, wat zij voor hem zou zingen. eiken dag wa jonderd fran -J morgen, waarvan wij- ken, mevrouw van i leuningstoel voor den kouden haard zeten, met een droevig starend oog I. garetha zag werken. Leide zochten, der elkaar haar gedachten te durven mede- deelen,- naar middelen om uit de gelde lijke verlegenheid te geraken, waarin zij opnieuw gedonij*e;d waren „Simon heeft mij nog niet geantwoord,” zeide de abdis, hardop haar gedachten beantwoordende. „Zonder twijfel heeft hij den steen niet duurder kunnen ver- koopen. dan hetgeen hij ons gegeven heeft.. Het ts zoo moeilijk zelfs nog in - dezen tijd „Het is waar/' zeide Margaretha af getrokken. terwijl zij de koude mist van de glazen trachtte te wisschen, en zon der de woorden der abdis te hooren. En ft u ;wegen eenige oogenblikken. een treurige nieuwjaarsdag hernam upmeuw mevrouw van Vatteville. na eenige oogenblikken. „Och waarom." zeide de goede Mar- van mijn bloed mij beter en aangenamer voor u maken waarde meesteres waarom ben ik geen abdis van Vatteville meer om zooveel verknochtheid en edel moedigheid naar waarde te kunnen be- loonen jevige slag< genblik de dienstmaagd -- -opende. „Margaretha," zeide de oude portier, dende, „die heer wil u spreken.. Ik zaken doên'en met' elkaar zee7bèvriend vervolg beleefd, ook tegen zijn schoen- itiènt aan, rlsbad te terugkwam,, ging de patiënt den dokter igde dat hij nog - den. De dokter herinnerde zich dezen patiënt in 'tgeheel niet meer, liet zich zijn toestand volledig beschrijven en vroeg hem toen Mu» welke ezelskop heen u aangeraden naar Zonder een woord te spreken Mond de WEDERZIJDSCHE WERKING. Vrouw (teruggekeerd van de bad- •n plaats) „Thans ben ik weder frisch en waard gezond en in ’t minst niet meer bloed- *n<’van alls de „<jij zult mij met ontsnappen. Tevergeefs betuigde vader Simo onschuld, en hij wilde er de bewijzen van bijbrengen, toen de juwelier op hem een blik vol verachting wierp. „Die steen,” zeide hij met geestdrift, „die steen het is de Vatteville, ellendeling het is de vorst der edelgesteenten, de schoonste, de zeldzaamste der juweelen Hij zou als fabelachtig doorgaan, indien hij niet in onze Gids der Juweliers getrouw was geboekstaafdZie hier zelf zijn af beeldsel Het is wel zijn oude vorm die donkere vlek.. Het is de kostbare robijn, waarvan men het spoor zocht, en dien men sedert lang verloren beschouwde Daarom zult ge mij niet ontsnappen, al vorens mij het toeval verteld te hebben, waardoor gij er bezitter van zijt geworden." „Ik zou het u reeds gezegd hebben, geweest was. een arme vrouw in gevaar te brengen, die zich aan mijn hoede heeft toevertrouwd*n baar uit Dezen steen heb ik van de abdis van Vat- rechtschapenheii teville zelve hij maakt haar laatste mid- beeld, dat del van bestaan uit.” men Vader Simon kon gemakkelijk bewij- ken.f zen, dat hij, niettegenstaande zijn onaan zienlijk voorkomen, een rijk j ter was, en weldra maakte f hem zijn verontschuldiging, in zijn drift door de teedere zoo ruw jegens hem gehande-' - „Vrees niet voor net geheim vrouw van Vatteville.” eerlijke koopman bij„indien er lage schouwde, zielen zijn, zoo bestaan er ook, die het on- geluk weten te eerbiedigen, waar het zich hare meesteres, die zij lief had dok bevinde.^,-ic- f „Maar welken prijs is deze steen van liefde en gehechtheid gegeven had, vie'r*enSm De oneerlijke handelwijze EEN NIEUWE RIVIER. Een onderwijzer vroeg aan een zijner ■—t ip—- - WW*. WW nCSAJ, riiaar op dit oogenblik is het ónmogelijk.** De arme abdis zag voor een oogenblik haar laatste hoop verdwijnen zij hield echter aan en zeide „Gij weet, mijnheer, dat ik niet in staat ben mijn naam te doen ontdekken dus tót wien zal ik mij wenden Zonder de armoede en de ellende, die mij om ringen, zou ik misschien reeds lang met mijn hoofd, mijn vorige fortuin en mijn rang geboet hebben." „Maar hoe wilt gij,” hernam vader Si mon, „dat ik dit edelgesteente zal schat ten Ik ben geen juwelier en vrees u of mijzelven te oenadeelen.” i,Och mijnheer, weiger mij niet, of mij blijft slechts over te sterven want ik zal nimmer den moed hebben om te bedelen Bewaar dus het edelgesteente ah uw eigendom en geef mij eemg geld." Vader Simon was gierig, maar hij was geen slecht mensch. Hij werd getroffen door de tranen der tachtigjarige vrouw en voor het overige, hoe meer hij den steen begaf, hoe meer hij de waarde ervan begon te bevroeden „Hoor” zeide hij, na een oogenblik overweging. ,jk bezit slechts in het geheel 1500 franken aan geld, ik zal ze u geven. - Ik sluit misschien een slechten koop maar liever dat, dan u aan wanhooj »o&t te stellen. Als mijn zaken mij naar 1-aitjs roepen, zal ik hooren hoeveel de steen Waard is, en indien ik niet genoeg betaald heb, zal ik u het te kort komende er bij geven." „Ach 1 gij zijl onze redder I" riep de abdis uit, de handen vouwende. „Vijftien honderd franken Daar kunnen wij meer dan een jaar van leven.” Eenige maanden later, toen vader Si- Twee hevige sl F1?n v,0o,r. 2aken ,e Pan’is was, vervoegde op dit oogenblik hij zich bij een voornaam juwelier. „Mijnheef zeide hij, zich tot den de deur juwelier wendende en den steen uit een zijner zakken halende, ,Jk zou gaarne den knecht van vader Simon binnenlei- dje waarde van dezen steen weten.”M De juwelier nam den steen met een onverschillig gelaat aan maar nauwelijks had hij hem onderzocht, of hij wierp een snellen blik op het versleten kleed en op de koddige figuur van den bezitter, en nep met hevigheid uit„Deze steen be hoort u niet, mijnheer en gij -zult niet vertrekkeh, alvorens gij het bezit er van gerechtvaardigd hebt. Sluit de deuren," «eide hij tot den winkelbediende, „en haal de gewapende macht.” T' den steen in een lade sluitende, zeide hij tot vader Simon, dien hij bij den kraag greep en hevig heen en weer schud de „Gij zult mij niet ontsnappen." onschuld, en hij wilde er de bewijzen D. abdi; 4ing oaar het ven,ter xett. haar bril op, brak den brief met beven de hand open en las: „Eindelijk heb ik met een koopman over den prijs van het bewuste voorwerp kunnen spreken. Ik heb met groote moeite een som van 25.000 fr. bedon gen, hetgeen een groote lom is. Maar GOEDE RAAD. de betalingen rijn op groote termijnen .De wijsgeer Sokretes zageenjongehng, gesteld. Ik geloof dus u van dienst te °P een eenzame plaats in de stad heen zijn in uwen toestand, als ik u een lijf- e? weer liep, en vroeg hem „Wat doet rente van 1500 fr. per jaar aanbied, welk 8*i daar gansch alleen T” geld na uwen dood op uw meid, die u „Ut spreek met mij zelven,” antwoord- F zoo getrouw en eerlijk gediend heeft, dt de jongeling. zal overgaan. „Zie dan toe,” hervatte Sokrates, „dat Indien gij er in toestemt, zal mijn be- 8® niet met een slecht mensch redeneert. diende u reeds een jaar vooruit betalen. SNELLE VERZENDING. Een officier van justitie, de zitting verlaten hebbende, gleed op de bovenste ,rede der uaP “t’ en v**1 nMr beneden. ij g e denk- ieman(:j ziende, zeide „Z<*> snél is hier nog nooit iets verzonden.” rgi ld, Luitenant „Sergeant Spillebeen, let ^eelen tijd vruchteloos wachten, eens goed op den recruut Pimpelmeier,“nd**?>k wenkt professor hem en. terwijl ■en op de deur deden die kerel staat er zoo dom bij alsof hij hl> ‘’“l*’ doortlezen, strekt hij zijn been Je arme abdis en haar de domheid van het gansche regiment achterwaarts uit en zegt „spoedig maat opspringen, die vol schrik in pacht heeft.” nemen." ide. „Met uw verlof, professor, ik ben MACHT DER GEWOONTE. Twee kooplieden, die te urnen veel geloot eenter, dat mj zich bedriegt." zijn, laten hunne kantoren door een tele- Dc knecht reikte de abdis een brief phoon verbinden. Op den eersten dag over verscKjnt een van hen aan den teleoon „Dank u, mijnheer Tribout, dank u," en roept „Goeden morgen, collega I” zeide Margaretha, de deur openhoudende, terwijl zij wachtte tot de onbescheiden portier vertrokken was. „Dank s. Het 1 is voor ons," voegde rij er bij. Mevrouw van VuL__l- hij bleef staan, gaf met een Wat er ook rij, de abdis was voortaan grondbezit- «*n zuinigheid gewend, leefde van toen de juwelier *f gelukkig en gerust, en altijd omringd d h® d 'T 1 zorgen, van Margaretha ntna VOOr d ;ehandeld te hebben. Zij bereikte den leeftijd van bijna bon- l van me- derd jaren en zegende vader Siomn da- voegde er de gelijks, wiens zij als baren weldoener be- Wat Margaretha betreft, zij overleefde 1 en aan welke zij zulke overtuigende bewijzen |eerIingen „Welke zijn de grootste ri- er*n llalria as* rf r>h or hlh oi J Holtavon her! 1 slechts eenige maagden, erscheidene millioenen, mijnheer I De oneerlijke handelwijze van vader En noch ik, noch de andere juweliers Simon leverde, zooals zulks altijd ge- zouden hem kunnen betalen. Wij zouden beurt weinig voordeel op. Na zijnen daartoe met verscheidene juweliers -schat lange jaren verborgen te hebben gehouden, bood de kroning des keizers Donau van Weenen nay Pest ges», hem de gelegenheid aan hiervan partij te a pej M. trekken. Ongelukkig bliezen hem zijne hebzucht en onwetendheid een noodlot tig denkbeeld in Als die steen zeide hij, zoo ouderwetsch geslepen vormd, verscheidene millioenen is, wat zal hij daa wel waard rijn, als hij nieuwerwetseh geslej vlekken gezuiverd zal z; Hü vond een »*welien VERWONDfcKU een som van 300 fr. de vlek deed ver- dwijnen en hem geheel nieuwerwetseh

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1924 | | pagina 8