VOOR DE
a
i
Kiiiiiiniiiiiiiuiiiiiiiiiiir iiiiiiu iiininir.iniiiiniiiiix
iitiiniii iuuj iiiULiLiininiiihiimiminS
HET INDISCHE KISTJE
s
c
S
I UIT DE I-
MOPPENTROMMEL
Zonderling verbod.
DERDE JAARGANG 1923
»»r
TtVe.7eefa ^tulgd,t1 vlder/1I?°n.zl'!n
NUMMER IS
HUISKAMER
BEGRIJPELIJK
„Dai
•I
GROOTSCH.
Mathilde wendde
geloof echter, dat hij ach bedriegt.”
een
vol
UVl yvaguw - -
dweepen kost stelden de rockers ach door hartstochte-
zal overgaan.
EEN STRENGE CHBF.
p Gaunt op zegevie-
hij won slechts zel-
zielen zijn, zoo bestaan er ook, die het on-
v
woord zeggen kon.
oor-
ver-
Daarom zult ge mij niet ontsnappen,
vorens mij het toeval verteld te hebt
waardoor gij er bezitter van zijt geworden.'
indien ik niet bevreesd
I I NAAR HET ENGELSCH DOOR Q J H. I I
Zwabberen
vond ik I
te lezen ^Hier is aan alle
—Ten hunner handen ver-
Owenson stiet bet schaak-
stond driftig op.
„'t Is uw schuld, dat ik de partij
schaak
behendig
n hadden zij van den prijs,
den steen ontvangen hadden,
was de kleine som
iken verminderd
i, waarvan wij spre-
Vatteville, in haar
d ge-
Mar-
eide zochten, zon-
Kind (dat
zit en diens
gebaar
%'o-s ik
•eed de 1_
'hoop, zijn
et. Kwab-
reed* een jaar vooruit betalen.
Simon."
„De goede, brave man," riep de abdis
vreugde uit; want in hare
id had i_,
t men op dé gedachte kon ko
ven baren toestand partij te trek
lijk drinken schadeloos.
RAPPORT
KATHEDER-WIJSKBID.
Voor het bekend worden van de tabak»
In een park te Praag is de volgende be
kendmaking te
jagers het blaft,
boden
„Gisteren heo ik den landlooper Van
‘""en gearresteerd bij ie visitatie
bij hem de voorwerp» aan den
voet dezes vermeld Zoo als ikt:
d deze voorwerpen gestolen Get.
benhoven. rijk weid wachter
EEN GOEDE LES.
Een eenvoudig schoenmaker werd bij
een professor ontboden om de maat te
nemen van een paar nieuwe laarzen. Hij
garetha, „waarom kan ik niet ten koste kwam, waren er twêe rhinöcerössen en Pn8 en Yond d'n man der wetenschap, in
toen ik reeds na verloop van eetuge weken, ZI)n 5tudlt verdiept, voor zijn lessenaar
ter wille mijner gezondheid, uit Berlijn 5taan ter nauwer nood werd zijn beleefde
L* J eeM
door te kuchen zijn tegenwoordigheid
kenbaar trachtte te maken, moest hij
MUgfcVIVAtU, «1 WU kUUUC, UlKKc l)41ge
mist waaide over de stad. De oude abdis
en Margaretha waren nog droeviger dan
gewoonujk opgestaan want reeds veer
tien maanden hadden zij van den prijs,
dien zij voor d
geleefd, enlelL
van vijftierihot.
zoodat op den i
ken, mevrouw
GOED BEGREPEN.
Een zeef gunstig bekend stuad dokter
in een groóte stad, beval zijn
ach aan een badkuur in
onderwerpen. Toen hij na geruimen tijd
weer- bezoeken "en klaagde dat
veel erger was gewon
tion gezien had, terwijl zij met uitdagen
den blik de reizigers in de wachtkamer
opnam.
„Nu. zooals u wil," sprak ik; terwijl ik
mij omkeerde, zag ik. dat Gaunt ons met
strengen blik aanstaarde.
Hij luisterde oplettend naar ons. en
toen ik de hand van Mathilde losliet, zag zooals zij beweerde,
ik. dat hij het bemerkte. i 1
Toen bleef hij zwijgend tegen het raam
i was. 't Was
vergeefsch, dat Mathilde Owenson voos
arm.
Man: „Dat verheugt me zeer, want „wee» jt wai, ur.coe,
als de kuur nog langer had geduurd, dan trek uwg opzegging in
eeh* dl* voor -n ik bloedarm geworden.” --
ALTIJD NUTTIG.
m*8 ‘k ,e ee“ ïnulf’e beweerden, dat dit wel de mast te ver-
presenteeren trouwen wetenschap was
„En toch,- zei de dokter, „heb ik al
duizenden recepten geschreven, en geen
--1 is zonder nut geweest.”
„Hoe ts dat mogelijk 1" riep een man.
„Toch is het waar, want hebben de
recepten geen nut voor een patient,
toch zijn ze nuttig voor den tpotheker en
voor mij.”
LANGE OOREN.
Eens ontdekte een onderwijzer, dat
i, die bij de kachel zaten,
-voor den mond hielden, om zoo
ongemerkt te kunnen babbelen. Gram
storig riep hij hen toe „Denkt ge, deug
nieten, dat ik niet weet wat ge praat
Mijn ooren reiken tot aan de kachel.”
EEN UITMUNTEND VOORSTEL.
Huurder (tot den huisheer, die hem de
huur heeft opgezegd wegens wanbetaling)
want „Wee» je wat, ik heb een mooi voorstel,
trek uw^ opzegging in en verhoog den
huurprijs! ik woon zöo gaarne in uw huis.”
Hongarije
„De Donau,” was
„En dan V
„Dan de As.”
„De M Wat bedoel je daarmee T”
„Wel, vader zegt al wat met langs de
at. komt
EEN ZUINIG DWEPER.
A. „Ik ga nooit naar een opera, ook
met naar die van Richard Wagner. Drie
gulden entrée ts me veel te duur.”
B. „En je dweept toch met Wagner T”
A. „Ja zeker, maar t
mets.”
was het antwoord.
Referendaris. „Met dat eeuwige hoes
ten, kuchen en neus snuiten, verbrod
delt ge veel tijd mijnheer van Piekeren.”
Van Piekeren. „Ja, maar ik mag toch
wel
Referendaris. „Hoest, kuch en snuit
uw neus in uw eigen tijd, zooveel als ge
maar wilt, maar hier op het bureau duld
ik het niet, begrepen r
DUBBEL BOEKHOUDEN.
Luitenant van Vledderum heeft van
den consul IsaJc Mozes Pinkeles 500
gulden geleend Hu schrijft ia zijn dag
boek „Geleend van den Weledel Gebo
ren Heei Isaac Mozes Pinkeles, consul
alhier, 500 gulden Na verloop van drie
maanden geeft hit het geld terug en no
teert in zijn journaal „Aan Pin
keles betaald 500 gulden.”
attevÜle ziende, dat „£n toch,-
een gebaar vol NAÏEF. c—
Vervolgens deftigheid te kennen, dat hij zich moest Kind (dat op de knie van grootvader daaronder
verwijderen. zit en diens kalen schedel beziet) „Hè,
„Geen stuiver rijk, en trotsch als arts- grootpa, kijk eens, daar groeit een hoofd
tocraten!" morde do oude portier woe- door uw 'haren.”
dend. dat zijn nieuwsgierigheid niet vol-
IX
Mathilde zong slechts heel kort Zij
verviel weldra in ven even diep gepeins
als Gaunt, en op de piano geleund sloeg
zij bij lange tusschen poozeu eenige too-
nen aan. maar met onvaste band. Twee
if driemaal sloeg zij de pogen op en ves
tigde dan haar blikken op het gelaat van
Gaunt, een omstandigheid, die voor mij
weinig vleiends had. maar die mij veroor
loofde haar in alle kalmte nauwkeurig
gade te slaan.
Plotseling verliet zij de kamer.
Zij bleef nauwelijks vijf minuten weg.
en toen zij weer binnenkwam, ging zij
zitten, zonder een woord te zeggen. Wij
bleven ook zwijgen, tot de Indische be
diende kwam zeggen, dat het souper ge
reed was.
Deze maaltijd bestond gewoonlijk uit
eenige sneedjes brood met boter en koud
vleesch. benevens een flesch wijn, en
werd opgediend in de kamer waar wij
zaten; maar dezen avond stond juffrouw
Owenson op, en zeide:
„Het is zoo kil. dat ik het souper in de
andere kamer gereed heb laten zetten.
waar het vuur brandt; laat ons daar naar
toe gaan, ik gevoel behoefte, mij eens te
verwarmen,
Deze aangrenzende kamer was om zoo
te zeggen het heiligdom van Mathilde;
waar zij haar schildersezel, portefeuilles,
kistjes en alle soorten van snuisterijen
had staan, die zij niet in het groote salon
wilde laten slingeren. Daar sloot zij zich
dikwijls op en geheel alleen, want tot nu
toe waren wij nog nooit in dit boudoir
toegelaten.
Een helder vuurtje vlamde op den
haard, waarvoor het souper klaar gezet
was op een tafel, waaromheen armstoe
len stonden. Twee lampen, die op den
schoorsteenmantel geplaatst waren ver
spreidden een zacht licht tot in alle hoe
ken van het vrij groote salon.
- Mathilde ging bij het vuur zitten en
iet bed tv houden. En wat —jiak zwijgend beide banden* naar de
vlammen uit Met de minachting voor al
le vormen van een echten Engclschman,
nam Gaunt de panden van zijn jas op en
ging met den rug naar bet vuur zitten,
terwijl ik tegenover de meesteres van
bet huil plaats nam, en zijn voorbeeld
volgde.
„Wat een afschuwelijk klimaat toch,
het Engelscbe," riep Mathilde uit en ver
brak hiermede het stilzwijgen; welk een
temperatuur en dat in de maand Septem
ber.
„Het Engelscbe!" herhaalde Gaunt,
wiens slecht humeur nog niet over was.
„Moet dit beteekenen. dat wij in hetzelf
de klimaat gebpren zijn?"
Juffrouw Owenson kreeg 'n lichte hui
vering.
„Juist, ik ben in India geboren en het
vorig jaar ben ik voor het eerst in En
geland gekomen."
„Ik had reeds lang vermoed, Jat u uit
een der tropische gewesten kwam," zei
de ik; maar uw ouden waren Engelschen, keel
niet waar?"
zing beschouwde
„Zeker," antwoordde Charles, „ik ben cr
tweemaal geweest en men heeft mij ei
ken keer geantwoord, dat u ongesteld
was."
De Indiër zweeg
zich tot mij
„Nu, wat bedoelt u," riep zij uit, en
zich dan tot den bediende richtend, voeg
de zij hem op toornigen toon toe:
„Wanneer heb je mijnbeer Owen de
deur voor den neus dicht gedaan?"
„Nooit." antwoordde Zémide, terwijl
hij mij ttiet uitdagende blikken aanzag.
„Nooit!" herhaalde ik „U bent wat al
te haastig juffrouw In de eerste plaats."
vervolgde ik op langzamen toon, „heb ik
uw Indischen bediende niet van deze be-
leediging beschuldigd: en in de tweede
plaats bedoelde ik niet de deur van de
ze woning. U kunt Zémide gerust laten
gaan."
De Indiër verdween.
„Verklaar u nu nader, als ik u verzoe
ken mag." sprak juffrouw Owenson op
een toon, dien zij vergeefs vriendelijk
trachtte te doen klinken
„Was u dezen middag om half zes niet
in een kleine afgelegen woning, ongeveer
drie uur van hier en dicht bij de stad L
gelegen?" vroeg tk haar
„In een kleine woning!" riep Mathilde
uit. en zich toen met een gedwongen
lachje tot Charles wendend, zeide zij te
gen hem:
„Mijnheer Gaunt uw vriend heeft al
leen gedineerd, is niet?"
Charles begon te lachen.
„Een kleine woning vervolgde ik, aan
den hoek van een voetpad Ik klopte er
aan om naar den weg te vragen en een
jonge vrouw, die op onbeleefden toon
een verkeerd antwoord gaf, wierp de
deur voor mijn neus dicht."
„En wat heb ik met dat alles te ma
ken," sprak de dame lachend. „O, mijn
heer Owen, mijnheer Owen!"
„Nog een beetje geduld," antwoordde
ik.
„Ónmogelijk. Den geheelen middag
ben ik door «en verschrikkelijke hoofd
pijn gekweld geworden, waardoor ik ge
dwongen was n<
nu uw vermoeden betraft. mijnheer Owen,
ik zie wel, dat u bet een of ander avon
tuur gehad hebt, en dat een flesch wijn
uw geest in verwarring gebracht heeft.
Charles begon opnieuw te lachen.
Juffrouw Owenson stond bij mij; ik
keek haar strak aan en ik was er van
overtuigd, dat er geen woord waar was,
van al hetgeen Zij zeide.
„Deze dingen hebben mij van de waar
heid overtuigd," sprak ik. „terwijl ik mat
den vinger op haar armbanden en ringen
wees."
Tot mijn groote verwondering drukte
zij mij krachtig de hand, waaruit ik dui
delijk kon opmerken, dat zij mij verzocht
het geheim te bewaren.
„Een fijne flesch wijn," herhaalde zij
lachend, terwijl zij mij opnieuw de hand
drukte. „Beken het maar."
En zij zag mij aan met een uitdrukking
in haar gelaat, waardoor plotseling de
schopne dame uit bet Zwitseraehe huisje
verdween om plaats te maken voor de
ongelukkige vrouw, die ik aan het sta-
Zij antwoordde eenvoudig: „Ja." Toen
ging zij bij de tafel zitten en noodigde
ons tot het souper uit, alsof zij gaarne
van onderwerp wilde veranderen.
Ons onderhoud werd ernstiger dan ge
woonlijk. Ik weet niet of juftrouw Owen
son zich werkelijk ongesteld gevoelde,
maar zeker was zij
‘veel mindir opgeruimd, veel zachter en
veel netuurlijker. dan wij haar tot nog
toe gezien hadden
Meer dan eens leunde zij met een
zucht het hoofd achterover op den rug
van haar armstoel, alsof zij te veel in
haar gepeinzen verdiept zat, om er zich
over te bekommeren, of wij haar ook
aanstaarder*; ik kon met nalaten haar bij
een tooner [speelster te vergelijken, die
door vermoeienis overstelpt, haar rol
vergeten is en zich nu inspande om weer
op streek ie komen Ik weet niet of
Gaunt het ook merkte, hij at en dronk
zwijgend, en als hij juffrouw Owenson
aansprak, dan was dit met een bestu
deerden ernst
Na het gesprek over het geboorteland
van Malhilde.'.kwam bij het einde ven
het souper ons onderhoud op de kentee-
kenen. waaraan men de kinderen her
kennen kan dis in Indië uit Engelscbe
ouders geboren worden en op het ver
schil dat er bestaat tusschen deze, en
die,'welke gemengd bloed in de aderen
hebben.
Ten slotte bespraken wij de mogelijk
heid om het gemengde bloed tot in het
zesde of zevende geslacht te onderschei
den. Gaunt had eenige jaren in Indië
doorgebrpcht en kon dus uit eigen onder
vinding sprei en; bet gesprek begon nu
tusschen hetr en Mathilde vrij levendig
te worden.
„Ik zal u een paar portretten laten
zien,"» sprak Mathilde eensklaps, „en dan
moet u mij eens zeggen, of u. daaruit de
personen van gemengd bloed kunt her
kennen."
Al sprekende stond zij op en ging naar
een meubelstuk met fraai snijwerk ver
sierd. Zij haalde er vier of vijf doozen
van marokijn leder uit, die zij voor zich
op tafel zette. Zij maakte de eerste open
en reikte ze nns over Om beter te kun
nen zien, waren wij bij elkander gaan zit
ten.
Het eerste portret stelde een vrouw
voor van ongeveer dertig jaar. De foto
was waarschijnlijk schooner, dan het mo
del.
„Dat is er geen." spraken wij op het
zelfde oogenblik. Zij gaf ons een ander,
na eerst het glas dat er voor zat, zorg
vuldig afgewreven te hebben.
Dit was het portret van een jong meis
je, dat zeer goed op juffrouw Owenson
geleek, hoewel het niet zoo mooi en
jonger was.
wij bewonderden bet vol belangstel
ling en vroegen: „Dat is zeker uw zus
ter?"
Juffrouw Owenson schudde ontken
nend en glimlachend het hoofd.
Het derde stelde een man voor op rij
pen leeftijd, het vierde een jongeling in
militaire uniform.
Gaunt bekeek ze opmerkzaam. Als die
Oosterscb bloed in de aderen hadden, dan
was het toch moeilijk te ontdekken.
Charles werd nog oplettender; en ik be
gon ongeduldig te worden, toen ik het
vijlde en laatste portret zag, dat zij reeds
geruimen tijd in haar blanke handen
hield.
Juffrouw Owenson draaide de kleine
doos in de handen om en om,, raakte de
veer aan, maar zonder er op te drukken,
veegde er bet stof af, mot haar zakdoek,
:k Charles met onrustige oogea aan.
liet toe* de done weer op de knieën val-
„Cecilia," sprak ik op vleienden toon,
„wil je met mij meegaan?"
Bij deze woorden zag zij mij vol min
achting aan?en uit den stoel springend
verliet zij het salon met het gelaat van
een beleedigde koningin
Sedert onze vriendschap met ontc
seboone buurvrouw hadden Gaunt en ik
een soort bouten brug over de rivier ge
bouwd, door een paar lange, stevige plan
ken van den eenen op den anderen oever
te leggen
't Was nu nog een vrij moeilijke over
tocht. maar Gaunt en ik waren er weldra
aan gewoon; wat de jonge dame betreft,
zij bad met te vee) zekerheid den sprong
gewaagd, om nu bang te zijn voor de
planken.
In ging met bedaarden tred naar de
woning, maar toen ik bij de brug geko
men was, vroeg ik mij af, of bet niét be
ter zou zijn, van avond maar een omweg
i te maken.
De vegen, die nu al vier-en-twintig uren
lang neerviel, had de rivier aanmerkelijk
doen zwellen, waardoor ze een soort
van stortvloed geworden was; de stroom
ging zoo snel en het denkbeeld aan den
misstap op deze plank, deed mij huive
ren.
Ik keek naar het water, tot de brui
sende stroom mij duizelig maakte, en toen
besloot ik uit voorzichtigheid tot den
omweg over de vaste brug
Mathilde en Gaunt speelden
Juffrouw Owenson was een
speelster.
Toon ik binnenkwam, sloeg Mathilde
de oogen op en gaf mij een wenk met de
hand, also! zij mij verzocht, niet te spre
ken. en verdiepte zich toen aanstonds
weer in haar spel. Ik ging achter Gaunt
staan, om beter te kunnen zien, wat er
gebeurde Ik geloof dat de jonge vrouw
daar boos om werd, want zij wierp mij
een ongeduldigen blik toe, toen leunde
zij met den elleboog op de tafel en liet
haar voorhoofd in de hand rusten, om fnij
haar trekken te verbergen.
Mathilde's arm was met een gouden
armband versierd. Ik keek haar aan.
Overal zou ik dezen arm en armband
herkend hebben.
„Schaak mat!" riep Gaunt op zegevie
renden toon, want I
den.
Jeffrouw
bord terug en
„'t Is uw schuld, dat ik de partij ver
loren heb sprak zij op gemelijken toon.
„Uw konfst heeft mij een prachtigen zet
do<n missen, dien ik juist wilde doen."
„Dan spijt het mij zeer, dat ik geko
men ben," antwoordde ik op bedaarden
toon, en ik vraag u wel heel beleefd ex
cuus voor de stoornis.
Toen speelde ik on mijn beurt den be
leedigde en sprak: „Maar ik heb mij met
minder over u te beklagen. Toen ik de
zen middag in mijn verlegenheid aan uw
woning aanklopte, hebt u mij de deur
voor de neus dicht laten doen. Waarom
toch?"
Zij hield zich ten hoogste verwonderd,
maar toch bemerkte ik dat zij zichtbaar
bloosde.
„Waar spreekt u toch over? Ik zou
bevel gegeven hebben u de deur voor
~eus te sluiten?">To«p trok zij drif»
a's de schel.
ik nog eea
Indische bediende binnen.
ons t
moeten vereemgen en dan nog zou, om
zulk een groote zaak te ondernemen,
een kroning of een huwelijk van een der
vorstelijke huizen van Europa in het
vooruitzicht moeten zijn. Indien gij wilt,
zal ik er met mijn ambsbroeders over
jpreken.”
„Het heeft geen haast. Ik zal zelf die
gelegenheid arwachten en aan de abdis
de ftmdsen voorschieten,” zeide vader
Simon- eeheel onthutst, zulk een schat
maakt* en veel, maar stond er voor bekend noest
Maar de vlek was bet blazoen vsn iets terug te geven. Op zekeren dag ging
den Vatteville, zijn oorsprong, zijne hij naar den bankier Bernard en zei
waarde, zijn oude vorm, zijne schoon- tot hem „Mijnheer, ge zult wel verwon-
heid, zijne echtheidAldus mis- derd zijn ik ben de markies de Favières,
maakt, wilde niet ëén juwelier hem er- ik ken u volstrekt niet en kom vijfhonderd
kennen hij was geen duizend kronen Louis van u leenen.-”
meer waard! „Mijnheer,” antwoordde Bernard, „gj”
Op die wijze verloor een der schoon, zult nog veel meer verwonderd zijn
sta edelsteenen van Europa zijn naam ken u wél, en zal ze toch aan w leenen.”
en zijn waarde, en verdween uit den Gids
der Juweliers, waarin nog beden zijn
geschiedenis bevestigd wordC
Alsof dat edelgesteente zijnen
sprong niet moest overleven, zoo
dween hij slecht* korten tijd voordat
de laatst* abdis van zijnen naam stierf
V. N.
geen hoefsmid
Professor voelde den steek en was in 't
maker.
Filosoteerende professor „De snelle patiënt bedaard op en verliet de kamer,
afwisseling van de temperatuur is voor
alle levende wezens zeer nadeehng
voornamelijk werkt de wisseling van woon
plaats van Zuiden naar 't Noorden zeer
verderfelijk. Toen ik van Milaan naar
Berlijn verhuisd ben en in de diergaarde PMr nieuwe laarzen. Hij
i, waren er twee rhinocerossen en R-- ---
k reeds na verloop van eetuge weken, z’!n ’tudie verdiept, voor zijn lessenaar
-.11- nui- ter nauwernrwi
,En waarom ben ik niet meer rijk T vertrok, was er nog maar een aldaar.” 8r0€’ beantwoord, en ofschoon hij" al
-- - 1_ I- - S_ J 'SS - /-Izwwv» t* 1'
„Jij hebt mij gezegd, dat mijnKber
Gaunt dezen namiddag hier geweest is,"
zeide zij tegen den knecht, terwijl zij op
Charles wees, die dit tooneel vol verba- geleund staan, dat half open
l l M.ikiia» n.
de piano ging zitten en hem met een be
koorlijken glimlach vroeg, wat zij voor
hem zou zingen.
eiken dag wa
jonderd fran
-J morgen, waarvan wij-
ken, mevrouw van
i leuningstoel voor den kouden haard
zeten, met een droevig starend oog I.
garetha zag werken. Leide zochten,
der elkaar haar gedachten te durven mede-
deelen,- naar middelen om uit de gelde
lijke verlegenheid te geraken, waarin zij
opnieuw gedonij*e;d waren
„Simon heeft mij nog niet geantwoord,”
zeide de abdis, hardop haar gedachten
beantwoordende. „Zonder twijfel heeft
hij den steen niet duurder kunnen ver-
koopen. dan hetgeen hij ons gegeven
heeft.. Het ts zoo moeilijk zelfs nog in
- dezen tijd
„Het is waar/' zeide Margaretha af
getrokken. terwijl zij de koude mist van
de glazen trachtte te wisschen, en zon
der de woorden der abdis te hooren.
En ft u ;wegen eenige oogenblikken.
een treurige nieuwjaarsdag
hernam upmeuw mevrouw van Vatteville.
na eenige oogenblikken.
„Och waarom." zeide de goede Mar-
van mijn bloed mij beter en aangenamer
voor u maken waarde meesteres
waarom ben ik geen abdis van Vatteville
meer om zooveel verknochtheid en edel
moedigheid naar waarde te kunnen be-
loonen
jevige slag<
genblik de
dienstmaagd
-- -opende.
„Margaretha," zeide de oude portier,
dende, „die heer wil u spreken.. Ik zaken doên'en met' elkaar zee7bèvriend vervolg beleefd, ook tegen zijn schoen-
itiènt aan,
rlsbad te
terugkwam,, ging de patiënt den dokter
igde dat hij nog
- den. De dokter
herinnerde zich dezen patiënt in 'tgeheel
niet meer, liet zich zijn toestand volledig
beschrijven en vroeg hem toen Mu»
welke ezelskop heen u aangeraden naar
Zonder een woord te spreken Mond de
WEDERZIJDSCHE WERKING.
Vrouw (teruggekeerd van de bad-
•n plaats) „Thans ben ik weder frisch en
waard gezond en in ’t minst niet meer bloed-
*n<’van alls
de „<jij zult mij met ontsnappen.
Tevergeefs betuigde vader Simo
onschuld, en hij wilde er de bewijzen
van bijbrengen, toen de juwelier op hem
een blik vol verachting wierp. „Die steen,”
zeide hij met geestdrift, „die steen het is
de Vatteville, ellendeling het is de vorst
der edelgesteenten, de schoonste, de
zeldzaamste der juweelen Hij zou als
fabelachtig doorgaan, indien hij niet in
onze Gids der Juweliers getrouw was
geboekstaafdZie hier zelf zijn af
beeldsel Het is wel zijn oude vorm
die donkere vlek.. Het is de kostbare
robijn, waarvan men het spoor zocht, en
dien men sedert lang verloren beschouwde
Daarom zult ge mij niet ontsnappen, al
vorens mij het toeval verteld te hebben,
waardoor gij er bezitter van zijt geworden."
„Ik zou het u reeds gezegd hebben,
geweest was. een
arme vrouw in gevaar te brengen, die zich
aan mijn hoede heeft toevertrouwd*n baar uit
Dezen steen heb ik van de abdis van Vat- rechtschapenheii
teville zelve hij maakt haar laatste mid- beeld, dat
del van bestaan uit.” men
Vader Simon kon gemakkelijk bewij- ken.f
zen, dat hij, niettegenstaande zijn onaan
zienlijk voorkomen, een rijk j
ter was, en weldra maakte f
hem zijn verontschuldiging, in zijn drift door de teedere
zoo ruw jegens hem gehande-' -
„Vrees niet voor net geheim
vrouw van Vatteville.”
eerlijke koopman bij„indien er lage schouwde,
zielen zijn, zoo bestaan er ook, die het on-
geluk weten te eerbiedigen, waar het zich hare meesteres, die zij lief had
dok bevinde.^,-ic- f
„Maar welken prijs is deze steen van liefde en gehechtheid gegeven had, vie'r*enSm
De oneerlijke handelwijze
EEN NIEUWE RIVIER.
Een onderwijzer vroeg aan een zijner
■—t ip—- - WW*. WW nCSAJ,
riiaar op dit oogenblik is het ónmogelijk.**
De arme abdis zag voor een oogenblik
haar laatste hoop verdwijnen zij hield
echter aan en zeide
„Gij weet, mijnheer, dat ik niet in
staat ben mijn naam te doen ontdekken
dus tót wien zal ik mij wenden Zonder
de armoede en de ellende, die mij om
ringen, zou ik misschien reeds lang met
mijn hoofd, mijn vorige fortuin en mijn
rang geboet hebben."
„Maar hoe wilt gij,” hernam vader Si
mon, „dat ik dit edelgesteente zal schat
ten Ik ben geen juwelier en vrees u of
mijzelven te oenadeelen.”
i,Och mijnheer, weiger mij niet, of mij
blijft slechts over te sterven want ik
zal nimmer den moed hebben om te
bedelen Bewaar dus het edelgesteente
ah uw eigendom en geef mij eemg geld."
Vader Simon was gierig, maar hij was
geen slecht mensch. Hij werd getroffen
door de tranen der tachtigjarige vrouw
en voor het overige, hoe meer hij den
steen begaf, hoe meer hij de waarde ervan
begon te bevroeden
„Hoor” zeide hij, na een oogenblik
overweging. ,jk bezit slechts in het geheel
1500 franken aan geld, ik zal ze u geven.
- Ik sluit misschien een slechten koop
maar liever dat, dan u aan wanhooj »o&t
te stellen. Als mijn zaken mij naar 1-aitjs
roepen, zal ik hooren hoeveel de steen
Waard is, en indien ik niet genoeg betaald
heb, zal ik u het te kort komende er bij
geven."
„Ach 1 gij zijl onze redder I" riep de
abdis uit, de handen vouwende. „Vijftien
honderd franken Daar kunnen wij meer
dan een jaar van leven.”
Eenige maanden later, toen vader Si- Twee hevige sl
F1?n v,0o,r. 2aken ,e Pan’is was, vervoegde op dit oogenblik
hij zich bij een voornaam juwelier.
„Mijnheef zeide hij, zich tot den de deur
juwelier wendende en den steen uit een
zijner zakken halende, ,Jk zou gaarne den knecht van vader Simon binnenlei-
dje waarde van dezen steen weten.”M
De juwelier nam den steen met een
onverschillig gelaat aan maar nauwelijks
had hij hem onderzocht, of hij wierp
een snellen blik op het versleten kleed en
op de koddige figuur van den bezitter, en
nep met hevigheid uit„Deze steen be
hoort u niet, mijnheer en gij -zult niet
vertrekkeh, alvorens gij het bezit er van
gerechtvaardigd hebt. Sluit de deuren,"
«eide hij tot den winkelbediende, „en
haal de gewapende macht.” T'
den steen in een lade sluitende, zeide
hij tot vader Simon, dien hij bij den
kraag greep en hevig heen en weer schud
de „Gij zult mij niet ontsnappen."
onschuld, en hij wilde er de bewijzen D. abdi; 4ing oaar het ven,ter xett.
haar bril op, brak den brief met beven
de hand open en las:
„Eindelijk heb ik met een koopman
over den prijs van het bewuste voorwerp
kunnen spreken. Ik heb met groote
moeite een som van 25.000 fr. bedon
gen, hetgeen een groote lom is. Maar GOEDE RAAD.
de betalingen rijn op groote termijnen .De wijsgeer Sokretes zageenjongehng,
gesteld. Ik geloof dus u van dienst te °P een eenzame plaats in de stad heen
zijn in uwen toestand, als ik u een lijf- e? weer liep, en vroeg hem „Wat doet
rente van 1500 fr. per jaar aanbied, welk 8*i daar gansch alleen T”
geld na uwen dood op uw meid, die u „Ut spreek met mij zelven,” antwoord-
F zoo getrouw en eerlijk gediend heeft, dt de jongeling.
zal overgaan. „Zie dan toe,” hervatte Sokrates, „dat
Indien gij er in toestemt, zal mijn be- 8® niet met een slecht mensch redeneert.
diende u reeds een jaar vooruit betalen.
SNELLE VERZENDING.
Een officier van justitie, de zitting
verlaten hebbende, gleed op de bovenste
,rede der uaP “t’ en v**1 nMr beneden.
ij g e denk- ieman(:j ziende, zeide „Z<*> snél is
hier nog nooit iets verzonden.”
rgi
ld,
Luitenant „Sergeant Spillebeen, let ^eelen tijd vruchteloos wachten,
eens goed op den recruut Pimpelmeier,“nd**?>k wenkt professor hem en. terwijl
■en op de deur deden die kerel staat er zoo dom bij alsof hij hl> ‘’“l*’ doortlezen, strekt hij zijn been
Je arme abdis en haar de domheid van het gansche regiment achterwaarts uit en zegt „spoedig maat
opspringen, die vol schrik in pacht heeft.” nemen."
ide. „Met uw verlof, professor, ik ben
MACHT DER GEWOONTE.
Twee kooplieden, die te urnen veel
geloot eenter, dat mj zich bedriegt." zijn, laten hunne kantoren door een tele-
Dc knecht reikte de abdis een brief phoon verbinden. Op den eersten dag
over verscKjnt een van hen aan den teleoon
„Dank u, mijnheer Tribout, dank u," en roept „Goeden morgen, collega I”
zeide Margaretha, de deur openhoudende,
terwijl zij wachtte tot de onbescheiden
portier vertrokken was. „Dank s. Het
1 is voor ons," voegde rij er bij.
Mevrouw van VuL__l-
hij bleef staan, gaf met een
Wat er ook rij, de abdis was voortaan
grondbezit- «*n zuinigheid gewend, leefde van toen
de juwelier *f gelukkig en gerust, en altijd omringd d h® d 'T 1
zorgen, van Margaretha ntna VOOr d
;ehandeld te hebben. Zij bereikte den leeftijd van bijna bon-
l van me- derd jaren en zegende vader Siomn da-
voegde er de gelijks, wiens zij als baren weldoener be-
Wat Margaretha betreft, zij overleefde
1 en aan
welke zij zulke overtuigende bewijzen |eerIingen „Welke zijn de grootste ri-
er*n llalria as* rf r>h or hlh oi J Holtavon her!
1 slechts eenige maagden,
erscheidene millioenen, mijnheer I De oneerlijke handelwijze van vader
En noch ik, noch de andere juweliers Simon leverde, zooals zulks altijd ge-
zouden hem kunnen betalen. Wij zouden beurt weinig voordeel op. Na zijnen
daartoe met verscheidene juweliers -schat lange jaren verborgen te hebben
gehouden, bood de kroning des keizers Donau van Weenen nay Pest ges»,
hem de gelegenheid aan hiervan partij te a pej M.
trekken. Ongelukkig bliezen hem zijne
hebzucht en onwetendheid een noodlot
tig denkbeeld in Als die steen zeide
hij, zoo ouderwetsch geslepen
vormd, verscheidene millioenen
is, wat zal hij daa wel waard rijn, als
hij nieuwerwetseh geslej
vlekken gezuiverd zal z;
Hü vond een »*welien
VERWONDfcKU
een som van 300 fr. de vlek deed ver-
dwijnen en hem geheel nieuwerwetseh