VOO
DE
EENE SLEDEVAART
NUMMER 28DERDE JAARGANG 1924
-1 UIT DE QZZ
moppentrommel
„Wat kunt gijr
EEN PUIK PLEIDOOI.
HUISKAMER
l
JAGERSBLUF BESCHAAMD.
op naar zijn kamer.
een lief lachje om haar mond
bij werkelijk bentsprak de farmer, lachend
uit besluiten al wat u wilt.”
woord.
*t Was reeds over tienen, toen het lus-
eener
klingel in het dorp terugkeerde. Farmer
I
I
s
y
IN DE RESTAURA TE.
„Maar juffrouw,” klaagde een gast
in zekere restauratie, „hoe kan u mij
zulke viscfa toedienen Zij is totaal on
eetbaar."
Juffrouw „Daar klagen de menschen
nou al vier dagen over, en weggooien
gaat toch niet aan ik heb er geld genoeg
voor betaald.”
de getuigschriften," luidt het onbeschaam
de antwoord.
„Domkop 1 Ik meen de schellen."
„Zoek die maar zelf,” antwoordde
Tom, „ik weet met waar ze zijn, en wil
poetst
„Neen, nog niet," luidde het vrij nor-
dere vlammen te koesteren.
Den volgenden dag was
indien zij hand en hart schonk aan een te zien is
boer, zooals die hier in deze wildernis
opgroeien.”
der paarden, het lustig gerinkel der schel
len en de ongelukkige meende te zien,
hoe juffrouw Casey aan de zijde van rije
vroolijk lachenden medeminnaar over de
gladde sneeuwbaan wegreed. Niettegen
staande de koude; brak hem het zweet uit
en weder sprong hij op de beenen.
„Wat moet ik doen? Wat zal ik aan
vangen?” kreet hij, doch geen reddende
engel kwam hem een uitweg bieden.
Op hetzelfde oogenblik rolden mejuf
frouw Casey de tranen uit de schoone
oogen.
„Ik wacht geen minuut langer meet
op hem 1” sprak zij. „Maak dat je weg
komt, Bob I Jane heeft al lang genoeg op
je gewacht I Ik blijf vanavond thuis."
„Wij hebben plaats genoeg in onze
slede," antwoordde haar broer, „en Jane
White zal er verrukt over zijn, als je met
VOOR DE BALIE.
Het schijnt dat de advocaten ten allen
tijde de gewoonte hebben gehad elkander
voor de balie te beleedigen. Zoo leest men
dat reeds in de Romeinsche gerechtszaal
zekere redenaar Philippus, zinspelende
op den naam van zijn tegenpartj, Catul
lus, en op het leven dat deze maakte wan
neer hij pleitte, hem vroeg waarom hij
toch zoo hard blaft».
„Dat doe ik altijd”, antwoordde Catul
lus, „als ik een dief zie.”
De meisjes verschijnen meestal in een
bescheiden costuum. Er zijn echter meiden
onder, die al haar vijftigsten dienst gehad
hebben. Zij gaan daar fier op en ver
schijnen gewoonlijk in hetzelfde toilet
als de dames, die dienstboden willen
huren, en bijna dagelijks wordt algemeene
hilariteit opgewekt door het geval, dat
een dame, die toevallig het boekje van
een meisje dootbladert, door een andere
aangesproken wordt met de woorden
„Mag tki uw dienstboekje eens zien
omdat de tweede dame de eerste eveneens
vdbr een dienstmeid houdt.
Er zou nog heel wat te vertellen vallen
over de manier, waarop de dienstboden
de ten kantore verschijnende dames cn-
tiseeren, hoe zij zich vroolijk maken over
haar kleeding, haar figuur, haar gezichten,,
en dat met een vrijheid, die de bezoeksters
voor de eerste maal op het kantoor, de gal
in het bloed drijft.
De dames moeten zich bij deze gelegen
heid meestal zeer veel laten welgevallen.
En als zij zich vele dagen achtereen aan
allerlei onaangenaamheden op dat kan
toor blootgesteld hebben, als zij eindelijk
meenen, met alle voorzichtigheid de beste
aller meiden, die beschikbaar waren,
gekozen te hebben, dan ontdekken zij
vaak genoeg kort na de indiensttreding,
dat zij er ditmaal nog erger ingeloopen
zijn dan voorheen.
En dan rest hun niets anders dan te
denken en te berusten in
„Wat baat het mij, als ik haar laat
gaan de volgende, die ik krijg, kan
nog veel slechter zijn I”
gelaat toonden zich de duidelijke trekken
van een innig gevoelden trots, terwijl
“7-/ - 1 om zijn
daarover niet ongerust,”
„juffrouw Maud
is de trap
„Er is geen trap, slechts een ladder.”
DUIDELIJKE VERKLAR1NU.
„Wat is toch eene épidemie vroeg een
meisje aan haren vadet
„Wel," antwoordde de man, „weet je
dat niet Luister Als je moeder altijd
meer geld voor de huishouding en jij al
tijd nieuwe kleeren wilt hebben, dan heet
dit een épidemie."
de jongen met een bizonderen trots op „Hola i” Kreet luj met inspanning van
o-—-- al de kracht zijner longen, „kom terug, jongeman, „als de kapitein, die....
„Tom, stel je met dommer aan dan je schurk, en open het luik 1"
l De jongen wendde even het hoofd en
De meisjes gingen het kantoor in en
overhandigden den kantoorhouder elk
50 pfennig. Zij krijgen daarvoor het zoo
genaamde kantoorbiliet, 't welk haar het
recht geeft, de volgende dagen in de kan
toren te kunnen vertoeven tot zij zich ver
huurd hebben tn het laatste geval moe
ten zij nog 25 pfennig betalen. De hurende
huisvrouw betaalt dan 1 Mark. Op de
banken tegen den muur zitten reeds meer
andere meisjes, en de aspiranten glim
lachen elkander met een blik van verstand
houding toe. Er wachten in het kantoor
reeds twee dozijn dames, en nog komen
Successievelijk zes i acht andere. Onder
fiormale Omstandigheden is de loop van
zaken deze, dat de huisvrouw, die een
dienstbode noodig heeft, naar een der op
de bank zittende meiden toegaat en haar
dienstboekje vraagt. Als de huisvrouw de
getuigschriften gezien heeft, beginnen de
onderhandelingen over hetgeen van de
dienstbode geëischt wordt en over het
loon. Men deelt het meisje mede, op welke
wijze haar tijd gegeven wordt, om uit te
gaan en bezoeken te ontvangen en welke
extra_ vergoedingen haar te wachten staan.
Deze onderhandelingen gelijken veel op
het vrede sluiten van tv/ee oorlogvoerende
►mogendheden, met dit onderscheid, dat
hier onmiddellijk na het sluiten van den
vrede de oorlog begint, terwijl in het an
dere geval de oorlog dan eindigt.
Terwijl bij ons de dienstbode in den
regel bescheiden op de vragen der dame
antwoordt, die haar engageeren en in de
met haar onderhandelende vrouw reeds
de autoriteit! der toekomstige meesteres
erkent, beschouwt de Berlijnsche dienst
bode de danié, die met haar onderhandelt,
als iemand, die met haar gelijk staat. Eerst
als zij haren dienst aanvaard heeft, is zij
genegen, de vrouw des huizes eenigszins
als hare autoriteit te beschouwen.
Het is bij de meeste familiën gebruik,
de dienstmeiden met „Sie” aan te spre
ken. Daar, waar het meisje met „du" aan
gesproken wordt, geschiedt dit echter ook
eerst na het aanvaarden der betrekking.
Op het kantoor verlangt het dienstmeisje
bij de onderhandelingen het deftige „Sie”,
en wee de onervaren vrouw, die misschien
-van buiten gekomen is en, onbekend met
het gebruik, het meisje soms tutoyeert.
Dan ontwikkelt zich soms een tooneel,
waarbij de dame het verstandigst doet,
de vlucht te nemen. Als zij het zou wagen,
op een woordenduel met het meisje in te
gaan, zou zij direct een half dozijn tegen
zich hebben, tegen wie zij niet opgewas
sen is, en op bijzondere hulp van den
kantoorhouder heeft zij niet te rekenen.
Deze moet voorzichtig met de dames en
de meiden omgaan, en met diplomatieke
handigheid vrede met beide partijen trach
ten te houden, en als er veel vraag haar
dienstboden is, is hem er veel meer aan
gelegen, dat de dienstmeiden bij hem op
het kantoor komen dan de dames. Als
het moet zijn, zal hij dus licht de partij
der meiden kiezen.
Een andere dame verschijnt en wendt
zich tot een der meiden.
„Mag ik uw bóekje wel eens inzien?”
De dame doorbladert het boekje, vindt,
dat de houdster het meestal slechts veer
tien dagen of hoogstens vier weken in een
dienst uitgehouden heeftmaar het helpt
niets, er moet in den zuren appel gebeten
worden. De dame begint te onderhan
delen.
„Wilt gij bij mij in dienst treden T’
„Met hoeveel menschen rijt gij
„Met ons vieren mijn man, ik en twee
kinderen."
„Hoe oud zijn de kinderen
„Veertien en zestien jaar.”
„Nu, dat gaat wel. Hoe hoog woontgij
„Vier hoog, maar gij zult bij het loon...."
„O hemel 1 Vier hoog, dank u wel 1 Dat
is de eerste etage onder den hemel. Neen,
daarvoor heb ik mijn jong leven te lief,
dan dat ik mij de tering bij vier trappen
op den hals wil halen. Geef mij mijn
boekje terug."
Er komt een tweede dame, die ver
klaart „Ik woon slechts één trap hoog,
en alles wordt ons aan huis bezorgd. Ik
geef u 300 Mark loon, maar gij moet goed toch verkeering gehad
voor de kinderen zijn." --*-
„Hoeveel kinderen hebt gij?"
„Zes, waarvan twee kleine."
„Dank u welIk weet, wat met zes kin
deren te doen is 1 Neen, ik ga niet eens
dienen, waar een hond is, laat staan zes
kinderen, de hemel beware mij 1"
EEN GROOTE DRUKTE.
Twee personen, van niet al te goeder
faam, kregen onder het kaartspelen on
genoegen met elkander. Iemand vroeg hen
waarom zij speelden.
„Wij spelen om de eer,” zeiden zij-
„Dan maakt ge wel een groote drukte
om een kleinigheid,” werd hen geant-
„Neen, neen," kreet het meisje, „Wan
neer ik geen slede met een eigen cavalier
voor mij alleen heb, dan blijf ik maat
hier. Met kapitein Sheppard wissel ik
echter geen woord meer in heel mijr
leven.”
Bob wilde antwoorden, toen de deut
eensklaps geopend werd en Karei Hallef
over den drempel trad.
„Nog niet weg, Maud?” vroeg hij.
„Waar is de kapitein
„Ik weet het niet,” antwoordde het
het luik, doch meisje, dat zich zeer beleedigd achtte, op
Voor een persoon, die beschuldigd was
een portemonnaie te hebben gestolen,
pleitte een bekend advocaat met zooveel
succès, dai de rechtbank den man vrij
sprak. Het pleidooi maakte op den dief,
die met de rechterhand in zijn zak de ge
stolen portemonnaie omklemd hield,
zooveel indruk, dat hij bij zich zelven zei
„Waarachtig, als ik de portemonnaie niet
in mijn hand had, zou ik bepaald geloo-
ven, dat ik onschuldig ben.”
„Hier, Tom,” riep hij, „vat aan."
Geen antwoord.
Sheppard zocht naar
Aan de table d’hdte van een hótel in
een Duitsche Provinciestad zaten onlangs
handelsreizigers, ambtenaars, geleerden,
enz. tusschen een vrij talrijk gezelschap,
leden van een jachtclub aan. Ieder dezer
aatsten kwam allengs aan de beurt om
zijn avonturen te verhalen, die aan bluf
of zoogenaamd „jagerlatijn" niets te wen-
schen overlieten. Daar vroeg een der aan
wezigen wiisgeeren het woord „Wat zal
die te vertel en hebben?” dacht men. En
aldus luidde diens verhaal
„Ik werd eens door een vriend, die in
Noorwegen uitgestrekte bosschen bezit,
uitgenoodigd deel te nemen aan eene door
hem en verscheidene zijner buren ont
worpen beren acht. Men was een stevig
paar beren op het spoor. Met een acht-
mes en een buks gewapend, werd mij
mijn post aangewezen. Tot mijn ongeluk
werd ik gescheiden van het gezelschap
en de drijvers en zag ik mij plotseling
alleen aan den rand van een duizelingwek-
kenden afgrond, waarover een boomstam
gelegd was, die als brug moest dienen. Op
eens hoor ik een vreeselijk gebrul achter
mij en zie een beer recht pp mij afkomen.
Mij schoot geen andere keus over dan te
beproeven den tegenovergestelden kant
te bereiken..
Ik nam het mes in den mond, de buks
in de hand en sloeg het gevaarlijke pad
over den boomstam in. Toen ik daar mid
den op stond, zie ik tot mijne ontzetting,
dat een andere beer aan den anderen kant
van den afgrond mij opwacht. Ik was ve-
lamd van schrik. De buks valt mij ui
hand en zij stort in de diepte, en toen ik
mijn vrienden te hulp wilde roepen, het
ik ook mijn mes uit den mond glippen.
Voor en achter mij een woedend beest,
beneden mij een vreeselijke afgrond."
Eenigszins vermoeid, nam de verteller
zijn glas, vulde het en edigde het in een
teug. Het gezelschap, da’ in ademlooze
spanning het verhaa gevolgd had, kwam
all ngs tot zichzelf, en een der jagers
waagde eindelijk beschroomd de vraag
„En^wat gebeurde er toen met u?"
„Ik," antwoordde op gedempten toon
de berenjager, „ik werd door de b.esten
heelemaal opgevreten.”
Sedert dien dag heeft de jachtclub
haren eden verboden, in vreemd gezel
schap hun jachtavonturen te vertellen.
I Eerst liep de kapitein, als een wild dier Wells, die de courant gelezen had, werd
alleen naar boven klimmen." in zijn kooi, rusteloos op en neder door door al dit leven uit zijn dutje gewekt
Eeer behendig steeg de kapitein de de ruimte, terwijl boosaardige verwen- stond op en ging, zooals dit steeds zijn ge
bet openstaande valluik. den dan wierp hij zich op het hooi neer verzorgen. Toen hij zich op d*e verheven,
„Waar is ’t?" vroeg hij met woedende om over zijn erbarmelijken toestand na heid bevond tusschen de biieebouwen
GEMOTIVEERD VERWIJT.
Dokter„Maar waarde college, ge
hebt me in mijn afwezigheid een koopje
----- dplaats ging,
de dame. „Ik heb maar al te treurige er- gaf ik u al mijn patiënten, die ik sinds
nu hebt u de moeite niet mij iets betaald over haar voeten en nam dan aan haar zijde
plaats.
„Totn, Tom Kom toch terug, jon- Eindelijk kreeg hij de teugels in de hand
gen 1” kreet Sheppard. „Ik moet op slag en met een oogopslag waarin een hemelsch
van half acht bij de Casey’s zijn.” geluk lag opgesloten, vroeg hij fluisterend:
„Stijfkop dan!” „Maak u daarover niet ongerust,” „Is’t nu voor altijd Maud?”
Tom sprong een paar stappen terug, luidde het antwoord, „juffrouw Maud „Ja, voor altijd,” antwoordde het
„Ik had nooit kunnen denken hier een die luer als knecht diende, viel tien jaar hebben." In een toestand, die gemakkelijker te
--j „Vervloekte kerel 1 Duivelsbroed 1” begrijpen dan te beschrijven is, legde hij
dacht Sheppard, Maud door het venster werd dood opgenomen*-‘J j
nastarend, „en ’t zou waarlijk zonde zijn, hij daar in heldere nachten nog steeds hij van machtelooze ontsteltenis beefde raden in te halen.
en Tom achter een kleine verhevenheid
„Bijgeloof 1 Dwaasheid 1" voegde de verdween. Beiden wisten zeer goed, dat *t Was reeds over tienen, toen het lus-
zeeman op den toon eener bizondere Sheppard’s kreten het oor van den farmer tige gezelschap onder h Ider schellen-ge-
Dan keerde hij tot den haard terug, minachting den jongen toe. „Doch blijf niet bereiken konden. klingel in het dorp terug Werd»Farmer
en wendde zich tot den staljongen, die dan maar hier, domme vlegelIk zal
PHILOSOPHIE DES LEVENS.
Kunstschilder „Hoe is het mogelijk,
beste vriend, ge waart eenmaal kunstenaar
en thans kastelein, die zelf de salade gereed
maakt.”
Kastelein „Laat u dit niet verwon
deren sinds ik niet met olie maar met
azijn werk, krijgt het publiek hoe langer
meer smaak in mijn producten.”
Er ontstaat sensatie op het kantoor.
Eene „nieuwe” komt binnen, dat wil zeg
gen een meisje, dat men aan haar optre
den, aan haar kleeding ziet, dat het van
buiten komt. Deze „nieuwe” is nog zeer
schuchter zij beschouwt den kantoor
houder als een man van gezag en vertelt
hem direct, dat zij met eene familie „van
buiten" gekomen is, maar dat de familie
nu vertrekt, en dat zij het plan heeft, zich
bij anderen te verhuren.
In het volgende oogenblik is zij om
ringd door dames, van wier dne, vier, vijf
tegelijk haar boekje vragen. Het komt bij
na tot een standje om het boekje van deze
„nieuwe".
„Er staat pas één getuigschrift in," zegt
de dame, die zoo gelukkig was, het boekje
te bemachtigen.
„Met uw verlof,” vaart zij daarop tegen
een andere dame tut, „wilt gij. mij het
boekje wel laten Ik ben met het meisje
in onderhandeling."
De vrouw, tegen wie zij zoo krachtig
optreedt, schijnt het nieuwe meisje als
een schat te beschouwen.
„Ik geef u 3WMark." verklaart zij on-
middellijk, „als gij bij mij komt dienen.
Ik verlang een betrouwbare meid. Gij be
hoeft mets te kunnen koken ik moet mij
op u kunnen verlaten, want mijn man is
verscheidene maanden in het jaar op reis,
en ik moet een betrouwbaar persoon in
huis hebben.”
Wij zullen i het nu volgende tooneel
met den mantel der liefde bedekken.
Tusschen vijf dames, die om de gunst
van het dienstmeisje wedijveren, ontstaat
een twist, waarbij zeer heftige woorden
vallen. Eindelijk trekt de overwinnares
onder de dames, die negentig thaler loon
voor de meid geboden heeft, die eigenlijk
niets van de huishouding afweet, triom
fantelijk af, om haar zoo spoedig mogelijk
aan alle lasterlijke inblazingen te onttrek
ken. De andere meiden geneeren zich
volstrekt niet, luide, spottende opmer
kingen te maken over het mooie gedrag
der dames en over de wijze, waarop deze
om de „nieuwe” gevochten hebben.
Nog een scène. Een dame heeft met een
meisje meer dan een uur onderhandeld
en men is het eens geworden, De dame
vraagt nog „Kunt gij koken
„O ja, ik kan alles, wat er zoo al voor- COMPARATIEF.
komt, koken”. „Die maudits Prutstens,” zei onlangs
„Gij moet een perfecte keukenmeid een Franschman, „verraden reeds in hun
zijn. Ik geef u hoog loon, maar gij moet taal de onbescheidenheid hunner natie,
goed koken mijn man is wat verwend." De Franschman vraagt, als hij een sigaar
wil rooken, op hoogst bescheiden wijze
du feu, maar een Pruis wil onmiddellijk
Feuer hebben."
juist binnentrad. alleen naar boven klimmen." in zijn kooi, rusteloos op en neder door door al dit leven uit zijn dutje gewekt"
„Tom, dagdief,” snauwde hij den jon- Beer behendig steeg de kapitein de de ruimte, terwijl boosaardige verwen- r*“* --
gen toe, „zijn mijn laarzen nog niet ge- sporten der ladder op en verdween door schingen en vloeken uit zijn mond stroom- woonte was, naar den stal om'het*‘-èe t»
rvintct Via* 11—ft- J J1
hooren sprekenl" t __a
„Daar weet ik niets van,” antwoordde juist den weg oploopen naar huis.
„Hola l" kreet hij met inspanning
„Ik tracht niet eenige belofte af te het gelaat. al de kracht zijner longen,
dwingen," sprak Sheppard, „doch ben J
ik morgen niet op het vastgestelde uur bij werkelijk bent 1" sprak de farmer, lachend T. J
u, juffrouw Casey, dan moogt u daar- naderbij tredend. „De nieuwe schellen bracht de open hand met die eigenaardige niet van hem of*je*maakt mij ziek.Ik wil
uit besluiten al wat u wilt.” b—2
Het jonge meisje drukte Wells en diens dak.... Frank, ik denk, dat ’t maar ’t gewoonte niet heeft als een complimentje
vrouw de hand ten afscheid, knikte even best zal zijn met Tom mede te gaan, want aan te nemen.
haar beide aanbidders toe en verwijderde de kerel heeft zoo’n vreeselijk harden kop, - - - -
zich dan met een paar vriéndelijk lachende wanneer hij niet goed gehumeurd is 1”
oogen. Korte oogenblrkken later verliet „T’
ook Karei Hallet de woning, doch met een den kerel bij tien kraag grijpend
r*“‘ -
juffrouw Casey gaarne gezien en thans eenigen afstand van de woning stond,
beminde hij haar me* al den gloed vaneen
vurig kloppend hart. Zij echter scheen maneschijn geen lantaarns noodig Waa
den kapitein, die reeds verscheidene we-
ken bij zijn neef Wells logeerde en op
haar lieve Mauwe oogen en prachtig blond
haar verliefd was geraakt, de voorkeur
te geven.
Een andere dame gaat de getuigschrif
ten van het voor haar staande meisje na VOORZICHTIG
en merkt eindelijk op Mozes (tot zijn zoon Levi)„Kom Levi,
„Gij hebt zeer slechte getuigschriften.” sta op, je weet de morgenstond heeft
JZoo als de mevrouwen zijn, zoo zijn goud in den mond."
Levi„Laat me het goud zien, vader,
dan sta ik dadelijk op.”
boozen toon. „Ben ik dan zijn hoedster
„Wil je met mij uitrijden?"
„Zeker wil ik dat," antwoordde zij, ter-
trachtte juffrouw nog heb ik hier van prachtige arreschellen del dichtgesloten. Nu liep hij naar ’t den
„De ladder ligt op de deel 1” riep hij
.Vooruit, dagdief!" riep Sheppard, angstigen door den geest van Bill Reed
ir.e.i R.-: u— ij en hem hij doet niemand kwaad, wanneer men
steen op 't hart. Zoo lang reeds had hij voortsleurend naar de schuur, die op zorgt ook hem niets te misdoen. Zeg, 't instappen, wierp een prachtige deken
- ------L 1
„Gelukkig hebben wij bij den helderen te zetten 1”
„Toto, Tom Kom toch terug, jon-
bedaren en begreep het gezochte gevon-
a- L.LL— ur: J
jongen, in 't geheel niet vriendelijk ge- haak nam.
op een toon van verwijt, „ik meeade dat hangen een paar oude riemen met
dit punt reeds sinds weken tusschen ons
beiden was vastgesteld 1"
„Werkelijk?" die moeten eerst gepoetst worden."
„En weet je dat niet meer „Vlegel," bromde de
„Je kunt gelijk hebben, doch ik had wien houd je mij dan eigenlijk? Gisteren
het geheel vergeten,” f
Casey zich te verontschuldigen.
De jonge farmer voelde zich gekwetst
en zweeg.
Tom paar stappen terug, «„.wuv „et nuwwiu, „jut,touw ivtauu „ja,
„Voor geen vijftig dollars Bill Reed, zal niet lang op Charlie Hallet te wachten meisje.
--„reuue, vier ueu jn een toestand, die gemakkelijker te
zoo schoon meisje_ te kunnen vinden,” geleden van den middelsten balk; hij „Vervloekte kerel 1 Duivelsbroed!" begrijpen dan te beschrijven ia, legde hij
i en men zegt, dat bulderde de gevangene vol woede, terwijl de zweep over de paarden om de kame-
zij weet, dat het doelloos is, zich met het waarin hij wees op de eenige muzikale
brutale vrouwmensch in eenige discussie ,vaf). e^n Je^erenb JSeze gevoelde
in te laten. Zij wendj zich tot een die van J
de meiden, die er nog het minst gevat uit
ziet.
„Ik doe alle werk, dat verlangd wordt, ik
en kook ook perfectgij kunt u daarvan spelen k«- p'l echter kunt nog critieken
overtuigen. Ik ben gewillig en schrik
voor geen werk terug, onverschillig, of
het dag of nacht is ik heb plezier in het
werk. Ik zeg u, dat gij hout op mij kunt
hakten, als het zijn moet. Maar ik heb een
voorwaarde. Ik heb een vrijer, met» wien *^*eer ;”de" scherpte is**êr totaafaf*
ik verloofd ben, en ik moet het recht heb-
ben hem des avonds van acht uur af in de haar echtvriend met het scheermes de
keuken te ontvangen. Het is een fatsoen- aardappelen schilt)
mes klaagt't is waarlijk het scherpste
dat we in huis hebben."
„Omdat ik nog geen tijd heb gehad het ook niet weten.”
„Je bent een dagdief, die een goed pak „Wacht even, gemeene dagdief 1” kreet
slaag verdient, kerel voer de kapitein Sheppard woedend. „Ik zal je mijn ant-
uit. „Ik raad je wel aan spoedig dennoo- woord weten te geven, zoodra ik weder
digen tijd te vinden om mijn laarzen ter benedsn ben
hand te nemen, of *t zal je slecht beko- „Maak niet te veel haast, kapitein,”
men klonk het spottend uit Tom’s mond,
Met deze woorden verliet hij het Vertrek „anders zou u de beenen kunnen breken.
en steeg, een liedje neuriënd, de trappen En bedenk wel, dat ik niet een van uw
op naar zijn kamer. jongens' ben Die kunt u mishandelen,
Tom beet zich op de lippen en op zijn mij niet 1”
De kapitein hoorde deze woorden niet.
In de groote ruimte, die in den helderen
maneschijn slechts door een klein, geheel
met spinnewebben bedekt venstertje aan
de overzijde zeer spaarzaam verlicht werd,
’t heerlijk begon Sheppard naar de arrebellen te
wijl zij haar beide aanbidders vriendelijk prachtige sledebaan. Een onbewolkte he- trad, hoorde hij eensklaps een zacht ge-
toelachte. mei schiep over dit tooneel een ongemeene klingel en het ijskoude metaal der schellen
„Hoe is ’t met de sledevaart van mor- pracht en tegen den avond verwachtte streek hem door den hals. De man schrok
gen?" vroeg Hallet in gespannen ver- men een helderen-‘maneschijn. vrij hevig en onwillekeurig werd hij door
wachting. «Wij kunnen geen beter weer uitden- een bizonderen angst aangegrepen. Eens-
«Ik.ik heb mijnheer Sheppard ken voor de beraamde partij,” dacht klaps trok hij zich een paar stappen terug.
gaan,” antwoordde mejuffrouw Casey,
niet zonder eenige aarzéling, terwijl' haar
wangen diep kleurden.
De farmer Wells had juist een arm vol
brandhout naar binnen gebracht. In den
haard brandde een levendig vuur, dat
het vertrek aangenaam verwarmde.
„Al vijf uur nep Maud Casey uit,
terwijl ze verschrokken van haar stoel
opsprong. „Al vijf uur 1 Ik dacht waarlijk
niet, dat het reeds zoo laat was. Ik moet
gaan.”
„Mag ik u begeleiden, mejuffrouw
Casey
„Mag ik je naar huis brengen, Maud
Deze vragen klonken tegelijk uit den
mond van Frank Sheppard, kapitein van hij rustig aan den haard bleef om zijn
een grooten kustvaarder, en Karei Hallet, verstijfde handen in de warmte der hel-
een niet onvermogend jong farmer.
„’t Liefst zou ik alleen gaan,” luidde
het antwoord van het jonge meisje, ter- weder. De geheele omgeving bood een zoeken, en toen hij in een donker hoekje gaat.”
toriachte. mei schiep over dit tooneel een ongemeene klingel en het ijskoude metaal der schellen
gen?” vroeg Hallet in gespannen ver- men een helderen-"maneschijn.
kunnen geen beter weer uitden- een bizonderen angst aangegrepen. Eens-
„Ik- K. ik heb mijnheer Sheppard ken voor de beraamde partij,” dacht klaps trok hij zich een paar stappen terug,
half en half beloofd met hem mede te Sheppard in den loop van den namiddag. Spoedig echter kwam hij weer geheel tot
gaan," antwoordde mejuffrouw Casey, „Tom, waar zijn de schellen?" t:*
„Ik weet het niet,” antwoordde de den te hebben, dat hij van den ijzeren
,Maar, Maud," herinnerde Karei haar stemd. „Doch ja, dat ’s waar, in den stal
arre
bellen, en dan heb ik nog de twee schellen,
die wij bij de koeien gebruiken, doch kon het niet terug vinden.
Meer dan een kwartier verliep er, aL
kapitein, voor vorens hij de zekerheid opdeed, dat het
Ciztrsj was neergelaten en beneden met een gren- wijl haar oogen van nieuw geluk straal-
J -2—1 en er een lief lachje om haar mond
venster, rukte dit open en zag Tom nog speelde.
„Ik kan wel zulke mooie woorden niet
spreken,” waagde nog de eenvoudige
„De kapitein?” onderbrak hem juf
frouw Casey diep geërgerd. „Spreek mij
o o_ -:-f jr TV '1
hangen in_de schuur, boven, onder het beweging aan den neus, welke men de hem nooit meer weerzien!”
Een paar minuten later waren zij gereed
óm in te stappen.
„Wat een prachtige slede l" zeide rij.
van vene. „Laat u maar met te zeer be „O, hoe heerlijk."
Eerst sprak Hallet geen woord.
Hij bcod het meisje de hand bij
„Dan zou ik u raden,” luidt het spotten
de antwoord, „liever een ander te huren.
Ik ben ook wat verwend en eet zelfs dan
niet, wat ik kook.” TROEF.
De onderhandelingen worden afgebro- Een vioolvirtuoos had zich de vrijheid
ken. De dame verbijt haar woede, want veroorloofd eene anticritiek te schrijven
rij weet, dat het doelloos is, zich met het waarin hij wees op
reft
zich beleedigd, ging naar den virtuoos en
daagde hem op een duel.
„Wat,” zei de violist, „ik zou met u
moeten duelleeren? Dank je hartelijk;
als je een mijner vingers beschadigt, ben
ineerd, omdat ik dan niet meer
schrijven, al schiet ik u het hoofd van
den romp."
VERSCHIL VAN OPINIE.
Man (terwijl hij bezig is zich te sche
ren) „Te drommel, dat mes deugt niet
:rpte is er totaal af.”
Vrouw (terwijl zij bij afwezigheid van
keuken te ontvangen. Het is een fatsoen- aardappelen schilt) „Ik kan maar niet
lijke jongen, en hij zal niet binnensluipen, begrijpen waarom mijn man over dat
maar met toestemming van u komen. Gij
behoeft niet bang te zijn, dat ik hem iets
geef, waarop ik geen recht heb als ik
hem ’s avonds wat te eten geef, is het mijn
middageten."
„Ik kan daarop niet ingaan,” verklaart geleverd. Toen ik naar de badplaats ging,
de dame. „Ik heb maar al te treurige er- gaf ik u al mijn patiënten, die ik sinds
varingen gehad met meiden, die vrijers jaar en dag behandelde, en gij maakt ze
hadden, en verlof te geven dat hij u dage- nu in vier weken tijd gezond."
lijks opzoekt, schijnt mij dan toch iets
gewaagd.” GOED GEZIEN.
„Nu, dan komt er niets van. Het ver- Van iemand werd in een gezelschap
wondert mij alleen dat gij zoo tegen vrij- getuigd ,,’t Is een kalf van een vent 1”
ers rijtgij hebt uw man toch ook niet „Ja,” merkte een der aanwezigen op,
in de tafellade gevonden, maar gij hebt „dat is duidelijk aan zijn hersenen tc
bespeuren.
vroren hand aan de beider ooflikkerznde
vlammen warmde.
„En waarom niet?”